VOOR JULLIE DELTA ZATERDAG 17 MEI 1958 Erbij PAGINA VIER 5 4 1 1 1 1 1 4 5 B H 23 O N 18 O 7 Z L 23 O M 23 A 8 Z E 23 A E 18 TOTAAL AANTAL PUNTEN 143 REGLEMENT Het diagram van de jury kroniek van kunst en leven en denken in Nederland De achtervolging in oud-Amsterdam DE NIEUWE OPGAVE van onze „Reis door Nederland" is door een wel zeer milde jury weer heel wat gemakkelijker gemaakt. Niet alleen heeft zij de cijfers weer inge vuld gegeven, doch tevens hier en daar wat meer letters uit haar eigen diagram verraden. Deze ten overvloede gegeven letters tellen natuurlijk mee voor het pun tental dat erboven staat. De extra premie yan 80 punten (ter waarde van 20) is nu voor de vierde keer in petto moeten blijven en bedraagt thans dus 320 extra punten oftewel '80. Wie haalt de pot leeg? De jury doet uitdruk kelijk haar best, om het de deelnemers aan de tour door Nederland zo comfortabel mogelijk te maken. Laten wij dit toppunt van service belonen met een diagram in te zenden, dat klopt met dat der jury. Mocht dat echter weer niet gelukken, dan heeft de jury een methode in petto die een uit daging is aan alle bereisde Roeien, waarbij de kans dat de dan tot 100 gestegen extra premie een eigenaar vindt, wel heel groot wordt! Maar daarover volgende week. Deze week hebben tamelijk veel inzen ders het diagram der jury dicht benaderd. Uit degenen die de meeste namen goed hadden namelijk vijf hebben we degene genomen, die de meeste goede plaatsnamen in volgorde van boven naar beneden heeft gevonden. Dat was J. L. Wijdoogen, Heerenduinweg 159 te IJmui- de tour noor Nederland zo comfortabel De prijswinnaars vanwege het hoogste aantal verzamelde punten zijn deze week: J. H. van Berkel, Roerdompstraat 89, Haarlem; G. H. Nieuwenburg, Eikenstraat 30, Haarlem; H. Oostindie, De Genestet- laan 45, Driehuis (Velsen). Zij delen de premie en ontvangen dus ieder 15.33. N-B. Het inzenden van meer dan één ingevuld diagram is toegestaan. Men kan dus tegelijk dingAi naar de hoogste pun- tenprys of de diagrampremie 1. Op het diagram moeten Nederlandse plaats namen worden ingevuld, zodanig dat de ge geven letters daarin passen op de plaats, waar zij zijn aangegeven. 2. Enkel de namen van zelfstandige Nederlandse gemeenten mogen worden ingevuld. 3. De ingevulde letters krijgen de waarde van het puntental, dat boven het betreffende ko lommetje is aangegeven. 4. Degene, wiens puntenaantal het hoogst is, krijgt een kwartje per behaald punt uitgekeerd. 5. Wie zijn diagram invult in overeenstemming met dat van de jury, krijgt tachtig punten (en dus twintig gulden) extra. 6. De ingevulde plaatsnamen mogen ook korter zijn dan tien letters. (Dit geldt eveneens voor het „geheime" diagram van de jury). 7. Wanneer meer inzenders het totale aantal van 184 punten behalen, wordt de premie verdeeld onder drie van hen, die dan door het lot wor den aangewezen. 8. Fouten in de spelling der plaatsnamen maken de inzending ongeldig. 9. Inzendingen onder vermelding „Op Reis'" uiterlijk woensdagavonds 12 uur aan onze bureaus in Haarlem of Velsen. 