oor een brasem van drie pond het Vreemdelingenlegioen Wij waren te gast bij de hoogste tijd, dames! Twaalf uur, ZATERDAG 7 JUNI 1958 Erbij PAGINA VIJF Inheemse visvangst Beurs voor Griekenland Vele Nederlanders nemen aan de viswedstrijd deel in de Clarence Rivier in Australië om de gouden brasem". Hun kansen - zij hebben de reputatie van ervaren vissers - worden zeer hoog: aangeslagen: naar schatting één op vijf Door Bob Tadema Sporr Van een bijzondere medewerker) ER HEERSl" sedert enige tijd een grote bedrijvigheid in Australische hengelaars kringen. Bedrijvigheid en ook onrust. Waarom? Omdat de grootste hengelwed- strijd, die ooit op aarde werd gehouden, voor de deur staat. Deze heeft namelijk plaats in de tweede week van juni. Het wedstrijdwater is een stuk van de Claren ce Rivier in Nieuw-Zuid-Wales met een oppervlakte van ruim twintig vierkante kilometer. Het „koortscentrum" van de wedstrijd is het dorpje Yamba, op een af stand van zevenhonderdzevenenzeventig kilometer ten noorden van Sydney gelegen. Yamba is een nest met een bevolking van zeshonderd zielen. Gedurende de wedstrijd echter zullen er in en nabij Yamba veer tigduizend mensen samenkomen. Men rekent namelijk op grond van de inschrij vingen op dertigduizend hengelaars (man nen, vrouwen en kinderen) en op een tien duizend organisatoren en toeschouwers. De „sponsor" van de wedstrijd is een grote Australische aardoliemaatschappij. De directie stelde in totaal honderdtwaalf duizend gulden aan geldprijzen ter be schikking. Enige employés nemen een be langrijk aandeel in de organisatie. De eer ste prijs bedraagt vijfentachtigduizend gul den in contanten. Deze wordt toegekend aan hem of haar, die een drie pond wegen de, tevoren met een metalen plaatje ge merkte zilver-zwarte rivierbrasem aan de haak krijgt en op het droge weet te bren gen. Geen wonder, dat duizenden henge laars van de partij zijn! Intussen, men kan dansen, al danst men niet met de bruid. De kleine prijzen zijn stellig ook nog wel de moeite waard en menigeen zou er graag een als buitenkansje uit het modderige water van de Clarence Rivier ophalen. De wedstrijd duurt een week: van 7 juni Itot 16 juni. De deelnemers mogen geen ■gebruik maken van speren, dynamiet, Inetten of dobberlijnen. Wedstrijdcommis- sarissen zullen er streng op toezien, dat I niemand de spelregels overtreedt. Niemand mag voorts eigen aas meebrengen. Er is een speciale commissie benoemd, die voor het aas moet zorgen. Reeds zijn eniige tien duizenden kilo's opgeslagen in koelpak- Voor de twaalfjarige Jan Junge uit Heem stede is het hengelseizoen best begonnen. Woensdagochtend was hij, voor schooltijd, nog gauw even gaan vissen in de Bron- steevijver, toen daar juist deze knaap van een edelkarper passeerde en zich verschal ken liet. Een kwartier lang zijn Jan en vriendje Mark Weinberg aan het vechten geweest om de „knoesper" op de Ml te krijgen, maar het resultaat ruim ",5 pond schoon aan de haak en zeventig centimeter van kop tot staartvin! loont Mn ook'wel de moeite. Het is overigens "iet de eerste keer dat Jan zulk een veteraan aan de haak slaat want verleden kar is hij eens met een snoek van 85 centimeter thuisgekomen, die hij helemaal eigenhandig geklaard had. De karper is donderdag met veel smaak door de familie JUnge geconsumeerd, maar Jan bedankte voor de eer. Hij houdt niet van vis. Als onderdeel van het Nederlands- Grieks cultureel verdrag stelt de Griekse jegering voor het academisch jaar 1958 - 959 een studiebeurs van tien maanden of •wee studiebeurzen van vijf maanden ter ^schikking van Nederlandse studenten, [jet bedrag van deze beurzen is vastge steld op vierentwintighonderd drachmen Per maand. De reiskosten komen ten laste van de beurshouder. De beurs is niet alleen bedoeld voor stu- jee aan een universiteit of hogeschool, "°eh kan ook op andere wijze worden ge- eruikt, bijvoorbeeld door een archeologi- :Ctle student of een pas afgestudeerde '°or het verrichten van zelfstandig we tenschappelijk onderzoek. Pas geopende gele morgensterren ER HANGT over de stille wateren van Spaarne en Mooie Nel