KOLONEL BLOOD DU PERRON De man die de kroon van de koning stal Een vogelvrij verklaarde rancuneuze rebel De „Forum'L-man als onvervangbare scherprechter Litteraire Kanttekeningen Een nieuwe, fraaie Nederlandse serie „poeket'^boeken Erbij Waaiers voor museum Schoonheid in farmacie Zweedse meisjes ZATERDAG 7 JUNI 1958 PAGINA DRIE TOEN TEGEN het jaar 1660 het bewind van Cromwell definitief ten val kwam, had Engeland alle reden om de frisse lucht der herwonnen vrijheid diep in te ademen. De tijd van het puritanisme was bar ongezel lig geweest. Elk vermaak, hoe onschuldig ook, beschouwden de „rondhoofden" als des'duivels. Men meende de Heer op zon dag buiten kerktijd niet beter te kunnen dienen dan met volslagen niets doen. In de werkdagen mocht geen feest worden gevierd. Dat werd beschouwd als een paaps restant. Het kerstfeest was afge schaft, omdat het „afgodisch" was. Po litie drong op die dag de huizen der rustige burgers binnen en als er op tafel iets meer stond dan de gewone doordeweekse kost kon men op een geweldige straf rekenen. De aanwezigheid van een plumpudding Was een halsmisdrijf, om niet te spreken van enigerlei versiering of wat feestelijke kledij. Die tijd was nu voorbij en de weegschaal sloeg, zoals te verwachten viel, naar de andere zijde om. Het Engelse volk was (en is) onder de uiterlijke schijn van een zekere ingetogenheid van nature tot feest vieren geneigd en aan die neiging werd vooral na de terugkomst van Karei II uit Holland volop voedsel gegeven. Grote ram pen zijn 't Engelse volk in die jaren over komen: de rest, de brand van Londen en om zeker niet te vergeten de nederlaag in de strijd tegen de Vereenigde Nederlan den, toen De Ruijter zijn befaamde stunt uitvoerde, de ketting ramde, die de Theems afsloot en Chathem bezette. Dit alles was voor de Koning geen reden een eind te maken aan de feestvreugde, die dagelijks aan het hof heerste. Kolonel Blood had allerminst reden om zich met koning en volk te verheugen over de ondergang van het regime van Lord Protector Cromwell en zijn puriteinen. Bij de Restauratie was hij omstreeks dertig jaar oud en het was in de troepen van Cromwell, dat hij 't op twintigjarige leef tijd tot kolonel gebracht had. Hij had nie mand en niets ontzien en in Ierland, waar heen hij door zijn meester gestuurd was om het te helpen onderwerpen, had hij een terreur uitgeoefend, waaraan de heren Duitsers, die het klein krijgen van Neder land tot taak hadden, een voorbeeld had den kunnen nemen. Het resultaat was ge weest, dat Blood heel wat rijker uit die expeditie was gekomen, dan hij erin was gegaan. De jongeman, die uit lieden zonder for tuin was geboren en platzak de oorlog in gegaan, had een kapitaaltje aan in beslag genomen goederen verzameld, dat hem jaarlijks vijfhonderd pond opbracht Dit laatste bedrag kan men veilig omrekenen ineen tegenwaarde van vijftigduizend gul den der huidige valuta. Er was bovendien geen belastinginspecteur die het hem las tig maakte. Blood leefde dus bijna in veelde tot de kansen keerden. Hij kon zijn leven redden, doch zijn bezittingen raakte •ij kwijt. Hij was dus weer even arm als ten hij bij Cromwell in dienst kwam. KOLONEL' BLOOD had een gecompli ceerde natuur. Het staat wel vast, dat hij tot zijn laatste uur een overtuigd puritein was en men zou hem idealist hebben kunnen noemen als niet even vast stond, dat hij over lijken ging bij de pogingen om zijn fortuin terug te winnen. Hij aarzelde niet medestanders bij de politie aan te brengen