r Wat niet in „Het Achterhuis" staat HOE NEDERLAND IS BEVRIJD In het derde deel van de officiële geschiedenis van het Canadese leger wordt precies beschreven BAKSTEENPLASTIEK VAN I BEN GUNTENAAR I Vijftien jaar geleden EINDE VAN HET GETTO VAN WARSCHAU Kleinere editie van goed fotoboek (Van onze correspondent in West-Duitsland) DEZER DAGEN was het vijftien jaar geleden, dat het getto van Warschau door de Duitse S.S. met de grond werd gelijk gemaakt. De in dat getto overgebleven zeventigduizend joden werden, op enkele tientallen uitzonderingen na, verdelgd alsof zij dieren waren. Een maand later, op 15 mei 1943, seinde de S.S.-Brigadeführer Stroop, de bijzondere gevolmachtigde van Himmler voor de vernietiging van het getto naar Berlijn: „Das Jüdische Viertel hat aufgehört zu existieren". Temidden der duizenden lijken en het puin vochten de laatste joodse verzetslieden toen nog een zaam en bijna zonder wapens door: tot september 1943. Toen daalde een onheil spellende stilte over wat eens het War- schause getto was geweest. IN DEZE DAGEN, waarop men in West- Duitsland weer enkele keren werd gecon fronteerd met anti-semitisme, is door ver scheidene dagbladen op deze moordpartij gewezen en heeft men zich afgevraagd hoe dit alles mogelijk is geweest. Een Duitse journalist, correspondent van het blad „Die Welt" te Warschau, bezocht het gebied waar eens het getto had gestaan in gezel schap van een Poolse journaliste. Hij schrijft over dat bezoek onder meer: „Van daag de dag zijn hier nieuwe woonblokken, maar er is ook nog veel braakliggend land. Hier ergens moeten we gewoond hebben, zegt mijn Poolse collega. Ik weet dat haar ouders, broers en zusters bij de opstand van het getto om het leven zijn gekomen. Ik weet dat zij zelf ze was toen nog geen tien jaar oud, een klein meisje met korte vlechtjes twee jaar lang in het getto heeft gewoond, in honger en ellende, iedere dag door de dood bedreigd. Kort voor de opstand is zij uit het getto ge smokkeld en door nonnen verzorgd. Zij kreeg „arische" papieren. Een Gestapoman ontdekte haar desondanks en eiste van het kind. dat het de geloofsbelijdenis en het Onze Vader zou opzeggen ten bewijze dat het geen jodin was. Hoe was dit alles mogelijk, vraagt de Westduit.se journalist zich tenslotte af. Maar zijn joodse collega antwoordde hem slechts: „Kom, laten we terug naar de stad gaan. Je mag niets vergeten, maar je mag hier ook niet te lang blijven". OP 19 APRIL 1943 sloot de S.S. de ket ting om het getto definitief. Het moest worden geliquideerd, zoals dat heette. Het getto bestond pas tweeëneenhalf jaar en had oorspronkelijk ongeveer vijfhonderd duizend joodse inwoners het restant van drie a vier miljoen Poolse joden van vóór 1939. Niemand mocht het getto verlaten, niemand mocht de inwoners ervan helpen. Het dagelijks levensmiddelenrantsoen was honderdvierentachtig calorieën. Vlektyfus en honger decimeerden de rijen der getto bewoners. Iedere maand stierven er vier duizend mensen. Op de straten zag men dagelijks lijken liggen en niemand die er zich nog over verwonderde.De Duitsers waren erop uit om de inwoners van het getto snel uit te roeien. Daarbij gebruikten zij een onmenselijk systeem: iedere maand kortten zij het getto met een straat of een kleine wijk in, daarmze de overgebleven bewoners veroordelend tot het wonen op nog kleiner gebied dan voorheen. Op die manier waren de gettobewoners tenslotte gedwongen met. tien, vijftien mensen op een klein kamertje te gaan wonen. Tot welk een ellende deze wijze van samenwoning leidde, nog te meer daar de Duitsers aan een joodse raad de uitvoering van hun onmenselijke bevelen hadden ge geven, kan men zich indenken. Desondanks zagen de gettobewoners nog kans om zich te vermaken! Met een eigen orkest, met een soort toneel, met scholen zelfs Daarnevens bloeide een illegaliteit, die wijdvertakte verbindingen had en die er zelfs in slaagde wapens binnen het getto te smokkelen. SEDERT 1942 kamden de