5 4 i 1 i 1 1 4 5 A 5 s E N E L F r 23 E p E 2 V A L /r E N 3 U 3 C? 23 O c S T U 2 E A/ 23 0 1/ E 3 A s 5 E L r 23 A n E A S F O O 3 T 23 n A A 5 3 R A c T 23 /V E u IV V L. E T 23 TOTAAL AANTAL PUNTEN 163 (Nadruk verboden; HET Nederlands Instituut voor Inter nationale Culturele Betrekkingen, opge richt in 1956 met het doel de culturele ban den en contacten met het buitenland te versterken en uit te breiden, gaat een drie maandelijks tijdschrift „Delta" geti teld uitgeven, waarvan het eerste num mer thans verschenen is. „Delta" (dat als ondertitel heeft „A re- view of arts, life and thought in the Ne therlands") wil de landen buiten Europa, waar Engels voertaal of tweede taal is, in aanraking brengen met de Nederlandse cultuur. Het wordt door prof. dr. E. J. Dijksterhuis, hoogleraar in de geschied kunde, James S. Holmes, Europees redac teur van het Amerikaanse litteraire tijd schrift Approach, de dichter en toneel schrijver Ed. Hoornik, de historicus en publicist dr. Louis de Jong, de socioloog prof. mr. J. J. M. van der Ven en de Vlaamse letterkundige Karei Jonckheere geredigeerd. Medewerkers voor de diver se vaste rubrieken zijn: Lex van Delden: muziek, Cornelis Doelman beeldende kunst, Hans Freudenthal: wetenschap en vorsing, H. A. Gomperts: toneel, David Koning: danskunst, Paul Rodenko: poë zie en Adriaan van der Veen: proza Het eerste nummer, dat een oplage van vijfduizend exemplaren heeft, opent met een introductie van de secretairs-generaal van het Instituut, de heer G. Sluizer, waar in Delta's doelstelling nader wordt gepre ciseerd. In de kroniek geven de rubriek redacteuren een analystisch overzicht van de stand en de perspectieven van kunsten en wetenschappen in ons land. Het hoofd van de Deltadienst, prof. ir. P. Ph. Jan sen, schildert in „Wapens tegen de zee" in woord en beeld onze plannen ter afslui ting der zeegaten. Anton van Duinkerken parafraseert in vier kostelijke bladzijden over een trek in ons volkskarakter, die hij de Hollandse hang naar gezelligheid noemt. Adriaan van der Veen laat de buitenland se lezers kennismaken met het werk en de persoon van F. Bordewijk als de Edgar Allan Poe van onze vaderlandse letterkun de. De directeur van de afdeling schilder kunst van het Rijksmuseum, dr. A. F. E. van Schendel, beschrijft in een met bij zonder fraaie kleurenfoto's geïllustreerd artikel de evolutie van deze nationale kunsttempel in de honderdvijftig jaar van zijn bestaan. Paul van Ostaijens beteke nis als de eerste modernist in de Neder landse poëzie wordt ons getekend door Ger- rit Borgers, wiens evaluatie van deze „dichter der zuivere lyriek" gecomple teerd wordt met voortreffelijke Engelse vertalingen van vijf voor Van Ostaijen' ontwikkelingsgang typerende gedichten. Prof. dr. G. W. J". Drewes belicht de fi guur van de befaamde Nederlandse oriën talist Christiaan Snouck Hurgronje, die door zijn avontuurlijke verblijf in de ver boden heilige stad Mekka in 1884 naam maakte als een der prominentste kenners van de Islam en de Arabische wereld. Dr. Louis de Jong beschrijft zijn gevoelens en gedachten bij een bezoek, dat hij met de violist Isaac Stern enkele jaren geleden bracht aan het trieste zolderkamertje, waar Anne Frank haar ontroerende oor logsdagboek en haar korte novellen schreef. Een van Anna Franks verhalen, kinderlijk maar toch getuigend van haar Waar zouden ze naar toe gaan? zei Ivo. Wat een lugubere buurt voor zo'n klein schulpprofje. Of zou die man met de pet hem meelokken? Bèn je! zei Jaap. Hij heeft natuurlijk een afspraak met die kerel. Er is maar één ding dat ik hoop en dat is dat die afspraak niet bij die vent thuis is, want dan hebben we de hele achtervolging voor