<fup is Jafó-etts
z
z
z
O
z
O
Inzegening van de
Noorse koning
e
J UNI 1958
Erbij
PAGINA ZES
2
2
1
1
1
3
5
6
7
p
28
A
S
S
21
R
Z
J
O
TOTAAL AANTAL PUNTEN
54,75
REGLEMENT
Met diagram van de jury
5
O
O
O
16
Er worden
nu snode
plannen
gesmeed
jl -t
m
1
Het vorige diagram, dat Nederlandse
rivieren als gemeenschappelijke factor der
plaatsnamen had, is slechts door één in
zender foutloos nagemaakt. Het is de heer
B. Baan, Dahliastraat 10 in Haarlem, die
dus 139 plus 80 punten verwierf en dien
tengevolge een prijs van
heeft gewonnen. Met onze gelukwensen.
Verschillende puzzelaars hebben de ju
ry op een jammerlijke vergissing be
trapt, waarvoof zij schuldbewust het hoofd
buigt: in de vorige opgave was Hoender -
lo opgenomen en dit plaatsj is een deel
van Amersfoort, zodat de opgave in strijd
was met de regel dat slechts zelfstandige
gemeenten mogen worden ingevuld. Wij
hebben geprobeerd Hoenderloo alsnog los
te maken van Apeldoorn en het een eigen
burgemeester te geven, doch de autoritei
ten wilden daar niet van horen en daarom
rest ons niets anders dan onze excuses,
met beloften van beterschap.
Een tweede aanmerking van inzenders
betrof de prijsverdeling. Men protesteert
tegen de regel, dat voor niet foutloze dia
grammen per goede plaatsnaam 10 extra
punten worden toegekend. Dit lijkt ons
echter een zuivere wijze van beloning, aan
gezien de totale extra premie 80 punten be
draagt, voor iedere plaatsnaam 10 punten
Het bezwaar dat de inzenders, die specu
leren op het hoogste puijtenaantal, dan
geen kans meer hebben gaat niet op, want
ook bij volledige invulling van alle hok
jes is de kans, dat men een plaatsnaam
kiest die overeenkomt met die van de ju
ry, aanwezig, zodat men daarvoor dan
10 punten extra krijgt.
Wij gaan dus door met de beloning van
de goede plaatsnamen met 10 punten ex
tra en wij hopen, dat het merendeel dei
inzenders het daarmee eens zal zijn.
De nieuwe opgave is een héél listige!
Het gaat om twee letters, die in alle ge
vraagde plaatsnamen in dezelfde volgor
de voorkomen. Wanneer men ontdekt wel
ke letters dat zijn, is de invulling niet
moeilijk meer, want de keus is dan wel
erg klein.
DE NIEUWE OPGAVE.
DE eerste twee letters van de bovenste
plaatsnaam komen in alle gevraagde
plaatsnamen naast elkaar voor." Welke
plaatsnamen moeten worden ingevuld?
N.B. Het inzenden van meer dan één
ingevuld diagram is toegestaan. Men ban
dus tegelyk dingen naar de hoogste pun-
tenprys of de diagrampremie!
I Op het diagram moeten Nederlandse plaats
namen worden ingevuld, zodanig dat de ge
geven letters daarin passen op de plaats, vvaa:
zij zijn aangegeven.
Enkel de namen van zelfstandige Nederlanas
gemeenten mogen worden ingevuld.
j. De ingevulde letters krijgen de waarde vei
het puntental, dat boven het betreffende ko
lommetje is aangegeven.
4. Degene, wiens puntenaantal het hoogst is. knj.i
een kwartje per behaald punt uitgekeerd.
5. Wie zijn diagram invult in overeenstemming
met dat van de jury, krijgt tachtig punten
(en dus twintig gulden) extra.
6. De ingevulde plaatsnamen mogen ook kortei
zijn dan tien letters. (Dit geldt eveneens voor
het „geheime" diagram van de jury).