Duitsers het getto zelf uit door driehonderdduizend mensen naar de gaskamers van Auschwitz (Zie verder pagina 6) EEN VAN DE begaafdsten onder de jongere Duitse schrijvers: Ernst Schnabel men zal zich wellicht zijn naam herinneren als die van de auteur, welke in samenwerking met Helmut Kdutner het scenario schreef voor de eerste Westduitse „na-oorlogsfilm": „In jenen Tagen' heeft het levensspoor van Anne Frank gevolgd. Hij is de weg gegaan, die zij, nauwelijks vier jaar oud, in 1933 ging van het Frankfurtse geboortehuis naar het vrije Amsterdam en terug naar Duitsland, naar Belsen, waar het spoor doodloopt, in de dood. Met tweeënveertig van 'de zesenzeventig per sonen, die Anne hebben gekend, kon hij contact opnemen. De meesten hunner heeft hij persoonlijk gesproken: Anne's vader, de Frankfurtse huishoudster Frau Kati, het buurmeisje GertrudMiep en Elli en Koophuis, Lies en Toosje en Henk en wat hij van hen vernam vatte hij samen in „Anne Frank, Spur eines Kindes" (thans in de Fischer-Bücherei versche nen). „Ein Bericht" noemde hij bescheiden zijn boek. Een verslag. Het werd meer dan een „documentaire". Het werd een schokkend, getuigenis, een sober, ingetogen getekend „levensbeeld". Het is een ontroerend, onvergetelijk boek, een aanklacht, een dringend beroep op hel menselijk geweten, op de wil om niet te vergeten. „Voor mijn kinderen, opdat zij het weten' aldus de opdracht. En mèt die toeëigening treedt de schrijver op de achtergrond. Anderen spreken, hij noteert, schift ordent. Maar zijn wijze van rangschikken, zijn verbindende tekst, zijn discreet commentaar, zijn stem, voorqj die stem, stempelen dit boek tot wat het is: tot een werk van liefdevan leed, van beschaming, van diepe deernis en tenslotte ook van oprecht en bitter protest. OTTAWA In Ottawa is men bezig de laatste hand te leggen aan een boek, dat ook in Nederland ongetwijfeld veel lezers zal vinden. Het is het derde deel van de officiële geschiedenis van het Canadese leger in de tweede wereld oorlog, dat een gedetailleerd overzicht zal geven van de krijgsverrichtingen in noordwest Europa in 19441945, die in het bijzonder voor Nederland op een zo verblijdende wijze werden besloten. Het werk wordt verlucht met tal van foto's en kaarten in zwart-wit en kleurendruk. (Van onze correspondent in Canada) IN EEN KANTOOR, dat een bijna Nederlandse sfeer ademde, zoveel kaarten van ons land waren er opgesteld, hebben we met de schrijver, kolonel C. P. Stacey, directeur van de historische afdeling van de generale staf van het legerhoofdkwartier in Ottawa, zitten praten. Een zeer beminnelijke man, die een verbazingwekkende aardrijkskundige kennis heeft van ons land, stond ons te woord. Met een gemak alsof hij zijn hele leven in Zeeland of Gelderland heeft gewoond, noemde hij de kleinste gehuchten op toen hij de gevechten beschreef, die er om de bevrijding van Nederland geleverd zijn. Hij had juist twee hoofdstukken voltooid over de strijd in hel zuidwesten, die hij als een nasty piece of fighting" aanduidde. Hij zei, dat hij het. schrijven van een dergelijk boek nooit op zich genomen zou hebben, als hij geen voorstelling had van de tonelen van de strijd. Nu zit de geschiedenis van het Canadese leger kolonel Stacey als het ware in het bloed. In 1940 ging hij voor de historische afdeling als officier van het Canadese militaire hoofdkwartier naar Londen, waar hij de gehele oorlog verbleef. Tijdens en na de oorlog bezocht hij Neder land enkele keren. Het. boek, dat hij nu met een staf van medewerkers onder handen heeft, is de bekroning van een levenswerk. In 1948 is van zijn hand „Het Canadese leger 19391945" verschenen, dat in het korte bestek van drie honderd vijf tig pagina's een beeld tracht te geven van alle Canadese krijgs verrichtingen tijdens de laatste oorlog. Men besloot toen om eeri serie van vier werken te publiceren, waarvan er intussen twee het licht hebben gezien: „Zes jaren oorlog" (dat de organisatie, de training en