oor een brasem van drie pond
het Vreemdelingenlegioen
Wij waren te gast bij
de hoogste tijd, dames!
Twaalf uur,
ZATERDAG 7 JUNI 1958
Erbij
PAGINA VIJF
Inheemse visvangst
Beurs voor Griekenland
Vele Nederlanders nemen aan de viswedstrijd
deel in de Clarence Rivier in Australië om de
gouden brasem". Hun kansen - zij hebben de
reputatie van ervaren vissers - worden zeer
hoog: aangeslagen: naar schatting één op vijf
Door Bob Tadema Sporr
Van een bijzondere medewerker)
ER HEERSl" sedert enige tijd een grote
bedrijvigheid in Australische hengelaars
kringen. Bedrijvigheid en ook onrust.
Waarom? Omdat de grootste hengelwed-
strijd, die ooit op aarde werd gehouden,
voor de deur staat. Deze heeft namelijk
plaats in de tweede week van juni. Het
wedstrijdwater is een stuk van de Claren
ce Rivier in Nieuw-Zuid-Wales met een
oppervlakte van ruim twintig vierkante
kilometer. Het „koortscentrum" van de
wedstrijd is het dorpje Yamba, op een af
stand van zevenhonderdzevenenzeventig
kilometer ten noorden van Sydney gelegen.
Yamba is een nest met een bevolking van
zeshonderd zielen. Gedurende de wedstrijd
echter zullen er in en nabij Yamba veer
tigduizend mensen samenkomen. Men
rekent namelijk op grond van de inschrij
vingen op dertigduizend hengelaars (man
nen, vrouwen en kinderen) en op een tien
duizend organisatoren en toeschouwers.
De „sponsor" van de wedstrijd is een grote
Australische aardoliemaatschappij. De
directie stelde in totaal honderdtwaalf
duizend gulden aan geldprijzen ter be
schikking. Enige employés nemen een be
langrijk aandeel in de organisatie. De eer
ste prijs bedraagt vijfentachtigduizend gul
den in contanten. Deze wordt toegekend
aan hem of haar, die een drie pond wegen
de, tevoren met een metalen plaatje ge
merkte zilver-zwarte rivierbrasem aan de
haak krijgt en op het droge weet te bren
gen. Geen wonder, dat duizenden henge
laars van de partij zijn! Intussen, men kan
dansen, al danst men niet met de bruid.
De kleine prijzen zijn stellig ook nog wel
de moeite waard en menigeen zou er graag
een als buitenkansje uit het modderige
water van de Clarence Rivier ophalen.
De wedstrijd duurt een week: van 7 juni
Itot 16 juni. De deelnemers mogen geen
■gebruik maken van speren, dynamiet,
Inetten of dobberlijnen. Wedstrijdcommis-
sarissen zullen er streng op toezien, dat
I niemand de spelregels overtreedt. Niemand
mag voorts eigen aas meebrengen. Er is
een speciale commissie benoemd, die voor
het aas moet zorgen. Reeds zijn eniige tien
duizenden kilo's opgeslagen in koelpak-
Voor de twaalfjarige Jan Junge uit Heem
stede is het hengelseizoen best begonnen.
Woensdagochtend was hij, voor schooltijd,
nog gauw even gaan vissen in de Bron-
steevijver, toen daar juist deze knaap van
een edelkarper passeerde en zich verschal
ken liet. Een kwartier lang zijn Jan en
vriendje Mark Weinberg aan het
vechten geweest om de „knoesper" op de
Ml te krijgen, maar het resultaat ruim
",5 pond schoon aan de haak en zeventig
centimeter van kop tot staartvin! loont
Mn ook'wel de moeite. Het is overigens
"iet de eerste keer dat Jan zulk een
veteraan aan de haak slaat want verleden
kar is hij eens met een snoek van 85
centimeter thuisgekomen, die hij helemaal
eigenhandig geklaard had. De karper is
donderdag met veel smaak door de familie
JUnge geconsumeerd, maar Jan bedankte
voor de eer. Hij houdt niet van vis.
