I Kongolese academie Over cultuur en kunde I Disco discoucs ^SCHOONHEID IN „SCHOON BETON Schilderkunst in donker Afrika Duitse seizoenopleving Reportage over Israel Z A i KRDAG 14 JUNI 1958 Erbij MUZIEK OP PLATEN 8ij de foto's, van doven naar beneden V. S. 99 Nieuwe dirigent van Schots orkest PAGINA Vi.. ,De schilderijententoonstelling" (Tableaux d'une exposition) van Modeste Moussorgski in de orkestratie van Maurice Ravel door het Concertgebouw-Orkest onder leiding van An- tal Dorati en „Petroesjka" van Igor Stra- winsky door het Filharmonisch Orkest van New York onder directie van Dimitri Mitro- poulos, respectievelijk geregistreerd op Phi lips G 05309 R en G 05620 R, worden hieronder door Sas Bunge in de wekelijkse grammo- foonplatenrubriek besproken. IN EEN goedkope reeks 25 cm-platen brengt Philips twee hoogtepunten van moderne orkestratiekunst: Strawinsky's balletmuziek „Petroesjka" (19101911) en „De schilderijententoonstelling" van Moussorgski in de uit 1922 daterende versie van Ravel. Indien men bedenkt dat slechts hon derdvijftig jaar eerder „de vader van de symfonie" Josef Haydn zijn werken schreef voor de bezetting die, uitgaande van het strijkorkest, de basis vormde voor het honderdkoppige klankapparaat dat vereist wordt voor de uitvoering van deze werken, ziet men hoe ook op dit gebied onze beschaving zich door een dynamische behoefte aan experi ment en onderzoek onderscheidt van de veel statischer culturen van het oosten. Welk een verfijnde klankzin en welk een hoog ontwikkeld innerlijk oor voor de fijnste schakeringen hebben zich hier geschoold aan een levende traditie. Ook wat men in deze partituur ervaart als robuuste uitgelatenheid (de Russische dans uit „Petroesjka") of als bijna hilarische verwarring (de Franse marktvrouwen uit de „Tableaux") is het resultaat van een zorgvuldig af wegen en tegen elkaar uitspelen van klankkleur-en. Een componist, die zich in zijn partituur bedient van acht ver schillende typen blaasinstrumenten hetgeen sinds Beethoven een standaard bezetting is heeft bijvoorbeeld bin nen een bereik van ongeveer één ditaaf de keuze uit zeven van deze acht in strumenten (die elkaar in dit ditaaf „overlappen) om dezelfde toon voort te brengen. Het muziekinstrument kan men dan ook beschouwen als de „stem" waarmee een bepaalde melodie tot ons „spreekt" en een componist zal dus met evenveel zorg de instrumenten kiezen en combineren naar het karakter van zijn muzikale gegevens als een regis seur zijn acteurs naar de rollen die in het stuk worden voorgeschreven. „Petroesjka" en de „Tableaux" zijn, om de mogelijkheid tot een gevarieerde orkestrale schittering die deze parti turen bieden, standaardwerken van het repertoire der grote orkesten. Verbluf fend is dan ook in „Petroesjka" de wijze, waarop het Newyorkse orkest onder leiding van Mitropoulos in de snelste tempo's (die soms, lijkt het, met opzet nog wat worden opgevoerd) met feilloze techniek en gedisciplineerdheid blijft musiceren. Dit vertoon van col lectieve virtuositeit is wel echt iets van deze tijd en doet denken ^an de tien- verdiepingen-hoge mensentorens van een gymnastiekdemonstratie. Het Concertgebouw-Orkest geeft de verschillende tafrelen van Moussorgski ook een karakteristieke „toets" mee, en weet, getuige bijvoorbeeld „het bal let der kuikens in hun eierschalen" ook wel wat feilloos en watervlug samen spel is, maar klinkt iets gematigder dan het Amerikaanse orkest, bij wie de arme Petroesjka van een gewone hand pop, die voelt en lijdt als gewone men