VRIJETIJDSBESTEDING VERENIGINGSLEVEN B GEHEIMEN VAN KLANK EN KLEUR Reisziekte ZAANSE VIOOLBOUWER LIET ZICH DOOR EEN SCHILDERIJ INSPIREREN Voorzorgsmaatregelen tegen TE LAND, TER ZEE EN IN DE LUCHT Een jongen van elf jaar kreeg een eigen artikel op de voorpagina van de „Washington Post" EEN BRANDPOLIS GEEN PSEUDOWERK VAST VERTROUWEN Het schilderij „Jozef door zijn broeders verkocht" uit de school van Rembrandt? p^iSfr r &-.-ÊÊ --;N JR' hh en ALS MEN BEWEERT dat de Nederland se jeugd zo weinig belangstelling toont voor het verenigingsleven, dan is dat be slist in strijd met de feiten. De jeugd heeft grote belangstelling voor de jongerengroe- peringen en sportorganisaties en een veel geringere voor politieke en vakverenigin gen. Uit het gebrek aan interesses voor deze laatste concludeert men vaak, dat de jongere generatie te individualistisch is om warm te lopen voor verenigingen, maar uit de voor ons liggende gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat'van de generatie van twaalf tot veertien jaar negenentachtig percent bij een vereniging is aangesloten, tegen acht endertig percent van de leeftijdsgroep van zestig jaar en ouder. HET CIJFERMATERIAAL dat ons met dit rapport over de betekenis van het verenigingsleven voor de Nederlandse vijetijdsbesteding wordt verstrekt, is bui tengewoon interessant en maakt korte metten met allerlei historisch gegroeide ideeën en vooroordelen aangaande de or- ganiseerbaarheid van ons volk. Dat de Ne derlander zich niet zo gemakkelijk bij ex tremistische bewegingen aansluit en dat hij over het algemeen gereserveerd staat tegenover ieder lidmaatschap, is bekend. Maar dit wil dan toch niet zeggen, dat hij zich van het gehele organisatieleven dis tantieert. Heeft hij na rijp beraad een be sluit genomen, dan kan hij heel goed in de verenigingen wennen, hoe anders te ver klaren, dat de helft van de Nederlandse bevolking van twaalf jaar en ouder lid is van een Vereniging? Hieruit blijkt tevens dat actieve verenigingen een grote vlucht nemen. Men kan onder het begrip vereniging ve le verschillende dingen verstaan: van de roversclub van speelkameraadjes op straat tot het leger toe. Het C.B.S. be doelt er die groeperingen mee die een for mele organisatie hebben, dat wil zeggen, waarbij in statuten is vastgelegd wat doel en middelen van de groep zijn, die een zekere mate van vrijwilligheid kennen in toelating en uittreding en die hun activi teiten nagenoeg geheel in de sfeer van de vrije tijd buitenshuis hebben. Ruim der tig percent van de bevolking is lid van één vereniging, achttien van twee. De mannen zijn hierbij actiever dan de vrou wen. DE SPORTVERENIGINGEN trekken het grootste aantal leden, zestien percent van het totaal aantal bij een vereniging aangeslotenen. Verenigingen met een cul tureel doel krijgen twaalf percent, ter wijl sociale of pedagogische, godsdiensti ge, politieke en ontspanningsverenigingen ieder tien percent van het geheel hebben. Het aantal bezoeken dat men aan een ver eniging zal brengen is natuurlijk mede afhankelijk van haar doel. Politieke ver enigingen zal men minder bezoeken dan sportclubs. Ook is het van belang of men in een organisatie een functie bekleedt. De jeugdverenigingen worden na de sport clubs het veelvuldigst bezocht. In Neder land is het natuurlijk niet alleen van in teresse te weten welk doel een associatie heeft, men wil ook de politieke of vooral de religieuze kleur weten. Typisch aspect van de verzuiling is toch, dat het vereni gingsleven naar levensbeschouwelijke richtingen is gesplitst. Het zal velen dan misschien verbazen, dat vijfenveertig per cent van alle personen lid is van vereni gingen die geen uitgesproken kleur heb ben. Dit percentage wordt voornamelijk zo hoog door vele „neutrale" verenigin gen op het gebied van amusement, sport