<fup is Jafó-etts z z z O z O Inzegening van de Noorse koning e J UNI 1958 Erbij PAGINA ZES 2 2 1 1 1 3 5 6 7 p 28 A S S 21 R Z J O TOTAAL AANTAL PUNTEN 54,75 REGLEMENT Met diagram van de jury 5 O O O 16 Er worden nu snode plannen gesmeed jl -t m 1 Het vorige diagram, dat Nederlandse rivieren als gemeenschappelijke factor der plaatsnamen had, is slechts door één in zender foutloos nagemaakt. Het is de heer B. Baan, Dahliastraat 10 in Haarlem, die dus 139 plus 80 punten verwierf en dien tengevolge een prijs van heeft gewonnen. Met onze gelukwensen. Verschillende puzzelaars hebben de ju ry op een jammerlijke vergissing be trapt, waarvoof zij schuldbewust het hoofd buigt: in de vorige opgave was Hoender - lo opgenomen en dit plaatsj is een deel van Amersfoort, zodat de opgave in strijd was met de regel dat slechts zelfstandige gemeenten mogen worden ingevuld. Wij hebben geprobeerd Hoenderloo alsnog los te maken van Apeldoorn en het een eigen burgemeester te geven, doch de autoritei ten wilden daar niet van horen en daarom rest ons niets anders dan onze excuses, met beloften van beterschap. Een tweede aanmerking van inzenders betrof de prijsverdeling. Men protesteert tegen de regel, dat voor niet foutloze dia grammen per goede plaatsnaam 10 extra punten worden toegekend. Dit lijkt ons echter een zuivere wijze van beloning, aan gezien de totale extra premie 80 punten be draagt, voor iedere plaatsnaam 10 punten Het bezwaar dat de inzenders, die specu leren op het hoogste puijtenaantal, dan geen kans meer hebben gaat niet op, want ook bij volledige invulling van alle hok jes is de kans, dat men een plaatsnaam kiest die overeenkomt met die van de ju ry, aanwezig, zodat men daarvoor dan 10 punten extra krijgt. Wij gaan dus door met de beloning van de goede plaatsnamen met 10 punten ex tra en wij hopen, dat het merendeel dei inzenders het daarmee eens zal zijn. De nieuwe opgave is een héél listige! Het gaat om twee letters, die in alle ge vraagde plaatsnamen in dezelfde volgor de voorkomen. Wanneer men ontdekt wel ke letters dat zijn, is de invulling niet moeilijk meer, want de keus is dan wel erg klein. DE NIEUWE OPGAVE. DE eerste twee letters van de bovenste plaatsnaam komen in alle gevraagde plaatsnamen naast elkaar voor." Welke plaatsnamen moeten worden ingevuld? N.B. Het inzenden van meer dan één ingevuld diagram is toegestaan. Men ban dus tegelyk dingen naar de hoogste pun- tenprys of de diagrampremie! I Op het diagram moeten Nederlandse plaats namen worden ingevuld, zodanig dat de ge geven letters daarin passen op de plaats, vvaa: zij zijn aangegeven. Enkel de namen van zelfstandige Nederlanas gemeenten mogen worden ingevuld. j. De ingevulde letters krijgen de waarde vei het puntental, dat boven het betreffende ko lommetje is aangegeven. 4. Degene, wiens puntenaantal het hoogst is. knj.i een kwartje per behaald punt uitgekeerd. 5. Wie zijn diagram invult in overeenstemming met dat van de jury, krijgt tachtig punten (en dus twintig gulden) extra. 6. De ingevulde plaatsnamen mogen ook kortei zijn dan tien letters. (Dit geldt eveneens voor het „geheime" diagram van de jury). 7. Wanneer meer inzenders het totale aantal pun ten behalen, wordt de premie verde.eld onder drie van hen, die dan door het lot worden aangewezen. 8. Fouten in de spelling der plaatsnamen maken de inzending ongeldig. 9. Inzendingen onder vermelding „Op Reis' uiterlijk woensdagavonds 12 uur aan onze bureaus in Haarlem of Velsen 1 i 2 2 3 4 S 2 I R IJ N S B U R G 18 L <T A- Ar E 4 /r e Al /r n A M 5 T E L i/ E E AJ a W A A L i*J J K /3 D AJ T E L O O 4. 