niets op touw gezet. Ja, je hebt gelijk, zei Ivo, dat is niet te hopen. Waar zitten we hier eigenlijk? Nauwe straatjes, afgewisseld door smalle grachtjes. De buurt werd hoe langer hoe benauwder. Uit kleine café's kwam het geluid van knalharde dansmuziek. Waar schijnlijk hadden ze allemaal een juke box-installatie. Mannen met erg gekleurde dassen en opvallend lichte schoenen pas seerden en keken met opgetrokken wenk brauwen naar de beide jóngens. Vrouwen op ai te hoge hakjes lachten de jongens ironisch toe, zodat ze een kleur als vuur kregen. Een griezelige buurt, herhaalde Ivo. Nu zijn ze weer links af gegaan. Laten weeerst eens voorzichtig om de hoek kijken, voor dat we ook die straat in gaan. Toen ze de daad echter bij het woord voegden, was de schulpprof met zijn gezel schap verdwenen. Asjemenou, verbaasde Jaap zich. Het enige is, zei Ivo, dat ze ergens naar binnen zijn gegaan, een café in of een huis Voorzichtig liepen ze het straatje in. Even verder zagen ze inderdaad het uithangbord van een café. Ook uit dit etablissement ontluikend talent, is hierbij opgenomen. In „Willem Pijper en de wedergeboorte van de Nederlandse muziek" beschrijft Paul F. Sanders het oeuvre van deze pio nier onder de moderne Nederlandse toon dichters, maar ook de mens Pijper met al zijn spanningen, zijn innerlijke onrust en zijn verterende scheppingsdrang. Een van onze grootste letterkundigen en een van zijn beste kenners, worden postuum geëerd in de herdruk van een be schouwing, die wijlen Katherine Mans- field in leven litterair critica van The Athenaeum kort na de eerste wereld oorlog wijdde aan „De boeken van de klei ne zielen" van Louis Couperus. Boekbe sprekingen beredeneerde aankondigingen van nieuwe uitgaven, aantekeningen over de muziekprogramma's van het Holland Festival (door Jo Elsendoorn) en een eve- nementenlijst voor de komende maanden besluiten het eerste nummer van Delta, dat dankzij de fraaie typografische ver zorging van Dick Elffers ook qua uiterlijk een uitstekende indruk maakt. H. C. drongen dansmuziekklanken naar buiten. Daar zullen ze wel naar binnen zijn, zei Jaap. Hij hield Ivo aan de arm vast. Nou moeten we zorgen, dat we ongezien naar binnen kunnen luren en dat zal vast niet gemakkelijk zijn. Omzichtig gluurden ze door een kier van een gordijn. Enkele mannen hingen luste loos op een barkruk aan een toog. Anderen waren bezig met een spelletje kaart of bil jart. En heel achterin, in de donkerste hoek, ontwaarden ze de schulpprof met de man met de pet en nog een andere man, óók met een pet, maar een zwarte. Alle drie hadden ze een glas bier voor zich staan. Op het moment dat de jongens hen ont dekten, hieven ze juist alle drie hun glas op om te klinken. Het was zo'n gek gezicht, dat kleine schulpprofje met een groot bierglas in de hand tussen die twee kennelijk zware jon gens in, dat Ivo in luid lachen uitbarstte. Stil jó, riep Jaap verschrikt, straks krij gen ze ons nog in de gaten. Door dat lawaai van die muziek heen, zeker! smaalde Ivo. Maar hij was nu toch stil. De schulpprof had inmiddels zijn tas opge pakt en open gemaakt. Stuk voor stuk haalde hij er enkele flesjes uit en zette die in gelid op het tafeltje. Hij wees er enkele keren op en praatte met veel gebaren, als of hij de rustig toehorende mannen iets aan het verklaren was. De beide mannen knikten en die met de zwarte pet keek daarna