de operaties van het leger beschrijft en „De Canadezen in Italië 19431945" (dat een overzicht, geeft van de campagne tegen de legers van Mussolini en dat geschreven werd door luitenant-kolonel G. W. L. Nicholson, de onderdirecteur van de historische afdeling). Kolonel Stacey nadert de pensioengerechtigde leeftijd. Vandaar, zo zei hij, is het niet zeker dat hij ook het laatste deel nog voor zijn rekening zal nemen, dat de Canadese militaire politiek zal behandelen. Eigenlijk is hij al achttien jaar aan dit werk bezig. Het fascineert hem nog steeds, maar het routinewerk wordt wel eens een beetje saai. Op het ogenblik is hij doende de slag om de Rijn uit te werken en hij liet mij zien, dat er voor de behandeling van twee weken meer dan honderdvijftig bronvermeldingen worden gegeven. De teksten worden bij het schrijven enkele kei-en vergeleken. Wanneer de drukproeven eenmaal gereed zijn, worden ze nogmaals aan de oorspronkelijke bron getoetst. Dat is een geweldig werk, dat veel tijd en zorg vereist, maar dat gedaan moet worden om fouten uit te sluiten. De heer Stacey zei echter dat hij dit derde deel met bijzonder veel plezier schrijft, omdat de campagne zo'n verblijdend resultaat had. Hij ziet in de vriendschapsbanden tussen Canada en Nedreland een tast baar gevolg van de krijgsverrichtingen aan het noodwestelijke front in Europa. Het wordt een lijvig boekwerk: ongeveer achthonderd pagina's dik, nauwe lijks minder dan het werk over de Italiaanse campagne, die bijna twee jaar duurde. Het wordt geschreven voor de gewone lezer, die nu op de voet kan volgen wat er precies gebeurde „toen hij bevrijd werd". Voor de vorige delen bestoni grote belangstelling. Van het werk over de veldtocht in Italië zijn meer dan tienduizend exemplaren verkocht en dat kan als een uitzonderlijk succes beschouwd worden voor een Canadees boek. Het zou ons niet verwonderen, als er voor het komende boek nog meer interesse bestaat. Kolonel Stacey ver telde dat het in de eerste plaats een beschrijving zal geven van de krijgs verrichtingen van het Canadese leger. Maar, zo voegde hij er aan toe, natuurlijk zullen wij de bijdragen van de Irenebrigade (die ook onder commando van het eerste Canadese leger heeft gevochten) en de Binnenlandse strijdkrachten niet vergeten. Voor zijn informaties steunt hij in de eerste plaats op eigen archieven en op Duitse bronnen, maar hij noemde ook de medewerking die hij heeft gekregen van Nederlandse zijde, onder meer van het Instituut voor Oorlogsdocumentatie en de historische afdeling van het Nederlandse leger. Hij dacht dat het nog enkele maanden zou duren, voordat hij met het schrijven gereed zou zijn, waarna de landsdrukkerij in Ottawa met het werk kan beginnen. SCHNABEL is Anne's „schoolweg" ge gaan, heeft met haa'- kleuterklasleidster en haar eerste onderwijzer van de montes- sorieschool gesproken. Hij siond in haar klasselokaal, liep haar laatste weg dei- vrijheid van het Merwedeplein naar d<" Prinsengracht, naar „het achterhuis". Hij zag de noodlottige draaikast, zag Anne's kamer en het uitzicht op de gracht en haar kastanje, hoorde de Westertorenklok slaan. Hier dus waren ze ondergedoken, vijfentwintig maanden lang: de Franks, de Van Daans, en Van Dussel, hier had den ze een toevlucht gezocht voor de ver nedering, de marteling, de dood. En hij praatte met Miep en Elli en Koophuis en wist sindsdien, opdat allen zullen weten, hoe het op die vierde augustus 1944 was toegegaan. Ineens waren ze er. Een luitenant van de „Grüne" met drie Nederlandse handlangers in burger. Zeven en een halve gulden per aangebrachte Jood werd er toen door de Euterpestraat betaald, niet veel, maar „op de massa" genoeg. Ze wisten alles, de hyena's van' de draaikast. van de zolderruimte, van de onderduikers. Wat er daarboven in' „het achterhuis" gebeurde, hoorde Schnabel uit de mond van Anne's vader. „De hoop" had Anne kort tevoren in haar dagboek geschreven „doet ons herleven Nu meer dan ooit is