VRIJETIJDSBESTEDING
VERENIGINGSLEVEN
B GEHEIMEN VAN KLANK EN KLEUR
Reisziekte
ZAANSE VIOOLBOUWER LIET ZICH
DOOR EEN SCHILDERIJ INSPIREREN
Voorzorgsmaatregelen tegen
TE LAND, TER ZEE
EN IN DE LUCHT
Een jongen van elf jaar
kreeg een eigen artikel
op de voorpagina van
de „Washington Post"
EEN BRANDPOLIS
GEEN PSEUDOWERK
VAST VERTROUWEN
Het schilderij „Jozef door zijn broeders verkocht" uit de school van Rembrandt?
p^iSfr r &-.-ÊÊ
--;N
JR'
hh
en
ALS MEN BEWEERT dat de Nederland
se jeugd zo weinig belangstelling toont
voor het verenigingsleven, dan is dat be
slist in strijd met de feiten. De jeugd heeft
grote belangstelling voor de jongerengroe-
peringen en sportorganisaties en een veel
geringere voor politieke en vakverenigin
gen. Uit het gebrek aan interesses voor
deze laatste concludeert men vaak, dat de
jongere generatie te individualistisch is
om warm te lopen voor verenigingen,
maar uit de voor ons liggende gegevens
van het Centraal Bureau voor de Statistiek
blijkt dat'van de generatie van twaalf tot
veertien jaar negenentachtig percent bij
een vereniging is aangesloten, tegen acht
endertig percent van de leeftijdsgroep van
zestig jaar en ouder.
HET CIJFERMATERIAAL dat ons met
dit rapport over de betekenis van het
verenigingsleven voor de Nederlandse
vijetijdsbesteding wordt verstrekt, is bui
tengewoon interessant en maakt korte
metten met allerlei historisch gegroeide
ideeën en vooroordelen aangaande de or-
ganiseerbaarheid van ons volk. Dat de Ne
derlander zich niet zo gemakkelijk bij ex
tremistische bewegingen aansluit en dat
hij over het algemeen gereserveerd staat
tegenover ieder lidmaatschap, is bekend.
Maar dit wil dan toch niet zeggen, dat hij
zich van het gehele organisatieleven dis
tantieert. Heeft hij na rijp beraad een be
sluit genomen, dan kan hij heel goed in
de verenigingen wennen, hoe anders te ver
klaren, dat de helft van de Nederlandse
bevolking van twaalf jaar en ouder lid is
van een Vereniging? Hieruit blijkt tevens
dat actieve verenigingen een grote vlucht
nemen.
Men kan onder het begrip vereniging ve
le verschillende dingen verstaan: van de
roversclub van speelkameraadjes op
straat tot het leger toe. Het C.B.S. be
doelt er die groeperingen mee die een for
mele organisatie hebben, dat wil zeggen,
waarbij in statuten is vastgelegd wat doel
en middelen van de groep zijn, die een
zekere mate van vrijwilligheid kennen in
toelating en uittreding en die hun activi
teiten nagenoeg geheel in de sfeer van de
vrije tijd buitenshuis hebben. Ruim der
tig percent van de bevolking is lid van
één vereniging, achttien van twee. De
mannen zijn hierbij actiever dan de vrou
wen.
DE SPORTVERENIGINGEN trekken
het grootste aantal leden, zestien percent
van het totaal aantal bij een vereniging
aangeslotenen. Verenigingen met een cul
tureel doel krijgen twaalf percent, ter
wijl sociale of pedagogische, godsdiensti
ge, politieke en ontspanningsverenigingen
ieder tien percent van het geheel hebben.
Het aantal bezoeken dat men aan een ver
eniging zal brengen is natuurlijk mede
afhankelijk van haar doel. Politieke ver
enigingen zal men minder bezoeken dan
sportclubs. Ook is het van belang of men
in een organisatie een functie bekleedt. De
jeugdverenigingen worden na de sport
clubs het veelvuldigst bezocht. In Neder
land is het natuurlijk niet alleen van in
teresse te weten welk doel een associatie
heeft, men wil ook de politieke of vooral
de religieuze kleur weten. Typisch aspect
van de verzuiling is toch, dat het vereni
gingsleven naar levensbeschouwelijke
richtingen is gesplitst. Het zal velen dan
misschien verbazen, dat vijfenveertig per
cent van alle personen lid is van vereni
gingen die geen uitgesproken kleur heb
ben. Dit percentage wordt voornamelijk
zo hoog door vele „neutrale" verenigin
gen op het gebied van amusement, sport
en cultuur.
