EEN CLARA LENNART Wonen op de Prinsengracht i DE FRANSE VROUW ZIT NIET STIL Over Penningsveer naar Spaarndam ZATERDAG 19 APRIL 1958 Erbij PAGINA TWEE Praten met Zij bekleedt thans veel meer leidende posities dan vroeger Kleine klucht: Brutaal TUIN" EN KAMERPLANTEN Suzanne met de mooie oogjes G. Kromdijk DE SCHRIJFSTER Clara Lennart, die in 1935 met het boek Avontuurdebuteerde en sindsdien al een heel oeuvre op haar naam heeft staan, woont in de nogal don kere Zuilenstraat vlak achter de Dom in Utrecht. De bus, die naar haar huis leidt, stopt voor de Dom. De koperen klok glin stert in de zon, steekt té scherp af tegen het doffe, massieve grijsHet is bijna twee uur. Er lopen maar w.einig mensen en er is maar weinig verkeer. Een paar auto's rij den haastig en geniisloos voorbij. Als dan Ineens de klok gaat slaan, is het geen stad meer waar ik door wandel, maar een dorp, een dorp met een grote, verdwaalde toren op de achtergrond, ivaarvan ik de klok nóg hoor slaan als ik in de Zuilenstraat op numero 10 bis aanbel. DAT CLARA LENNART van poesen houdt wat ik al wist uit haar boek „Rouska" weet ik nu meteen nog ze kerder als „Iboe" en „Tompoes" mij te gemoet springen, terwijl ik de steile trap opklim. Ze lopen zelfs mee naar de zitka mer en blijven bij mijn stoel zitten, ieder aan een kant, als schildwachten. „Tom poes" de oudste is dik en een beetje traag. „Iboe" daarentegen is vol leven. Met haar lang lenig lichaam grijs met oranje vlekken heeft ze iets meer van een „lieve" rat dan van een poes. Met haar scherpe groene ogen zit ze te loeren en is elk moment bereid om bij de gering ste beweging naar mijn voet te springen. Ik durf me nauwelijks te verroeren, maar mevrouw Lennart stelt me meteen op mijn gemak en zij begint na een inlei dende vraag mijnerzijds te vertellen hoe ze tot schrijven kwam: Na haar eindexamen doorliep zij de kweekschool en is daarna jarenlang on derwijzeres aan verscheidene lagere scho len geweest. Zij hield van haar vak, voor al op de dorpsscholen in de provincies Drente en Overijsel. Heerlijk vond ze het, wanneer de kinderen urenlang muis stil naar haar zelfbedachte verhalen zaten te luisteren. „Ik vertelde allerlei soorten verhalen, gekke, griezelige en grappige. Soms wist ik zelf niet hoe ze zouden af lopen, maar dat was juist wel spannend!" zegt ze lachend. Wanneer ik haar stem hoor, zie ik in eens zo'n klaslokaal voor me, hoe een groep kinderen blij dat ze nu eens geen sommen hoeven te maken geboeid aan de lippen van de vertelster hangt, die toen zelf nog niet wist, dat ze eens schrijfster zou worden. Al die kinderen zullen het dan ook naar hebben gevonden toen deze on derwijzeres wegging, omdat ze, hoeveel liefde ze ook voor het vak had, nu eens iets anders wilde gaan doen. Wat? Dat wist ze eigenlijk niet precies. Uit geldge brek moest mevrouw Lennart later wel gaan schrijven. Eerst verhalen. Een er van „Liefde en Logica" werd in Groot Ne derland geplaatst. Toen had zij haar schroom overwpnnen en werd produktief. Achtereenvolgens verschenen de volgen de boeken van haar: Avontuur in 1935, De wijde wereld in 1935, De blauwe horizon in 1936, Mallemolen in 1936, Tooverlan- taarn in 1937, Huisjes van kaarten in 1938, Maanlicht in 1939 en Ter herinnering aan Rotterdam, dat zij tijdens de oorlog schreef, maar dat pas veel later uitgege ven werd. „Na de oorlog schreef ik niet zo erg veel meer. Ik vind het niet prettig om boek na boek te publiceren. Het liefst schrijf ik een half jaar niet om wat meer te kunnen lezen en om me wat meer met het huishouden te bemoeien, iets wat me overigens helemaal niet boeit. Ook koken niet. Wél vind ik het leuk om de katten Enige tijd geleden stond er een on opvallend berichtje in de krant, waarin het