als hij daar voordeel in zag, voor spion te spelen ten voordele der konings- ?ezinden als daarmee iets te verdienen viel en hij kronkelde als een paling om zelf buiten schot te blijven. De enigen, die hij schijnt te hebben gespaard, waren zijn persoonlijke vrienden. De papieren uit die dagen verhalen van een complot tegen Karei II door een stel fanatici, die zich de „Mannen der Vijfde Monarchie" noemden en die in Engeland een theocratie wilden vestigen, een rege ring dus waar God koning en een nieuwe Lord Protector diens plaatsvervanger zou rijn. Blood was van de partij. Het com plot mislukte, doch Blood zag weer kans rijn leven te redden. Hij vluchtte naar Schotland en verried van daaruit prompt enige zijner medewerkers. Zoiets had hij trouwens al eerder gedaan, van Holland uit, waarheen hij had moe t vluchten voor weer een andere samenzwering. Kolonel Blood was dus een alles behal ve aantrekkelijke persoonlijkheid. Hij was zo gevaarlijk, zo slim en zo glibberig, dat "iemand het tegen hem kon of durfde op nemen. Zelfs een prijs van vijfhonderd pond sterling op zijn hoofd vermocht daar geen verandering in te brengen. Men wist of vermoedde vaak wel waar hij verbleef, men wist zeker dat hij steeds nieuwe com plotten voorbereidde die het door hem ver afschuwde systeem van het koningschap ten val moesten brengen en hem persoon lijk weer in het bezit van zijn geld, doch bij bleef op vrije voeten: een vogelvrij verklaarde rebel, arm en rancuneus. BLOOD STOND VOOR NIETS! Na een mislukte poging de hertog van Ormonde fevangen te nemen en deze als gijzelaar 'e gebruiken voor de teruggave der hem Mtnomen goederen, zon hij op een uiterst middel om dit doel, dat voor hem een ob sessie werd, te bereiken. Hij vond het. Hij sou de koning zelf treffen en wel in de symbolen van diens macht de kroon, de •^epter en de verdere regalia. Deze zou den zijn gijzelaars worden en dan zou bij eindelijk in wat hij zijn rechtvaardig sigendom noemde hersteld worden. Hoe jwbazingwekkend dit ook klinkt: Blood is -erin geslaagd. Zij het op een andere wij- 'e dan hij had gedacht. ZOALS NU NOG het geval is, werden de symbolen van het koningschap in die •aren bewaard in de Tower, een sterke vesting. En evenals nu werden ze op be- tijden te kijk gesteld. Ze waren, ■:ar men meende, afdoende beschermd, yw in het vertrek te komen, waar de re- fÜa zich bevonden, moest men verschei dene zwaar bewapende wachters passeren !n een andere uitgang was er niet. Met directe verzorging was belast een ze- •"fe mister Talbot Edwards, een brave ^trouwbare man, reeds op leeftijd en k°ts op de hem toevertrouwde panden, :;S waren ze zijn eigendom. Opeen dag in 't voorjaar van 1671 kwa- qen er twee bezoekers, die graag de kroon !n de andere regalia wilden bezichtigen alvorens ze van een bezoek aan Londen naar hun woonplaats op 't platteland zou den weerkeren. De ene was een vriende lijk uitziende dorpsdominee, die de lange wijde mantel droeg, destijds in gebruik bij de geestelijkheid in Engeland, de an dere werd voorgesteld als zijn echtgenote. Hetgeen zij niet was, wani de dominee was Blood in een voortreffelijke ver momming en zijn echtgenote lag in die dagen bij haar ouders in Lancashire ziek te bed. De identiteit van de medeplichtige vrouw is nooit bekend geworden. Terwijl dominee en zijn „echtgenote" de kroon en de rest vol bewondering ston den te bekijken werd de laatste plotseling duizelig. Zij dreigde flauw te vallen. De goede Edwards riep ijlings zijn vrouw te gen