HIERBOVEN stipten we reeds een en-
hel belangwekkend verschijnsel aan. De
jeugd blijkt in grote getale verenigings-
minded" te zijn, maar deze belangstel
ling taant omstreeks het achttiende jaar,
dus op de grens van de volwassenwor
ding. Toch is nog bijna tachtig percent van
de omstreeks twintigjarigen lid van een
'hereniging, hetgeen dus boven het lande
lijk gemiddelde ligt. De zogenaamde „on
grijpbare" jeugd vindt men voornamelijk
bij de arbeiders van deze leeftijdsgroep,
die een beroep uitoefenen en ongehuwd
zijn. Opvallend is dat men op ongeveer
achttien jarige leeftijd meestal de jeugd
vereniging verlaat. De jeugd blijft ook lan
ger lid van een godsdienstig georiënteer
de vereniging, dan van niet-confessionele
riubs, welke men pas omstreeks het vier
entwintigste jaar verlaat. Waarschijnlijk
geven deze verenigingen door hun karak
ter een extra binding.
In de leeftijdsgroep van vierentwintig tot
Jiegen en vijf tig jaren ligt de nadruk op po
litieke verbonden en vakorganisaties en
verenigingen met een sociaal en pedago
gisch doel. Dat politieke organisaties en
vakverenigingen terecht klagen over het
geringe animo van de jongeren, blijkt ons
eek uit de hier verstrekte data. Een rela-
Jief zeer hoog percentage van hun leden
komt uit de leeftijdsgroep tussen veertig
en zestig jaren. Wanneer er van de jon
gere generatie al leden zijn, dan bezoeken
zjj de vergaderingen van deze organisa
ties bovendien veel minder dikwijls dan
be ouderen. Hier vindt men verschillen van
j bijna veertig percent.
I Naarmate men ouder wordt, luwt ook de
•uteresse voor de vereniging, want van
be mensen boven de zestig is slechts een
berde deel lid van een of andere organisa
tie, Dit wil niet zeggen dat men op deze
leeftijd minder verenigingsgezind is.
Maar men is nu eenmaal door zijn ouder
dom voor bepaalde groepsdoelen onge
schikt bijvoox-beeld voor sport. Men ziet
hoe de ouderen de verenigingen, waarvan
zij lid zijn veel minder bezoeken, name
lijk negenendertig keer per jaar tegen een
gemiddelde van ruim zestig keer voor alle
leeftijdsgroepen samen.
DE LEIDINGGEVENDEN en welgestel-
den nemen voor ruim zestig percent deel
aan het verenigingsleven en liggen dus ver
boven het Nederlandse gemiddelde. Daar
na volgt de loontrekkende middenstand
met achtenvijftig percent. Relatief veel
meer vrouwen uit deze milieus nemen ac
tief deel in de organisaties dan uit de an
dere. Het valt trouwens op, dat de gehuw
de vrouwen uit alle milieus weinig belang
stelling voor verenigingsleven tonen.
Waarschijnlijk hebben zij het te druk met
het huishouden en de zorg voor de kinde
ren.
Ook de boeren participeren verhoudings
gewijs vrij sterk, vooral in de politieke
verbonden en vakorganisaties. Van sport
verenigingen zijn ze daarentegen veel min
der lid. In tegenstelling tot de leidinggeven
den zijn de boeren maar in geringe getale
lid van niet-confessionele bonden. De land
arbeiders hebben over de gehele linie een
geringe belangstelling voor verenigingen.
Evenals bij de arbeiders speelt hier het
geringe animo van de vrouwen een grote
rol. 'De arbeidersjeugd tot achtentwintig
jaren neemt minder deel dan leeftijdsge
noten uit andere milieus. De risicodra
gende middenstand heeft weinig interesse,
waarschijnlijk door gebrek aan tijd. Maar
ook het vakverenigingsleven is weinig ont
wikkeld.
Verschillen tussen de stad en de provin
cie treffen we eveneens aan. De stedelin
gen zijn in relatief geringere mate aan
gesloten dan de plattelandsbewoners, maar
de eersten demonstreren een grotere be
zoekfrequentie, waarschijnlijk door de be
tere verbindingen in de stad. Ook speelt
de hoeveelheid vrije tijd een rol.