zo doordringend rond, dat de jon gens snel wegdoken. Toen ze weer naar binnen durfden gluren, zette de man met de zwarte pet een klein doosje op tafel, niet groter dan een lucifersdoosje. De schulpprof maakte een begerige beweging naar het doosje toe, maar de man met de grijze pet hield zijn hand tegen en maakte een beweging met duim en wijsvinger. De schulpprof stak hierop zijn hand in de binnenkant van zijn jasje en haalde zijn portefeuille te voorschijn. Na enkele bank biljetten te hebben neergeteld, schoof hij de portefeuille weer op zijn plaats en maakte hij zich meester van het doosje. De man met de zwarte pet had inmiddels de kelner geroepen en weer verschenen er drie potten bier op tafel. Ziezo, zei Jaap tevreden, dat weten we weer. Wat weten we weer? vroeg Ivo verbaasd. We weten genoeg om onze onderzoekin gen voort te zetten, zei Jaap. De volgende stap zal zijn te weten te komen wat er in die flesjes en dat doosje zit. En hoe wou je dat te weten zien te komen? zuchtte Ivo. Heel eenvoudig, door Ondine, zette Jaap uiteen. De prof heeft toch een werkvrouw, niet? Zet twee vrouwen bij elkaar en ze kletsen. Waar of niet? Maar die werkvrouw weet natuurlijk niets van die flesjes en dat doosje af, zei Ivo. Uiteraard, zei Jaap, maar Ondine kan door middel van die werkvrouw zelf op onderzoek uitgaan, snap je? Je zult wel weer geniaal zijn, zei Ivo, maar ik snap er niets van. Als je iets wilt onderzoeken, zei Jaap, dan moet je je fantasie laten spreken, anders kom je nergens. Je moet zogezegd alle mogelijkheden uitbuiten. Maar tussen twee haakjes: we mogen nu wel maken dat we wegkomen. Ze hebben hun biertjes op en gaan afrekenen. We moeten weg zijn voordat ze de deur uitkomen. Wat is het al laat, schrok Ivo, die op zijn horloge keek. Ze zijn al meer dan twee uur met de schilderijen bezig! Hoe laat is het dan? vroeg Jaap. Half twaalf, antwoordde Ivo. Laten we maken dat we op een tram komen. Toen ze bij het museum arriveerden hoef den ze niet lang naar meneer Bijkema met zijn klas te zoeken. Reeds nadat ze de ingang gepasseerd waren, hoorden ze van verre zijn stem al: En ditparlement ....een der schoonste oeuvres.... van Gogh We hoeven maar op het geluid af te gaan. fluisterde Ivo. En jongens, hoorden ze plotseling een stem achter zich, hebben jullie wel een kaartje? Met een ruk keerden de jongens zich om en stonden van aangezicht tot aangezicht met Joost Bakzeil. Wat lollig, jij hier! riep Ivo uitbundig. Ja, wat leuk, vond Jaap. Moeten jullie niet naar je^klas? vroeg Joost. Hoe komen jullie hier 'zo op eigen houtje verzeild? Zullen we het hem vertellen? vroeg Ivo met een knipoogje naar Jaap. Vooruit maar, zei Jaap. We hebben de schulpprof achtervolgd, begon Ivo. En hij vertelde Joost tot in de kleinste details wat of er gebeurd was. Da's niet voor de poes, meende Joost en er vormde zich een diepe rimpel in het midden van zijn voorhoofd. Ik had nooit gedacht, dat jullie het nog eens aan het goede eind zouden hebben. Maar we zullen er nog wel over praten, ga nu maar liever de groeten van me aan Gerrit Bijkema doen, want ik moet er van door. Op de tenen naderden Ivo en Jaap het groepje jongens en meisjes dat zich om meneer Bijkema verdrong. Een der schoonste scheppingen der mo derne schilderkunst, kwam meneer Bijke- ma's stem naderbij. Zie, hoe fraai die twee kubussen in elkaar sluiten, hoe geraf