zinken van een klein woonschip vermeld werd. Achter dat berichtje gaat een tragiek schuil, die voortkomt uit de nog altijd ont stellende woningnood. Een klein aspect daarvan is in onderstaande reportage vastgelegd. te verzorgen en om ze te observeren en om met ze te spelen. Terwijl ze dit zegt lokt ze „Iboe" naar zich toe. Mevrouw Len nart streelt de rug van het dier. Het wordt stil in de kamer, een klein vertrek met hoge, grote ramen. Omdat de stilte niet pijnlijk is, probeer ik haar niet met een geforceerd gestelde vraag te verbreken. Buiten is een glazenwasser de ramen aan het sponzen. Ik hoor het geplens van wa ter en later het striemen van de zemenle- ren lap. Ik wend me van het raam af en kijk hoe Clara Lennart „Iboe" streelt en lach voor me zelf om de weerbarstige haartjes van de poes, die na elke aai weer rechtop gaan staan. Plotseling kijkt mevrouw Lennart op. Ze heeft dezelfde ogen als de poes, merk ik nu opeens, groen, hei-groen. Ze kijkt me aan, glimlacht even en dan: „Mag ik jou eens iets vragen? Vind je het niet eng om al die schrijfsters te interviewen?" Ik ben verbaasd. „En u dan?" is mijn weder vraag. „U heeft toch een heel boek met interviews geschreven!" „O ja, natuurlijk, dat was: Op schrij versvoeten door Nederland, een opdracht van de Commissie voor de Collectieve Pro paganda van het Nederlandse Boek. In iedere provincie had ik een vraaggesprek met een bekende schrijver. Ik vond het moeilijk, vooral als ik hem persoonlijk niet kende. In de praktijk viel het me ech ter toch wel mee. Jou zeker ook, hè?" Ik lach maar een beetje, maar een half uur later, als ik de trap afga en „Iboe" weer naast me springt, trek ik haar even aan haar staart en zeg: „Ja Iboe, het valt altijd erg mee". Eva H. „ACH, MIJNHEER, wat zal ik u zeggen. Het is geen paleis natuurlijk. Kijk, ik ben Rotterdammer van huisuit. Van mij vak ben ik schipper geweest en toen ik ermee ophield moest ik een woninkje zoeken. Ik hoef u zeker niet te vertellen dat dit in een stad als Amsterdam niet zo gemakke lijk is. Eerst had ik een kamer. Gemeubi leerdMaar dan word je uitgekleed. Toen kreeg ik een halve woning. Met uitzicht op een kale muur van een smerig plaatsje. En vochtig. Voor een prikje kon ik toen de „Yvonne" overnemen. Van mensen die na jaren een woning kregen. Drie kin deren hadden ze, geloof ik. Tja. Afijn, wat zal ik meer willen. Ik zit op mezelf". DE EX-SCHIPPER haalde berustend zijn schouders op. Hij beurde zijn twee emmers water op, die hij onder de ge- meentepomp aan de Amsterdamse Noor- dermarkt had getapt. „U mag wel even binnen kijken. Als u er zin in heb- ten minste!" zei hij over zijn schouder. We gingen de smalle loopplank van de „Yvon ne" over. Een oude praam als onderbouw. Daarbovenop een ietwat primitief iri elkaar getimmerde bovenbouw van triplex en board, ongeveer zestig centimeter hoog. De hele schuit meet ongeveer zes meter. De ruimte binnen is bijna drie meter breed. Links een wankel aam-echtje, rechts een tafel met twee stoelen. „Als ik de kachel aanmaak, schuif ik de tafel een eindje op," bereidwillig deed de ex-schipper het voor. „Hier, door dit gangetje komt u in mijn slaapkamer." Doordat het scheepje van achteren smal toeloopt, beslaat het bed bijna de gehele ruimte. „Die mensen vóór mij sliepen hier. Met opklapbedden en kooien boven elkaar kom je een heel eind. Nee, elektrisch licht heb ik hier niet. Pe troleum. Daar stook en kook ik ook op. Iedereen hier doet dat. Gevaarlijk? Ach, mijnheer, wat is nou wel veilig? Neem dat geval van dat woonbootje op de Eilanden van een paar jaar geleden. Ook mensen met kleine kinderen. Even niet uitkijken, het oliestelletje valt om en hup, de hele boel in de brand. Finaal weg. Al die zoge naamde