KOLONEL BLOOD
DU PERRON
De man die de kroon
van de koning stal
Een vogelvrij verklaarde
rancuneuze rebel
De „Forum'L-man
als onvervangbare
scherprechter
Litteraire
Kanttekeningen
Een nieuwe, fraaie
Nederlandse serie
„poeket'^boeken
Erbij
Waaiers voor museum
Schoonheid in farmacie
Zweedse meisjes
ZATERDAG 7 JUNI 1958
PAGINA DRIE
TOEN TEGEN het jaar 1660 het bewind
van Cromwell definitief ten val kwam, had
Engeland alle reden om de frisse lucht der
herwonnen vrijheid diep in te ademen. De
tijd van het puritanisme was bar ongezel
lig geweest. Elk vermaak, hoe onschuldig
ook, beschouwden de „rondhoofden" als
des'duivels. Men meende de Heer op zon
dag buiten kerktijd niet beter te kunnen
dienen dan met volslagen niets doen. In
de werkdagen mocht geen feest worden
gevierd. Dat werd beschouwd als een
paaps restant. Het kerstfeest was afge
schaft, omdat het „afgodisch" was. Po
litie drong op die dag de huizen der rustige
burgers binnen en als er op tafel iets meer
stond dan de gewone doordeweekse kost
kon men op een geweldige straf rekenen.
De aanwezigheid van een plumpudding
Was een halsmisdrijf, om niet te spreken
van enigerlei versiering of wat feestelijke
kledij.
Die tijd was nu voorbij en de weegschaal
sloeg, zoals te verwachten viel, naar de
andere zijde om. Het Engelse volk was
(en is) onder de uiterlijke schijn van een
zekere ingetogenheid van nature tot feest
vieren geneigd en aan die neiging werd
vooral na de terugkomst van Karei II uit
Holland volop voedsel gegeven. Grote ram
pen zijn 't Engelse volk in die jaren over
komen: de rest, de brand van Londen en
om zeker niet te vergeten de nederlaag in
de strijd tegen de Vereenigde Nederlan
den, toen De Ruijter zijn befaamde stunt
uitvoerde, de ketting ramde, die de Theems
afsloot en Chathem bezette. Dit alles was
voor de Koning geen reden een eind te
maken aan de feestvreugde, die dagelijks
aan het hof heerste.
Kolonel Blood had allerminst reden om
zich met koning en volk te verheugen over
de ondergang van het regime van Lord
Protector Cromwell en zijn puriteinen. Bij
de Restauratie was hij omstreeks dertig
jaar oud en het was in de troepen van
Cromwell, dat hij 't op twintigjarige leef
tijd tot kolonel gebracht had. Hij had nie
mand en niets ontzien en in Ierland, waar
heen hij door zijn meester gestuurd was
om het te helpen onderwerpen, had hij een
terreur uitgeoefend, waaraan de heren
Duitsers, die het klein krijgen van Neder
land tot taak hadden, een voorbeeld had
den kunnen nemen. Het resultaat was ge
weest, dat Blood heel wat rijker uit die
expeditie was gekomen, dan hij erin was
gegaan.
De jongeman, die uit lieden zonder for
tuin was geboren en platzak de oorlog in
gegaan, had een kapitaaltje aan in beslag
genomen goederen verzameld, dat hem
jaarlijks vijfhonderd pond opbracht Dit
laatste bedrag kan men veilig omrekenen
ineen tegenwaarde van vijftigduizend gul
den der huidige valuta. Er was bovendien
geen belastinginspecteur die het hem las
tig maakte. Blood leefde dus bijna in
veelde tot de kansen keerden. Hij kon zijn
leven redden, doch zijn bezittingen raakte
•ij kwijt. Hij was dus weer even arm als
ten hij bij Cromwell in dienst kwam.
KOLONEL' BLOOD had een gecompli
ceerde natuur. Het staat wel vast, dat hij
tot zijn laatste uur een overtuigd puritein
was en men zou hem idealist hebben
kunnen noemen als niet even vast stond,
dat hij over lijken ging bij de pogingen om
zijn fortuin terug te winnen. Hij aarzelde
niet medestanders bij de politie aan te
brengen als hij daar voordeel in zag, voor
spion te spelen ten voordele der konings-
?ezinden als daarmee iets te verdienen
viel en hij kronkelde als een paling om zelf
buiten schot te blijven. De enigen, die hij
schijnt te hebben gespaard, waren zijn
persoonlijke vrienden.