fineerd die violette schaduwen daarachter zijn aangebracht. Hoe zuiver van lijn.... Wel, wel, daar hebben we de parels van ons parlement.Tjonge, tjonge, zijn jullie met een rondvaartbootje wezen varen? Ik moet zeggen, dat jullie me verdraaid zijn tegengevallenDat had ik nooit van jullie gedacht Het is echt onze schuld niet, protesteer de Ivo zwakjes. Nee, heus niet meneer, hielp Jaap. Met oversteken sloeg het licht op rood en toen was u al bij de tram. In de tijd dat wij moesten wachten was u al met de klas verdwenen. Ja, ja, zei meneer Bijkema. En toen moesten jullie een hond helpen oversteken en de man met de poppekast op de Dam helpen zingen en toenEnfin, we zullen het er op school nog wel uitgebreid over hebben (Wordt volgende week vervolgd) AL HONDERDDUIZEND Jaar lang woonden de dwergjes in het land van de reuzen, zonder dat ooit één reus daar iets van gemerkt had. En was dat nou maar zo gebleven. Kijk, de reuzen had den geen last van de dwergen, want ze wisten niet eens dat ze er waren. En de dwergjes hadden alleen maar ge mak van de reuzen. Hun hele land lag onder het palejs van de reuzenkoning. De ingang tot dat land was een gaatje in de stoep van het reuzenpaleis en de uitgang was een kiertje in de reuzen- keuken van het paleis. Een kruimpje witte brood van de reuzen was voor de dwergen een heel brood en ze hoefden dus nooit iets anders te doen dan wat rondscharrelen voor de keukendeur om een maal voor een hele dag te vinden. Als de reuzenkoning nou maar niet zo ontevreden was geweest, was er ook niets .gebeurd. Maar ja, hij vond zijn reuzenrijk niet groot genoeg en hij vroeg dus aan zijn generaals hoe ze nog meer land zouden kunnen veroveren. „Sire", zeiden de generaals, „wij wo nen op een berg. De hele berg is van ons, maar zo gauw we van die berg af gaan, zullen we omkomen van honger, want de mensen die beneden wonen zijn geen reuzen en niemand zal ons genoeg te eten kunnen geven". Tja., de koning begreep de moeilijk heid, maar toch wilde hij een land ver overen. Hij liep met boze grote stappen in zijn paleis heen en weer en hij stampte zo hard met zijn voeten dat de grond in het hele dwergenland ervan schudde. „Wat doet hij toch?" zei de dwergen koning beneden. „Wat heeft hij? In al die honderduizend jaar is de reuzenko ning nog nooit zo boos geweest." Later zagen de dwergen de reuzen koning door zijn tuin stappen, nog altijd even kwaad. „Ik ga toch eens kijken, zei de dwergenkoning triest. Dat deed hij wel meer: afluisteren bij de reuzen of een beetje rondkijken in de paleisza len. Hij was zó klein, dat de reuzen hem toch nooit konden zien. De dwergenkoning had een paar uur nodig om bij de bank te komen, waar de reuzenkoning in een paar stappen was aangeland. Koning Dries klom langs de bank omhoog, toen over de rug van de reuzenkoning en bleef op diens fluwelen kraag zitten. „Ik wil een land veroveren. Dan maar hongerlijden, beneden aan de berg. Ik wil kunnen zeggen dat ik een land heb veroverd" aldus mopperde de reuzenkoning. De dwergenkoning schrok. Ik moet iets doen, dacht hij. ik moet hem waarschuwen dat zo :ets heel gevaarlijk is. Voor hij er verder over nadacht, was nij al tot vlak bij het oor van de reuzen koning gesprongen en riep in die grote donkere oorgrot: „Niet doen, sire, niet doen!" „Hè!" zei de reuzenkoning en hij greep verbaasd naar zijn oor. „Het was net of iemand