uiterst matineus en bij Pepys, die om streeks dezelfde tijd zijn beroemde dag boek schreef, kan men lezen, dat hij reeds om vijf uur in de morgen op het kantoor van de Admiraliteit zat te werken. Het is overigens maar een kwestie van daginde ling. Des middags zat Pepys in de schouw burg en gezien het morele peil van het aldaar gebodene had hij 's avonds berouw en stopte een shilling in het op zijn werk tafel voor dat doel gereed staande armen- potje. Met een daardoor in evenwicht ge bracht geweten kon hij dan naar bed gaan. LATEN WIJ TERUGKEREN naar de neef van onze vrome dominee. Wij be merken dan al gauw, dat die alleen in diens vertelling bestond. Op het afgespro- hulp en deze deed alles om de arme stak ker weer op de been te brengen. Ze bracht de „dominese" naar de woonkamer, gaf haar wat versterkends te drinken en liet haar op de rustbank liggen om wat bij te komen. „Dominee" en Edwards bleven nog een tijdlang in de schatkamer praten en begaven zich tenslotte ook naar de woon kamer, waar vrouwlief al aardig was op geknapt. Alvorens het paar de familie Ed wards verliet putte „dominee" zich uit in excuses en dankbetuigingen. En hij liet het niet bij woorden. Enige dagen latei- kwam hij even langs. Hij moest toch in London zijn en had een klein presentje. Het bleek een paar witte handschoenen te zijn. Een aardige attentie en toch niet over- ken uur kwam dominee zelf met twee „ken nissen" rauwe jongens, waarvan de een later gehangen is. Een derde „kennis" stond buiten op wacht. Doch dit laatste werd niet aan Edwards verteld. De „geestelijke" verklaarde dat tot zijn spijt neef ietwat verlaat was, doch na een half uurtje wel zou komen. Zouden domi- nee's vrienden inmiddels de kroonjuwelen mogen zien? Dat kon natuurlijk. Men ging naar de schatkamer, Edwards en de drie gasten. Doch nauwelijks had Edwards de kluis geopend of hij werd door het drietal overmeesterd. Nu was mister Talbot Ed wards niet zo jong meer. Bovendien was hij erg geschrokken. Doch dit verhinderde niet, dat hij zich hevig verzette en (f.t; dl *3!S bflIj Itó-J id •M &K ?\*tï - £«W.A ijl tlvJUl -tM. KvïSn «*4. f6"*1 ^/lt~ OMAHw-i iV-4* A-U," fHi.tLii 'M i j&.v&xlÜ t-fSs-M-.-. d Ztïjf tvd -'t'. j -iLftJvl»\ i«V •Asl Kfj dj tl S} hl i <iixte U*i'. jxtli-aM R j tó ZtH\ 6 liji-Ur, 4*. iüjjs. luk-vji AC dii iiv. l-alf fiti'ku Ju U -T lei- jordtj •Mts AOtiv 'kLu CvMiJp jj*?, dj Zf* •-'-1 A®/ '<3. MStii.2 il its blAi-U-tJil <k*.i 'tifrV 4U-M- Dfl dsJr-ii d r-Kv It S\tïO-J o-v <is JjU: Viiia Handschhrijt van Du Perron EéN WILLEKEURIGE kroniek uit het zesde deel van Du - Perrons Verzameld Werk, welke dan ook, is voldoende om het volledige beeld op te roepen van de onvervangbare persoonlijkheid die hij is geweest. Daarmee is eigenlijk alles gezegd wat omtrent dit critische werk van een man, wiens ontijdig heengaan zich dage lijks wreekt, gezegd zou kunnen worden: Du Perron was in elke bladzijde, in elke 1 regel die hij schreef. En wat was hij? Een zuiveraar, een „guerillo" zoals hij zichzelf noemde, een meester op de floret, voor wie schrijven een levensfunctie en leven een verwerkelijking van zijn persoonlijke waarheid betekende. Zegt het iets vraag ik me niet zonder een gevoel van onbe haaglijkheid af als men hem nu nog „honnête" noemt, dat wil zeggen gaaf, rond, recht op de man af, sinds „honnê- teté" (de gouden munt van zijn levens standaard) door de ivisselaars voor de pas munt van Jan Lubbes is verkwanseld? Niemand beter dan hijzelf heeft die deva luatie voorzien: „Met het redacteurschap van Forum had ik Jan Lubbes niet van mij afgeschud. Duizendkoppig zou hij weer opduiken en steeds meer zou ik hein leren kennen, dat wil zeggen de onveranderlijk heid leren imststellen ondanks zijn dui zend koppen". En iets verder, in diezelfde passage uit „De smalle mens": „Men heeft in de wereldlitteratuur het ergste niet ont moet als men niet met de lezende en schrijvende Jan Lubbes te doen heeft ge had". En dan klemt hij hem in het blok, ten aanschouwe van a'l wat lubbest: Jan Lubbes, laffer dan Jan Salie, trivialer dan Jan Rap, dommer en koppiger dan Jan Publiek Jan Lubbes op z'n zondags, als meneer, als sportsman, zedepreker, humo rist, levenskenner, dichter, avonturier, zakenman en politicus (met een partij). „Dat zijn laatste rol die van de kollektivist is, hoeft niemand te verwonderen" déze conclusie van déze „smalle mens" alléén al bewijst zijn onmisbaarheid, nü! HERLEES IK IN deze kronieken wat hij schreef over Gide en Daan van der Zee, Stendhal en Antoon Coolen, Valery Lar- baud en Anton van Duinkerken, over Vestdijk, Nijhoff, Van Schendel, Greshoff, Van Nijlen dan treft mij niet alleen de verkwikkende frisheid en de onvermin derde actualiteit van deze beschouwingen, maar voel ik me eens te meer gës't'erkt in mijn overtuiging, dat onze hedendaagse letterkunde er anders zou uitzien an ders gegroepeerd en anders gewaardeerd als hij er nog was geweest om met zijn intuïtie die hem zelden bedroog, met zijn ondanks al zijn spontaneïteit grondige motivering, het kaf van het koren te scheiden. Natuurlijk, dank zij het initiatief van de uitgever Van Oorschot is zijn Verzameld Werk er om te blijven getuigen van wat hij was, van wat hij wilde en niet wilde, daarmee een criterium levend houdend, dat in en buiten de letteren waar het voor Du Perron gelijkelijk van kracht was dagelijks meer en bedenkelijker in dis- crediet wordt gebracht. HEEFT hij voor „een kleine parochie" geschreven? Is er en ik bedoel die vraag niet retorisch, maar als een uitdaging om haar met daden, al dan niet litterair, te logenstraffen is er, vraag ik, een grein van besef dat men aan Du Perrons werk (dat zijn leven) en zijn dood (die er de consequentie van was) nog wel iets méér verschuldigd is dan het citaat en een ma ger perronistisch epigonisme, dat in zijn middelmatigheid de „grote stad" meer en meer inlijft bij „de provincie"? Er is in de dood van Du Perron een treffende over eenkomst met die van de helden uit „La condition humaine" van Malraux, dat Du Perron met grote sympathie voor de schrijver zo uitnemend vertaalde. Kyo sterft om aan het leven dóór zijn helfhaf- tige dood een zin te hebben kunnen geven: „Wat zou het leven waard zijn, waarvoor ik niet bereid zou zijn te sterven?" De dood als enige en laatste mogelijkheid om de „menselijke conditie" niet lafhartig te ontvluchten dat is allicht een tragische dood en in zijn tragiek een sterke, een overtuigende dood als consequentie van de onvoorwaardelijke vrijheid, persoonlijk heid en integriteit. Du Perron kóós de dood nu wel niet als Ter Braak, maar dat de dood hém koos, dat zijn hart het in de eerste dagen van de Duitse invasie begaf, is in zekere zin van dezelfde propere orde. Het was de intransigente onwil, die met een verminkt leven geen genoegen wenst te nemen, waardoor Du Perrons einde werd bezegeld kortweg dus een getuige nis, zij het dan ongewild. Waarvóór hij leerde en waartegen! heeft hij (en elk van deze kronieken staat voor die levenshouding) met de