Als onderdeel van het Nederlands-
Grieks cultureel verdrag stelt de Griekse
jegering voor het academisch jaar 1958 -
959 een studiebeurs van tien maanden of
•wee studiebeurzen van vijf maanden ter
^schikking van Nederlandse studenten,
[jet bedrag van deze beurzen is vastge
steld op vierentwintighonderd drachmen
Per maand. De reiskosten komen ten laste
van de beurshouder.
De beurs is niet alleen bedoeld voor stu-
jee aan een universiteit of hogeschool,
"°eh kan ook op andere wijze worden ge-
eruikt, bijvoorbeeld door een archeologi-
:Ctle student of een pas afgestudeerde
'°or het verrichten van zelfstandig we
tenschappelijk onderzoek.
Pas geopende gele morgensterren
ER HANGT over de stille wateren van
Spaarne en Mooie Nel nog wat witte wa
zigheid van lage dampslierten. Het hoofd
van een visser, licht gebogen in aandach
tig turen, steekt er boven uit, geflankeerd
door de uiteinden van de beide stokken,
waaraan hij zijn schuitje vastlegde. De
hele rest van man, boot, hengel en sta
ken blijft echter verborgen in de nevelen
van deze vroege morgen. En hoog aan de
horizon is er donker en strak de oude,
stompe toren van Spaarnwoude, een sil
houet tegen het oranje en lila-grijze voor
spel van een zonsopkomst, die alles be
looft voor de komende dag. Ergens in het
roerloze riet doen een karekiet en een
rietzanger wie het hardst kan roepen en
dan ineens schieten de eerste helle zon
nestralen van tussen de vage, verre nevel
banken over het stemmiggrijze land
schap, dat nu plotseling begint te leven
met velerlei kleuren.
We rijden nu al over de kronkelige weg
langs de lage en al lang volmaakt over
bodige ringdijk van de oude Inlaagpolder
ten oosten van Spaarndam. Een nietige
leeuwerik hangt druk en snel te kwinke
leren op de maat van zijn eigen vleugel
slag, twintig, dertig meter boven het groe
ne grasland, om tenslotte zijn vlerkjes tot
brede driehoeken uit te spreiden en zei
lend naar omlaag te komen, zichzelf be
geleidend met een aantal bij deze bezig
heid passende fluittonen in een volmaakt
natuurlijke synchronisatie. En nu schiet
het gras langs de wegkant duizend kleuri
ge vonken. Want de lage zonnestralen wor
den gebroken en uiteengespreid in kleine
waaiers van hun samenstellende kleuren
door de dauwdroppels, die zijn opgehan
gen aan alle spitse toppen van het gras
blad. Fonkelend en stralend mogen ze nog
even blijven bestaan bij de gratie van de
klimmende warmte en de trage wind.
Maar terwijl die dauwdruppels de on
herroepelijke verdampingsdood aan het
sterven zijn, komt er uit de aren en de
pluimen aan de slanke toppen van het
gras nieuw leven met onweerstaanbare
kracht naar buiten gesproten. Dat begint
met het verschijnen van wat lichtgele
puntjes tussen de schubbige blaadjes der
grasbloemen. De stippen groeien snel tot
staafjes en deze staafjes worden nog maar
steeds verder naar buiten geduwd, tot ze
eindelijk aan de einden van lange en rag
fijne meeldraden blijken te hangen, ver
buiten de groene bloemkafjes van het
gras. Inmiddels zijn er nu ook kleine wit
te of soms lichtlila „tuitenragertjes" tus
sen de kafjes komen uitsteken.