3 li G E u L. L E 3 R O E AL Al O /V O O vS T 2 A A AJ /z? TOTAAL AANTAL PUNTEN 31 'Nadruk verboden) UJ GO LU LU 1 Qd h" U-J -O LU OSLO (UPI) Op maandag 16 juni ver trekt de nieuwe Noorse koning Olav de Vijfde uit zijn paleis bij Oslo voor het eerste officiële bezoek aan zijn volk, dat als hoogtepunt heeft de plechtige ze gening van de nieuwe vorst in de kathe draal van Trondheim op zondag 22 juni. Tijdens deze reis volgt de Koning de weg naar het noorden, die ook de oude Viking- vorsten namen, wanneer zij voor het eerst de eerbewijzen van hun volk in ontvangst namen, de eeuwenoude pelgrimsweg van de vruchtbare vlakten van het zuiden, door de nauwe valleien en over het berg plateau van Dovre naar de mooiste gothi- sche kerk van geheel Scandinavië, de ka thedraal van Trondheim, toegewijd aan Noorwegens heilige Koning Olav Haralds- son, de „Rex perpetuus Norwegiae" „Noorwegens Koning voor eeuwigheid". In dit heiligdom zal bisschop Arne Fjellbu van Trondheim in aanwezigheid van hon derdtien leden van de Nationale Vergade ring, afgevaardigden van de regering, de strijdkrachten en de plaatselijke overheid, de jonge vorst zegenen volgens een spe ciaal ritueel. Deze plechtigheid is geen noodzaak. Olav de Vijfde was koning, toen hij op de sterfdag van zijn vader voor het eerst het kabinet bijeenriep. Later heeft hij nog tij dens een eenvoudige plechtigheid in de Nationale Vergadering trouw gezworen aan de grondwet. Maar de Koning en de Noorse kerk zijn van oordeel, dat het pas send is het begin van een nieuwe rege ringsperiode te vieren met een plechtige manifestatie van de verbondenheid tussen vorstenhuis en kerk. De eerste pleisterplaats tijdens de reis van de Koning zal het stadje Eidsvold zijn. Hier werd in 1814 de democratische Noorse grondwet uitgeroepen tegen de wens van de grote mogendheden der „hei lige alliantie" in. De dag waarop dit ge beurde, 17 mei, werd Noorwegens natio nale feestdag. Verder komt de Koning on der meer in het centrum van de koperwin ning, Roeros. De terugreis van Trondheim naar Oslo wordt gemaakt in het koninklijke jacht, dat verscheidene kustplaatsen zal aan doen. In totaal bezoekt de koning ruim dertig steden. „Bier voor de baas". De politie heeft een 25-jarige chaunffeur en diens 16-jarige bijrijder aangehouden. Beiden hadden enige tijd geleden bij een brouwerij twintig vaatjes bier gehaald, zogenaamd voor hun baas. Toen deze later de nota kreeg, kwam de zaak uit. Als heler is gearresteerd de 39-jarige koffiehuishouder B. B. De waar de van het gestolene bedroeg ruim 200. IK WIL van alles doen, zei Joost Bak zeil, als jullie er maar voor zorgen, dat dat kleine stinkdier met z'n sik naar an dere oorden verdwijnt. Hij liep enkele pas sen achteruit, kneep z'n ogen half dicht en bekeek zo het beeldje dat hij aan het polijsten was. Egoïst, schold Ondine, wil je ons daar om alleen helpen? Besef je dan niet, dat het om oneindig veel meer gaat dan het doen verdwijnen van een stinkdier, zoals jij de schulpprof noemt. Tja, zei Joost, en hij ging weer verder met zijn werk, als het nou het parfum van een aardig meisje was dat in het trappenhuis bleef hangen... maar dit, die stank is niet te harden. En wat betreft die idealen van jullie, goed, ik geef onmid dellijk toe dat ik als Siamees ook niet graag door radio activiteit vergiftigd zou willen worden. Maar zo is het nu eenmaal altijd geweest: de onschuld moet lijden! Nou Joost, bromde Ivo, de onschuld moet lijden...! Binnenkort moeten we al lemaal lijden, onschuldig of niet. Dat is tegenwoordig heus geen kwestie van on schuld meer. En waar wij je hulp voor vra gen is in