7. Wanneer meer inzenders het totale aantal pun
ten behalen, wordt de premie verde.eld onder
drie van hen, die dan door het lot worden
aangewezen.
8. Fouten in de spelling der plaatsnamen maken
de inzending ongeldig.
9. Inzendingen onder vermelding „Op Reis'
uiterlijk woensdagavonds 12 uur aan onze
bureaus in Haarlem of Velsen
1
i
2
2
3
4
S
2
I
R
IJ
N
S B
U
R
G
18
L
<T
A-
Ar
E
4
/r
e
Al
/r
n
A
M
5
T
E
L
i/
E
E
AJ
a
W
A
A
L
i*J
J
K
/3
D
AJ
T
E
L
O
O
4.
3
li
G
E
u
L.
L
E
3
R
O
E
AL
Al
O
/V
O
O
vS
T
2
A
A
AJ
/z?
TOTAAL AANTAL PUNTEN
31
'Nadruk verboden)
UJ
GO
LU
LU
1
Qd
h"
U-J
-O
LU
OSLO (UPI) Op maandag 16 juni ver
trekt de nieuwe Noorse koning Olav de
Vijfde uit zijn paleis bij Oslo voor
het eerste officiële bezoek aan zijn volk,
dat als hoogtepunt heeft de plechtige ze
gening van de nieuwe vorst in de kathe
draal van Trondheim op zondag 22 juni.
Tijdens deze reis volgt de Koning de weg
naar het noorden, die ook de oude Viking-
vorsten namen, wanneer zij voor het eerst
de eerbewijzen van hun volk in ontvangst
namen, de eeuwenoude pelgrimsweg van
de vruchtbare vlakten van het zuiden,
door de nauwe valleien en over het berg
plateau van Dovre naar de mooiste gothi-
sche kerk van geheel Scandinavië, de ka
thedraal van Trondheim, toegewijd aan
Noorwegens heilige Koning Olav Haralds-
son, de „Rex perpetuus Norwegiae"
„Noorwegens Koning voor eeuwigheid".
In dit heiligdom zal bisschop Arne Fjellbu
van Trondheim in aanwezigheid van hon
derdtien leden van de Nationale Vergade
ring, afgevaardigden van de regering, de
strijdkrachten en de plaatselijke overheid,
de jonge vorst zegenen volgens een spe
ciaal ritueel.
Deze plechtigheid is geen noodzaak.
Olav de Vijfde was koning, toen hij op de
sterfdag van zijn vader voor het eerst het
kabinet bijeenriep. Later heeft hij nog tij
dens een eenvoudige plechtigheid in de
Nationale Vergadering trouw gezworen
aan de grondwet. Maar de Koning en de
Noorse kerk zijn van oordeel, dat het pas
send is het begin van een nieuwe rege
ringsperiode te vieren met een plechtige
manifestatie van de verbondenheid tussen
vorstenhuis en kerk.
De eerste pleisterplaats tijdens de reis
van de Koning zal het stadje Eidsvold
zijn. Hier werd in 1814 de democratische
Noorse grondwet uitgeroepen tegen de
wens van de grote mogendheden der „hei
lige alliantie" in. De dag waarop dit ge
beurde, 17 mei, werd Noorwegens natio
nale feestdag. Verder komt de Koning on
der meer in het centrum van de koperwin
ning, Roeros.
De terugreis van Trondheim naar Oslo
wordt gemaakt in het koninklijke jacht,
dat verscheidene kustplaatsen zal aan
doen. In totaal bezoekt de koning ruim
dertig steden.
„Bier voor de baas". De politie heeft
een 25-jarige chaunffeur en diens 16-jarige
bijrijder aangehouden. Beiden hadden enige
tijd geleden bij een brouwerij twintig
vaatjes bier gehaald, zogenaamd voor hun
baas. Toen deze later de nota kreeg, kwam
de zaak uit. Als heler is gearresteerd de
39-jarige koffiehuishouder B. B. De waar
de van het gestolene bedroeg ruim 200.