het zaak de nagels in het vlees te drukken en niet te schreeuwen." Ze schreeuwde niet toen ze gekomen wa ren. Niemand schreeuwde. Beneden stond de auto klaar. Beneden stonden machte loze toeschouwers. Van daar naar de Euterpestraat, van de Euterpestraat naar Westerbork dat do- denspoor is onnaspeurbaar gebleven. Het staat op geen kaart. Het staat met een gitzwarte streep op het historische blad van een geschandvlekte tiid. Nu nóg rij den er overvalwagens naar de Euterpe straat en veewagentreinen naar Wester bork en var. Westerbork naar de dood. Wie dit boek leest hóórt ze rijden tot ze daar aankomen waar geen hoop en geen leven meer is Auschwitz bijvoorbeeld. Drie dagen en nachten heeft Anne's „reis" geduurd. In de derde nacht stopte de trein. De portieren werden ontgrendeld en open gegooid. De schijnwerpers schenen fel. Kapo's stonden op het perron gereed. S.S.- officieren keken toe. Een luidspreker com mandeerde: „Vrouwen links, mannen rechts". Dat alles vertelde mevrouw De Wiek: „Van Anne" zei ze „van haar lieve gezicht, dat vol uitdrukking was, ging een grote aantrekkingskracht uit". Ze was met Anne samen in Westerbork geweest, ze had met haar de dodenreis gemaakt en was met haar in het vrouwenkamp Auschwitz-Birkenau, in blok 29, tot ze met haar zuster Margot werd „overge bracht". Lies heeft Anne in Belsen weer gezien achter de afrastering van een ander blok, waar geen voedselpaketten IN HET Nederlandse paviljoen van de architecten Rietveld, Bakema en Boks op de Expo in Brussel zijn ook enige beeldende kunstenaars werkzaam ge weest. Eén hunner is de beeldhouwer Ben Guntenaar, die een zinrijke af scheiding ontwierp tussen de ontvangsthal en de overige ruimte. Die afschei ding diende een vervolg te zijn van een dwars op de zijwand staande buiten muur. Guntenaar heeft dat vervolg gedacht in hetzelfde materiaal, zij het dan dat hij wel verschillende kleuren koos. Dat materiaal is baksteen. Het maken van plastische voorstellingen of ornamenten daarmee en daarin is niet nieuw. De architecten van de Amsterdamse School deden dit wel aan hun bouw- werken. Henry Moore, de beroemde Engelse beeldhouwer, maakte aan het Bouwcentrum te Rotterdam een baksteenreliëf en hakte daarbij in de steen. Guntenaar echter is direct van de gedachte uitgegaan, dat zijn plastische ver beelding geheel uit ongebroken steen gemetseld zou worden. Met zijn resultaat heeft hij de weg gewezen naar werkelijk fraaie mogelijkheden met deze bouw middelen van eigen bodem, die dan ook geschonken werden voor ons paviljoen door de Nederlandse Vereniging van Baksteenindustrieën. Dat metselen eiste uitstekende vaklui 'en Guntenaar is dan ook zeer te spreken over de Zeeuwen Van Belzen en Van der Ketternij, die dit karwei met zoveel plezier voltooiden. Bijgaande foto werd gemaakt op een moment dat men nog aan het. werk was in het gebouw maar geeft een goed idee van Gunte naar s zo bijzondere creatie. Bob Butjs werden uitgereikt. In lompen stond ze ach ter het draad, vermagerd en vervallen. Dat was toen de Russen al in aantocht waren. Voor Anne kwamen ze te laat. Van Amsierdai-p is Schnabel naar Bel sen gereisd. Tussen een jonge aanplant van berken en pijnbomen heeft hij de vierkante vakken gezien waar de barakken hadden gestaan. Ze waren met mos be groeid. Het was er stil. Alleen de heide- wind ruiste door het gebladerte. Hij heeft met de omwonenden gesproken. Ze zwe gen, op een enkeling na: een dame die nu bezig is een kroniek van de streek van Belsen te schrijven, een gepensioneerde ambtenaar die wist wat er in dat helle kamp gebeurde en het vergeefs aan zijn chefs rapporteerde. Na de bevrijding stond hij met de Engelsen bij de massagraven, de barakken, de stervenden. Anne was toen al bij de doden. Ging ze die laatste weg zonder de angst, waarover ze in een nog onuitgegeven (en door Schnabel ver taalde) vertelling zo onbegrijpelijk wijs had geschreven? Twaalf korte verhalen en het begin van een roman zijn er van haar bewaard gebleven. Schnabel heeft dat alles gelezen. Ongezegd heeft hij er De volledige opbrengst van het hierbij door onze litteraire medewerker C. E. Dinaux besproken boek van Ernst Schnabel is bestemd voor het Anne Frankstipendium, inge steld door de uitgever Fischer en de verenigde omroepen van West-Duitsland ten bate van jonge Israëliërs, die in Europa willen studeren. Ook de jonge ljmuidense schilder- tekenaar P. 