woonboten, drijvende doodkisten zijn het. Nee, vergunning om te liggen krijg je niet. Officieel niet, tenminste. Maar ze doen wel zó bij de gemeente." De man keek door zijn gespreide vingers. „We zijn net zwervers. Als je weg moet voor het een of ander, ga je gewoon ergens anders liggen. Ze kijken niet zo nauw. Die krotten moesten in één keer opgeruimd worden, maar ja, de woningnood, hè?" MET GEMENGDE GEVOELENS heb ben we onze tocht vervolgd. Het werd een promenade met een droef aanzien. De „Yvonne" is nog niet eens de slechtste, be- Gezellig zoefde de naaimachine door de zachte, geel-wollen stof. Het vierjarig meiske keek gespannen, hoe haar moeder de naden van het jurkje met vaste hand onder de naald weg dirigeerde. „Mag ik hem nog eens passen Mam?" „Nog even wachten, lieverd, als deze naad klaar is!" Het anders zo bedrijvige kind, paste tel kens weer de nieuwe jurk; een vreugde was het, zichzelf in de grote spiegelkast te mogen bekijken en er van alles aan te ontdekken: de wiegende strookjes onder aan het rokje, de bandfluwelen strik, die al klaar over het kapstokje hing. Toen, ineens een vreemd geratel, een paar lange lussen van steken, de spoel was leeg, een onverwacht oponthoud. Moeder grabbelde in haar naaidoos, maar de zij was op, nu moest ze naar de winkel. Met enige tegenzin deed de vrouw haar schortje af. „Mag ik zij halen Mam? Ik weet de winkel wel, op de andere hoek en ik zal héél voorzichtig zijn en op de stoep blij ven". „Goed, maar dan moet je onthouden, wat Mamma zegt. Hier is een lapje van je jurk en hier zijn de centjes. Je laat het lapje maar aan de juffrouw in de winkel zien en dan vraag je twee rolletjes stikzij, maar: het moet beslist déze kleur zijn! Begrijp je? Beslist deze kleur! Wèg was Marietje, trots met deze mis sive. Het geld en 't lapje stevig in haar hand geklemd. Na een paar minuten werd er gebeld. De moeder trok de deur open. 't Was Marietje. „Mam" klonk ijl het stemmetje langs de trap omhoog, „Mam, mag ik niet wat anders zeggen? Moet be slist, is toch brutaal?" Mies van Oss merkten we. Enige tientallen meters van het bootje van onze gastheer verwijderd ligt een schuit, waar de sloper nog maar bitter weinig voor zou geven. Een ijzeren onderbouw van hooguit twee meter breed, waarop een bouwsel dat aan beide kanten zeker een meter uitsteekt. Om de stabili teit enigszins te verhogen drijft het ge drocht op lege olievaten Toen wij ervoor stonden was het daar klaarblijkelijk was dag. Een nog jonge vrouw hing aan een geïmproviseerde lijn aan de wal de was op. Voor driekwart kindergoed. Zij streek een piek haar weg, toen wij haar aanspra ken. Met een berustende trek op haar moede gezicht zei ze: „Mijnheer, ik weet het niet meer, hoor. Ze zijn van het C.B.H. al een paar keer hier geweest. Ik heb een urgentieverklaring, ja, U bent in behande ling, zeggen ze dan, er wordt aan ge werkt Maar is dit dan een toestand We zijn hier maar opgekropen omdat je tenslotte ook weieens trouwen wilt. Ik krijg natuurlijk een woning, maar wanneer?" Overal waar men een praatje maakt, de zelfde klachten. En overal dezelfde wrakke "bouwsels." Afgekeurde reddingssloepen, met een opbouw van oud hout en board. Omgebouwde pleziervaartuigjes. Geen elektrisch licht. Water uit de pomp. Sto ken en koken op butagas of oliestelletjes. Een afvoer (natuurlijk) in het gore gracht water, waarin allerlei rommel drijft dat bij de bruggen blijft liggen en een dorado vormt voor zich welig uitbreidende rat- tenkolonies. „Woonschepen, in huurkoop", staat er ergens. Te bevragen daar en daar En de „woonschepen" worden gekocht. Te gen soms hoge sommen, die echter grif worden neergeteld door mensen, die einde lijk willen trouwen omdat ze het wachten en zoeken meer dan moe