De papieren uit die dagen verhalen van
een complot tegen Karei II door een stel
fanatici, die zich de „Mannen der Vijfde
Monarchie" noemden en die in Engeland
een theocratie wilden vestigen, een rege
ring dus waar God koning en een nieuwe
Lord Protector diens plaatsvervanger zou
rijn. Blood was van de partij. Het com
plot mislukte, doch Blood zag weer kans
rijn leven te redden. Hij vluchtte naar
Schotland en verried van daaruit prompt
enige zijner medewerkers. Zoiets had hij
trouwens al eerder gedaan, van Holland
uit, waarheen hij had moe t vluchten voor
weer een andere samenzwering.
Kolonel Blood was dus een alles behal
ve aantrekkelijke persoonlijkheid. Hij was
zo gevaarlijk, zo slim en zo glibberig, dat
"iemand het tegen hem kon of durfde op
nemen. Zelfs een prijs van vijfhonderd
pond sterling op zijn hoofd vermocht daar
geen verandering in te brengen. Men wist
of vermoedde vaak wel waar hij verbleef,
men wist zeker dat hij steeds nieuwe com
plotten voorbereidde die het door hem ver
afschuwde systeem van het koningschap
ten val moesten brengen en hem persoon
lijk weer in het bezit van zijn geld, doch
bij bleef op vrije voeten: een vogelvrij
verklaarde rebel, arm en rancuneus.
BLOOD STOND VOOR NIETS! Na een
mislukte poging de hertog van Ormonde
fevangen te nemen en deze als gijzelaar
'e gebruiken voor de teruggave der hem
Mtnomen goederen, zon hij op een uiterst
middel om dit doel, dat voor hem een ob
sessie werd, te bereiken. Hij vond het. Hij
sou de koning zelf treffen en wel in de
symbolen van diens macht de kroon, de
•^epter en de verdere regalia. Deze zou
den zijn gijzelaars worden en dan zou
bij eindelijk in wat hij zijn rechtvaardig
sigendom noemde hersteld worden. Hoe
jwbazingwekkend dit ook klinkt: Blood is
-erin geslaagd. Zij het op een andere wij-
'e dan hij had gedacht.
ZOALS NU NOG het geval is, werden
de symbolen van het koningschap in die
•aren bewaard in de Tower, een sterke
vesting. En evenals nu werden ze op be-
tijden te kijk gesteld. Ze waren,
■:ar men meende, afdoende beschermd,
yw in het vertrek te komen, waar de re-
fÜa zich bevonden, moest men verschei
dene zwaar bewapende wachters passeren
!n een andere uitgang was er niet. Met
directe verzorging was belast een ze-
•"fe mister Talbot Edwards, een brave
^trouwbare man, reeds op leeftijd en
k°ts op de hem toevertrouwde panden,
:;S waren ze zijn eigendom.
Opeen dag in 't voorjaar van 1671 kwa-
qen er twee bezoekers, die graag de kroon
!n de andere regalia wilden bezichtigen
alvorens ze van een bezoek aan Londen
naar hun woonplaats op 't platteland zou
den weerkeren. De ene was een vriende
lijk uitziende dorpsdominee, die de lange
wijde mantel droeg, destijds in gebruik
bij de geestelijkheid in Engeland, de an
dere werd voorgesteld als zijn echtgenote.
Hetgeen zij niet was, wani de dominee
was Blood in een voortreffelijke ver
momming en zijn echtgenote lag in die
dagen bij haar ouders in Lancashire ziek
te bed. De identiteit van de medeplichtige
vrouw is nooit bekend geworden.