INTERESSANT is de vraag of de ge
bondenheid aan eigen levensbeschouwing
bij de jeugd geringer is dan bij de oudere
bevolkingsgroepen of vice versa. Be ge
reformeerden en rooms-katholieken stem
men in dit opzicht overeen. De verbonden
heid aan verenigingen van eigen confes
sionele richting blijkt toe te nemen met de
leeftijd en is bij de zestigjarigen en oude
ren zesentachtig percent. Hieruit zou mis
schien de gevolgtrekking kunnen- worden
(Zie verder pagina 2)
Vioolbouwer Andries Joh. de Vries, speurder naar Italiaanse geheimen.
(Van onze medische medewerker)
ZOLANG de oceanen bevaren zijn, kent
men de zeeziekte. De medische term voor
misselijkheid is nausea, wel een aanwijzing
er voor, dat de misselijkheid als verschijn
sel van zeeziekte reeds lang bekend is,
want nausea betekent letterlijk: dat wat
met de zee samenhangt. Er zijn mensen,
wier genoegen in een reis voortdurend ver
gald wordt door de reisziekte. Want niet
alleen bij het bevaren van de zee worden
mensen misselijk. De reisziekte is een wat
omvattender begrip geworden voor alle
mogelijke klachten die optreden bij men
sen, die zich niet lopende voortbewegen.
Bij het reizen per auto, schip, trein, auto
bus en vooral ook vliegtuig, te paard, op
een ezel of op een kameel, in een lift,
steeds zijn er mensen, die er ziek van wor
den. Zij worden misselijk en kunnen gaan
braken, transpireren, worden bleek, vallen
soms flauw, kortom zij voelen zich echt
beroerd.
Het schijnt zo te zijn, dat het binnenoor,
dat ons evenwichtsorgaan is, door bewe
gingen, vooral in verticale richting, te veel
geprikkeld kan worden: deze overprikke
ling zou het algehele gevoel van onwelzijn
geven, dat we reisziekte noemen. Psychi
sche invloeden zijn van grote betekenis. Er
zijn mensen die al misselijk worden als ze
aan boord van een schip gaan, of die mis
selijk worden als ze menen dat het reeds
vaart, terwijl het nog stil ligt. Als men ver
wacht dat men reisziek zal worden, dan
heeft men ook grote kans het inderdaad te
worden. Want dan geeft men zich te snel
aan mogelijke gevolgen van schommelin
gen van het evenwichtsorgaan over. Men
vergeet vaak de zeeziekte als er iets bijzon
ders gebeurt, als het gaat misten en men
dus even het gevoel krijgt, dat er iets mis
kan gaan en gespannen gaat opletten. Er
zijn gevallen bekend, waarbij de reisziekte
plotseling verdween, als er een echte
schipbreuk optrad.
CHUCK MULLANEY, een jongen
van elf jaar, die journalist wil wor
den, is goed begonnen. Zijn eerste
artikel werd geplaatst op de voor
pagina van de Washington Post, te
midden van het nieuws over De
Gaulle en andere wereldgebeurtenis
sen. Bij wijze van hulde heb ik zijn
artikel zo getrouw mogelijk vertaald.
Al is de stijl nog niet volmaakt, le
vendig is het verhaal ongetwijfeld.
Bovendien moet men bedenken, dat
Chuck, als een echte verslaggever,
het stuk ineens telefonisch heeft ge
dicteerd. Hier volgt het:
IK en mijn broer liepen langs de
Sligo-kreek in de buurt van de
Oost-West-weg, waar ik dichtbij
woon en daar zagen we vijf jon
gens. Eén van hen had rood haar en
zij waren met stukjes dynamiet aan
het gooien. Er wordt daar een riole
ring gemaakt. Zij gooiden met die
stukjes, die er modderig geel uit
zagen, alsof zij aan het ballen wa
ren. Toen kwam er een man aan. De
twee grote jongens (de ene met
rood haar en andere met lichtbruin
haar) stopten een stel dynamiet-
stukjes in hun achterzakken en
gingen er vandoor. Er waren nog
drie kleine Jongens over, kleiner
dan ik en mijn broer David, hij is
tien. Zij waren geweldig aan het
opscheppen over hoe zij de grote
kinderen in de buurt op hun kop
zouden geven en hoe zij iedereen
bang zouden maxen.
Wij zeiden: „Hoepel op, je moet
niet met die rommel spelen" en wij
pakten het van nen af. Ik wist niet
zeker of het dynamiet was, want
dat is rood, is het niet In ieder
geval, wij rolden vijftien stukjes in
een handdoek en namen het mee
naar huis.