en cultuur. HIERBOVEN stipten we reeds een en- hel belangwekkend verschijnsel aan. De jeugd blijkt in grote getale verenigings- minded" te zijn, maar deze belangstel ling taant omstreeks het achttiende jaar, dus op de grens van de volwassenwor ding. Toch is nog bijna tachtig percent van de omstreeks twintigjarigen lid van een 'hereniging, hetgeen dus boven het lande lijk gemiddelde ligt. De zogenaamde „on grijpbare" jeugd vindt men voornamelijk bij de arbeiders van deze leeftijdsgroep, die een beroep uitoefenen en ongehuwd zijn. Opvallend is dat men op ongeveer achttien jarige leeftijd meestal de jeugd vereniging verlaat. De jeugd blijft ook lan ger lid van een godsdienstig georiënteer de vereniging, dan van niet-confessionele riubs, welke men pas omstreeks het vier entwintigste jaar verlaat. Waarschijnlijk geven deze verenigingen door hun karak ter een extra binding. In de leeftijdsgroep van vierentwintig tot Jiegen en vijf tig jaren ligt de nadruk op po litieke verbonden en vakorganisaties en verenigingen met een sociaal en pedago gisch doel. Dat politieke organisaties en vakverenigingen terecht klagen over het geringe animo van de jongeren, blijkt ons eek uit de hier verstrekte data. Een rela- Jief zeer hoog percentage van hun leden komt uit de leeftijdsgroep tussen veertig en zestig jaren. Wanneer er van de jon gere generatie al leden zijn, dan bezoeken zjj de vergaderingen van deze organisa ties bovendien veel minder dikwijls dan be ouderen. Hier vindt men verschillen van j bijna veertig percent. I Naarmate men ouder wordt, luwt ook de •uteresse voor de vereniging, want van be mensen boven de zestig is slechts een berde deel lid van een of andere organisa tie, Dit wil niet zeggen dat men op deze leeftijd minder verenigingsgezind is. Maar men is nu eenmaal door zijn ouder dom voor bepaalde groepsdoelen onge schikt bijvoox-beeld voor sport. Men ziet hoe de ouderen de verenigingen, waarvan zij lid zijn veel minder bezoeken, name lijk negenendertig keer per jaar tegen een gemiddelde van ruim zestig keer voor alle leeftijdsgroepen samen. DE LEIDINGGEVENDEN en welgestel- den nemen voor ruim zestig percent deel aan het verenigingsleven en liggen dus ver boven het Nederlandse gemiddelde. Daar na volgt de loontrekkende middenstand met achtenvijftig percent. Relatief veel meer vrouwen uit deze milieus nemen ac tief deel in de organisaties dan uit de an dere. Het valt trouwens op, dat de gehuw de vrouwen uit alle milieus weinig belang stelling voor verenigingsleven tonen. Waarschijnlijk hebben zij het te druk met het huishouden en de zorg voor de kinde ren. Ook de boeren participeren verhoudings gewijs vrij sterk, vooral in de politieke verbonden en vakorganisaties. Van sport verenigingen zijn ze daarentegen veel min der lid. In tegenstelling tot de leidinggeven den zijn de boeren maar in geringe getale lid van niet-confessionele bonden. De land arbeiders hebben over de gehele linie een geringe belangstelling voor verenigingen. Evenals bij de arbeiders speelt hier het geringe animo van de vrouwen een grote rol. 'De arbeidersjeugd tot achtentwintig jaren neemt minder deel dan leeftijdsge noten uit andere milieus. De risicodra gende middenstand heeft weinig interesse, waarschijnlijk door gebrek aan tijd. Maar ook het vakverenigingsleven is weinig ont wikkeld. Verschillen tussen de stad en de provin cie treffen we eveneens aan. De stedelin gen zijn in relatief geringere mate aan gesloten dan de plattelandsbewoners, maar de eersten demonstreren een grotere be zoekfrequentie, waarschijnlijk door de be tere verbindingen in de stad. Ook speelt de hoeveelheid vrije tijd een rol. INTERESSANT is de vraag of de ge bondenheid aan eigen levensbeschouwing bij de jeugd geringer is dan bij de oudere bevolkingsgroepen of vice versa. Be ge