elk geval een groep mensen red den, die wat beschaving en cultuur betreft verre onze meerderen zijn. En dat zal jij als kunstenaar toch moeten aanvoelen. Hm.zei Joost, en hij keek even zijde lings naar het stel ernstige kinderen. Hm... Nou, zeg dan maar wat ik moet doen. Wat verwachten jullie van me? Hè, hè, zuchtte Ondine, dat klinkt ten minste veel beter. Leggen jullie hem nu maar eens uit wat voor plannen we hadden Nou, begon Ivo, we wilden een soort spionagenet om de schulpprof heen leg gen. Allerlei mensen over hem uithoren, zijn gangen nagaan... Joost krabde zich eens in zijn krullen en keek sceptisch: Wat heb je daar in 's hemelsnaam aan? vroeg hij. Nou, zei Jaap, die tot dusver gezwegen had, dan weten we wat hij zo uitvoert, wan neer hij gewoonlijk weggaat en zo Als jij nou 's avonds op de uitkijk gaat staan, opperde Ondine, dan kunnen wij in die tijd bij hem inbreken. Zijn jullie besuikerd, zei Joost, ik zie me al elke avond op de uitkijk staan. Hoe moet ik dat doen? Een krukje voor mijn deur zetten en wachten of hij de trap koml afdalen? De jongens grinnikten. Ik zie je al zit ten, Joost, grijnsde Ivo. Met een pijpje in je mond en maar wa'' en wachten. Nietwaar, zei Joost en hij keek triom fantelijk rond, als dat nou alles is wat ik moet doen. Nee, jullie moeten heus een be tere rol voor me bedenken. Je kunt ons aan een sleutel helpen, zei Jaap. Wat voor een sleutel, zei Joost. Een huissleutel, zei Jaap. We moeten toch zien bij hem binnen te komen. Een lipsslot heeft hij niet, dat heb ik al onder zocht. Misschien past jouw sleutel op zijn deur, in elk geval zullen we nog voor een loper moeten zorgen. Alles goed en wel, zei Ondine koppig, toch zal Joost eerst op de uitkijk moeten staan om on*s te waarschuwen of wij wel kunnen gaan inbreken. Maar waarom moet ik dat nu juist doen? zei Joost. Waarom kunnen jullie dat niet zelf doen? Je woont notabene aan de overkant. Nee, zei Ivo, Ondine heeft gelijk. We hebben wel een goed gezicht op zijn huis en zo, maar er moet van jou uit geopereerd worden. Want als de schulpprof de deur uit is, moeten we zo min mogelijk tijdver lies hebben, snap je. Bovendien wekt het misschien ook bij de buurt achterdocht, als ze ons zo de straat zien overvliegen. Van jouw huis uit heeft niemand er erg in. En nou snap ik nog steeds niet, hield Joost vol, waarom ik, speciaal ik, dan op de uitkijk moet gaan staan. Moeten jullie dan soms niet van de overkant komen aanvliegen? Ik geloof dat hier een groot misver stand heerst, zei Jaap rustig. Joost heeft gelijk. Wat jullie voorstellen is de grootste nonsens. Het moet gewoon zo zijn, dat wij ons bij Joost schuil houden en achter zijn deur de trap van de schulpprof in de gaten houden. Zodra de schulpprof verdwijnt en de kust dus veilig is, snellen we naar boven. Is dat niet duidelijker? Hè, hè, zei Joost, daarbij Jaap op de schouder kloppend, bravo, dit was taal naar mijn hart. Jullie twee zijn me een paar spionnen van het jaar nul. Zal ik jullie eens wat vertellen? Jullie willen me er al leen maar in betrekken om me een goede daad te laten doen. Nee, protesteerde Ivo, daarom niet, maar wel omdat we je nodig hebben, dat wil zeggen je huis nodig hebben. Zie je wel, zei Joost, die daarbij op een krukje ging zitten om een sigaret op te steken mijn huis. Ik kan rustig opkras sen. Stil maar, hoor Joostje, zei Ondine, jouw beurt komt ook. Maar ik wil niet eens, zei Joost. Mijn huis, goed, maar ik, ik blijf er net zo lief buiten. Ik heb wel wat anders te doen. Ja, zei Ivo, laten we nu niet weer over nieuw beginnen. Laten we nu de plannen even verder afronden. Ja, zei