't Ilof is niet ontkomen aan de charme van de vissershoven in zijn woonplaats. Hij gaf deze impres sie van de loggers en kotters, wach tend op nieuw avontuur en nieuwe vangst op de Breêveertien, een houts kooltekening, die de sfeer rond de IJmuidense havenkom naar onze smaak buitengewoon goed benadert. een plaats aan gegeven in het beeld van het kind, zoals hem dat uit haar „Achter huis" en uit de meegedeelde bijzonder heden was verschenen het kind Anne Frank, teer, vroegwijs, lieflijk, onbedpr- ven, begaafd. „Geen wonderkind", zei haar Amsterdamse onderwijzer, maar wel één „die meer hoorde dan anderen, ook het geluidloze. Vaak hoorde ze dingen waarvan men vergeten was dat ze er zijn". Véél moet Anne gehoord hebben, ook dat wat nog moest komen. Schnabel zag haar levende beeltenis op een filmpje dat Dr. K. had gemaakt en waar ze toevallig op stond. Driemaal heeft hij het laten af draaien. Driemaal zag hij een argeloos lachende Anne. Maar toen hij bij de derde keer vlakbij het projectiescherm ging staan, was er geen glimlach meer. „Niet eens een gezicht. Alleen een schaduw op het korrelige doek". Dat was kort voordat „het achterhuis" werd betrokken, in de tijd dus waarin met de perfide sluwheid van de wreedheid het net tergend-langzaam maar onontkoom baar werd aangehaald door de duivelse vo gelaar. Schnabel heeft de data van die „Höllenkalender" als bloedrode merkte kens op het geweten van de ontelbare schuldigen, Duitsers en Nederlanders, ver meld: de meldingsplicht, de Jodenster, het uitgaansverbod, de oproepingen, de razzia's. Hij heeft op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (Amsterdam) de foto's bekeken, de vele, van de mensen buit, de spijkerlaarshelden en hun Hol landse handlangers. Hij heeft naar de ver trokken gezichten gekeken van de verlore nen, naar de gebogen hoofden en de op geheven armen. Hij zag te veel, hoorde te veel om Anne niet te behoeden voor een legende. In zijn boek is zij het kind ge bleven, talentrijk, wellicht een toekomstig schrijfster van meer dan middelmatige betekenis maar voor alles het kind, dat hier in de plaats treedt van duizenden, die nu zwijgen als het graf. Anne spreekt nog tot de wereld. DIT WAS DUS ANNE. Veel meer dan dit kunnen naspoxungen niet opleveren. Met meer liefde dan deze kan er nauwe lijks over haar geschreven worden, door ons niet, door een Duitser niet die als Schnabel de Naziduivel vervloekt. Wij en dat sluit Schnabel en die zijn als hij in kunnen niet vergeten. Niet omdat wij haten, maar omdat er wonden zijn die niet helen. Niet mógen helen, opdat wij zullen weten en wetende waakzaam zul len blijven. Overmorgen wordt voor de dertiende maal de Bevrijdingsdag her dacht. Op die datum is Anne een symbool. C. J. E. Dinaux VAN HET door de uitgeverij W. van Hoeve in Den Haag in het licht gezonden fotoboek „Nedei-land" met foto's van Ed. van Wijk en tekst van E. Elias is thans een vereenvoudigde editie verschenen met minder foto's op kleine formaat. Aan de wezenlijke kwaliteit van het plaatwerk werd zeker geen schade toegebracht, waartegenover het voordeel staat van een grotere bereikbaarheid voor beperkte beurzen. Ook de tekst, welke in de oor spronkelijke uitgave over meer hoofdstuk ken verdeeld is, werd tot een algemene in leiding beperkt. Helaas heeft men niet be sloten tot het kortwieken van de onder schriften, welke naar angelsaksisch (slecht) voorbeeld veel alliteratie, sym boliek en geforceei-de tegenstellingen in kort bestek bevatten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 15