kernachtigheid hem eigen in zijn roman-in-essayvorm „De smalle mens" samengevat: „om met de grootheid der wanhoop tegen de nieuwe tijd te getuigen, de zwanezang te zingen van het individualisme, de kunst-Simson te zijn tussen alles wat instort". DU PERRON kon een zo scherpzinnig criticus zijn omdat hij een meesterlijk lezer was. Hij las met de volle inzet van zijn persoon cn schreef volbloed schrij ver even onvoorwaardelijk en even on middellijk reagerend subjectief allicht, aanvechtbaar dientengevolge, maar over tuigd, helder, levendig, bondig, onopge smukt en achteraf bezien vrijwel steeds met het gelijk aan zijn zijde. Elke bespreking was voor hem het puntig ver slag van een ontmoeting tussen hem en zijn lectuur, tussen zijn individualiteit en de man die achter het onderhanden ge nomen boek stond of (en wee dan de be trokkene) niét stond. Waarschijnlijk is het dat. wat aan het herlezen van deze kro nieken de aansporende sensatie geeft, met meer, met iets anders te doen te hebben dan met een stuk verleden litterair leven: Een belangrijke collectie waaiers werd door de heer en mevrouw De Monchy-Van der Hoeven aan het Museum Boymans in Rotterdam geschonken. Zij omvat zeventig waaiers, voornamelijk in Frankrijk ver vaardigd en voor een groot deel daterend uit de achttiende eeuw. Liefde, huwelijk en de mythologie zijn de onderwerpen waar uit de waaiermakers hun inspiratie putten. De verzameling bevat twee buitengewoon mooie Lodewijk XIV-waaiers, een Ré- gence-waaier en zeventien uit de periode Lodewijk XV, onder welke twee exempla ren in de z.g. „Vernis Martin" techniek en enkele met voorstellingen, ontleend aan de bijbel. Er zijn ook waaiers bij met het portret van Willem V en prinses Wilhelmina, en kele heel fijn uitgezaagd ivoren exempla ren uit het begin van de vorige eeuw en diverse gesigneerde speciminae. dreven. Kwam dominee wel eens meer in Londen? Ja, hij had daar nogal eens wat te maken. Familie-aangelegenheden en zo. Hij zou graag het nuttige met het aan gename willen verenigen en eens een praatje komen maken als het zo uitkwam. Zo raakte men met elkaar bevriend. De gesprekken van de gast waren geestver heffend. Daarbij was hij vriendelijk en opgewekt. Hij had al spoedig kennis ge maakt met de beeldschone dochter van de Edwards en plaagde deze een beetje er mee, dat ze nog geen man had. Die is niet zo gemakkelijk te vinden, vonden vader en moeder. Men woonde in de Tower nogal afgezonderd en had weinig kennissen. Wel nu, dominee wilde zich natuurlijk niet met de familiezaken van zijn gastheer be moeien, maar als hij het zo zeggen mocht, hij had een neef een aardige, oppassende en lang niet onknappe jongen, die het zeker ver zou brengen, die bovendien pas een klein landgoed had geërfd en graag zou trouwen. Zou dat iets zijn voor me- jurfrouw? Zou het niet de moeite waard zijn als de jongelui althans eens kennis met elkaar maakten? Mejuffrouw kon dan al tijd nog beslissen. De familie Edwards was erg verguld met dit aanbod. Het beteken de toen wel iets een schoonzoon te heb ben, die een landgoed bezat, al was het niet zo groot. Dominee moest blijven eten, stichtte zijn gastheer en de familie met zijn vrome gesprekken en voor het avond werd was een afspraak gemaakt: neef zou op 9 mei komen kennis maken. Het uur van zijn komst was gesteld op schrik niet zeven uur in de mor gen. Dat was echter minder vreemd dan het nu klinkt. De mensen waren in die da- schreeuwde wat hij kon. Men kon hem met geen mogelijkheid klein