nog wat witte wa zigheid van lage dampslierten. Het hoofd van een visser, licht gebogen in aandach tig turen, steekt er boven uit, geflankeerd door de uiteinden van de beide stokken, waaraan hij zijn schuitje vastlegde. De hele rest van man, boot, hengel en sta ken blijft echter verborgen in de nevelen van deze vroege morgen. En hoog aan de horizon is er donker en strak de oude, stompe toren van Spaarnwoude, een sil houet tegen het oranje en lila-grijze voor spel van een zonsopkomst, die alles be looft voor de komende dag. Ergens in het roerloze riet doen een karekiet en een rietzanger wie het hardst kan roepen en dan ineens schieten de eerste helle zon nestralen van tussen de vage, verre nevel banken over het stemmiggrijze land schap, dat nu plotseling begint te leven met velerlei kleuren. We rijden nu al over de kronkelige weg langs de lage en al lang volmaakt over bodige ringdijk van de oude Inlaagpolder ten oosten van Spaarndam. Een nietige leeuwerik hangt druk en snel te kwinke leren op de maat van zijn eigen vleugel slag, twintig, dertig meter boven het groe ne grasland, om tenslotte zijn vlerkjes tot brede driehoeken uit te spreiden en zei lend naar omlaag te komen, zichzelf be geleidend met een aantal bij deze bezig heid passende fluittonen in een volmaakt natuurlijke synchronisatie. En nu schiet het gras langs de wegkant duizend kleuri ge vonken. Want de lage zonnestralen wor den gebroken en uiteengespreid in kleine waaiers van hun samenstellende kleuren door de dauwdroppels, die zijn opgehan gen aan alle spitse toppen van het gras blad. Fonkelend en stralend mogen ze nog even blijven bestaan bij de gratie van de klimmende warmte en de trage wind. Maar terwijl die dauwdruppels de on herroepelijke verdampingsdood aan het sterven zijn, komt er uit de aren en de pluimen aan de slanke toppen van het gras nieuw leven met onweerstaanbare kracht naar buiten gesproten. Dat begint met het verschijnen van wat lichtgele puntjes tussen de schubbige blaadjes der grasbloemen. De stippen groeien snel tot staafjes en deze staafjes worden nog maar steeds verder naar buiten geduwd, tot ze eindelijk aan de einden van lange en rag fijne meeldraden blijken te hangen, ver buiten de groene bloemkafjes van het gras. Inmiddels zijn er nu ook kleine wit te of soms lichtlila „tuitenragertjes" tus sen de kafjes komen uitsteken. ZO U OOIT een klein, maar kostelijk wonder van de natuur wilt aanschouwen, ga dan het in bloei schieten van het gras in de zeer vroege morgen vooral eens be kijken! Iedere aar doet het vele dagen achtereen, omdat er telkens weer nieuwe bloempjes aan de beurt zijn. En al kijkend en genietend zult u meteen kunnen vast stellen, dat de natuur zeer vele en bijzon der fraaie variaties kent op het simpele thema „gras" van de ietwat saai-stij ve, vaste aren van de vossestaart via het al veel lossere reukgras met zijn zeer lan ge witte stamperpluimpjes naar de gecom pliceerdheid van de op niet al te beste grond groeiende kropaar of de elegantie van trilgras, dat zijn dikke bloempakket- jes aan fijne, kronkelige steeltjes draagt. Wanneer de meeldraden zich volledig hebben gestrekt, springen hun staafach- tige helmknoppen open. Het lichte stuif meel van de grassen komt naar buiten pui len (hetgeen met een flinke loep uitste kend is te zien). De lentewind begint on middellijk voor een ietwat klakkeloos en weinig gedifferentieerd vervoer ervan te zorgen. Hij neemt de korrels van de krop aar en de vossestaart even gewillig mee als die van raaigras of zwenkgras, witbol of timothee. En er zullen zeker heel veel stuifmeelkorrels op de verkeerde stam pers te land komen, waar ze dan hele maal geen effect sorteren. Maar temid den van deze stuifmeelovervloed de voorzomerse plaag der hooikoortspatiën ten zullen er ook voldoende korrels op stamperpluimpjes van de eigen soort gras terechtkomen en er de vorming van het fijne zaad bewerken. TERWIJL DIT ALLES in volle gang is, verschijnen er heel stilletjes vele grote ge le bloemen op hoge, forse stelen boven het wuivende gras. Hun lange lintbloemen (want elke bloem