IK WIL van alles doen, zei Joost Bak
zeil, als jullie er maar voor zorgen, dat
dat kleine stinkdier met z'n sik naar an
dere oorden verdwijnt. Hij liep enkele pas
sen achteruit, kneep z'n ogen half dicht
en bekeek zo het beeldje dat hij aan het
polijsten was.
Egoïst, schold Ondine, wil je ons daar
om alleen helpen? Besef je dan niet, dat
het om oneindig veel meer gaat dan het
doen verdwijnen van een stinkdier, zoals
jij de schulpprof noemt.
Tja, zei Joost, en hij ging weer verder
met zijn werk, als het nou het parfum
van een aardig meisje was dat in het
trappenhuis bleef hangen... maar dit, die
stank is niet te harden. En wat betreft
die idealen van jullie, goed, ik geef onmid
dellijk toe dat ik als Siamees ook niet
graag door radio activiteit vergiftigd zou
willen worden. Maar zo is het nu eenmaal
altijd geweest: de onschuld moet lijden!
Nou Joost, bromde Ivo, de onschuld
moet lijden...! Binnenkort moeten we al
lemaal lijden, onschuldig of niet. Dat is
tegenwoordig heus geen kwestie van on
schuld meer. En waar wij je hulp voor vra
gen is in elk geval een groep mensen red
den, die wat beschaving en cultuur betreft
verre onze meerderen zijn. En dat zal jij
als kunstenaar toch moeten aanvoelen.
Hm.zei Joost, en hij keek even zijde
lings naar het stel ernstige kinderen.
Hm... Nou, zeg dan maar wat ik moet
doen. Wat verwachten jullie van me?
Hè, hè, zuchtte Ondine, dat klinkt ten
minste veel beter. Leggen jullie hem nu
maar eens uit wat voor plannen we hadden
Nou, begon Ivo, we wilden een soort
spionagenet om de schulpprof heen leg
gen. Allerlei mensen over hem uithoren,
zijn gangen nagaan...
Joost krabde zich eens in zijn krullen en
keek sceptisch: Wat heb je daar in
's hemelsnaam aan? vroeg hij.
Nou, zei Jaap, die tot dusver gezwegen
had, dan weten we wat hij zo uitvoert, wan
neer hij gewoonlijk weggaat en zo
Als jij nou 's avonds op de uitkijk gaat
staan, opperde Ondine, dan kunnen wij in
die tijd bij hem inbreken.
Zijn jullie besuikerd, zei Joost, ik zie
me al elke avond op de uitkijk staan. Hoe
moet ik dat doen? Een krukje voor mijn
deur zetten en wachten of hij de trap koml
afdalen?
De jongens grinnikten. Ik zie je al zit
ten, Joost, grijnsde Ivo. Met een pijpje in
je mond en maar wa'' en wachten.
Nietwaar, zei Joost en hij keek triom
fantelijk rond, als dat nou alles is wat ik
moet doen. Nee, jullie moeten heus een be
tere rol voor me bedenken.
Je kunt ons aan een sleutel helpen, zei
Jaap.
Wat voor een sleutel, zei Joost.
Een huissleutel, zei Jaap. We moeten
toch zien bij hem binnen te komen. Een
lipsslot heeft hij niet, dat heb ik al onder
zocht. Misschien past jouw sleutel op zijn
deur, in elk geval zullen we nog voor een
loper moeten zorgen.
Alles goed en wel, zei Ondine koppig,
toch zal Joost eerst op de uitkijk moeten
staan om on*s te waarschuwen of wij wel
kunnen gaan inbreken.
Maar waarom moet ik dat nu juist
doen? zei Joost. Waarom kunnen jullie
dat niet zelf doen? Je woont notabene aan
de overkant.