M,n vader zei: „Berg het ergens
veilig op". Dat deden we en hij
belde de politie op. Er kwamen
agenten en wl| vertelden waar we
het gevonden hadden en zo. Zij
gingen er heen. Het was politie uit
Prince George County.
Daarna kwam een der agenten
terug en zei, dat er ingebroken was
In een aanhangwagen en dat ei
twee kisten met dynamiet waren
opengemaakt. In één kist waren nog
twaalf stukjes overgelaten en hij
zei, dat er nog dertig stukjes te kort
waren. Hij zei, dat ze het beslist
moesten vinden, anders zou iemand
er aan gaan. HI1 zei, dat hij dacht,
dat ze misschien de slaghoedjes en
net draad en zo om het te laten
ontploffen ook hadden.
Nou, Ik dacht bij mezelf, dit is
gloednieuw nieuws, daarom belde
Ik op. O en Ik wou ook nog zeggen,
dat ik en mijn broer op school gaan
op de Carole Highland School.
TEVEEL ETEN is niet goed voordat men,
of het nu per schip of per autobus is, op
reis gaat. Maar ook moet men niet met een
lege maag een lange reis gaan beginnen.
Overmatig gebruik van alcohol en tabak
bevordert het optreden van reisziekte. Eet
dus zoveel mogelijk gewoon, voordat u op
reis gaat, bij voorkeur licht verteerbare
voedingsmiddelen, dus geen gebakken
spek met eieren of ander voedsel dat gauw
zwaar op de maag ligt. Nervositeit bevor
dert het optreden van reisziekte. Nerveuze
mensen zijn meestal al geholpen met een
licht kalmerend middeltje."
In de laatste wereldoorlog werden op
grote schaal proefnemingen gedaan ten
einde een middel te vinden, dat de solda
ten die voor de grote invasie in Frankrijk
van Engeland uit moesten worden over
gebracht, ongevoelig zou maken voor zee
ziekte. Het middel bevatte ook broom, een
algemeen kalmerend medicament. De laat
ste jaren gebruikt men ter onderdrukking
van reisziekte geneesmiddelen, die ook
toegepast worden bij diverse overgevoelig-
heidsziekten, zoals netelroos, galbulten en
verspreide jeukverschijnselén. Inderdaad
vat men reisziekte ook op als een soort
overgevoeligheid van de betrokken mens
voor een snelle opeenvolging .van diverse
bewegingen. De meeste middelen, die tegen
de overgevoeligheidsziekten in gebruik
zijn, verwekken ook een zekere slaperig
heid. Zij beschermen de mens aldus tegen
invloeden van buitenaf, zoals de bewegin
gen, misschien omdat zij het evenwichts
orgaan in ons oor enigszins ongevoelig
maken. Chauffeurs mogen deze middelen
niet gebruiken, want door de slaperigheid
die ze verwekken kan de rijvaardigheid
schade lijden.
Maar het beste is zich niet zenuwachtig
te maken, alvorens men op reis gaat, een
paar dagen van te voren reeds licht ver
teerbare kost te eten en desnoods een alge
meen kalmerend tabletje te nemen. Mocht
dit niet helpen, dan neemt men de echte
pillen tegen reisziekte, waarvan inderdaad
toegegeven moet worden, dat ze vele men
sen van groot nut zijn.