krijgen, totdat Blood een-degen trok, die hij onder zijn mantel verborgen had en Edwards daar mee doorstak, zodat deze schijnbaar dood neerviel. De mannen konden nu aan het werk gaan. Blood greep de kroon en drukte deze plat om haar onder zijn mantel te kunnen verbergen. Van al te stevig materiaal bleek de toenmalige kroon dus niet te zijn ge maakt. Een van de anderen, die een wijde pofbroek droeg, borg daarin de rijksappel en de derde zou de scepter meenemen, maar die was te lang >-n bleek van betere makelijk dan de kroon, want het lukte ook niet haar in tweeën te breken. Op alles voorbereid had men echter een vijl mee gebracht. Doch juist toen de derde boos wicht met het doorvijlen beginnen wilde, werd door de man. die buiten op wacht stond, alarm geslagen. Want, nu gebeur de er iets waar zelfs Blood geen tekening mee had kunnen houden. Edwards had be halve de mooie dochter ook een zoon, die in dienst was bij een regiment dat in Vlaanderen gelegerd was. Geheel onver wacht kwam deze jonge man, eveneens Talbot geheten, met verlof naar huis en wel juist op die dag en dat uur! Hij vroeg zijn moeder en zuster waar zijn vader was en toen hij hoorde, dat deze gasten in de schatkamer had, spoedde hij zich met zijn zuster om hem na zijn lange afwezig heid te begroeten. Reeds daarbuiten hoor den zij de stem van de oude man: „Ver raad, de kroon is gestolen!" Zij renden het vertrek binnen en vonden daar hun vader, nog levend, doch badend in zijn bloed en de kroon en rijksappel verdwenen. Van de daders geen spoor. De zen hadden inmiddels kans gezien om zon der argwaan te scheppen langs de wach ters te komen, die „dominee" immers als een vaste en graag geziene bezoeker dei- familie Edwards kenden. Pas toen de ban dieten buiten de poort van de Tower ston den, werd het alarm dermate algemeen, dat het tijd werd ijlings van het nu wel erg rumoerige toneel te verdwijnen. Hetgeen ook gelukte, behalve aan Blood zelf. Er stond een paard voor hem klaar, dat hij met spoed besteeg, doch toen hij het de sporen gaf, struikelde het en viel. Blood werd gevangen genomen met de plat gedrukte kroon nog onder zijn arm. DE HELE STAD was in rep en roer bij het bericht, dat Blood eindelijk en ten les te gevangen genomen was. Iedereen zag een sensationeel proces tegemoet. Men dacht er al over plaatsen te reserveren bij Tyburn, de executieplaats van London, waar Blood nu loon naar werken zou krij gen. Doch van dit alles gebeurde niets. Blood verscheen na enige dagen weer frank en vrij ten tonele. En dat niet al leen. Hij kon zich weer behoorlijke uit gaven veroorloven en stak zich overbodig in de destijds vrij dure kleren. Al spoedig werd bekend, dat Blood al weer kans had gezien de dans aan de galg te ontspringen. Want wat was er gebeurd? Wie zich op de dag van zijn arrestatie druk maakte, zeker niet Blood: hij bleef vol komen bedaard. Toen hij voor de ma gistraat gebracht werd, weigerde hij enig antwoord te geven en zei alleen, dat hij de koning wilde spreken. Omdat er ver der geen woord uit Blood te krijgen was, ging de magistraat te rade bij zijn colle ga's en weldra was ook de koning inge licht over de houding van zijn ai-restant. Blood moet hebben geweten wat nu ko men zou. Hij kende zijn medemensen en zwakheden en kende zeker zijn vijand Karei II: nieuwsgierig, op sensatie belust met overdreven waardering voor een rui- terstukje. Dus deed Karei precies wat Blood verwachtte: hij liet de gevangene voor zich komen. En hij liet hem praten. Blood verzweeg