ZO U OOIT een klein, maar kostelijk
wonder van de natuur wilt aanschouwen,
ga dan het in bloei schieten van het gras
in de zeer vroege morgen vooral eens be
kijken! Iedere aar doet het vele dagen
achtereen, omdat er telkens weer nieuwe
bloempjes aan de beurt zijn. En al kijkend
en genietend zult u meteen kunnen vast
stellen, dat de natuur zeer vele en bijzon
der fraaie variaties kent op het simpele
thema „gras" van de ietwat saai-stij
ve, vaste aren van de vossestaart via het
al veel lossere reukgras met zijn zeer lan
ge witte stamperpluimpjes naar de gecom
pliceerdheid van de op niet al te beste
grond groeiende kropaar of de elegantie
van trilgras, dat zijn dikke bloempakket-
jes aan fijne, kronkelige steeltjes draagt.
Wanneer de meeldraden zich volledig
hebben gestrekt, springen hun staafach-
tige helmknoppen open. Het lichte stuif
meel van de grassen komt naar buiten pui
len (hetgeen met een flinke loep uitste
kend is te zien). De lentewind begint on
middellijk voor een ietwat klakkeloos en
weinig gedifferentieerd vervoer ervan te
zorgen. Hij neemt de korrels van de krop
aar en de vossestaart even gewillig mee
als die van raaigras of zwenkgras, witbol
of timothee. En er zullen zeker heel veel
stuifmeelkorrels op de verkeerde stam
pers te land komen, waar ze dan hele
maal geen effect sorteren. Maar temid
den van deze stuifmeelovervloed de
voorzomerse plaag der hooikoortspatiën
ten zullen er ook voldoende korrels op
stamperpluimpjes van de eigen soort
gras terechtkomen en er de vorming van
het fijne zaad bewerken.
TERWIJL DIT ALLES in volle gang is,
verschijnen er heel stilletjes vele grote ge
le bloemen op hoge, forse stelen boven het
wuivende gras. Hun lange lintbloemen
(want elke bloem van deze soort is in fei
te een bloemenverzameling, een compo
siet) stralen naar alle zijden uit en in het
hart is er 'n menigte donkerbruine streep
jes van met elkaar vergroeide meeldra
den. Het is allemaal even sierlijk bij de
ze schoonheden van de morgenstond, de
ze even opgewekte als statige dames, die
de naam Gele Morgenster dragen. Hoe ho
ger de zon komt te staan en hoe warmer
het "wordt, hoe meer insecten er bij hen
op bezoek komen, meest vliegen en zweef
vliegen, maar ook wel kleine, prachtig
groene kevertjes. Het vliegt maar af en
aan, boort zuigtongen en snuiten diep in
de bloemen met niets ontziende gulzigheid
en helpt natuurlijk prachtig mee aan het
grote werk van de bestuiving. Tot er, te
gen twaalven, een stem lijkt te zijn die
onverbiddelijk maant tot beëindiging van
de feestelijkheden: „Twaalf uur, de hoog
ste tijd, dames!" En gehoorzaam vouwen
de morgensterren haar gele bloemblaad
jes samen tot onooglijke propjes, stijf om
sloten door de spitse groene bladeren van
het omwindsel dat de samengestelde bloe
men omvat. Dan zijn ook de meeldraden
van alle grassoorten wel leeggestoven en
bruin of lila-achtig verkleurd. Het feest
is afgelopen. Morgen begint het opnieuw!
het opnieuw!
Kees Hana
huizen. En tot op de dag vóór het begin
van de wedstrijd zal de aanvoer van aas
doorgaan.
Alle deelnemers hebben gelijke kansen.
Mannen, vrouwen en kinderen gaan hun
geluk beproeven. Er komen ook henge
laars van-buiten Australië: de commissie
heeft namelijk inschrijvingen uit Nieuw-
Zeeland en India ontvangen. De jongste
deelnemer, die zich liet inschrijven, is een
jongen van vier jaar. De visserij-inspec
teurs en andere autoriteiten zijn reeds
dagenlang druk in de weer. Caravans zijn
uit Sydney gearriveerd en zullen dienst
doen als kantoren. De dorpsraad van
Yamba stelde een kleine negenduizend
gulden beschikbaar om het verblijf der
hengelaars in en bij het dorp aangenaam
te maken. Voorts zorgden de dorpsraads
leden er voor, dat een nieuw stuk weg ter
lengte van tweehonderd meter gereed
kwam. En dit alles voor die éne brasem,
de „rijkste vis ter wereld" zoals men thans
in Yamba zegt. Wij moeten Yamba
voortaan naar „Breamtown" (Brasemstad)
noemen, vond een der dorpsraadsleden.