zijn. Van de Lekkere Sluis tot aan de veelbezongen Westertoren ligt de Prinsengracht er vol van. Toen het avondlijk duister met zijn milde camouflage over dit beschamende, trieste Amsterdamse stadsbeeld was ge komen zijn we er nogeens langs gelopen. Het licht van de olielampen pinkte ons vanuit het water toe. En als we bleven staan zagen we soms hoofden dicht bij elkaar onder de laag hangende lamp. Hier en daar hoorden we huilende kinderstem men. En een rat, die bij onze nadering de gracht inplompte. Johan van Wierst (Van onze Parijse medewerkster) De presidente van de federatie van Franse vrouwenbonden heeft onlangs een paar behartigenswaardige en wijze op merkingen gemaakt over de aspiraties van haar beweging. „De emancipatie van de •'rouw waarnaar wij streven", zo heeft leze Franeaise nog eens onderstreept, „heeft niet in de eerste plaats ten doel onze levensposities te verbeteren. Natuur lijk zijn we tegen alle vormen van slaver nij. Maar wat ons toch wel vooral voor ogen staat dat is een maatschappij waarin de vrouwen gelijke kansen hebben als de mannen om hun mogelijkheden en talen ten tot natuurlijke ontwikkeling te kun nen brengen". En dat. vind ik verstandig gesproken. Ouderwetse mannen proberen het nog wel eens voor te stellen of de voorstandsters van de vrouwen-emancipatie alleen maar zouden willen bereiken, dat alle vrouwen een herenleventje kunnen gaan leiden. Dat is natuurlijk maar onzin. Een huis houding bestieren of zelf voeren is zeker geen peuleschil of akkefietje. Maar toch zijn er heel wat banen te noemen waarin nóg harder moet worden gewerkt en, vooral, waaraan nóg zwaar dere verantwoordelijkheden verbonden zijn. En daarom behoeven de vrouwen, wanneer je de zaak vanuit een beperkte gezichtshoek wilt bekijken, er helemaal niet op „vooruit te gaan" indien ze hun strijd voor gelijke rechten volledig zouden hebben gewonnen. Want natuurlijk zien we heel goed in dat gelijke rechten met gelijke plichten gepaard moeten gaan. De Franse vrouwen zijn al een eind gevorderd op die weg naar de com plete emancipatie. De helft van het vrouwelijke deel der volwassen Fran se natie omstreeks vijf miljoen werkt buitenshuis om het (dure) brood voor zichzelf en ook vaak voor de haren te verdienen. Die verhouding is sinds ongeveer een halve eeuw ongewijzigd gebleven. Maar wél heeft zich in die massa vrouwelijke werkers een verschuiving voorgedaan ten gunste van hogere verantwoordelijkheden. De Francaises bekleden nu veel meer leidende functies dan vroeger, zowel in de handel en de industrie als in de openbare diensten. De kleinere bedrijven worden zelfs voor bijna de helft 40 pet. door vrouwen geleid. Daarentegen laten die Franse vrouwen zich zonder tegenstand graag in toemende mate verdrijven uit de fabrieken, De Engelse mannequin Cherie Winston „showt" de zakjurk ter gelegenheid van de textieltentoonstelling in de Royal Albert Hall te Londen. Glorieuze dotters EEN ECHT ge zellig blokje om, zo over Penningsveer naar Spaarndam en dan weer op huis aan. Alleen in het begin een tikje pro zaïsch met wat rommeligheid van industrie aan de Oude Weg, maar misschien zijn die fabrieken juist wel goed bij wijze van contrast om even later de natuur daar aan de oostkant van de stad te waar deren. Erger u dus maar niet aan wat u allicht weinig fraai vindt, daar langs de Oude Weg, doch schep liever behagen in de eerste hardgele dotterbloemen die even verderop het dras sige land links van de weg beginnen op te vrolijken. Zij zijn de voorposten van een groot leger. Een beetje medewerking van de kant van het weer en zeer binnenkort zullen de lage landen en de rietvelden aan de boorden van onze Haarlemmer Liede vol staan met die glorieuze dotters ook van de trein uit