niets ook niet de mo tieven, die hem tot zijn daad hadden be wogen. Hij erkende de hertog van Ormon de gevangen te hebben willen nemen als gijzelaar voor geld en goed. Hij waar schuwde Karei hem voor de diefstal van de kroon niet te straffen, omdat dan zijn me deplichtige, wier namen hij nooit zou noe men, wraak zouden nemen. Hij beleed zelfs een voorgenomen misdrijf, waarvan nie mand nog iets wist. Hij had namelijk een aanslag op 's konings leven beraamd, doch op het moment van uitvoering zou hij daar van zijn weerhouden door de aanblik van de persoon van de v.orst. Karei reageerde zoals Blood had voor zien. De laatste had een spel gespeeld met hoge inzet. Maar hij had van het begin af gevoeld, dat hij op winst stond. De ko ning vergaf hem alles. Karei voelde wel wat voor zo'n avontuurlijke waaghals. Hij vergaf Blood niet alleen al zijn misdrij ven, doch gaf hem ook al diens bezittingen terug, een aangelegenheid die bij dit on derhoud uitvoering onder 's- konings ogen was gebracht. MEN VERGIST ZICH als men denkt dat Blood de ijverige voorvechter zou zijn ge worden van de man, die hem zo edelmoe dig had behandeld. Het woord dankbaar heid stond niet op Blood's lijstje. Hij bleef tegen Karei conspireren. Toen hij jaren later gevangen werd genomen en nu toch werkelijk voor de rechter zou moeten ver schijnen, wist hij nog op het laatste mo ment een veroordeling te voorkomen door ziek te worden en te sterven. Om het ge rucht de kop in te drukken, dat men Blood alweer had laten lopen, is zijn lijk in tegen woordigheid van een commissie uit de be- langhebenden nog eens opgegraven om geïdentificeerd te worden. Het bleek dat hij zich nu werkelijk voor goed aan de aardse gerechtigheid had onttrokken. NU NOG de goede Edwards, wat is er van hem geworden? Edwards had blijk baar een sterke natuur, want hij genas vol komen. Hij is als trouwe dienaar van de koning ook beloond voor de door hem be toonde moed. Maar deze beloning stond niet in verhouding tot wat Blood van de koning gekregen had, zo zeggen de kro nieken Mr. H. Tonino Een van de laatste portretten met een strikt-eigen visie en een scheppen de critiek, waarin de beoordeling zijn blij vende waarde ontleent aan de unieke per soon van de beoordelaar. Du Perrons cri tische bezigheid was geen routinewerk, geen noodgedrongen journalistische kopy- leverantie, maar een gedurige confrontatie van zichzelf met het menszijn in de litte ratuur, zoals hij met zijn verachting voor ieder compromis verlangde dat het in een schriftuur tot uitdrukking zöü komen. Nogmaals: schreef hij voor een kleine parochie? De reacties op het verschijnen van dit zevendelige Verzameld Werk zul len het moeten uitwijzen. Woorden van lof zijn niet genoeg, al zal het daaraan wel niet ontbreken. Het werk (en dat betekent dus: de persoon) van Charles Edgar du Perron legt aan de hedendaagse littera tuur, aan haar lezers en haar critici, ver plichtingen op ten aanzien van de levens houding die deze „Forum"-man belichaam de. Met de nakoming van die verplichting is nog iets meer dan een „litterair belang" gemoeid: de keuze tussen persoonlijkheid en massa, cultuur en collectivisme, schrij- ven-uit-overtuiging en praten-voor-de- zaak. „O jee, o jee, als we 't ongeluk hébben beroemd genoeg te ivorden, je zult zien dat onze schvnmen dat meemaken zullen en voor het gericht komen te staan van de Jan Lubbessen, die ze al of niet bijten wil len!" Du Perron aan Ter Braak geschre ven. Misschi enhebben Ter Braak en Du Perron