Joost, laten we dat doen. Jullie willen dus mijn huis en mijn sleutel heb ben om bij die stinksik in te breken. Wat willen jullie er eigenlijk uitbreken? De bedoeling is, antwoordde Jaap, dat we de documenten, die Ondine in dat ka mertje gezien heeft, te pakken krijgen. Willen jullie die meenemen? De jongens knikten bevestigend. Buitengewoon stom, concludeerde Joost. Het stomste wat je doen kunt. Waarom? vroeg Ivo. Heel logisch daarom, zei Joost, dat je dan wel het bewijsmateriaal tegen hem hebt, maar niet de dader. Zodra dat klei ne stinkdier in de gaten krijgt dat zijn do cumenten gestolen zijn, neemt hij de be nen en een knappe vent die hem dan nog te pakken krijgt. Hij zal vriendjes genoeg in het buitenland hebben zitten. Daar zit wat in. zei Jaap. Wat vind je dan dat we doen moeten. Niet inbreken? Nee, zei Joost, wel inbreken, maar al leen de voornaamste bewijsstukken uit het dossier halen. Dat heeft hij zo gauw niet in de gaten. Bovendien zoekt hij zich dan vooreerst een ongeluk, want hij denkt natuurlijk dat hij ze zelf ergens neerge legd heeft en niet meer weet waar. Goed, zei Ivo, laten we aannemen dat we de stukken in ons bezit krijgen. Wat dan? Wat moeten we er mee doen? Naar de recherche gaan, zei Joost prompt. Die vast voorbereiden. Ten eerste hebben ze dan het bewijs dat je ze niet beduvelt en ten tweede kunnen ze daar dan hun voorbereidingen treffen voor een echte inval, waarbij ze misschien ook de handlangers kunnen grijpen. Je bent zoals altijd weer geniaal, zucht te Ondine bewonderend. En dan te weten, zei Ivo, dat hij in principe buiten de hele affaire wenst te blijven. Ja, zei Joost kwasi bedroefd, wat er aan mij niet allemaal verloren gaat: een mensenredder, een idealist, een politie agent, een buikspreker, een verkoper van ontroerende goederen.. Van onroerende, zul je bedoelen. Wel nee, meiske, ontroerende, verbe terde Joost, zie je de tranen niet in mijn ogen staan? Ja, van de rook, zei Ivo sarcastisch. Enfin, zei Jaap, zullen we dan nu niet even afspreken hoe laat we morgen hier zullen zijn en de boel vast organiseren? Wel ja, organiseer jij maar, plaagde Joost, willen jullie er een glaasje bij? Li monade, bedoel ik. Nou als het moet, zei Ondine. Dus we komen hier morgenavond om, laten we zeggen, half acht, zei Jaap. Eer der kom ik het huis niet uit. Ik krijg toch al wat te horen de laatste tijd. We stellen ons achter de deur op en zodra we de schulpprof achter de deur hebben zien verdwijnen klimmen we naar boven. On dine blijft hier op de uitkijk. (Wordt volgende week vervolgd) w/M-, „EN VANDAAG" kakelde mevrouw Kip, „vandaag heb ik een verrassing voor jullie!" „Hoi., hoi" tjiepten haar zeven kui kens, „hoi., hoi., wat is het, moeder?" „We gaan op visite!" „Hè.." klonk het in koor, „we dach ten dat het iets leuks was. Op visite., we zijn al zo vaak op visite geweest. Bij mevrouw Tok en mevrouw Krop en mevrouw Kakel en mevrouw van Bar- neveld. Al die mevrouwen zijn hetzelf de." „Nee," lachte mevrouw Kip geheim zinnig, „deze mevrouw is niet hetzelf de. En haar kinderen zijn ook niet het zelfde als jullie. Ze is een nicht van me." „Hoe heet ze?" wilde één van de kui kens weten. „Mevrouw Kwek, jullie mogen tante Kwek zeggen." Toch een beetje nieuwsgierig liepen de zeven kuikens achter hun moeder aan. Het was een hele wandeling, eerst het erf over, het hek uit, een stukje grintweg, een stukje gras en toen naar beneden, recht op de sloot af. „Stil maar, kinderen, we zijn er al," kakelde mevrouw Kip, die onder aan de helling haar kinderen opving, die over hun eigen poten struikelend, naar beneden kwamen. En