Zal de „rijkste brasem" zich laten ver
schalken? Dit is natuurlijk dé vraag, die
men zich voortdurend stelt in de Austra
lische hengelaarswereld. Nu moet men
weten, dat de Clarence Rivier zeer visrijk
is. Jaarlijks vangen beroepsvissers er bij
na honderdduizend kilo zwarte brasem.
Ook de Rode Keizerbrasem die groter
en zwaarder wordt dan zijn zwarte neef
komt in de Clarence Rivier voor, maar
niemand heeft thans enige belangstelling
voor hem, al haalt hij ook een lengte van
een meter en een gewicht van twaalf kilo.
Zal de „gouden vis" de verlokking van
dertigduizend geaasde haken kunnen
weerstaan? De hengelaars komen samen
en vertellen elkaar, wat de beste manier
is om op brasem te vissen. Zij geven sterke
staaltjes ten beste, gebruiken hun vlotste
hengelaarslatijn en wisselen ervaringen en
meningen uit. Er zijn ervaren oude hen
gelaars, die voorgeven, pessimistisch te
zijn. Zij zeggen, dat een rivierbrasem na
voorzien te zijn van een metalen plaatje
zich lange tijd in de modder pleegt schuil
te houden om dicht bij de bodem te beko
men van de schrik en de ergenis. Anderen
maken rekensommetjes in de volgende
trant: Dertigduizend hengelaars vissen
zeven dagen, dit zijn dus ruim tweehon
derdduizend man-hengeldagen. Men mag
de vangst op drie vissen per manhengel-
dag stellen. Er zullen dus in de wedstrijd-
week ruim zevenhonderdduizend brasems
worden gevangen. Dit is, bij een doorsnee
gewicht van twee pond per stuk, zesmaal
de jaarlijkse vangst der beroepsvissers. Er
is dus (zeggen zij) een goede kans, dat de
„rijkste brasem" gevangen zal worden.
Het klinkt allemaal aardig en het houdt
de geesten bezig. Maar zouden de verstan-
digsten niet zijn zij, die zeggen: we weten
het niet, als hij gevangen wordt is dat
mede een kwestie van goed geluk, maar
gevangen of niet, wij hebben een heerlijke
week vol hengelavonturen en spanning in
een prachtige omgeving voor de boeg. En
die brasem, nu ja, als hij bijt, dan zullen
we dubbel en dwars tevreden zijnHet
gaat van 7 tot 16 juni om één enkel visje,
een brasem van drie pond, maar met een
„prijs" van een kleine honderdduizend
gulden!
HET FORT lag hoog op een heuvel de enige hon
derd kilometer in de omtrek en de eeuwige, hete
wind gierde er omheen met twee tussenpozen, een
half uur bij zonsopgang en zonondergang. De witte
muren van het fort waren krijtwit en hadden een kar
teling van kantelen langs de bovenkant. De witte mu
ren van het fort waren op het hete middaguur nau
welijks minder wit dan de brandende hemel die er
zich overstulpte. De hellingen van de gele heuvel,
waar het fort op stond, braken met scherpe hoeken
uit de horizontale vlakte. En van de drie poorten van
het fort diepen drie wegen de oneindigheid in, stof
fige linten van gruis en steenslag door een grauwe
eenzaamheid van gruis en steenslag. Het waren de
oeroude karavaanwegen uit de tijd toen hier reeds an
Romeins fort stond op de plaats waar later een Turks,
een Italiaans en een Frans fort stonden. De muren
van het fort waren ontzagwekkend dik en hoog. Drie
zware torens stonden op de drie hoeken van het bouw
werk, dat nog naar Turkse aard een driehoekig grond
plan had. Maar in de moderne tijd was er aan het
oorspronkelijke fort een „annexe" gebouwd, die ten
nisbanen en bars, garages en parkeerterreinen, eet
zalen en kantoren bevatte, plus „chambres de passage"
voor wie er zo krankzinnig kon zijn afgezien na
tuurlijk van dienstreizende militairen om hier een
tijdje te willen doorbrengen. Tussen de vierhonderd
a vijfhonderd militairen waren in het fort gehuisvest
en allen behoorden ze tot het Vreemdelingenlegioen.