Nee, zei Ivo, Ondine heeft gelijk. We
hebben wel een goed gezicht op zijn huis
en zo, maar er moet van jou uit geopereerd
worden. Want als de schulpprof de deur
uit is, moeten we zo min mogelijk tijdver
lies hebben, snap je. Bovendien wekt het
misschien ook bij de buurt achterdocht,
als ze ons zo de straat zien overvliegen.
Van jouw huis uit heeft niemand er erg in.
En nou snap ik nog steeds niet, hield
Joost vol, waarom ik, speciaal ik, dan op
de uitkijk moet gaan staan. Moeten jullie
dan soms niet van de overkant komen
aanvliegen?
Ik geloof dat hier een groot misver
stand heerst, zei Jaap rustig. Joost heeft
gelijk. Wat jullie voorstellen is de grootste
nonsens. Het moet gewoon zo zijn, dat wij
ons bij Joost schuil houden en achter zijn
deur de trap van de schulpprof in de gaten
houden. Zodra de schulpprof verdwijnt en
de kust dus veilig is, snellen we naar
boven. Is dat niet duidelijker?
Hè, hè, zei Joost, daarbij Jaap op de
schouder kloppend, bravo, dit was taal
naar mijn hart. Jullie twee zijn me een
paar spionnen van het jaar nul. Zal ik jullie
eens wat vertellen? Jullie willen me er al
leen maar in betrekken om me een goede
daad te laten doen.
Nee, protesteerde Ivo, daarom niet,
maar wel omdat we je nodig hebben, dat
wil zeggen je huis nodig hebben.
Zie je wel, zei Joost, die daarbij op een
krukje ging zitten om een sigaret op te
steken mijn huis. Ik kan rustig opkras
sen.
Stil maar, hoor Joostje, zei Ondine, jouw
beurt komt ook.
Maar ik wil niet eens, zei Joost. Mijn
huis, goed, maar ik, ik blijf er net zo lief
buiten. Ik heb wel wat anders te doen.
Ja, zei Ivo, laten we nu niet weer over
nieuw beginnen. Laten we nu de plannen
even verder afronden.
Ja, zei Joost, laten we dat doen. Jullie
willen dus mijn huis en mijn sleutel heb
ben om bij die stinksik in te breken. Wat
willen jullie er eigenlijk uitbreken?
De bedoeling is, antwoordde Jaap, dat
we de documenten, die Ondine in dat ka
mertje gezien heeft, te pakken krijgen.
Willen jullie die meenemen?
De jongens knikten bevestigend.
Buitengewoon stom, concludeerde Joost.
Het stomste wat je doen kunt.
Waarom? vroeg Ivo.
Heel logisch daarom, zei Joost, dat je
dan wel het bewijsmateriaal tegen hem
hebt, maar niet de dader. Zodra dat klei
ne stinkdier in de gaten krijgt dat zijn do
cumenten gestolen zijn, neemt hij de be
nen en een knappe vent die hem dan nog
te pakken krijgt. Hij zal vriendjes genoeg
in het buitenland hebben zitten.
Daar zit wat in. zei Jaap. Wat vind je
dan dat we doen moeten. Niet inbreken?
Nee, zei Joost, wel inbreken, maar al
leen de voornaamste bewijsstukken uit
het dossier halen. Dat heeft hij zo gauw
niet in de gaten. Bovendien zoekt hij zich
dan vooreerst een ongeluk, want hij denkt
natuurlijk dat hij ze zelf ergens neerge
legd heeft en niet meer weet waar.
Goed, zei Ivo, laten we aannemen dat
we de stukken in ons bezit krijgen. Wat
dan? Wat moeten we er mee doen?
Naar de recherche gaan, zei Joost
prompt. Die vast voorbereiden. Ten eerste
hebben ze dan het bewijs dat je ze niet
beduvelt en ten tweede kunnen ze daar
dan hun voorbereidingen treffen voor een
echte inval, waarbij ze misschien ook de
handlangers kunnen grijpen.