ja, daar kwam tante Kwek ze al tegemoet. Ze was anders dan de andere tantes, dat was waar. Maar wat was ze lelijk! De kleine kuikens gichelden een beetje achter haar rug toen ze za gen hoe waggele-waggele hun dikke tante voortliep. En toen ze haar sna vel opendeed lachten ze helemaal. Ze begrepen meteen waarom ze tante Kwek werd genoemd. Kwek, kwek, zei ze en dat was haast niet te verstaan voor de kuikens, die alleen nog maar kippen hadden horen spreken in hun korte leven. De kleine neefjes en nichtjes, vielen erg mee. Behalve dat ze net zo'n gek ke snavel hadden als hun moeder en net zo lelijk waggelden als zij, leken ze eigenlijk sprekend op de kuikens zelf. Mevrouw Kip en mevrouw Kwek bekeken eikaars kinderen, zeiden hele vriendelijke dingen en hoe moeilijk het was om genoeg eten te vinden met zo veel kleuters achter je aan en nog veel meer dingen die alle moeders van de wereld tegen elkaar zeggen. De neefjes èn nichtjes zeiden nog niet veel. Ze draaiden maar zo'n beetje om elkaar heen en lachten verlegen. „Kom kinderen," riep mevrouw Kip, „laat je neefjes eens zien wat je al al lemaal kunt!" Gehoorzaam sloegen de kleine kui kens met hun vleugeltjes om te laten zien, dat die al begonnen te groeien en daarna zetten ze het op een lopen om te tonen hoe hard ze dat al konden. Mevrouw Kwek knikte vriendelijk, maar de neefjes en nichtjes zeiden niet veel. Eerlijk gezegd leek het of ze het eigenlijk maar niks vonden. „Poeh.." hoorden ze één van hun neefjes min achtend zeggen. „En nu jullie!" snaterde mevrouw Kwek, terwijl ze bevelend met haar vleugels klapte. De zeven kuikens ke ken nieuwsgierig naar wat er nu gebeu ren zou. Wat zouden hun neefjes en nichtjes kunnen dat zij niet konden? Ze waren nota bene nog kleiner dan zij! Maar toen gebeurde het. De kinde ren van mevrouw Kwek waggelden naar het water. „Wat gaan ze nou doen?" vroeg één van de kuikens ver baasd, toen hij zag hoe de neefjes en nichtjes tot vlak bij het water gingen. Maar even later zei niemand meer iets. De kuikensnavels gingen open van ver bazing. Tjoep-tjoep-tjoep, lieten de kin deren van mevrouw Kwek zich in het water glijden en peddelend met de pootjes, waarom de kuikens zo gela chen hadden, schoten ze als vlugge ge le bootjes door het water. Een paar van de kuikens maakte het bang, die kropen gauw bij mevrouw Kip weg. Andere keken stil van bewondering toe, maar eentje, het kuiken Trip keek an ders dan al zijn broertjes en zusjes. Trip was jaloers. Als zijn moeder hem niet had tegengehouden, was hij zijn neefjes onmiddellijk achterna gegaan in het water. Trip zei niets, maar toen zijn neef jes en nichtjes met trotse gezichten weer tegen de kant opwaggelden vroeg hij ze aan één stuk door over de prach tigste van alle kunsten die hij ooit had gezien. Trip nam een besluit. Hij ver telde er niets van aan zijn broertjes en zusjes en hij wandelde gehoorzaam mee terug naar huis toen de visite was afgelopen. Maar later op de dag, toen het tijd werd voor het middagslaapje, kroop Trip niet mee onder de vleugels van zijn moeder. Trip trippelde zo vlug hij kon terug naar de sloot waar zijn tante Kwek woonde. Hij buitelde over de kop de steile helling naar de sloot af, zo'n haast had hij. „Pssst.." riep hij tegen een neefje, dat in zijn eentje in een kringetje zwom. Kwak, het klei ne eendje keek op. „Hé" zei hij, „zijn jullie daar weer?" „Ssst!" zei Trip. „Ik ben alleen en pas op dat je moeder me niet ziet want die stuurt me natuurlijk terug." „Waarom doe je zo geheimzinnig?" vroeg Kwak. „Ik wil zwemmen leren," zei Trip. „Leren?" vroeg Kwak. „Daar is niks aan te