reformeerden en rooms-katholieken stem men in dit opzicht overeen. De verbonden heid aan verenigingen van eigen confes sionele richting blijkt toe te nemen met de leeftijd en is bij de zestigjarigen en oude ren zesentachtig percent. Hieruit zou mis schien de gevolgtrekking kunnen- worden (Zie verder pagina 2) Vioolbouwer Andries Joh. de Vries, speurder naar Italiaanse geheimen. (Van onze medische medewerker) ZOLANG de oceanen bevaren zijn, kent men de zeeziekte. De medische term voor misselijkheid is nausea, wel een aanwijzing er voor, dat de misselijkheid als verschijn sel van zeeziekte reeds lang bekend is, want nausea betekent letterlijk: dat wat met de zee samenhangt. Er zijn mensen, wier genoegen in een reis voortdurend ver gald wordt door de reisziekte. Want niet alleen bij het bevaren van de zee worden mensen misselijk. De reisziekte is een wat omvattender begrip geworden voor alle mogelijke klachten die optreden bij men sen, die zich niet lopende voortbewegen. Bij het reizen per auto, schip, trein, auto bus en vooral ook vliegtuig, te paard, op een ezel of op een kameel, in een lift, steeds zijn er mensen, die er ziek van wor den. Zij worden misselijk en kunnen gaan braken, transpireren, worden bleek, vallen soms flauw, kortom zij voelen zich echt beroerd. Het schijnt zo te zijn, dat het binnenoor, dat ons evenwichtsorgaan is, door bewe gingen, vooral in verticale richting, te veel geprikkeld kan worden: deze overprikke ling zou het algehele gevoel van onwelzijn geven, dat we reisziekte noemen. Psychi sche invloeden zijn van grote betekenis. Er zijn mensen die al misselijk worden als ze aan boord van een schip gaan, of die mis selijk worden als ze menen dat het reeds vaart, terwijl het nog stil ligt. Als men ver wacht dat men reisziek zal worden, dan heeft men ook grote kans het inderdaad te worden. Want dan geeft men zich te snel aan mogelijke gevolgen van schommelin gen van het evenwichtsorgaan over. Men vergeet vaak de zeeziekte als er iets bijzon ders gebeurt, als het gaat misten en men dus even het gevoel krijgt, dat er iets mis kan gaan en gespannen gaat opletten. Er zijn gevallen bekend, waarbij de reisziekte plotseling verdween, als er een echte schipbreuk optrad. CHUCK MULLANEY, een jongen van elf jaar, die journalist wil wor den, is goed begonnen. Zijn eerste artikel werd geplaatst op de voor pagina van de Washington Post, te midden van het nieuws over De Gaulle en andere wereldgebeurtenis sen. Bij wijze van hulde heb ik zijn artikel zo getrouw mogelijk vertaald. Al is de stijl nog niet volmaakt, le vendig is het verhaal ongetwijfeld. Bovendien moet men bedenken, dat Chuck, als een echte verslaggever, het stuk ineens telefonisch heeft ge dicteerd. Hier volgt het: IK en mijn broer liepen langs de Sligo-kreek in de buurt van de Oost-West-weg, waar ik dichtbij woon en daar zagen we vijf jon gens. Eén van hen had rood haar en zij waren met stukjes dynamiet aan het gooien. Er wordt daar een riole ring gemaakt. Zij gooiden met die stukjes, die er modderig geel uit zagen, alsof zij aan het ballen wa ren. Toen kwam er een man aan. De twee grote jongens (de ene met rood haar en andere met lichtbruin haar) stopten een stel dynamiet- stukjes in hun achterzakken en gingen er vandoor. Er waren nog drie kleine Jongens over, kleiner dan ik en mijn broer David, hij is tien. Zij waren geweldig aan het opscheppen over hoe zij de grote kinderen in de buurt op hun kop zouden geven en hoe zij iedereen bang zouden maxen. Wij zeiden: „Hoepel op, je moet niet met die rommel spelen" en wij pakten het van nen af. Ik wist niet zeker of het dynamiet was, want dat is rood, is het niet In ieder geval, wij rolden vijftien stukjes in een handdoek en namen het mee naar huis. M,n vader zei: „Berg het ergens veilig op". Dat deden we en hij