Terwijl dominee en zijn „echtgenote"
de kroon en de rest vol bewondering ston
den te bekijken werd de laatste plotseling
duizelig. Zij dreigde flauw te vallen. De
goede Edwards riep ijlings zijn vrouw te
gen uiterst matineus en bij Pepys, die om
streeks dezelfde tijd zijn beroemde dag
boek schreef, kan men lezen, dat hij reeds
om vijf uur in de morgen op het kantoor
van de Admiraliteit zat te werken. Het is
overigens maar een kwestie van daginde
ling. Des middags zat Pepys in de schouw
burg en gezien het morele peil van het
aldaar gebodene had hij 's avonds berouw
en stopte een shilling in het op zijn werk
tafel voor dat doel gereed staande armen-
potje. Met een daardoor in evenwicht ge
bracht geweten kon hij dan naar bed gaan.
LATEN WIJ TERUGKEREN naar de
neef van onze vrome dominee. Wij be
merken dan al gauw, dat die alleen in
diens vertelling bestond. Op het afgespro-
hulp en deze deed alles om de arme stak
ker weer op de been te brengen. Ze bracht
de „dominese" naar de woonkamer, gaf
haar wat versterkends te drinken en liet
haar op de rustbank liggen om wat bij te
komen. „Dominee" en Edwards bleven nog
een tijdlang in de schatkamer praten en
begaven zich tenslotte ook naar de woon
kamer, waar vrouwlief al aardig was op
geknapt. Alvorens het paar de familie Ed
wards verliet putte „dominee" zich uit in
excuses en dankbetuigingen. En hij liet
het niet bij woorden. Enige dagen latei-
kwam hij even langs. Hij moest toch in
London zijn en had een klein presentje.
Het bleek een paar witte handschoenen te
zijn. Een aardige attentie en toch niet over-
ken uur kwam dominee zelf met twee „ken
nissen" rauwe jongens, waarvan de een
later gehangen is. Een derde „kennis"
stond buiten op wacht. Doch dit laatste
werd niet aan Edwards verteld.
De „geestelijke" verklaarde dat tot zijn
spijt neef ietwat verlaat was, doch na een
half uurtje wel zou komen. Zouden domi-
nee's vrienden inmiddels de kroonjuwelen
mogen zien? Dat kon natuurlijk. Men ging
naar de schatkamer, Edwards en de drie
gasten. Doch nauwelijks had Edwards de
kluis geopend of hij werd door het drietal
overmeesterd. Nu was mister Talbot Ed
wards niet zo jong meer. Bovendien was
hij erg geschrokken. Doch dit verhinderde
niet, dat hij zich hevig verzette en
(f.t; dl *3!S bflIj Itó-J id
•M &K ?\*tï - £«W.A
ijl
tlvJUl -tM. KvïSn «*4. f6"*1 ^/lt~
OMAHw-i iV-4* A-U," fHi.tLii 'M i
j&.v&xlÜ t-fSs-M-.-. d Ztïjf tvd -'t'. j
-iLftJvl»\ i«V
•Asl Kfj dj tl S} hl i
<iixte U*i'. jxtli-aM R j
tó ZtH\ 6 liji-Ur, 4*.
iüjjs. luk-vji AC dii iiv.
l-alf fiti'ku Ju U -T lei- jordtj
•Mts AOtiv 'kLu CvMiJp jj*?, dj Zf*
•-'-1 A®/ '<3. MStii.2 il its blAi-U-tJil
<k*.i 'tifrV 4U-M- Dfl
dsJr-ii d r-Kv It S\tïO-J
o-v <is JjU: Viiia
Handschhrijt van Du Perron
EéN WILLEKEURIGE kroniek uit het
zesde deel van Du - Perrons Verzameld
Werk, welke dan ook, is voldoende om
het volledige beeld op te roepen van de
onvervangbare persoonlijkheid die hij is
geweest. Daarmee is eigenlijk alles gezegd
wat omtrent dit critische werk van een
man, wiens ontijdig heengaan zich dage
lijks wreekt, gezegd zou kunnen worden:
Du Perron was in elke bladzijde, in elke
1 regel die hij schreef. En wat was hij? Een
zuiveraar, een „guerillo" zoals hij zichzelf
noemde, een meester op de floret, voor wie
schrijven een levensfunctie en leven een
verwerkelijking van zijn persoonlijke
waarheid betekende. Zegt het iets vraag
ik me niet zonder een gevoel van onbe
haaglijkheid af als men hem nu nog
„honnête" noemt, dat wil zeggen gaaf,
rond, recht op de man af, sinds „honnê-
teté" (de gouden munt van zijn levens
standaard) door de ivisselaars voor de pas
munt van Jan Lubbes is verkwanseld?