VEEL VRIJHEID was hen niet gegund. Stipt om half
zeven 's avonds gingen de zware plaatijzeren poorten
dicht tot de volgende morgen half zeven. Langs alle
muren werden wachtposten uitgezet. Slechts hen, die
's nachts op patrouille gingen met tanks, pantserwa
gens en vrachtauto's, was het vergund buiten de poor
ten te vertoeven.
De Légionnaires, die de vlottende bevolking van het
fort vormden, zagen er zonder één uitzondering patent
uit. Ze waren goed gevoed, goed gedrenkt, tot in de
puntjes verzorgd. En zonder uitzondering vervloekten
allen de dag dat ze het in hun krankzinnige hoofden
hadden gehaald om bij 't Legioen dienst te nemen. Het
verhaal, dat alle Légionnaires gevluchte misdadigers
zijn, is natuurlijk klinkklare nonsens, al lopen er wel
enige onder. Maar hoevelen tekenden niet met een
dolle of een dronken kop, verleid door het grote hand
geld, door zucht naar avontuur of door niet be
staande woestijnromantiek? Naar redenen van hoe
en waarom hoefde men niet te informeren, de waar
heid bleef verborgen, want niemand vertelt graag van
eigen onverstand. Maar wel van het eigen ongeluk,
van de ongelooflijk zware dienst, van de verveling,
de dodelijke verveling van een dergelijke samenleving.
Hij of zij, die het in zijn of haar hoofd haalde het
laatste komt overigens praktisch nooit voor kon
geen onderdak vinden dan in een van de „chambres
de passage" en de toegang tot het eigenlijke fort was
streng verboden. Wat daar zetelde bleef een geheim,
maar heel de dag snelden er officieren en manschap
pen de eindeloze trappen op en neer, die de annexe
met het fort verbonden. Daarboven stonden veel schild
wachten op post, daar waaide de Tricolore aan naar
hoge mast en daar staken de twee enorme radiomasten
als twee vingers van een ijzeren skelet tegen de wit
hete hemel af.
De „chambres de passage" waren een reeks van vijf
betonnen cellen met daken van leem. Ze hadden een
raam en een deur onder een afdak naar de annexe en
een schietgat, afgesloten met een glazen raampje dat
altijd openstond. De ongelukkige gast, die in dit be
tonnen hol zijn intrek nam, was maar al te blij als de
stormwind gierend en bulderend door het schietgat
zijn kamer binnenvloog en door deur en venster ver
dween. De hitte werd er niet minder van, maar de
duizenden vliegen hielden zich dan met al hun kleve
rige en kriebelige poten aan de muren vast en waag
den het niet rond te zoemen op zoek naar een slacht
offer. Slechts tweemaal daags, als de wind onverhoeds
en als het ware met een klap ging liggen, kregen ze
hun kans. Dat was als 's morgens de zon in een zee
van smeltend goud en rose boven de verre bergen aan
de horizon oprees. Dat was 's avonds als ze in een bad
van bloed en vuur wegzonk in het westen. Dan, als
Het fort van het Vreemdelingenlegioen „er- j§
1 gens" in het zuiden van de Saharadoor Anke
A. Tadema getekend. De annexeligt achter s
de witte muren op de hegane grond. Op de
voorgrond ligt het uitgebrande wrak van een 1
1 Italiaans vliegtuig, tijdens de beroemde veld-
1 tocht van generaal Leclerq neergeschoten. Er
omheen het niets. j§
iïïllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllïïi
de toverij van de Sahara vrijkwam en de wereld een
aanschijn gaf als op de eerste dag, dan zweeg de wind
en dook weg in holen en spleten om de witte, hete dag
of de zwarte, hete nacht af te wachten om met loeien
de stoten weer uit het gebergte los te breken, het zand
op te wervelen en de bergen af te slijpen, een milli
meter in honderd jaar misschien, maar zeker en onaf
wendbaar.