van deze soort is in fei te een bloemenverzameling, een compo siet) stralen naar alle zijden uit en in het hart is er 'n menigte donkerbruine streep jes van met elkaar vergroeide meeldra den. Het is allemaal even sierlijk bij de ze schoonheden van de morgenstond, de ze even opgewekte als statige dames, die de naam Gele Morgenster dragen. Hoe ho ger de zon komt te staan en hoe warmer het "wordt, hoe meer insecten er bij hen op bezoek komen, meest vliegen en zweef vliegen, maar ook wel kleine, prachtig groene kevertjes. Het vliegt maar af en aan, boort zuigtongen en snuiten diep in de bloemen met niets ontziende gulzigheid en helpt natuurlijk prachtig mee aan het grote werk van de bestuiving. Tot er, te gen twaalven, een stem lijkt te zijn die onverbiddelijk maant tot beëindiging van de feestelijkheden: „Twaalf uur, de hoog ste tijd, dames!" En gehoorzaam vouwen de morgensterren haar gele bloemblaad jes samen tot onooglijke propjes, stijf om sloten door de spitse groene bladeren van het omwindsel dat de samengestelde bloe men omvat. Dan zijn ook de meeldraden van alle grassoorten wel leeggestoven en bruin of lila-achtig verkleurd. Het feest is afgelopen. Morgen begint het opnieuw! het opnieuw! Kees Hana huizen. En tot op de dag vóór het begin van de wedstrijd zal de aanvoer van aas doorgaan. Alle deelnemers hebben gelijke kansen. Mannen, vrouwen en kinderen gaan hun geluk beproeven. Er komen ook henge laars van-buiten Australië: de commissie heeft namelijk inschrijvingen uit Nieuw- Zeeland en India ontvangen. De jongste deelnemer, die zich liet inschrijven, is een jongen van vier jaar. De visserij-inspec teurs en andere autoriteiten zijn reeds dagenlang druk in de weer. Caravans zijn uit Sydney gearriveerd en zullen dienst doen als kantoren. De dorpsraad van Yamba stelde een kleine negenduizend gulden beschikbaar om het verblijf der hengelaars in en bij het dorp aangenaam te maken. Voorts zorgden de dorpsraads leden er voor, dat een nieuw stuk weg ter lengte van tweehonderd meter gereed kwam. En dit alles voor die éne brasem, de „rijkste vis ter wereld" zoals men thans in Yamba zegt. Wij moeten Yamba voortaan naar „Breamtown" (Brasemstad) noemen, vond een der dorpsraadsleden. Zal de „rijkste brasem" zich laten ver schalken? Dit is natuurlijk dé vraag, die men zich voortdurend stelt in de Austra lische hengelaarswereld. Nu moet men weten, dat de Clarence Rivier zeer visrijk is. Jaarlijks vangen beroepsvissers er bij na honderdduizend kilo zwarte brasem. Ook de Rode Keizerbrasem die groter en zwaarder wordt dan zijn zwarte neef komt in de Clarence Rivier voor, maar niemand heeft thans enige belangstelling voor hem, al haalt hij ook een lengte van een meter en een gewicht van twaalf kilo. Zal de „gouden vis" de verlokking van dertigduizend geaasde haken kunnen weerstaan? De hengelaars komen samen en vertellen elkaar, wat de beste manier is om op brasem te vissen. Zij geven sterke staaltjes ten beste, gebruiken hun vlotste hengelaarslatijn en wisselen ervaringen en meningen uit. Er zijn ervaren oude hen gelaars, die voorgeven, pessimistisch te zijn. Zij zeggen, dat een rivierbrasem na voorzien te zijn van een metalen plaatje zich lange tijd in de modder pleegt schuil te houden om dicht bij de bodem te beko men van de schrik en de ergenis. Anderen maken rekensommetjes in de volgende trant: Dertigduizend hengelaars vissen zeven dagen, dit zijn dus ruim tweehon derdduizend man-hengeldagen. Men mag de vangst op drie vissen per manhengel- dag stellen. Er zullen dus in de wedstrijd- week ruim zevenhonderdduizend brasems worden gevangen. Dit is, bij een doorsnee gewicht van twee pond per stuk, zesmaal de jaarlijkse vangst der beroepsvissers. Er is dus (zeggen zij) een goede kans, dat de „rijkste brasem" gevangen zal worden. Het klinkt allemaal aardig en het houdt de geesten bezig. Maar zouden de verstan- digsten niet zijn zij, die zeggen: we weten het niet, als hij gevangen wordt is dat mede een kwestie van goed geluk, maar gevangen of niet, wij hebben een heerlijke week vol hengelavonturen en spanning in een