belde de politie op. Er kwamen agenten en wl| vertelden waar we het gevonden hadden en zo. Zij gingen er heen. Het was politie uit Prince George County. Daarna kwam een der agenten terug en zei, dat er ingebroken was In een aanhangwagen en dat ei twee kisten met dynamiet waren opengemaakt. In één kist waren nog twaalf stukjes overgelaten en hij zei, dat er nog dertig stukjes te kort waren. Hij zei, dat ze het beslist moesten vinden, anders zou iemand er aan gaan. HI1 zei, dat hij dacht, dat ze misschien de slaghoedjes en net draad en zo om het te laten ontploffen ook hadden. Nou, Ik dacht bij mezelf, dit is gloednieuw nieuws, daarom belde Ik op. O en Ik wou ook nog zeggen, dat ik en mijn broer op school gaan op de Carole Highland School. TEVEEL ETEN is niet goed voordat men, of het nu per schip of per autobus is, op reis gaat. Maar ook moet men niet met een lege maag een lange reis gaan beginnen. Overmatig gebruik van alcohol en tabak bevordert het optreden van reisziekte. Eet dus zoveel mogelijk gewoon, voordat u op reis gaat, bij voorkeur licht verteerbare voedingsmiddelen, dus geen gebakken spek met eieren of ander voedsel dat gauw zwaar op de maag ligt. Nervositeit bevor dert het optreden van reisziekte. Nerveuze mensen zijn meestal al geholpen met een licht kalmerend middeltje." In de laatste wereldoorlog werden op grote schaal proefnemingen gedaan ten einde een middel te vinden, dat de solda ten die voor de grote invasie in Frankrijk van Engeland uit moesten worden over gebracht, ongevoelig zou maken voor zee ziekte. Het middel bevatte ook broom, een algemeen kalmerend medicament. De laat ste jaren gebruikt men ter onderdrukking van reisziekte geneesmiddelen, die ook toegepast worden bij diverse overgevoelig- heidsziekten, zoals netelroos, galbulten en verspreide jeukverschijnselén. Inderdaad vat men reisziekte ook op als een soort overgevoeligheid van de betrokken mens voor een snelle opeenvolging .van diverse bewegingen. De meeste middelen, die tegen de overgevoeligheidsziekten in gebruik zijn, verwekken ook een zekere slaperig heid. Zij beschermen de mens aldus tegen invloeden van buitenaf, zoals de bewegin gen, misschien omdat zij het evenwichts orgaan in ons oor enigszins ongevoelig maken. Chauffeurs mogen deze middelen niet gebruiken, want door de slaperigheid die ze verwekken kan de rijvaardigheid schade lijden. Maar het beste is zich niet zenuwachtig te maken, alvorens men op reis gaat, een paar dagen van te voren reeds licht ver teerbare kost te eten en desnoods een alge meen kalmerend tabletje te nemen. Mocht dit niet helpen, dan neemt men de echte pillen tegen reisziekte, waarvan inderdaad toegegeven moet worden, dat ze vele men sen van groot nut zijn. Tachtig jaar. Op 14 juni hoopt de Ne derlandse componiste mevrouw Jeanne BeyermanWalraven in Arnhem haar tachtigste verjaardag te vieren. De jubila- resse werd geboren in Semarang. Daar ontving zij piano-onderricht van haar moeder. Later stelde zij zich voor compo sitie onder leiding van Koeberg. Tot haar werken behoren een concertouverture, een vioolsonate en liederen TOEN WE de Zaa.nse meester-viool- bouwer Andries Joh. de Vries in de Bad huisstraat 22 te Wormer bezochten, ten einde iets te vernemen over zijn moei zame speurtocht naar de geheimen van de klankkleur der klassieke Italiaanse viool bouwers, bela.ndden wij - onverwacht - bij een aanverwant thema: het geheim van de kleur of tewel van een schilderij uit de zeventiende eeuwHoewel de voorstel ling „Jozef door zijn broeders verkocht" (vrij groot van afmetingen op een uit drie planken bestaand paneel) reeds ruim tien jaren - na de ruil tegen een viool - in de huiskamer hangt, is pas onlangs komen vast te staan, dat het toegeschreven dient te worden aan een der eerste en bekwaam ste leerlingen uit