ge zien een lust voor het oog en best de moeite waard om er de krant even voor te laten rusten. Doch er is meer. Troepen spreeuwen op hun paasbest, van top tot teen bespikkeld als met kleurenschietende waterdrop pels, schuimen allergenoeglijkst rond in het land. Ze zijn der mate druk in de weer met hun puntsnavels zo diep mogelijk in de zachte grond te boren en er af en toe kennelijk iets eetbaars uit op te vissen, dat ook op hen het spreekwoord van de mui zende katjes volledig van toepassing is. Leuk om eens een kwartiertje naar dat spreeuwengedoe te kijken, als het even kan met een goede kijker. Zij demonstreren prachtig een zeer gespecialiseerde methode van voedselzoeken. Als volgt: snavel een eindje de grond in, wijd opensperren, weer dicht en verder de grond in, weer open om het gat ruimer te maken en ten slotte daar beneden ijverig rondwroeten op zoek naar wat dan ook, een ritnaal, een emelt, een engerling of wat er verder aan eetbaars te vinden mag zijn. Overigens is deze manier van doen beslist niet alleen goed voor hongerige spreeuwen, maar evenzeer voor laag, veenachtig en altijd wel tot verzuren nei gend land, dat nu een beetje extra luchttoevoer krijgt. waar ze nu nog maar één vijfde van de plaatsen bezetten. Bijna iedere week lees je in de Franse kranten dat een vrouw weer een post ver overd heeft waar ze vroeger niet werd geduld. Een vrouwelijke notaris wordt benoemd, een burgemeester of, sinds zeer kort, een stationschef van de Parijse metro. Natuur lijk blijven er nog bastions van manne lijke tegenstand bestaan. Een vrouwelijke politiechef is tot nu toe nog niet over de brug gekomen en ook in de diplomatie schijnen de heren bevreesd te blijven voor de gevolgen van vrouwelijke loslippig heid. In 1930 slaagde voor het eerst een jongedame voor het loodzware examen van het ambassade-concours. Die dame zou nadien nóg veel hoger stijgen, toen ze in het huwelijk trad met haar opperste superieur, de minister van Buitenlandse Zaken, ex-premier Georges Bidault. Maar toch is deze vrouwelijke diplomaat ,n Frankrijk tot vandaag een eendagsvlieg gebleven. In een heel andere maatschappelijke sector wordt in Frankrijk de vrouw nog altijd niet toegelaten. Zó blijft het regle ment van de brandweer zich verzetten tegen vrouwelijke spuitgasten. Een gevolg, zo zegt men, van het bijgeloof uit de tijd der hoepelrokken, toen men dacht dat een vrouw minder fluks dan een man een brandladder afdalen of bestijgen kon. ïn Engeland moet men op dat punt minder conservatief georiënteerd zijn. want daar fungeren, tot ieders voldoening, vrouwen al lang als brandweercommandanten. In de intellectuele beroepen schijnen <le vrouwen beter te slagen in de medicijnen dan in de exacte wetenschappen en slechts twee percent is ingenieur. Ondanks de verwoede protesten van onze beste vriend de Parijse advocaat Stephen Hecquet, die in een fel geschrift de vrouw weer tot de staat van slavernij wilde reduceren, telt men op de honderd Franse juristen toch nog altijd (ruim) één dame. Maar de meeste belangstelling tonen de vrouwelijke hoofdarbeiders toch /oor nieuwe beroepen als laboratorium-assi stenten, wetenschappelijk onderzoek, bac teriologist, film- en fototechnicus, decora teur, etc. Intussen is het niet alleen maar de wil de eigen natuurlijke mogelijkheden te ont plooien, doch vaak óók een harde mate riële noodzaak die vele vrouwen ertoe drijft een beroep of een nevenfunctie uit te oefenen. Het leven is in Frankrijk zo duur geworden, dat het in tal van -ge zinnen nu alleen nog maar met vereende krachten mogelijk blijkt de diverse hoof den boven water te houden. Voor de vrou wen geldt in Frankrijk het liberale begin sel dat niet het geslacht van een arbeider, maar alleen de