sen, in een buitengewoon goed func tionerend robotje is veranderd. Beide werken geven ons, ieder op hun wijze, een echo van een verloren wereld: het tsaristische Rusland name lijk. Moussorgski's werk is de neerslag van een sterke, maar ruwe verbeel dingskracht, zoals die leefde in de ver halen en de liederen van het volk. Dat sommige stukken naar de schilderijen van Hartmann (die niemand overigens ooit gezien heeft)titels als „Tuileries" of „II recchio castello" dragen, doet niets ter zake: deze muziek is in iedere noot, in al haar ruige ongegeneerdheid die toch een element van verdruktzijn bevat, volkomen on-westers. „Petroesj ka" is het produkt van een tovenaar (evenals de pop zelf in het verhaaltje) en de bizarre kermisjool van de bur gers, boeren en buitenlui wordt er met alle liefde en gevoel voor sfeer in ge- evoceerd, waarmee een emigrant (Stra- winsky woonde al niet meer in Rus land ten tijde van de compositie van dit werk) ons over zijn eigen land vertelt. Sas Bunge IN HET ACHTERTUINDE van een huis in de negerwijk Poto Poto even buiten Brazza ville de hoofdstad van Frans Equatoriaal Afrika) hurkte een jongeman bij een oude ton. Óm hem heen stonden enige verf potten. Aarzelend greep hij een van de kwasten, die naast hem op de grond lagen. Hij doopte de kwest in de pot mei turkoois blauw en begon voorzichtig een grote Afrikaanse vogel met statige, langr veren te schilderen. Het ging goed. Op nieuw dompelde hij de kwast in de verf pot en kort nadien prijkte een tweede vogel op de ton. Het gezicht van de jon geman glom van inspanning en trots. Vo! bewondering bekeek hij zijn eerste prestaties ais schilder. Plotseling hoorde hij achter zich een ge- ergerde stem: „Hé, ben je hier? Ik heb drie dagen naar je gezocht. De had me wel eens mogen waarschu Toen zweeg de boze stem. Verschrikt sprong de jongeman op. Agnstig keek hij om. Zijn baas, de Franse schilder Pierre Lods, had hem dus ontdekt. Wat zou er nu ge beuren? De Fransman echter staarde ver bluft naar de ton. Er heerste enige ogen blikken een geladen stilte. Deze werd verbroken door een korte, droge lach. „Wel heb ik ooit! Het is bijna niet te geloven!" Met de hand bootste Lods in de lucht het ritme en het lijnenspel na van het vogeltafereel op die oude ton. Toen zei hij: „De wilt toch niet zeggen, dat je van plan bent de voetstappen van je baas te drukken? Of wel?" De jonge neger, die niet goed wist, waar hij nu eigenlijk aan toe was, lachte een beetje „witjes". Maar eensklaps begreep hij het. Zijn baas was alweer vergeten, dat hij boos was geweest. Dat hij, Ossali, zo maar van zijn werk was weggebleven en dat hij zich wat verf en een paar kwasten had toegeëigend, speelde plot seling geen rol meer. Als bevrijd begon Ossali te lachen. Hij danste, met in elke hand een druipende verfkwast, in een wilde uitbarsting van vreugde om zijn „schilderij" heen. co ONDER de -ele boeken die op populaire wijze de sterrekunde behandelen, neemt „En er was licht" door Rudolf Thiel, voor Nederland bewerkt door dr. H. Groot, uit gegeven door J. M. Meulenhoff te Amster dam, zeker een bijzondere plaats in. Daar bij past het in de eerste plaats de waar schuwing te herhalen welke de bewerker in zijn voorrede onder woorden brengt: „het is geen voor de leek geschreven leer boek der sterrekunde. Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling van dit werk. Het wil de lezer alleen het verband tussen cultuur en sterrekunde duidelijk maken." Hieraan zou ik willen toevoegen: wie dit boek ter hand wil nemen, zal er goed aan doen eerst enkele populaire werken over astronomie, zowel over de geschiedenis als over de huidige stand van deze wetenschap, door te werken. Anders vrees ik dat de lectuur, wel verre van licht te brengen, gelijk de titel suggereert, een chaotisch beeld zal achterlaten door de opeenstape ling van namen, feiten, anekdotes en be schouwingen, die de schrijver enigszins ademloos aaneenrijgt. Men kan het boek ruwweg in drieën ver delen: de astronomie in de oudheid, in de renaissance en in de negentiende en twin tigste eeuw. Het tweede deel beviel mij het beste. Wat er over de oudheid gezegd wordt, wemelt van apodictische bewerin gen, die de toets ener wetenschappelijke critiek niet kunnen doorstaan. Ik doe slechts enkele grepen. Op pagina 4 is een indeling gemaakt in tijdperken naar gelang van het sterrebeeld waarin het Lentepunt zich bevindt, zonder er rekening mee te houden, dat de indeling van de ecliptica in zones van precies dertig graden (welke niet met de werkelijke begrenzing der sterrebeelden samenvalt) van veel later tijd dateert (zie pagina 28). Er wordt echter aan elke periode een tijdsduur van 2000 a 2200 jaar toegedeeld. Het verband tussen deze perioden en de stierverering in Kreta en Babyion, het joodse Paaslam en het vroeg-christelijk symbool van de Vis (waarvan de beginletters in het Grieks de woorden Jezus Christus, de Zoon Gods, de Redder, vormen) is uiterst gezocht. Nog ge- kunstelder lijkt mij de poging om het ster rebeeld van de Tweelingen via een soort goocheltoer in Egypte terug te brengen. En bepaald komisch werkt op mij de bondige conclusie: de sterrekunde is zevenduizend jaar oud. Het weinige, dat de schrijver over Egypte zegt, is niet erg nauwkeurig. De kwestie maanjaar-burgerlijk jaar is veel gecom pliceerder dan de schrijver het voorstelt. Hij verzwijgt het merkwaardige feit, da) de Egyptenaren de nieuwe maand niet be gonnen met de verschijning van de jonge maansikkel, doch met de eerste niet-ver- schijning (donkere maan). De schrijver noemt Echnaton's godsdienst een abstracte zonnedienst (pagina 9). Het was integen deel een zeer concrete. De zon zelf met stralenarmen was zijn god. „De 26 Egyp tische decanen" (inplaats van 36) zal wel een zetfout zijn (bladzijde 28). Een slordig heid is om Melanchton (zwarte aarde Schwarzerd) enkel uit zwart af te leiden (pagina 66). De beschouwing over de tol op pagina 73 is bepaald foutief, die over de bol op pagina 131 onduidelijk. Hetgeen op pagina 115 over het wijnvat gezegd wordt, begrijp ik in het geheel niet. Om de man die in alle astronomische boeken Hevelius genoemd wordt „Hewelke" te noemen, werkt verwarrend, terwijl Tycho Brahé niet op zijn Deens gespeld wordt. Maar ik wil met deze detailcritiek niets afdoen aan mijn bewondering voor de ALDUS BEGON voor de zeventienjarige Ossali een nieuwe fase in zijn leven. Niet langer was hij de huisjongen van Pierre Lods, de Franse kuntschilder te Brazzaville nee, hij werd diens leerling. Eigenlijk had hij niet zo heel veel van de Europese meester te leren. De innerlijke drang om te schilderen, die hem tot de diefstal van verf en kwasten had gebracht, werd steeds groter. Na de allereerste, wat grove pro beersels, ontplooide hij zijn talent en vaar digheid zó snel, dat Lods er alleen maar bewondering voor kon hebben. Al heel gauw bracht Ossali zijn broeders groot en klein, daar zij het ook met de kwast wilden proberen. En weer wat later kwamen zijn neefjes van alle leeftijden en de vriendjes van de broertjes en de neefjes