Niemand beter dan hijzelf heeft die deva
luatie voorzien: „Met het redacteurschap
van Forum had ik Jan Lubbes niet van
mij afgeschud. Duizendkoppig zou hij weer
opduiken en steeds meer zou ik hein leren
kennen, dat wil zeggen de onveranderlijk
heid leren imststellen ondanks zijn dui
zend koppen". En iets verder, in diezelfde
passage uit „De smalle mens": „Men heeft
in de wereldlitteratuur het ergste niet ont
moet als men niet met de lezende en
schrijvende Jan Lubbes te doen heeft ge
had". En dan klemt hij hem in het blok,
ten aanschouwe van a'l wat lubbest: Jan
Lubbes, laffer dan Jan Salie, trivialer dan
Jan Rap, dommer en koppiger dan Jan
Publiek Jan Lubbes op z'n zondags, als
meneer, als sportsman, zedepreker, humo
rist, levenskenner, dichter, avonturier,
zakenman en politicus (met een partij).
„Dat zijn laatste rol die van de kollektivist
is, hoeft niemand te verwonderen" déze
conclusie van déze „smalle mens" alléén
al bewijst zijn onmisbaarheid, nü!
HERLEES IK IN deze kronieken wat hij
schreef over Gide en Daan van der Zee,
Stendhal en Antoon Coolen, Valery Lar-
baud en Anton van Duinkerken, over
Vestdijk, Nijhoff, Van Schendel, Greshoff,
Van Nijlen dan treft mij niet alleen de
verkwikkende frisheid en de onvermin
derde actualiteit van deze beschouwingen,
maar voel ik me eens te meer gës't'erkt in
mijn overtuiging, dat onze hedendaagse
letterkunde er anders zou uitzien an
ders gegroepeerd en anders gewaardeerd
als hij er nog was geweest om met zijn
intuïtie die hem zelden bedroog, met zijn
ondanks al zijn spontaneïteit grondige
motivering, het kaf van het koren te
scheiden.
Natuurlijk, dank zij het initiatief van de
uitgever Van Oorschot is zijn Verzameld
Werk er om te blijven getuigen van wat
hij was, van wat hij wilde en niet wilde,
daarmee een criterium levend houdend,
dat in en buiten de letteren waar het
voor Du Perron gelijkelijk van kracht was
dagelijks meer en bedenkelijker in dis-
crediet wordt gebracht.
HEEFT hij voor „een kleine parochie"
geschreven? Is er en ik bedoel die vraag
niet retorisch, maar als een uitdaging om
haar met daden, al dan niet litterair, te
logenstraffen is er, vraag ik, een grein
van besef dat men aan Du Perrons werk
(dat zijn leven) en zijn dood (die er de
consequentie van was) nog wel iets méér
verschuldigd is dan het citaat en een ma
ger perronistisch epigonisme, dat in zijn
middelmatigheid de „grote stad" meer en
meer inlijft bij „de provincie"? Er is in
de dood van Du Perron een treffende over
eenkomst met die van de helden uit „La
condition humaine" van Malraux, dat Du
Perron met grote sympathie voor de
schrijver zo uitnemend vertaalde. Kyo
sterft om aan het leven dóór zijn helfhaf-
tige dood een zin te hebben kunnen geven:
„Wat zou het leven waard zijn, waarvoor
ik niet bereid zou zijn te sterven?" De
dood als enige en laatste mogelijkheid om
de „menselijke conditie" niet lafhartig te
ontvluchten dat is allicht een tragische
dood en in zijn tragiek een sterke, een
overtuigende dood als consequentie van
de onvoorwaardelijke vrijheid, persoonlijk
heid en integriteit. Du Perron kóós de
dood nu wel niet als Ter Braak, maar dat
de dood hém koos, dat zijn hart het in de
eerste dagen van de Duitse invasie begaf,
is in zekere zin van dezelfde propere orde.