prachtige omgeving voor de boeg. En die brasem, nu ja, als hij bijt, dan zullen we dubbel en dwars tevreden zijnHet gaat van 7 tot 16 juni om één enkel visje, een brasem van drie pond, maar met een „prijs" van een kleine honderdduizend gulden! HET FORT lag hoog op een heuvel de enige hon derd kilometer in de omtrek en de eeuwige, hete wind gierde er omheen met twee tussenpozen, een half uur bij zonsopgang en zonondergang. De witte muren van het fort waren krijtwit en hadden een kar teling van kantelen langs de bovenkant. De witte mu ren van het fort waren op het hete middaguur nau welijks minder wit dan de brandende hemel die er zich overstulpte. De hellingen van de gele heuvel, waar het fort op stond, braken met scherpe hoeken uit de horizontale vlakte. En van de drie poorten van het fort diepen drie wegen de oneindigheid in, stof fige linten van gruis en steenslag door een grauwe eenzaamheid van gruis en steenslag. Het waren de oeroude karavaanwegen uit de tijd toen hier reeds an Romeins fort stond op de plaats waar later een Turks, een Italiaans en een Frans fort stonden. De muren van het fort waren ontzagwekkend dik en hoog. Drie zware torens stonden op de drie hoeken van het bouw werk, dat nog naar Turkse aard een driehoekig grond plan had. Maar in de moderne tijd was er aan het oorspronkelijke fort een „annexe" gebouwd, die ten nisbanen en bars, garages en parkeerterreinen, eet zalen en kantoren bevatte, plus „chambres de passage" voor wie er zo krankzinnig kon zijn afgezien na tuurlijk van dienstreizende militairen om hier een tijdje te willen doorbrengen. Tussen de vierhonderd a vijfhonderd militairen waren in het fort gehuisvest en allen behoorden ze tot het Vreemdelingenlegioen. VEEL VRIJHEID was hen niet gegund. Stipt om half zeven 's avonds gingen de zware plaatijzeren poorten dicht tot de volgende morgen half zeven. Langs alle muren werden wachtposten uitgezet. Slechts hen, die 's nachts op patrouille gingen met tanks, pantserwa gens en vrachtauto's, was het vergund buiten de poor ten te vertoeven. De Légionnaires, die de vlottende bevolking van het fort vormden, zagen er zonder één uitzondering patent uit. Ze waren goed gevoed, goed gedrenkt, tot in de puntjes verzorgd. En zonder uitzondering vervloekten allen de dag dat ze het in hun krankzinnige hoofden hadden gehaald om bij 't Legioen dienst te nemen. Het verhaal, dat alle Légionnaires gevluchte misdadigers zijn, is natuurlijk klinkklare nonsens, al lopen er wel enige onder. Maar hoevelen tekenden niet met een dolle of een dronken kop, verleid door het grote hand geld, door zucht naar avontuur of door niet be staande woestijnromantiek? Naar redenen van hoe en waarom hoefde men niet te informeren, de waar heid bleef verborgen, want niemand vertelt graag van eigen onverstand. Maar wel van het eigen ongeluk, van de ongelooflijk zware dienst, van de verveling, de dodelijke verveling van een dergelijke samenleving. Hij of zij, die het in zijn of haar hoofd haalde het laatste komt overigens praktisch nooit voor kon geen onderdak vinden dan in een van de „chambres de passage" en de toegang tot het eigenlijke fort was streng verboden. Wat daar zetelde bleef een geheim, maar heel de dag snelden er officieren en manschap pen de eindeloze trappen op en neer, die de annexe met het fort verbonden. Daarboven stonden veel schild wachten op post, daar waaide de Tricolore aan naar hoge mast en daar staken de twee enorme radiomasten als twee vingers van een ijzeren skelet tegen de wit hete hemel af. De „chambres de passage" waren een reeks van vijf betonnen cellen met daken van leem. Ze hadden een raam en een deur onder een afdak naar de annexe en een schietgat, afgesloten met een glazen raampje dat altijd openstond. De ongelukkige gast, die in dit be tonnen hol zijn intrek nam, was maar al te blij als de stormwind gierend en bulderend door het schietgat zijn kamer binnenvloog en door deur en venster ver dween. De hitte werd er niet minder van, maar de duizenden vliegen hielden zich dan met al hun kleve rige en kriebelige poten aan de muren vast en