DE GAST, op zijn brits neergezegen, sloeg en mepte
naar de vliegr smeerde zich in met kwalijkgeurende
stoffen die niets hielpen, wentelde zich op rug en buik,
overdekte zich met een muskietennet om dat na twee
minuten als niet uit te houden van zich te werpen
en was doodongelukkig. Het opendraaien van de wa
terkraan, om zich wat te verfrissen, was nutteloos. Na
zeven uur 's avonds kwam daar geen water meer uit,
want meer dan driekwart van de Légionnaires had hij
gevuld waren. De lucht in de kamer leek stil te staan
maar alle vliegen bewogen.
Veel vermaak stond de gast in het fort niet ter be
schikking. Hij kon een praatje maken met wie daar
van gediend was en meestal ging dat in het Duits,
want meer dan driekwart van de Légionnaires had bij
de S.S. gediend Hij kon een blik werpen in de bar,
waar hij niet mocht komen als buitenstaander.
Hij kon ook niet tennissen op de uitstekende banen,
want alleen officieren mochten daar spelen en die
deden het nooit. Ieder rollend vehikel was geweldig
taboe, tenzij men aanpapte met de officieren van de
Compagnie Saharienne, die hun eigen kazerne hadden
ver buiten het fort en veel soepeler waren en die de
gasten graag meenamen naar hun bar, waar dan een
drachtelijk Hollands bier gedronken werd. De Saha-
riens waren stuk voor stuk prachtkerels. Fransen van
het beste soort, gehard, sterk, eerlijk en sportief, het
prototype van de Fransman uit de koloniën, die zo
totaal verschillend is van de Fransman uit Frankrijk.
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
'iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii!
Keek de gast te lang of naar men meende te aan
dachtig naar de uitgebrande tank die op een cementen
plateautje midden in de annexe stond, een op de Ita
lianen veroverd relikwie, dan stond er meteen een
wantrouwige soldaat stil om te kijken wat hij wilde.
Zou de gast het bestaan een foto te willen nemen van
het hoge fort, dat zo onwaarschijnlijk romanesk aan
deed daar boven op die heuvel, dan werd hij bijna
gearresteerd. Wilde de gast na donker de poort uit,
dan was dat verschrikkelijk verboden, tenzij men ge
laden was met geldige redenen. Een bezoek aan de
Sahariens kon eventueel nog als reden gelden maar
met pijn. Een zekere concurrentie was niet te ont
kennenWilde men naar buiten, dan moest men
het wachtwoord zien te bemachtigen en dat viel om
de drommel niet mee. Het waren trouwens nog dub
bele wachtwoorden, één voor de schildwacht en één
voor de passant. Bovendien waren ze moeilijk te ont
houden, een of ander duivels brein bedacht ze iedere
dag opnieuw. De enige methode in deze wa«nzin was
dat beide woorden met dezelfde letter begonnen. De
passant zei bijvoorbeeld „Raratonga" en dan ant
woordde de schildwacht „Rodriguez" flink hard
opdat de andere schildwacht daar beneden bij de
poort het kon verstaan. De eerste zat bovenop de muur,
negen meter hoog. En dan klonk er gekletter van
zware laarzen over de binnentrap. Rodriguez klom
omlaag om nummer twee te assisteren. Een argwanend
oog loerde door een spleet in de stalen deur naar de
gast die, badend in het licht van een enorme schijn
werper, binnen schotsafstand van een derde wacht,
die op de muur bleef, in het helle licht stond te knip
ogen. Dan klapte de spleet dicht, er kwam geknars
van grendels waarmee men gevoegelijk een olifant had
kunnen tegenhouden en in de grote poort draaide een
klein deurtje open waardoor de gast het heiligdom kon
binnentreden. Een stem bromde dreigend: „Passez"
en was men eenmaal binnen een ietsje vriendelijker:
„Bonsoir, dormez bien". of ook wel „Gutenabend!" en
een enkele keer „Welterusten". De gast liep dan met
tastende voeten over zand en stenen in het aarde
donker naar zijn cel, die 's avonds nog luguberder was
dan overdag. De stormwind woei nog steeds door het
schietgat, zodat men bij het uitkleden de afgelegde
kleren stevig voor anker moest leggen. Het elektrisch
licht, om zeven uur ontstoken met omtrent de kracht
van twee kaarsen, brandde allang niet meer. Op de
tast zocht men zijn bed, viel er op neer en voelde dan
de warme lucht over het moede lichaam golven. En
de sterren, miljoenen, biljoenen sterren, keken door
het schietgat naar binnen.