me iets influisterde. Hé, wacht eens." Aan de binnenkant van zijn hand, die hij naar zijn oor gebracht had, voelde hij iets kriebelen. Hij kneep zijn hand dicht en deed hem toen langzaam weer open. „Wat?" riep hij. Met zijn andere hand wreef hij over zijn ogen. Nee, hij droomde niet Er zat werkelijk een dwergje met een kroontje op in zijn hand. „Wie af wat ben jij?" vroeg de reuzenkoning. Hij moest zich diep voor over buigen om koning Dries te ver staan. „Ik ben koning Dries", hoorde hij. „Mijn land ligt al honderdduizend jaar onder uw paleis". „Wel alle reuzen!" riep de koning. „Een land een land vlak onder mijn paleis! Lakeien., generaals, soldaten! Trek je uniform aan. Wij gaan een land veroveren!" Van alle kanten kwamen de reuzen aangesneld. Toen ze de koning zagen lachen, begrepen ze er niets van. F.en land veroveren, dat was toch een ern stige zaak? „Kom mee", lachte de koning. Hij stak het dwergje in zijn zak en liep haas tig naar de muren van zijn paleis. „Gra ven", zei hij tegen de tuinman die met zijn schop in de hand dichterbij was ge komen. De tuinman trok een raar ge zicht, maar hij stak toch de schop in de grond op de plaats die de koning aan wees. „Nee, nee.." piepte een stem in de mantelzak van de koning. „Niet doen, sire. Ik zal u zelf de plaats wel wij zen waar ons land begint. Anders zou u misschien ons hele land verwoesten." De lakeien en generaals keken elkaar aan. Waar kwam dat stemmetje van daan? De koning greep in de zak van zijn mantel en zette koning Dries op zijn hand. „Wijs me je land", zei de reu zenkoning. „Ik ga het veroveren." Het dwergje lachte. „Och koning", zei hij, „de ingang is onder de stoep en de uitgang is onder de keukendeur. Maar daar heeft u niets aan. U kunt er toch nooit in, u bent veel te groot". De koning bukte zich naar de drempel van de keukendeur en ja, daar zat een gaatje, waar nog niet eens de pink van een reuzenkind doorheen kon. Hij werd rood van boosheid, want hij begreep dat er niet zo veel te veroveren zou zijn en hij werd nog bozer toen het dwergje op eens van zijn hand sprong en voor iemand het grijpen kon door dat gaat je verdween. „Verover het verover dat land!" bulderde de koning. „Maar hoe, sire?" vroegen de gene raals en lakeien, „daar kunnen we toch nooit binnentrekken?" „Jawel", zei de 1 oning. „Stop eerst die gaatjes dicht, zodat ze niet ontsnap pen kunnen en dan gaan we graven. We graven gangen onder mijn paleis door net zolang tot we dat hele land veroverd hebben." Tja de koning zei het en wie kon er dan verder nog iets aan doen? Even la ter zaten de generaals en lakeien op hun knieën en groeven met kleine zand- schepjes, want grote zouden het dwer genland in één keer kunnen vernieti gen. Onder het paleis zat het dwergenvolk te bibberen, want ze hoorden het schu ren van zand en het geklik van de schep jes. Vluchten konden ze niet, want hun iand had geen ingang of uitgang meer. Uren en uren achtereen ging het graven door. Pas toen het donker werd, hoor den ze de reuzen naar boven gaan. Maar de volgende dag? Wat zou er de volgen de dag gebeuren? Als de reuzen nog even doorgroeven, was het gedaan met het dwei-genland. Niemand sliep, ook koning Dries niet. Hij trok rimpels in zijn dwergenvoorhoofd, maar er was niets wat hij bedenken kon om de reuzen tegen te houden. Verscheidene dwerg huisjes waren al scheefgezakt, er zaten gaten in