hettegen de tijd, tegen de grote woorden, tegen het nieuwe Hoge en het Diepe, de nieuwe Eerlijkheid (zie Exhibi tionisme) en tegen de mythiserende epi gonen, kortom tegen vriend en vijand, verloren. Des te erger voor de toekomst onzer letteren. Maar wie weet brengt dit. verzamelde oeuvre deze en gene nog tot inkeer. C. J. E. Dinaux populair-wetenschappelijke MET ACHT fleurige, frisse boekjes-in- zakformaat heeft de Uitgeversmaatschap pij W. de Haan n.v. onlangs het vaderland se pocketboeken-marktterrein betreden. Dit achttal vormt het begin van een lange rij van titels in de nieuwe „Phoenix"-reeks waarin alleen populair-wetenschappelijke werken verschijnen zullen. Het debuut is, in vele opzichten, veelbelovend. Van de twaalf voor dit jaar bestemde „Phoenix"-deeltjes is er slechts één („Egypte" van Kurt Lange) al eerder in het Nederlands verschenen. Van de overi ge elf zijn er zes door Nederlandse deskun digen geschreven, alle erkende autoritei ten op hun gebied. „Psychologie in theorie en praktijk" door H. van Praag gaat mis schien wat te diep voor de gemiddelde le zer, maar de overige boekjes zijn zeker voor de ontwikkelde leek, alleszins toegan kelijk en over het algemeen in boeiende verteltrant geschreven. Gezien de inten sieve belangstelling voor alles wat met pa ranormale verschijnselen verband houdt, zal vooral „Telepathie en helderziend heid" door prof. dr. W. H. C. Tenhaeff wel een gretig publiek vinden, maar ook de overige deeltjes, zoals „Leven en kunst in de ijstijd" van prof. Herbert Kühn, dr. M. Bogaardts „kernachtige" samenvatting „Zo zijn onze atomen" en vooral Eugène Marais' dichterlijk-mystieke fantasie over „De wonderwereld der termieten- staat" zijn fascinerende lectuur. „Mijn jeugd in New Orleans" van Louis Arm strong is onopgesmukte, treffende echte levensbeschrijving van de trompettist-zan ger. De „Phoenix"-boekjes zijn duurder dan de normale „pocketbooks" van Neder landse huize. Daar staat tegenover dat zij voorbeeldig van uitvoering zijn: papier dat zo garandeert de uitgever wit blijft, een heldere scherpe druk en een uitvoerig plaatgedeelte, dat in sommi ge werkjes van 32 tot 64 pagina's illustra ties omvat. Op stapel staan onder meer nog: „De schilderkunst van onze tijd" (met kleurenplaten en zwart-wit reproduk- ties), door R. W. O. Oxenaar, „Levende muziek" door de onlangs overleden auteur Norbert Loeser, „De moderne beeldhouwkunst in Europa" door Charles Wentinck, en prof. dr. H. D. F. Kitto's vermaarde studie „De Griekse bescha ving". Naar aanleiding van het 43ste congres van de „Koninklijke Maatschappij ter Be vordering der Pharmacie" dat woens dag 11 juni in het Kurhaus te Sehcvenin- gen wordt gehouden zal in het Gemeen temuseum te 's Gravenhage van maan dag 9 juni tot 14 juni in de afdeling oude kunstnijverheid een tentoonstelling wor den gehouden „De schoonheid in de far macie". Deze expositie wordt, samenge steld uit eigen bezit van de gemeente en uit „cruydboeken" van de Koninklijke Bi bliotheek. FILIPSTAD, Zweden, (UPI) Veertien meisjes in de provincie Varmland, van 8 tot 14 jaar, hebben een ongewone gift ge kregen van een rijke, in Zweden geboren Amerikaan, die op het ogenblik zijn ge boorteland bezoekt. Elk meisje krijgt dui zend Zweedse kronen plus de rente, wan neer zij de leeftijd van 25 jaar heeft be reikt. Er is echter een voorwaarde aan het geschenk verbonden, want de meisjes mo gen niet roken voor hun 25ste verjaardag.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 19