Je bent zoals altijd weer geniaal, zucht
te Ondine bewonderend.
En dan te weten, zei Ivo, dat hij in
principe buiten de hele affaire wenst te
blijven.
Ja, zei Joost kwasi bedroefd, wat er
aan mij niet allemaal verloren gaat: een
mensenredder, een idealist, een politie
agent, een buikspreker, een verkoper van
ontroerende goederen..
Van onroerende, zul je bedoelen.
Wel nee, meiske, ontroerende, verbe
terde Joost, zie je de tranen niet in mijn
ogen staan?
Ja, van de rook, zei Ivo sarcastisch.
Enfin, zei Jaap, zullen we dan nu niet
even afspreken hoe laat we morgen hier
zullen zijn en de boel vast organiseren?
Wel ja, organiseer jij maar, plaagde
Joost, willen jullie er een glaasje bij? Li
monade, bedoel ik.
Nou als het moet, zei Ondine.
Dus we komen hier morgenavond om,
laten we zeggen, half acht, zei Jaap. Eer
der kom ik het huis niet uit. Ik krijg toch
al wat te horen de laatste tijd. We stellen
ons achter de deur op en zodra we de
schulpprof achter de deur hebben zien
verdwijnen klimmen we naar boven. On
dine blijft hier op de uitkijk.
(Wordt volgende week vervolgd)
w/M-,
„EN VANDAAG" kakelde mevrouw
Kip, „vandaag heb ik een verrassing
voor jullie!"
„Hoi., hoi" tjiepten haar zeven kui
kens, „hoi., hoi., wat is het, moeder?"
„We gaan op visite!"
„Hè.." klonk het in koor, „we dach
ten dat het iets leuks was. Op visite.,
we zijn al zo vaak op visite geweest.
Bij mevrouw Tok en mevrouw Krop en
mevrouw Kakel en mevrouw van Bar-
neveld. Al die mevrouwen zijn hetzelf
de."
„Nee," lachte mevrouw Kip geheim
zinnig, „deze mevrouw is niet hetzelf
de. En haar kinderen zijn ook niet het
zelfde als jullie. Ze is een nicht van
me."
„Hoe heet ze?" wilde één van de kui
kens weten. „Mevrouw Kwek, jullie
mogen tante Kwek zeggen."
Toch een beetje nieuwsgierig liepen
de zeven kuikens achter hun moeder
aan. Het was een hele wandeling, eerst
het erf over, het hek uit, een stukje
grintweg, een stukje gras en toen naar
beneden, recht op de sloot af.
„Stil maar, kinderen, we zijn er al,"
kakelde mevrouw Kip, die onder aan
de helling haar kinderen opving, die
over hun eigen poten struikelend, naar
beneden kwamen.
En ja, daar kwam tante Kwek ze al
tegemoet. Ze was anders dan de andere
tantes, dat was waar. Maar wat was
ze lelijk! De kleine kuikens gichelden
een beetje achter haar rug toen ze za
gen hoe waggele-waggele hun dikke
tante voortliep. En toen ze haar sna
vel opendeed lachten ze helemaal. Ze
begrepen meteen waarom ze tante
Kwek werd genoemd. Kwek, kwek, zei
ze en dat was haast niet te verstaan
voor de kuikens, die alleen nog maar
kippen hadden horen spreken in hun
korte leven.
De kleine neefjes en nichtjes, vielen
erg mee. Behalve dat ze net zo'n gek
ke snavel hadden als hun moeder en
net zo lelijk waggelden als zij, leken
ze eigenlijk sprekend op de kuikens
zelf. Mevrouw Kip en mevrouw Kwek
bekeken eikaars kinderen, zeiden hele
vriendelijke dingen en hoe moeilijk het
was om genoeg eten te vinden met zo
veel kleuters achter je aan en nog veel
meer dingen die alle moeders van de
wereld tegen elkaar zeggen.