waag den het niet rond te zoemen op zoek naar een slacht offer. Slechts tweemaal daags, als de wind onverhoeds en als het ware met een klap ging liggen, kregen ze hun kans. Dat was als 's morgens de zon in een zee van smeltend goud en rose boven de verre bergen aan de horizon oprees. Dat was 's avonds als ze in een bad van bloed en vuur wegzonk in het westen. Dan, als Het fort van het Vreemdelingenlegioen „er- j§ 1 gens" in het zuiden van de Saharadoor Anke A. Tadema getekend. De annexeligt achter s de witte muren op de hegane grond. Op de voorgrond ligt het uitgebrande wrak van een 1 1 Italiaans vliegtuig, tijdens de beroemde veld- 1 tocht van generaal Leclerq neergeschoten. Er omheen het niets. j§ iïïllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllïïi de toverij van de Sahara vrijkwam en de wereld een aanschijn gaf als op de eerste dag, dan zweeg de wind en dook weg in holen en spleten om de witte, hete dag of de zwarte, hete nacht af te wachten om met loeien de stoten weer uit het gebergte los te breken, het zand op te wervelen en de bergen af te slijpen, een milli meter in honderd jaar misschien, maar zeker en onaf wendbaar. DE GAST, op zijn brits neergezegen, sloeg en mepte naar de vliegr smeerde zich in met kwalijkgeurende stoffen die niets hielpen, wentelde zich op rug en buik, overdekte zich met een muskietennet om dat na twee minuten als niet uit te houden van zich te werpen en was doodongelukkig. Het opendraaien van de wa terkraan, om zich wat te verfrissen, was nutteloos. Na zeven uur 's avonds kwam daar geen water meer uit, want meer dan driekwart van de Légionnaires had hij gevuld waren. De lucht in de kamer leek stil te staan maar alle vliegen bewogen. Veel vermaak stond de gast in het fort niet ter be schikking. Hij kon een praatje maken met wie daar van gediend was en meestal ging dat in het Duits, want meer dan driekwart van de Légionnaires had bij de S.S. gediend Hij kon een blik werpen in de bar, waar hij niet mocht komen als buitenstaander. Hij kon ook niet tennissen op de uitstekende banen, want alleen officieren mochten daar spelen en die deden het nooit. Ieder rollend vehikel was geweldig taboe, tenzij men aanpapte met de officieren van de Compagnie Saharienne, die hun eigen kazerne hadden ver buiten het fort en veel soepeler waren en die de gasten graag meenamen naar hun bar, waar dan een drachtelijk Hollands bier gedronken werd. De Saha- riens waren stuk voor stuk prachtkerels. Fransen van het beste soort, gehard, sterk, eerlijk en sportief, het prototype van de Fransman uit de koloniën, die zo totaal verschillend is van de Fransman uit Frankrijk. Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll 'iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii! Keek de gast te lang of naar men meende te aan dachtig naar de uitgebrande tank die op een cementen plateautje midden in de annexe stond, een op de Ita lianen veroverd relikwie, dan stond er meteen een wantrouwige soldaat stil om te kijken wat hij wilde. Zou de gast het bestaan een foto te willen nemen van het hoge fort, dat zo onwaarschijnlijk romanesk aan deed daar boven op die heuvel, dan werd hij bijna gearresteerd. Wilde de gast na donker de poort uit, dan was dat verschrikkelijk verboden, tenzij men ge laden was met geldige redenen. Een bezoek aan de Sahariens kon eventueel nog als reden gelden maar met pijn. Een zekere concurrentie was niet te ont kennenWilde men naar buiten, dan moest men het wachtwoord zien te bemachtigen en dat viel om de drommel niet mee. Het waren trouwens nog dub bele wachtwoorden, één voor de schildwacht en één voor de passant. Bovendien waren ze moeilijk te ont houden, een of ander duivels brein bedacht ze iedere dag opnieuw. De enige methode in deze wa«nzin was dat beide woorden met dezelfde letter begonnen. De passant zei bijvoorbeeld „Raratonga" en dan ant woordde de schildwacht „Rodriguez" flink hard opdat de andere schildwacht daar beneden bij de poort het kon verstaan. De eerste zat bovenop de muur, negen meter hoog. En dan klonk er gekletter van zware laarzen over de