Het was de intransigente onwil, die met
een verminkt leven geen genoegen wenst
te nemen, waardoor Du Perrons einde
werd bezegeld kortweg dus een getuige
nis, zij het dan ongewild. Waarvóór hij
leerde en waartegen! heeft hij (en
elk van deze kronieken staat voor die
levenshouding) met de kernachtigheid hem
eigen in zijn roman-in-essayvorm „De
smalle mens" samengevat: „om met de
grootheid der wanhoop tegen de nieuwe
tijd te getuigen, de zwanezang te zingen
van het individualisme, de kunst-Simson
te zijn tussen alles wat instort".
DU PERRON kon een zo scherpzinnig
criticus zijn omdat hij een meesterlijk
lezer was. Hij las met de volle inzet van
zijn persoon cn schreef volbloed schrij
ver even onvoorwaardelijk en even on
middellijk reagerend subjectief allicht,
aanvechtbaar dientengevolge, maar over
tuigd, helder, levendig, bondig, onopge
smukt en achteraf bezien vrijwel
steeds met het gelijk aan zijn zijde. Elke
bespreking was voor hem het puntig ver
slag van een ontmoeting tussen hem en
zijn lectuur, tussen zijn individualiteit en
de man die achter het onderhanden ge
nomen boek stond of (en wee dan de be
trokkene) niét stond. Waarschijnlijk is het
dat. wat aan het herlezen van deze kro
nieken de aansporende sensatie geeft, met
meer, met iets anders te doen te hebben
dan met een stuk verleden litterair leven:
Een belangrijke collectie waaiers werd
door de heer en mevrouw De Monchy-Van
der Hoeven aan het Museum Boymans in
Rotterdam geschonken. Zij omvat zeventig
waaiers, voornamelijk in Frankrijk ver
vaardigd en voor een groot deel daterend
uit de achttiende eeuw. Liefde, huwelijk en
de mythologie zijn de onderwerpen waar
uit de waaiermakers hun inspiratie putten.
De verzameling bevat twee buitengewoon
mooie Lodewijk XIV-waaiers, een Ré-
gence-waaier en zeventien uit de periode
Lodewijk XV, onder welke twee exempla
ren in de z.g. „Vernis Martin" techniek en
enkele met voorstellingen, ontleend aan de
bijbel.
Er zijn ook waaiers bij met het portret
van Willem V en prinses Wilhelmina, en
kele heel fijn uitgezaagd ivoren exempla
ren uit het begin van de vorige eeuw en
diverse gesigneerde speciminae.
dreven. Kwam dominee wel eens meer in
Londen? Ja, hij had daar nogal eens wat
te maken. Familie-aangelegenheden en
zo. Hij zou graag het nuttige met het aan
gename willen verenigen en eens een
praatje komen maken als het zo uitkwam.
Zo raakte men met elkaar bevriend. De
gesprekken van de gast waren geestver
heffend. Daarbij was hij vriendelijk en
opgewekt. Hij had al spoedig kennis ge
maakt met de beeldschone dochter van de
Edwards en plaagde deze een beetje er
mee, dat ze nog geen man had. Die is niet
zo gemakkelijk te vinden, vonden vader en
moeder. Men woonde in de Tower nogal
afgezonderd en had weinig kennissen. Wel
nu, dominee wilde zich natuurlijk niet met
de familiezaken van zijn gastheer be
moeien, maar als hij het zo zeggen mocht,
hij had een neef een aardige, oppassende
en lang niet onknappe jongen, die het
zeker ver zou brengen, die bovendien pas
een klein landgoed had geërfd en graag
zou trouwen. Zou dat iets zijn voor me-
jurfrouw? Zou het niet de moeite waard
zijn als de jongelui althans eens kennis met
elkaar maakten? Mejuffrouw kon dan al
tijd nog beslissen. De familie Edwards was
erg verguld met dit aanbod. Het beteken
de toen wel iets een schoonzoon te heb
ben, die een landgoed bezat, al was het
niet zo groot. Dominee moest blijven eten,
stichtte zijn gastheer en de familie met
zijn vrome gesprekken en voor het avond
werd was een afspraak gemaakt: neef zou
op 9 mei komen kennis maken.