Tachtig jaar. Op 14 juni hoopt de Ne
derlandse componiste mevrouw Jeanne
BeyermanWalraven in Arnhem haar
tachtigste verjaardag te vieren. De jubila-
resse werd geboren in Semarang. Daar
ontving zij piano-onderricht van haar
moeder. Later stelde zij zich voor compo
sitie onder leiding van Koeberg. Tot haar
werken behoren een concertouverture, een
vioolsonate en liederen
TOEN WE de Zaa.nse meester-viool-
bouwer Andries Joh. de Vries in de Bad
huisstraat 22 te Wormer bezochten, ten
einde iets te vernemen over zijn moei
zame speurtocht naar de geheimen van de
klankkleur der klassieke Italiaanse viool
bouwers, bela.ndden wij - onverwacht - bij
een aanverwant thema: het geheim van de
kleur of tewel van een schilderij uit de
zeventiende eeuwHoewel de voorstel
ling „Jozef door zijn broeders verkocht"
(vrij groot van afmetingen op een uit drie
planken bestaand paneel) reeds ruim tien
jaren - na de ruil tegen een viool - in de
huiskamer hangt, is pas onlangs komen
vast te staan, dat het toegeschreven dient
te worden aan een der eerste en bekwaam
ste leerlingen uit Rembrandts school. Dit
mag misschien bevreemden in het huis van
een man, die in staat is urenlang te praten
over de hem na aan het hart liggende za
ken kleur en koloriet, maar hij verduide
lijkte: „Het donkere behang was waar
schijnlijk oorzaak, dat de Rembrandtieke
toets mij niet opviel
EN ZO BEGON DAN ons merkwaardig
interview, dat geheel in het teken stond
van klankkleur, kleur en „verloren" vak
geheimen. En vooral hierom merkwaardig,
omdat er tussen de toevallige actuele om
standigheid van de ontdekking van het
schilderstuk en de levenstaak van deze
vioolbouwer een samenhang bleek te be
staan, die we moeilijk vooraf hadden kun
nen vermoeden
Toen men enige tijd geleden in de Bad
huisstraat 22 besloot, het interieur eens op
te knappen, bracht de reflex der verjongde
witte muren ineens een gloed en een wer
king in het schilderij, die er voorheen nooit
geweest schenen te zijn. Maar toch: de ge
dachte aan een expertise kwam nog niet
op. Het hing er tenslotte al zolangen
het echtpaar De Vries was slechts dank
baar, dat het beter tot zijn recht kwam.
Deze vioolbouwer is ook eigenlijk geen
man om zich bezig te houden met begrip
pen, die met materiële waarden te maken
hebben. Voor hem geldt slechts de schoon
heid der dingen. En het is juist dit (tot voor
kort „anonieme") schilderij geweest, dat
hem door zijn harmonische kleurgeving
iedere dag weer aanspoorde de zware strijd
om de techniek van de vioolbouw te ver
fijnen voort te zetten.
„Ik heb het geruild, omdat ik het een
voudig mooi vonden het kon me
eigenlijk niets schelen, wie het maakte. Het
is voor mij nog steeds een bron van
inspiratie en ik zou er dan ook nooit,
onder welke voorwaarde dan ook, afstand
van willen doen
MAAR MEN KAN het materiële slechts
tot een zekere hoogte negeren, want bij alle
schoonheidsdrang blijven nuchtere zaken,
zoals bij voorbeeld een brandpolis, hun
rechten vragen
De herziening van dit document bracht
het probleem van de taxatie en dus van
het deskundig onderzoek op het tapijt.
De bekende Zaanse expert en kunstver
zamelaar R. J. Ouwejan sprak als zijn
mening uit, dat het werk toegeschreven
moet worden aan Rembrandts leerling Van
den Eeckhout (1621-1674). Hij neemt verder
aan, dat de grote schilder persoonlijk en
kele partijen in het bijzonder verschil
lende figuren, waaronder duidelijk herken
baar zichzelf geschilderd heeft. Om zijn
diagnose te staven wijst hij onder meer op
de typische boomslag, die men op verschei
dene van Rembrands doeken vindt, de ver
deling der lichtvlakken, enkele voor de
meester karakteristiek motieven, de ver
fijnde tinten, zoals het fraaie blauw en het
goudstralende geel in de kostumering en
zovoorts.
Hoe de heer De Vries er zelf over denkt?
Deze vraag plaatst ons voor de noodzake
lijkheid, iets meer over hemzelf en zijn
werk te vertellen. Op elf-jarige leeftijd
bouwde hij reeds zijn eerste viool. Geboren
en getogen als hij was in een houtstreek,
ging de veelomvattende vraag „hout en
klank" hem obsederen. Hij trok erop uit
om de geheimen van de ziel van het hout
te doorgronden. Hij werkte bij een meubel
maker en een pianobouwer. Zijn gedachten
waren vaak bij de Italiaanse vioolbouw.
Om zijn vormbesef te ontwikkelen, as
sisteerde hij ook bij een beeldhouwer. Men
zou kunnen spreken van: voorbereidende
elementaire studies.