DE NACHT WAS STIL in het fort, stiller dan v/aar
ook. Geen nachtvogel piepte, geen hond blafte, geen
mens gaf geluid. Er was alleen het gedreun van de
laarzen van de schildwacht bovenop het lemen dak,
benevens het loeien, het eeuwige loeien van de storm
wind. Maar soms kwam er een patrouille thuis en dan
was het gedaan met de rust. De kakikleurige tanks en
pantserauto's dreunden de annexe binnen en parkeer
den op de hun toegewezen plaatsen met veel geraas
van motoren. E" werden bevelen uitgebruld, er werd
gelachen en gevloekt, geschreeuwd en gezongen. De
soldaten van de patrouille, gekookt als kreeften in
een blikje na een tocht in die helse zon in een gesloten
tank, waren dood voor de wereld en kenden nog maar
één verlangen: slapen. Slapen tot het trompetgeschal
van de morgen hen opjoeg uit hun rust. De trompetter
van het fort was een meester in de kunst. Hij be
heerste zijn moeilijk instrument om zo te zeggen tot
in ieder gaatje en spleetje. De tonen, die uit zijn blik
kerende trompet rolden, waren vol en rond en hadden
een gouden klank. Ze rolden door de morgenlucht,
helder en vérklinkend. Maar na drie dagen wist de
gast zich niet meer te bergen voor deze trompetsig
nalen, die heel de dag weerklonken. Voor het eten en
voor het drinken, voor slapen en ontwaken, voor op-
opkomen en afdraven, voor patrouilles en voor vlag-
genceremonieel, voor dit en voor dat, voor alles en
voor niets. Bovendien was er een aankomende trom
petter, die er nog niets van kon en die uit zijn koperen
toeter de meest onwaarschijnlijke geluiden haalde.
Hem was opgedragen vlijtig te oefenen maar zonder
dat iemand er last van had. Daarom had hij een oefen
terrein uitgezocht onder het enige boompje buiten het
fort, naast het kleine en idyllische waterplasje waarin
het afvalwater van het fort wegstroomde. Het was er
heet als overal, maar het boompje suggereerde koelte
evenals het stinkende maar bedriegelijk mooie, blauw
groene water. Bovendien hielden de muren het geluid
enigszins tegen. Alleen de gast onder het wijdopen
schietgat kon ten volle meegenieten, want het boompje
stond recht onder zijn venster, als een schietgat ten
minste een venster is.
De gast in dat fort moest beschikken over een enorm
aanpassingsvermogen, oren die hij naar willekeur kon
afsluiten, een huid die ongevoelig was voor kriebe
lende vliegenpoten, een neus die tegen de tocht kon
en niet al te snel verkouden werd, een maag die het
wel zeer goede maar ook zeer zware soldaten-
eten kon verteren en een uitnemend geheugen voor
akelig moeilijke wachtwoorden. Hij moest kunnen
meedrinken zonder zich te laten kennen en moppen
en verhalen aanhoren zonder te blozen. Als hij dit alles
had zou hij het er wel uithouden, als hij tenminste
niet stierf van verveling. Wij zaten er drie weken