opdraven. Deze jongelui vormden samen de eerste klas van de „Poto Poto School van beeldende kunst". Het duurde niet lang of het atelier van Lods bleek te klein, doch dit vonden de jonge, geestdriftige donkere ar tiesten niet van belang. Zij gingen in de tuin en op straat werken met de hulpmid delen, die Lods hun verschafte. Zij verfden mét alles öp alles. De hoofdzaak was, dat Mounkala, een van de jonge kunstenaars van de Poto-Poto-school, voor zijn veel kleurig „Markttafreel" Vrouwen op weg naar de markt, geschil derd door Mwenze Kibwanga, leerling van Romain-Desfossés. De dieren van het Afrikaanse oerwoud spreken sterk tot de verbeelding van de artiest Nobert Hunga. Ontwerp voor een wandtapijt door Pilipili en N'kulu in Belgisch Kongo. Bela-leerlinp van de Academie voor volks kunst. van de Kongo brengt de verf 'zoals hier bij de voorstelling van de rituele dans) met de vingertoppen aan ze schilderen mochten. Zij maakten snel naam. Enthousiaste bezoekers kochten hun werken. In de Frans-Afrikaanse bladen verschenen lange artikelen over het werk der jonge kunstenaars. VOOR PIERRE LODS was dit alles als een openbaring. Hij wijdde zich met inzet van zijn gehele persoonlijkheid aan zijn nieuwe „leraarstaak". De directeur van So ciale Zaken wees hem een nieuw gebouw toe, dat hij in 1951 met zijn leerlingen be trok. Van de eerste groep leerlingen waren er tenslotte tien overgebleven, die genoeg talent, belangstelling en doorzettingsver mogen hadden om waarlijk kunstzinnige prestaties van betekenis te leveren. Tiet duurde nauwelijks een jaar of er werd reeds een tentoonstelling van hun werk in Brazzaville gehouden. In de loop der vol gende jaren kwamen er exposities in Zuid- Afrika, Duitsland, New York en Parijs tot stand. Pers en publiek hadden slechts lof voor het werk der jonge kunstenaars en voor hun leermeester. „Meester?" pleegt Pierre Lods te zeggen „nee, dat ben ik niet. Ik geef hun alleen de hulpmiddelen. De rest doen ze zelf. Zij ontwikkelen zelf hun techniek. Ik kijk al leen maar toe. De neger heeft een aange-/ boren gevoel voor compositie, ritme en kleur, gekoppeld aan een sterke, onbedor ven fantasie, als hij dit met verf tot uit drukking kan brengen, is hij een kunste naar!" „WID MOETEN de jonge Afrikaanse schilder de vrijheid geven, die onder werpen te schilderen, die hij zelf ervaren heeft. In geen geval mogen wij hem de gestandaardiseerde esthetische waarden van de blanke opleggen. Hij moet zijn eigen persoonlijkheid en techniek kunnen ontwikkelen!" MET DEZE WOORDEN bevestigt Pierre Romain-Desfossés de mening van zijn jon gere collega Pierre Lods: hij heeft in Eli- sabethville (Belgisch Kongo) precies de zelfde ervaring als Lods in Brazzaville ge had. Evenals Lods had Romain-Desfossés zich na de oorlog in Midden-Afrika geves tigd. En evenals Lods betrapte hij op een goede ochtend zijn huisbediende bij het schilderen. Het onverwachte, verborgen talent van deze negerjongen (die lezen noch schrijven kon) deed Romain-Desfos sés besluiten, een „Academie voor Volks kunst van de Kongo" te stichten. Hij boek te daarmede evenveel succes als Lods in Brazzaville. Binnen een jaar kwam er een expositie in Elisabethville, vier jaar later werden er tentoonstellingen in West-Europa en de Verenigde Staten gehouden. Zó gunstig was het oordeel der critici in New York, dat het „Museum of Modern Art" aldaar een honderdtal doeken aankocht. De jonge Afrikaanse kunstenaars beperkten zich niet tot schilderen. Sommigen gaven de voorkeur aan beeldhouwen. Anderen