Rembrandts school. Dit mag misschien bevreemden in het huis van een man, die in staat is urenlang te praten over de hem na aan het hart liggende za ken kleur en koloriet, maar hij verduide lijkte: „Het donkere behang was waar schijnlijk oorzaak, dat de Rembrandtieke toets mij niet opviel EN ZO BEGON DAN ons merkwaardig interview, dat geheel in het teken stond van klankkleur, kleur en „verloren" vak geheimen. En vooral hierom merkwaardig, omdat er tussen de toevallige actuele om standigheid van de ontdekking van het schilderstuk en de levenstaak van deze vioolbouwer een samenhang bleek te be staan, die we moeilijk vooraf hadden kun nen vermoeden Toen men enige tijd geleden in de Bad huisstraat 22 besloot, het interieur eens op te knappen, bracht de reflex der verjongde witte muren ineens een gloed en een wer king in het schilderij, die er voorheen nooit geweest schenen te zijn. Maar toch: de ge dachte aan een expertise kwam nog niet op. Het hing er tenslotte al zolangen het echtpaar De Vries was slechts dank baar, dat het beter tot zijn recht kwam. Deze vioolbouwer is ook eigenlijk geen man om zich bezig te houden met begrip pen, die met materiële waarden te maken hebben. Voor hem geldt slechts de schoon heid der dingen. En het is juist dit (tot voor kort „anonieme") schilderij geweest, dat hem door zijn harmonische kleurgeving iedere dag weer aanspoorde de zware strijd om de techniek van de vioolbouw te ver fijnen voort te zetten. „Ik heb het geruild, omdat ik het een voudig mooi vonden het kon me eigenlijk niets schelen, wie het maakte. Het is voor mij nog steeds een bron van inspiratie en ik zou er dan ook nooit, onder welke voorwaarde dan ook, afstand van willen doen MAAR MEN KAN het materiële slechts tot een zekere hoogte negeren, want bij alle schoonheidsdrang blijven nuchtere zaken, zoals bij voorbeeld een brandpolis, hun rechten vragen De herziening van dit document bracht het probleem van de taxatie en dus van het deskundig onderzoek op het tapijt. De bekende Zaanse expert en kunstver zamelaar R. J. Ouwejan sprak als zijn mening uit, dat het werk toegeschreven moet worden aan Rembrandts leerling Van den Eeckhout (1621-1674). Hij neemt verder aan, dat de grote schilder persoonlijk en kele partijen in het bijzonder verschil lende figuren, waaronder duidelijk herken baar zichzelf geschilderd heeft. Om zijn diagnose te staven wijst hij onder meer op de typische boomslag, die men op verschei dene van Rembrands doeken vindt, de ver deling der lichtvlakken, enkele voor de meester karakteristiek motieven, de ver fijnde tinten, zoals het fraaie blauw en het goudstralende geel in de kostumering en zovoorts. Hoe de heer De Vries er zelf over denkt? Deze vraag plaatst ons voor de noodzake lijkheid, iets meer over hemzelf en zijn werk te vertellen. Op elf-jarige leeftijd bouwde hij reeds zijn eerste viool. Geboren en getogen als hij was in een houtstreek, ging de veelomvattende vraag „hout en klank" hem obsederen. Hij trok erop uit om de geheimen van de ziel van het hout te doorgronden. Hij werkte bij een meubel maker en een pianobouwer. Zijn gedachten waren vaak bij de Italiaanse vioolbouw. Om zijn vormbesef te ontwikkelen, as sisteerde hij ook bij een beeldhouwer. Men zou kunnen spreken van: voorbereidende elementaire studies. Hierna studeerde hij viool en cello bij prof. Reidelbach onder meer. De geeste lijke voedingsbodem, om langs de weg van zelfstudie en experimenteren in de wetten van de vioolbouw door te dringen, was ge legd. Iedere oude viool, die hij te pakken kon krijgen, werd zorgvuldig bestudeerd en uit elkaar gehaald. En daarbij bleef steeds die éne vraag primair: wat is het geheim van de klank? Volgens welke beginselen hebben Stradivarius, Amati, Hendrick Ja- cobsz gewerkt? Hij bekeek hoe het nerven- verloop