De neefjes èn nichtjes zeiden nog niet
veel. Ze draaiden maar zo'n beetje om
elkaar heen en lachten verlegen.
„Kom kinderen," riep mevrouw Kip,
„laat je neefjes eens zien wat je al al
lemaal kunt!"
Gehoorzaam sloegen de kleine kui
kens met hun vleugeltjes om te laten
zien, dat die al begonnen te groeien en
daarna zetten ze het op een lopen om
te tonen hoe hard ze dat al konden.
Mevrouw Kwek knikte vriendelijk,
maar de neefjes en nichtjes zeiden niet
veel. Eerlijk gezegd leek het of ze het
eigenlijk maar niks vonden. „Poeh.."
hoorden ze één van hun neefjes min
achtend zeggen.
„En nu jullie!" snaterde mevrouw
Kwek, terwijl ze bevelend met haar
vleugels klapte. De zeven kuikens ke
ken nieuwsgierig naar wat er nu gebeu
ren zou. Wat zouden hun neefjes en
nichtjes kunnen dat zij niet konden?
Ze waren nota bene nog kleiner dan
zij!
Maar toen gebeurde het. De kinde
ren van mevrouw Kwek waggelden
naar het water. „Wat gaan ze nou
doen?" vroeg één van de kuikens ver
baasd, toen hij zag hoe de neefjes en
nichtjes tot vlak bij het water gingen.
Maar even later zei niemand meer iets.
De kuikensnavels gingen open van ver
bazing. Tjoep-tjoep-tjoep, lieten de kin
deren van mevrouw Kwek zich in het
water glijden en peddelend met de
pootjes, waarom de kuikens zo gela
chen hadden, schoten ze als vlugge ge
le bootjes door het water. Een paar
van de kuikens maakte het bang, die
kropen gauw bij mevrouw Kip weg.
Andere keken stil van bewondering toe,
maar eentje, het kuiken Trip keek an
ders dan al zijn broertjes en zusjes.
Trip was jaloers. Als zijn moeder hem
niet had tegengehouden, was hij zijn
neefjes onmiddellijk achterna gegaan
in het water.
Trip zei niets, maar toen zijn neef
jes en nichtjes met trotse gezichten
weer tegen de kant opwaggelden vroeg
hij ze aan één stuk door over de prach
tigste van alle kunsten die hij ooit had
gezien. Trip nam een besluit. Hij ver
telde er niets van aan zijn broertjes
en zusjes en hij wandelde gehoorzaam
mee terug naar huis toen de visite was
afgelopen. Maar later op de dag, toen
het tijd werd voor het middagslaapje,
kroop Trip niet mee onder de vleugels
van zijn moeder. Trip trippelde zo vlug
hij kon terug naar de sloot waar zijn
tante Kwek woonde. Hij buitelde over
de kop de steile helling naar de sloot
af, zo'n haast had hij. „Pssst.." riep
hij tegen een neefje, dat in zijn eentje
in een kringetje zwom. Kwak, het klei
ne eendje keek op. „Hé" zei hij, „zijn
jullie daar weer?"
„Ssst!" zei Trip. „Ik ben alleen en
pas op dat je moeder me niet ziet want
die stuurt me natuurlijk terug."
„Waarom doe je zo geheimzinnig?"
vroeg Kwak.
„Ik wil zwemmen leren," zei Trip.
„Leren?" vroeg Kwak. „Daar is niks
aan te leren, neef. Dat gaat vanzelf."
„Weet je het zeker?" vroeg Trip ver
baasd. „Maèr zeg dan hoe ik het moet
doen."
„Gewoon," kwaakte Kwak, „je laat
je in het water glijden en je slaat je
pootjes uit. Meer niet."
Trip aarzelde op het randje van de
sloot. Zou het heus zo makkelijk zijn
als Kwak zei? „Kom dan," riep Kwak
die voor hem heen en weer zwom, „of
durf je niet?"