Het uur van zijn komst was gesteld op
schrik niet zeven uur in de mor
gen. Dat was echter minder vreemd dan
het nu klinkt. De mensen waren in die da-
schreeuwde wat hij kon. Men kon hem met
geen mogelijkheid klein krijgen, totdat
Blood een-degen trok, die hij onder zijn
mantel verborgen had en Edwards daar
mee doorstak, zodat deze schijnbaar dood
neerviel.
De mannen konden nu aan het werk
gaan. Blood greep de kroon en drukte deze
plat om haar onder zijn mantel te kunnen
verbergen. Van al te stevig materiaal bleek
de toenmalige kroon dus niet te zijn ge
maakt. Een van de anderen, die een wijde
pofbroek droeg, borg daarin de rijksappel
en de derde zou de scepter meenemen,
maar die was te lang >-n bleek van betere
makelijk dan de kroon, want het lukte ook
niet haar in tweeën te breken. Op alles
voorbereid had men echter een vijl mee
gebracht. Doch juist toen de derde boos
wicht met het doorvijlen beginnen wilde,
werd door de man. die buiten op wacht
stond, alarm geslagen. Want, nu gebeur
de er iets waar zelfs Blood geen tekening
mee had kunnen houden. Edwards had be
halve de mooie dochter ook een zoon, die
in dienst was bij een regiment dat in
Vlaanderen gelegerd was. Geheel onver
wacht kwam deze jonge man, eveneens
Talbot geheten, met verlof naar huis en
wel juist op die dag en dat uur! Hij vroeg
zijn moeder en zuster waar zijn vader was
en toen hij hoorde, dat deze gasten in de
schatkamer had, spoedde hij zich met
zijn zuster om hem na zijn lange afwezig
heid te begroeten. Reeds daarbuiten hoor
den zij de stem van de oude man: „Ver
raad, de kroon is gestolen!"
Zij renden het vertrek binnen en vonden
daar hun vader, nog levend, doch badend
in zijn bloed en de kroon en rijksappel
verdwenen. Van de daders geen spoor. De
zen hadden inmiddels kans gezien om zon
der argwaan te scheppen langs de wach
ters te komen, die „dominee" immers als
een vaste en graag geziene bezoeker dei-
familie Edwards kenden. Pas toen de ban
dieten buiten de poort van de Tower ston
den, werd het alarm dermate algemeen,
dat het tijd werd ijlings van het nu wel erg
rumoerige toneel te verdwijnen. Hetgeen
ook gelukte, behalve aan Blood zelf. Er
stond een paard voor hem klaar, dat hij
met spoed besteeg, doch toen hij het de
sporen gaf, struikelde het en viel. Blood
werd gevangen genomen met de plat
gedrukte kroon nog onder zijn arm.
DE HELE STAD was in rep en roer bij
het bericht, dat Blood eindelijk en ten les
te gevangen genomen was. Iedereen zag
een sensationeel proces tegemoet. Men
dacht er al over plaatsen te reserveren
bij Tyburn, de executieplaats van London,
waar Blood nu loon naar werken zou krij
gen. Doch van dit alles gebeurde niets.
Blood verscheen na enige dagen weer
frank en vrij ten tonele. En dat niet al
leen. Hij kon zich weer behoorlijke uit
gaven veroorloven en stak zich overbodig
in de destijds vrij dure kleren.
Al spoedig werd bekend, dat Blood al
weer kans had gezien de dans aan de galg
te ontspringen. Want wat was er gebeurd?
Wie zich op de dag van zijn arrestatie druk
maakte, zeker niet Blood: hij bleef vol
komen bedaard. Toen hij voor de ma
gistraat gebracht werd, weigerde hij enig
antwoord te geven en zei alleen, dat hij
de koning wilde spreken. Omdat er ver
der geen woord uit Blood te krijgen was,
ging de magistraat te rade bij zijn colle
ga's en weldra was ook de koning inge
licht over de houding van zijn ai-restant.
Blood moet hebben geweten wat nu ko
men zou. Hij kende zijn medemensen en
zwakheden en kende zeker zijn vijand
Karei II: nieuwsgierig, op sensatie belust
met overdreven waardering voor een rui-
terstukje. Dus deed Karei precies wat
Blood verwachtte: hij liet de gevangene
voor zich komen. En hij liet hem praten.