leren, neef. Dat gaat vanzelf." „Weet je het zeker?" vroeg Trip ver baasd. „Maèr zeg dan hoe ik het moet doen." „Gewoon," kwaakte Kwak, „je laat je in het water glijden en je slaat je pootjes uit. Meer niet." Trip aarzelde op het randje van de sloot. Zou het heus zo makkelijk zijn als Kwak zei? „Kom dan," riep Kwak die voor hem heen en weer zwom, „of durf je niet?" Dat kon Trip niet op zich laten zit ten en tjoep daar liet hij zich glijden, net als hij de anderen had zien doen. Het was vreselijk., hij bleef helemaal niet als een geel bootje drijven. Het water kwam onmiddelijk tot aan zijn snavel en spatte over zijn kop, ook al sloeg hij net als Kwak met zijn poten en zijn vleugeltjes erbij. Het ging zelfs naar binnen in zijn snavel, zodat hij het proefde op zijn tong. Tijd om te schreeuwen of te piepen had hij niet eens meer. Hij wist dat het met hem afgelopen was. En toen., op het aller laatste ogenblik, toen hij eigenlijk al niets meer wist, merite hij hoe hij werd beetgepakt. Het water om hem heen viel weg, er was weer lucht, hij kon weer zien en happen. Twee han den hielden hem stevig vast en van heel dichtbij zag Trip de blauwe ogen van een klein mens, dat hem verbaasd bekeek. Het kleine mens droogde hem af met een zakdoek, maar het zette Trip niet neer. O, nee, het mensje ging lopen, met Trip in de ene en een school tas in de andere hand. Het duurde heel lang en nog altijd rillend en bibberend vroeg Trip zich af wat er nu met hem gebeuren zou. Hij hoorde geschreeuw van nog veel meer kleine mensen. De stem boven hem riep: „Jongens, kijk eens, ik heb een kipje dat zwemmen wou. Hij was bijna verdronken!" Alle kinderen kwamen kijken en wel vijftig keer vertelde het meisje dat Trip gered had het verhaal van het domme kipje. Trip schaamde zich, schaamde zich zó vreselijk dat hij zijn oogjes sloot en zijn kopje onder zijn natte vleugeltje probeerde te verbergen. Ook de juffrouw van de school kreeg het verhaal te horen en toen mocht 't klei ne meisje er ook nog alle klassen mee langs om de kinderen daar het domste kipje van de wereld te laten zien. „Hé", zei een jongetje in de derde klas, „hé, laat mij eens goed kijken. Ja hoor, ja... dat is Trip, één van onze zeven kuikens. Ik herken hem omdat hij een zwart stipje aan zijn rechtervleugel heeft. En we noemen hem Trip omdat hij zo eigenwijs loopt". Nou eigenwijs lopen was er bij Trip niet meer bij. Ook niet toen hij door het jongetje werd meegenomen en wer kelijk bij zijn eigen moeder werd te ruggebracht. Weet je hoe hij liep? Heel dicht bij zijn moeder, zijn kopje een beetje naar de grond, omdat hij zich nog altijd schaamt voor zijn domme avontuur. Maar zijn pootjes wippen al tijd alsof hij op weg is naar een feest. Hoera, hoera, piept Tjiep, de spreeuw, de kersjes worden rood en niemand kan erbij als ik, al ben ik niet eens groot. Tjieptjiep, ik kies hier bij de boom een plekje uit en wacht, een weekje nog dat is zo om dan zijn ze heerlijk zacht. Een week lang zit hij bij de boom, vliegt er omheen en gluurt. Ja hoor, de kersjes worden rood hoe langer of het duurt. En op een avond ziet hij het: z'n wachten is voorbij: Morgen heb ik, als 'k wakker word de hele boom voor mij. Maar als hij 's morgens wakker wordt en eten wilOo, dan zit boven in de kerseboom een grote boze man. Hij loert maar en hij zwaait heel woest z'n armen door de lucht en Tjiep, die zo lang heeft gewacht wordt heel erg bang en vlucht. Zo komt het dat wij allemaal toch kersjes kxennen eten, omdat die man van lappen was. Maar hoe kon Tjiep dat weten? Mies Bouhutjs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 18