binnentrap. Rodriguez klom omlaag om nummer twee te assisteren. Een argwanend oog loerde door een spleet in de stalen deur naar de gast die, badend in het licht van een enorme schijn werper, binnen schotsafstand van een derde wacht, die op de muur bleef, in het helle licht stond te knip ogen. Dan klapte de spleet dicht, er kwam geknars van grendels waarmee men gevoegelijk een olifant had kunnen tegenhouden en in de grote poort draaide een klein deurtje open waardoor de gast het heiligdom kon binnentreden. Een stem bromde dreigend: „Passez" en was men eenmaal binnen een ietsje vriendelijker: „Bonsoir, dormez bien". of ook wel „Gutenabend!" en een enkele keer „Welterusten". De gast liep dan met tastende voeten over zand en stenen in het aarde donker naar zijn cel, die 's avonds nog luguberder was dan overdag. De stormwind woei nog steeds door het schietgat, zodat men bij het uitkleden de afgelegde kleren stevig voor anker moest leggen. Het elektrisch licht, om zeven uur ontstoken met omtrent de kracht van twee kaarsen, brandde allang niet meer. Op de tast zocht men zijn bed, viel er op neer en voelde dan de warme lucht over het moede lichaam golven. En de sterren, miljoenen, biljoenen sterren, keken door het schietgat naar binnen. DE NACHT WAS STIL in het fort, stiller dan v/aar ook. Geen nachtvogel piepte, geen hond blafte, geen mens gaf geluid. Er was alleen het gedreun van de laarzen van de schildwacht bovenop het lemen dak, benevens het loeien, het eeuwige loeien van de storm wind. Maar soms kwam er een patrouille thuis en dan was het gedaan met de rust. De kakikleurige tanks en pantserauto's dreunden de annexe binnen en parkeer den op de hun toegewezen plaatsen met veel geraas van motoren. E" werden bevelen uitgebruld, er werd gelachen en gevloekt, geschreeuwd en gezongen. De soldaten van de patrouille, gekookt als kreeften in een blikje na een tocht in die helse zon in een gesloten tank, waren dood voor de wereld en kenden nog maar één verlangen: slapen. Slapen tot het trompetgeschal van de morgen hen opjoeg uit hun rust. De trompetter van het fort was een meester in de kunst. Hij be heerste zijn moeilijk instrument om zo te zeggen tot in ieder gaatje en spleetje. De tonen, die uit zijn blik kerende trompet rolden, waren vol en rond en hadden een gouden klank. Ze rolden door de morgenlucht, helder en vérklinkend. Maar na drie dagen wist de gast zich niet meer te bergen voor deze trompetsig nalen, die heel de dag weerklonken. Voor het eten en voor het drinken, voor slapen en ontwaken, voor op- opkomen en afdraven, voor patrouilles en voor vlag- genceremonieel, voor dit en voor dat, voor alles en voor niets. Bovendien was er een aankomende trom petter, die er nog niets van kon en die uit zijn koperen toeter de meest onwaarschijnlijke geluiden haalde. Hem was opgedragen vlijtig te oefenen maar zonder dat iemand er last van had. Daarom had hij een oefen terrein uitgezocht onder het enige boompje buiten het fort, naast het kleine en idyllische waterplasje waarin het afvalwater van het fort wegstroomde. Het was er heet als overal, maar het boompje suggereerde koelte evenals het stinkende maar bedriegelijk mooie, blauw groene water. Bovendien hielden de muren het geluid enigszins tegen. Alleen de gast onder het wijdopen schietgat kon ten volle meegenieten, want het boompje stond recht onder zijn venster, als een schietgat ten minste een venster is. De gast in dat fort moest beschikken over een enorm aanpassingsvermogen, oren die hij naar willekeur kon afsluiten, een huid die ongevoelig was voor kriebe lende vliegenpoten, een neus die tegen de tocht kon en niet al te snel verkouden werd, een maag die het wel zeer goede maar ook zeer zware soldaten- eten kon verteren en een uitnemend geheugen voor akelig moeilijke wachtwoorden. Hij moest kunnen meedrinken zonder zich te laten kennen en moppen en verhalen aanhoren zonder te blozen. Als hij dit alles had zou hij het er wel uithouden, als hij tenminste niet stierf van verveling. Wij zaten er drie weken

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 17