prestatie het loon moet bepalen. En wat de geleverde arbeidsuren aan gaat, staan de Franse vrouwen in de we reld zelfs aan de top. Thunbergia alata is een mooie klim- of hangplant, die door middel van zaad voort gekweekt kan worden. U kunt dat zelf wel doen door onder glas in een broeibakje te zaaien. U slaagt ook uitstekend met een pot binnenshuis. Stop de zaadjes in voch tige bladaarde, vermengd met metselzand. Na ongeveer tien dagen zullen de jonge plantjes boven de grond komen. Ze groeien vrij snel en willen ook graag vlug gesteund worden. Laat de lange ranken dus als ze eenmaal in de voor hen bestemde ruime bloempot staan langs een dun stekje naar boven klauteren. U kunt gerust drie plantjes in een geraniumpot plaatsen; de plant zal dan beter gevuld zijn. Thunbergia alata of „Suzanne met de mooie oogjes" moet zonnig gekweekt worden. Ze ver draagt niet veel kunstmatige warmte. Geef EENMAAL bij de huizen van het gehucht Penningsveer (zou daar in vroeger tijden een veer a raison van één penning over de Liede zijn geweest?) doet u er goed aan ook eens rechts van de weg te kijken. Daar groeien namelijk op een overgeschoten hoekje grond wonderlijke planten. Hun officiële bladeren zult u nog niet ontdekken in deze tijd van het jaar, maar wel hun rodekoolpaarse en verre van kinderachtige bloemstengels. Fors, dik en in het begin betrekkelijk kort zijn die, onderaan bezet met kleine, sptise bladen en bovenaan een dikke tros van heel licht lila of vuilwitte bloemen dragend, die naar hun model te oordelen heel kleine astertjes zouden kunnen zijn. In wezen zijn ze samengesteld uit vele, tot één geheel verenigde bloem pjes, net als echte asters, paardebloemen, margrieten, dahlia's en samen met hen deel uitmakend van de grote familie der samengesteldbloemigen of composieten. De rijkelijk bloeiende rodekoolstengels van Penningsveer zijn de voorlopers van zeer grote ronde bladeren op lange stelen, die wel even aan rabarber doen denken. De naam van het geheel is groot hoefblad. VERDEROP langs de weg, waar wijde uitzichten zijn over het zeer platte land en het wijde water van de Mooie Nel, daar staat het in de bermen overdadig vol met gele bloemsterren van het alombekende speenkruid, dat zulke aardige, glimmende bladeren heeft. Een voorjaarsplant bij uitnemendheid. Want is het u wel eens opgevallen dat er in de zomerdag van ditzelfde speenkruid niets, totaal niets is te bekennen? Het loopt niet in het oog, omdat er dan zoveel andere dingen zijn buiten, die de aandacht vragen, maar speenkruid is er niet. Kom over een week of zes nog maar eens kijken en u zult ervaren wat er aan het gebeuren is. De plantjes hebben dan kennelijk hun levens cyclus voor dit jaar volbracht en ze gaan stilletjes verdwijnen. Hun bladeren worden geel, maar tegelijkei'tijd ontwikkelen zich in de bladoksels kleine knolletjes, blond als puikbeste duin aardappelen, maar niet groter dan een halve centimeter. Tege lijk met het vergaan van het blad laten deze kleine knollen los. Misschien drijven ze bij plasregens nog wel een eindje weg. In het volgende voorjaar zullen zij nieuwe plantjes ieveren. Een heel effectieve manier van vermenigvuldiging, getuige de rijke speenkruidvegetaties die vele slootkanten en wegbermen in deze tijd van het jaar vertonen. Zaad lijkt het speenkruid niet zo erg dikwijls voort te brengen. En de planten die het doen, hebben dan weer geen knolletjes. Zodat het wel lijkt of het hier kiezen of delen is, èf zaad, óf knolletjes. Allebei vond Moeder Natuur blijkbaar wat teveel van, het goede. Kees Ham haar vrij veel water en voorzie haar in de groeitijd om de veertien dagen van een weinig opgeloste kamerplantenkunstmest.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 16