van het esdoorn en dennehout was, hoe men gekloofd had, welke kant van de boomstam men had gekozen, welke ken tekenen de jaarringen toonden. Een cello, viool of gamba moet bij wijze van spreken galmen als een klok, aldus de heer Andries de Vries, die bij het slopen van oude ge bouwen in de Zaanstreek steeds jacht maakt op stukken hout uit de zeventiende en achttiende eeuw om bij de bouw van zijn instrumenten (waarvan er verschei dene in handen zijn van bekende musici) te gebruiken. Inmiddels is het hem gelukt om door iets, wat hijzelf een „kleine ontdek king" noemt, zijn instrumenten een klank kleur mee te geven, dieneen, hij is zelf de laatste om te zeggen, wat men mis schien zou verwachten: die associaties wekt met die der oude meesters. Daar is hij te bescheiden voor, maar gerenom meerde kenners hebben zich al verrast ge toond over het feit, dat de violen, die de laatste tijd uit de handen van de heer De Vries komen, zo'n bijzondere klank hebben. OF DIT SAMENHANGT met laksoorten, vernis; kortom met de factor, die men met het begrip „kleur" kan samenvatten? De heer De Vries glimlacht bij deze vraag, maar vooral dit thema was het onderwerp van zijn latere studies. Het vernis, het politoeren, het koloriet en de houtsoort vormen zeer belangrijke factoren. De viool bouwer heeft zijn zin voor opbouw en structuur van het hout ontwikkeld: „Vroe ger was het kappen een kwestie van intuï tie der houthakkers. Men deed dit gaarne bij volle maan, wanneer de boom zich vol met sappen gezogen had. Ook tegen Kerst mis werd er veel gekaptHij kijkt bo vendien thans bij wijze van spreken door de kleur heen, hij proeft als het ware de chemische samenstelling. „Ik heb alles gelezen, wat er over ver nissen geschreven is.Het vernisvraagstuk is hét grote probleem, waar de wereld mee zit. Men heeft eeuwen gespeurd naar de weekmaker van het vernis in de violenlak. Een viool is tenslotte een gymnast. Krijgt- ie een strakke mantel, dan stop je hem in een harnas. Overigens: ik heb in de gaten gekregen, dat de manier van lakken in de Italiaanse tijd een andere was, dan tegen woordig. Deze methode ligt tussen het lakken met de kivast en het politoeren in. Hierdoor ontstaat er een grotere intensi teit tussen hout en vernis. De kwestie van het vernissen, de kleurbehandeling, brengt ons naar de tijd van Rembrandt- terug. En zo heb ik voor het eerst het schilderij eens aandachtig bekeken op z'n structmir. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat de ge maakte expertise geheel juist is". De in tuïtie voor kleur, die de heer De Vries bij zichzelf opbouwde, zegt hem, dat hier on mogelijk van een pseudowerk sprake kan z{in. Dus ook niet van een „historische" vervalsing, dat wil zeggen, een werk, dat bijvoorbeeld een eeuw na Rembrandts tijd tot stand kwam. NEEM TERPENTIJN en zoek naar de signatuur, heeft een deskundige geadvi seerd. Maar hoewel de heer De Vries ook violen restaureert en de werking van che mische stoffen kent, wil hij iets dergelijks (en dan nog wel in de laatste plaats met terpentijn) niet doen. Hij meent dat het herkennen van vioolvervalsingen stellig nog moeilijker is dan de echtheidswaarde- ring van schilderijen. En hij heeft vertrou wen in zijn geschoolde vermogens. Met zijn stille, bescheiden glimlacht zegt hij: „Kijk, de vorm is nog wel te copiëren, maar de kleur is nooit te achterhalen. Zo is het ook met dat schilderij". Kort voor ons vertrek legde onze gastheer nog een proefschrift van H. T. van Gulde- ner voor ons neer: „Het Jozefverhaal bij Rembrandt en zijn school". De kwestie in teresseert hem uiteraard levendig. De ex perts hebben overigens het laatste woord over de „ontdekking van Wormer" nog niet gesproken. Wij zullen er nog wel nader van horen. Jaap Stigter

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 15