de daken en de spits van de dwergentoren was afgebroken. Dat kwam door al het verschuiven van zand tussen hun land en het paleis. „Er blijft niets van ons over!" jammerden de dwergjes. „Wij zullen het hele paleis op ons krijgen!" En net toen koning Dries knikte dat dat gevaar heel groot was, hoorden ze geschreeuw in het reuzenpaleis daar boven. „Dat is de reuzenkoning", zei ko ning Dries, „hij schreeuwt!" Maar ze hoorden nog veel meer: een verschrik kelijk gedreun alsof wel honderd reu- zenvoeten door de gangen van het pa leis draafden. Tafels en stoelen vielen er van om in dwergenland. Toen werd het stil. Alleen hoorden de dwergen de reuzenkoning nog steeds om hulp roe pen. Wat was er gebeurd? Daar al 't gra ven was het paleis van de reuzenkoning gaan verzakken, eerst zonder dat de reuzen het merkten. Maar het zakte door en kwam op een ogenblik zo scheef te hangen dat de reuzen, alle generaals en lakeien uit bed rolden. Omdat de ge neraals en lakeien dachten, dat nu het hele paleis misschien wel zou instorten, vluchtten ze naar buiten. Maar de deur van de reuzenkoning was op slot en nie mand hoorde hem roepen en bonzen. Hij bleef helemaal alleen achter in zijn slaapkamer met een scheve vloer. En daar zat hij nu., hij kon roepen, hij kon bonzen, maar er was niemand die het paleis meer indurfde. En daar zat die reuzenkoning nu. Uit het raam springen ging ook niet, want dat zat veel te hoog. „Ik zal hier omkomen van de honger!" jammerde de reuzen koning. En toen hij merkte dat de vloer onder hem nog schever was dan aar even: „Het hele paleis zal op mijn hoofd vallen!" HET WERD LICHT, de zon kwam op, de zon ging weer onder en nog altijd zat de reuzenkoning daar. De gene raals en lakeien waren ver weg ge vlucht en de reuzen van zijn volk woon den veel lager op de berg en konden hem niet horen. Er toen, net toen de koning bijna alle moed had opgegeven, hoorde hij gerammel aan het slot van de deur. Het léék of iemand er een sleutel instak, maar nee, dat was het niet. Een klein stemmetje riep door het sleutelgat: „Sire, wij komen u redden! Maar dan moet u eerst beloven dat u ons land niet zult veroveren en ons weer even rustig als vroeger laat le ven." Nou de koning wilde even beloven aan de dwerg Dries, die aan de schroefjes van het sleutelgat morrelde en het slot opendraaide. Nog dezelfde dag liet hij zijn gene raals en lakeien, die met hangende hoofden terugkwamen, voor straf alle gangen die ze met hun scheppen had den gegraven, dichtstoppen, hij liet ze hout hakken en ze met de boomstam men het paleis stutten zodat het niet verder scheef kon zakken. En toen moesten ze met hun grote reuzenvin- gers hele kleine dwergenhuisjes maken en een nieuwe toren en een nieuw pa leisje voor koning Dries. Koning Dries zat zelf op de tafel en wees hoe dat moest. Op karretjes wer den' de huisjes weggereden door de gang die koning Dries zelf gegraven had om de reuzenkoning te redden. Want die gang werd niet dichtgestopt Die bleef open. Daar wandelt koning Dries voortaan iedere dag door van het dwergenland naar het reuzenland om de reuzenkoning raad te geven. En het helpt hoor: de reuzenkoning heeft nooit meer zulke domme dingen gedaan als landen veroveren en zijn eigen paleis laten inzakken. Nee, langzamerhand zijn de reuzen zo wijs als dwergen. Mies Botihutjs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 18