Blood verzweeg niets ook niet de mo
tieven, die hem tot zijn daad hadden be
wogen. Hij erkende de hertog van Ormon
de gevangen te hebben willen nemen als
gijzelaar voor geld en goed. Hij waar
schuwde Karei hem voor de diefstal van de
kroon niet te straffen, omdat dan zijn me
deplichtige, wier namen hij nooit zou noe
men, wraak zouden nemen. Hij beleed zelfs
een voorgenomen misdrijf, waarvan nie
mand nog iets wist. Hij had namelijk een
aanslag op 's konings leven beraamd, doch
op het moment van uitvoering zou hij daar
van zijn weerhouden door de aanblik van
de persoon van de v.orst.
Karei reageerde zoals Blood had voor
zien. De laatste had een spel gespeeld met
hoge inzet. Maar hij had van het begin
af gevoeld, dat hij op winst stond. De ko
ning vergaf hem alles. Karei voelde wel
wat voor zo'n avontuurlijke waaghals. Hij
vergaf Blood niet alleen al zijn misdrij
ven, doch gaf hem ook al diens bezittingen
terug, een aangelegenheid die bij dit on
derhoud uitvoering onder 's- konings ogen
was gebracht.
MEN VERGIST ZICH als men denkt dat
Blood de ijverige voorvechter zou zijn ge
worden van de man, die hem zo edelmoe
dig had behandeld. Het woord dankbaar
heid stond niet op Blood's lijstje. Hij bleef
tegen Karei conspireren. Toen hij jaren
later gevangen werd genomen en nu toch
werkelijk voor de rechter zou moeten ver
schijnen, wist hij nog op het laatste mo
ment een veroordeling te voorkomen door
ziek te worden en te sterven. Om het ge
rucht de kop in te drukken, dat men Blood
alweer had laten lopen, is zijn lijk in tegen
woordigheid van een commissie uit de be-
langhebenden nog eens opgegraven om
geïdentificeerd te worden. Het bleek dat
hij zich nu werkelijk voor goed aan de
aardse gerechtigheid had onttrokken.
NU NOG de goede Edwards, wat is er
van hem geworden? Edwards had blijk
baar een sterke natuur, want hij genas vol
komen. Hij is als trouwe dienaar van de
koning ook beloond voor de door hem be
toonde moed. Maar deze beloning stond
niet in verhouding tot wat Blood van de
koning gekregen had, zo zeggen de kro
nieken
Mr. H. Tonino
Een van de laatste portretten
met een strikt-eigen visie en een scheppen
de critiek, waarin de beoordeling zijn blij
vende waarde ontleent aan de unieke per
soon van de beoordelaar. Du Perrons cri
tische bezigheid was geen routinewerk,
geen noodgedrongen journalistische kopy-
leverantie, maar een gedurige confrontatie
van zichzelf met het menszijn in de litte
ratuur, zoals hij met zijn verachting voor
ieder compromis verlangde dat het in een
schriftuur tot uitdrukking zöü komen.
Nogmaals: schreef hij voor een kleine
parochie? De reacties op het verschijnen
van dit zevendelige Verzameld Werk zul
len het moeten uitwijzen. Woorden van lof
zijn niet genoeg, al zal het daaraan wel
niet ontbreken. Het werk (en dat betekent
dus: de persoon) van Charles Edgar du
Perron legt aan de hedendaagse littera
tuur, aan haar lezers en haar critici, ver
plichtingen op ten aanzien van de levens
houding die deze „Forum"-man belichaam
de. Met de nakoming van die verplichting
is nog iets meer dan een „litterair belang"
gemoeid: de keuze tussen persoonlijkheid
en massa, cultuur en collectivisme, schrij-
ven-uit-overtuiging en praten-voor-de-
zaak.
„O jee, o jee, als we 't ongeluk hébben
beroemd genoeg te ivorden, je zult zien dat
onze schvnmen dat meemaken zullen en
voor het gericht komen te staan van de
Jan Lubbessen, die ze al of niet bijten wil
len!" Du Perron aan Ter Braak geschre
ven. Misschi enhebben Ter Braak en Du
Perron hettegen de tijd, tegen de grote
woorden, tegen het nieuwe Hoge en het
Diepe, de nieuwe Eerlijkheid (zie Exhibi
tionisme) en tegen de mythiserende epi
gonen, kortom tegen vriend en vijand,
verloren. Des te erger voor de toekomst
onzer letteren. Maar wie weet brengt dit.
verzamelde oeuvre deze en gene nog tot
inkeer.