Hierna studeerde hij viool en cello bij
prof. Reidelbach onder meer. De geeste
lijke voedingsbodem, om langs de weg van
zelfstudie en experimenteren in de wetten
van de vioolbouw door te dringen, was ge
legd. Iedere oude viool, die hij te pakken
kon krijgen, werd zorgvuldig bestudeerd en
uit elkaar gehaald. En daarbij bleef steeds
die éne vraag primair: wat is het geheim
van de klank? Volgens welke beginselen
hebben Stradivarius, Amati, Hendrick Ja-
cobsz gewerkt? Hij bekeek hoe het nerven-
verloop van het esdoorn en dennehout was,
hoe men gekloofd had, welke kant van de
boomstam men had gekozen, welke ken
tekenen de jaarringen toonden. Een cello,
viool of gamba moet bij wijze van spreken
galmen als een klok, aldus de heer Andries
de Vries, die bij het slopen van oude ge
bouwen in de Zaanstreek steeds jacht
maakt op stukken hout uit de zeventiende
en achttiende eeuw om bij de bouw van
zijn instrumenten (waarvan er verschei
dene in handen zijn van bekende musici) te
gebruiken. Inmiddels is het hem gelukt om
door iets, wat hijzelf een „kleine ontdek
king" noemt, zijn instrumenten een klank
kleur mee te geven, dieneen, hij is
zelf de laatste om te zeggen, wat men mis
schien zou verwachten: die associaties
wekt met die der oude meesters. Daar
is hij te bescheiden voor, maar gerenom
meerde kenners hebben zich al verrast ge
toond over het feit, dat de violen, die de
laatste tijd uit de handen van de heer De
Vries komen, zo'n bijzondere klank hebben.
OF DIT SAMENHANGT met laksoorten,
vernis; kortom met de factor, die men met
het begrip „kleur" kan samenvatten? De
heer De Vries glimlacht bij deze vraag,
maar vooral dit thema was het onderwerp
van zijn latere studies. Het vernis, het
politoeren, het koloriet en de houtsoort
vormen zeer belangrijke factoren. De viool
bouwer heeft zijn zin voor opbouw en
structuur van het hout ontwikkeld: „Vroe
ger was het kappen een kwestie van intuï
tie der houthakkers. Men deed dit gaarne
bij volle maan, wanneer de boom zich vol
met sappen gezogen had. Ook tegen Kerst
mis werd er veel gekaptHij kijkt bo
vendien thans bij wijze van spreken door
de kleur heen, hij proeft als het ware de
chemische samenstelling.
„Ik heb alles gelezen, wat er over ver
nissen geschreven is.Het vernisvraagstuk
is hét grote probleem, waar de wereld mee
zit. Men heeft eeuwen gespeurd naar de
weekmaker van het vernis in de violenlak.
Een viool is tenslotte een gymnast. Krijgt-
ie een strakke mantel, dan stop je hem in
een harnas. Overigens: ik heb in de gaten
gekregen, dat de manier van lakken in de
Italiaanse tijd een andere was, dan tegen
woordig. Deze methode ligt tussen het
lakken met de kivast en het politoeren in.
Hierdoor ontstaat er een grotere intensi
teit tussen hout en vernis. De kwestie van
het vernissen, de kleurbehandeling, brengt
ons naar de tijd van Rembrandt- terug. En
zo heb ik voor het eerst het schilderij eens
aandachtig bekeken op z'n structmir. Ik
ben tot de conclusie gekomen, dat de ge
maakte expertise geheel juist is". De in
tuïtie voor kleur, die de heer De Vries bij
zichzelf opbouwde, zegt hem, dat hier on
mogelijk van een pseudowerk sprake kan
z{in. Dus ook niet van een „historische"
vervalsing, dat wil zeggen, een werk, dat
bijvoorbeeld een eeuw na Rembrandts tijd
tot stand kwam.
NEEM TERPENTIJN en zoek naar de
signatuur, heeft een deskundige geadvi
seerd. Maar hoewel de heer De Vries ook
violen restaureert en de werking van che
mische stoffen kent, wil hij iets dergelijks
(en dan nog wel in de laatste plaats met
terpentijn) niet doen. Hij meent dat het
herkennen van vioolvervalsingen stellig
nog moeilijker is dan de echtheidswaarde-
ring van schilderijen. En hij heeft vertrou
wen in zijn geschoolde vermogens. Met zijn
stille, bescheiden glimlacht zegt hij: „Kijk,
de vorm is nog wel te copiëren, maar de
kleur is nooit te achterhalen. Zo is het ook
met dat schilderij".
Kort voor ons vertrek legde onze gastheer
nog een proefschrift van H. T. van Gulde-
ner voor ons neer: „Het Jozefverhaal bij
Rembrandt en zijn school". De kwestie in
teresseert hem uiteraard levendig. De ex
perts hebben overigens het laatste woord
over de „ontdekking van Wormer" nog niet
gesproken. Wij zullen er nog wel nader
van horen.
Jaap Stigter