Dat kon Trip niet op zich laten zit
ten en tjoep daar liet hij zich glijden,
net als hij de anderen had zien doen.
Het was vreselijk., hij bleef helemaal
niet als een geel bootje drijven. Het
water kwam onmiddelijk tot aan zijn
snavel en spatte over zijn kop, ook al
sloeg hij net als Kwak met zijn poten
en zijn vleugeltjes erbij. Het ging zelfs
naar binnen in zijn snavel, zodat hij
het proefde op zijn tong. Tijd om te
schreeuwen of te piepen had hij niet
eens meer. Hij wist dat het met hem
afgelopen was. En toen., op het aller
laatste ogenblik, toen hij eigenlijk al
niets meer wist, merite hij hoe hij
werd beetgepakt. Het water om hem
heen viel weg, er was weer lucht, hij
kon weer zien en happen. Twee han
den hielden hem stevig vast en van
heel dichtbij zag Trip de blauwe ogen
van een klein mens, dat hem verbaasd
bekeek. Het kleine mens droogde hem
af met een zakdoek, maar het zette
Trip niet neer. O, nee, het mensje ging
lopen, met Trip in de ene en een school
tas in de andere hand. Het duurde heel
lang en nog altijd rillend en bibberend
vroeg Trip zich af wat er nu met hem
gebeuren zou. Hij hoorde geschreeuw
van nog veel meer kleine mensen. De
stem boven hem riep: „Jongens, kijk
eens, ik heb een kipje dat zwemmen
wou. Hij was bijna verdronken!"
Alle kinderen kwamen kijken en wel
vijftig keer vertelde het meisje dat Trip
gered had het verhaal van het domme
kipje. Trip schaamde zich, schaamde
zich zó vreselijk dat hij zijn oogjes
sloot en zijn kopje onder zijn natte
vleugeltje probeerde te verbergen. Ook
de juffrouw van de school kreeg het
verhaal te horen en toen mocht 't klei
ne meisje er ook nog alle klassen mee
langs om de kinderen daar het domste
kipje van de wereld te laten zien.
„Hé", zei een jongetje in de derde klas,
„hé, laat mij eens goed kijken. Ja hoor,
ja... dat is Trip, één van onze zeven
kuikens. Ik herken hem omdat hij een
zwart stipje aan zijn rechtervleugel
heeft. En we noemen hem Trip omdat
hij zo eigenwijs loopt".
Nou eigenwijs lopen was er bij Trip
niet meer bij. Ook niet toen hij door
het jongetje werd meegenomen en wer
kelijk bij zijn eigen moeder werd te
ruggebracht. Weet je hoe hij liep? Heel
dicht bij zijn moeder, zijn kopje een
beetje naar de grond, omdat hij zich
nog altijd schaamt voor zijn domme
avontuur. Maar zijn pootjes wippen al
tijd alsof hij op weg is naar een feest.
Hoera, hoera, piept Tjiep, de spreeuw,
de kersjes worden rood
en niemand kan erbij als ik,
al ben ik niet eens groot.
Tjieptjiep, ik kies hier bij de boom
een plekje uit en wacht,
een weekje nog dat is zo om
dan zijn ze heerlijk zacht.
Een week lang zit hij bij de boom,
vliegt er omheen en gluurt.
Ja hoor, de kersjes worden rood
hoe langer of het duurt.
En op een avond ziet hij het:
z'n wachten is voorbij:
Morgen heb ik, als 'k wakker word
de hele boom voor mij.
Maar als hij 's morgens wakker wordt
en eten wilOo, dan
zit boven in de kerseboom
een grote boze man.
Hij loert maar en hij zwaait heel woest
z'n armen door de lucht
en Tjiep, die zo lang heeft gewacht
wordt heel erg bang en vlucht.
Zo komt het dat wij allemaal
toch kersjes kxennen eten,
omdat die man van lappen was.
Maar hoe kon Tjiep dat weten?
Mies Bouhutjs