C. J. E. Dinaux
populair-wetenschappelijke
MET ACHT fleurige, frisse boekjes-in-
zakformaat heeft de Uitgeversmaatschap
pij W. de Haan n.v. onlangs het vaderland
se pocketboeken-marktterrein betreden.
Dit achttal vormt het begin van een lange
rij van titels in de nieuwe „Phoenix"-reeks
waarin alleen populair-wetenschappelijke
werken verschijnen zullen. Het debuut is,
in vele opzichten, veelbelovend.
Van de twaalf voor dit jaar bestemde
„Phoenix"-deeltjes is er slechts één
(„Egypte" van Kurt Lange) al eerder in
het Nederlands verschenen. Van de overi
ge elf zijn er zes door Nederlandse deskun
digen geschreven, alle erkende autoritei
ten op hun gebied. „Psychologie in theorie
en praktijk" door H. van Praag gaat mis
schien wat te diep voor de gemiddelde le
zer, maar de overige boekjes zijn zeker
voor de ontwikkelde leek, alleszins toegan
kelijk en over het algemeen in boeiende
verteltrant geschreven. Gezien de inten
sieve belangstelling voor alles wat met pa
ranormale verschijnselen verband houdt,
zal vooral „Telepathie en helderziend
heid" door prof. dr. W. H. C. Tenhaeff wel
een gretig publiek vinden, maar ook de
overige deeltjes, zoals „Leven en kunst in
de ijstijd" van prof. Herbert Kühn, dr. M.
Bogaardts „kernachtige" samenvatting
„Zo zijn onze atomen" en vooral Eugène
Marais' dichterlijk-mystieke fantasie
over „De wonderwereld der termieten-
staat" zijn fascinerende lectuur. „Mijn
jeugd in New Orleans" van Louis Arm
strong is onopgesmukte, treffende echte
levensbeschrijving van de trompettist-zan
ger.
De „Phoenix"-boekjes zijn duurder
dan de normale „pocketbooks" van Neder
landse huize. Daar staat tegenover dat zij
voorbeeldig van uitvoering zijn: papier
dat zo garandeert de uitgever wit
blijft, een heldere scherpe druk en een
uitvoerig plaatgedeelte, dat in sommi
ge werkjes van 32 tot 64 pagina's illustra
ties omvat. Op stapel staan onder meer
nog: „De schilderkunst van onze tijd"
(met kleurenplaten en zwart-wit reproduk-
ties), door R. W. O. Oxenaar, „Levende
muziek" door de onlangs overleden
auteur Norbert Loeser, „De moderne
beeldhouwkunst in Europa" door Charles
Wentinck, en prof. dr. H. D. F. Kitto's
vermaarde studie „De Griekse bescha
ving".
Naar aanleiding van het 43ste congres
van de „Koninklijke Maatschappij ter Be
vordering der Pharmacie" dat woens
dag 11 juni in het Kurhaus te Sehcvenin-
gen wordt gehouden zal in het Gemeen
temuseum te 's Gravenhage van maan
dag 9 juni tot 14 juni in de afdeling oude
kunstnijverheid een tentoonstelling wor
den gehouden „De schoonheid in de far
macie". Deze expositie wordt, samenge
steld uit eigen bezit van de gemeente en
uit „cruydboeken" van de Koninklijke Bi
bliotheek.
FILIPSTAD, Zweden, (UPI) Veertien
meisjes in de provincie Varmland, van 8
tot 14 jaar, hebben een ongewone gift ge
kregen van een rijke, in Zweden geboren
Amerikaan, die op het ogenblik zijn ge
boorteland bezoekt. Elk meisje krijgt dui
zend Zweedse kronen plus de rente, wan
neer zij de leeftijd van 25 jaar heeft be
reikt. Er is echter een voorwaarde aan het
geschenk verbonden, want de meisjes mo
gen niet roken voor hun 25ste verjaardag.