wier pen zich op de pottenbakkerij. Weer an deren maakten muurschilderingen en ontwerpen voor wandtapijten. Hun inspi ratie vonden zij in het Afrikaanse leven: de jacht, de markt, de dansen, de vogels en dieren van het oerwoud. Van hun leer meester leerden zij slechts de beginselen der techniek, die zij dan verder zelf ont wikkelden. Onder zijn leiding ontplooiden zij zich tot zelfstandige kunstenaars. Hoe zullen de Afrikaanse kunstenaars zich verder ontwikkelen, als zij niet meer werken op de kunstacademie? Men bedenke, dat de neger veelal geneigd is zich in vrijwel alles te houden aan wat zijn leermeesters hem leerden. Bovendien is het bij negers een veel voorkomend ver- (Van onze correspondent in West-Duitsland) Van drie kanten lijkt een conjuncturele opleving zich in West-Duitsland te tonen Ten eerste liep het aantal werklozen in West-Duitsland de vorige maand met 518.000 terug tot 589.000 man, waarmee de normale stand van 1957 werd bereikt. Ten tweede gaf de Westduitse minister van Economische Zaken Erhard te Bonn een zeer optimistisch beeld van de gehde con junctuur vooral tengevolge van de prjjs. dalingen. En ten derde bevestigde de on. langs geëindigde Hannover Messe „baro! meter van de Westduitse conjunctuur" se] tioemd, de voorspellingen, dat er goed ver. Kocht zou worden. Wat het aantal werklozen aangaat: voor- il van grote invloed is geweest, cat na de Lange winter overal weer kon worden be. tonnen met het bouwen van huizen. In Leite is er dus sprake van eer. seizoenop. Leving, welke ditmaal evenwel, hoe laat zij ook is ingezet, een bijzonder grote .draagwijdte heeft. Thans is het punt na- oij, dat de oude stand van 365.000 werk lozen kan worden bereikt, waarbij in West-Duitsland gesproken wordt van vol ledige werkgelegenheid. Minister Erhard gaf te Bonn voor CDU- parlementariërs een zeer optimistisch beeld van de Westduitse economie. De prijzen zijn zijns inziens de eerste vier maanden van dit jaar zeer stabiel geble. ven en dalen eerder dan dat zij stijgen. De Hannover Messe heeft volgens Erhard aangetoond, dat van de daar aangeboden goederen niet minder dan 69 percent on danks hogere kwaliteit niet duurder zijn dan in 1957. Bij zeven percent van de aangeboden goederen kwam prijsdaling voor, vooi-al in de sectoren kunststoffen" chemische produkten en produkten van de elektro-industrie. Erhard zei voorts, dat West-Duitsland ondanks de afzetmoei- lijkheden van de Roerkolen, de invoer van Amerikaanse steenkool niet zal belemme ren. Europa moet zijns inziens de mark ten open houden. De Hannover Messe heeft bepaald geen kopersvoorzichtigheid of scepticisme ge toond. De vraag en de omvang der con tracten waren overweldigend. Duidelijk bleek te Hannover dat de dynamische ont wikkeling van de techniek impulsen voor de verkoop biedt. De vele nieuwe dingen op het gebied van de elektrotechniek en de chemie, bureaumachines en kantoor organisatie, hebben de verkoop zeer be gunstigd. De staal- en ijzer industrie, die met nieuwe materialen kwam voor de atoomindustrie profiteerde eveneens van deze tendens. Daartegenover staal, dat de machineindustrie tengevolge van de nei ging om de investeringen in te perken niet de verkoop van het vorige jaar kon be reiken. In de stroom publikaties over het tien jarige Israel is van de hand van de vlie gende journalist-propagandachef-illustra- tor C. F. (Kees) van Dam,' die tot voor kort vele honneurs waarnam bij de IJmui- dense Hoogovens, een prettig leesbaar boekje verschenen onder de titel „Israël, een staat in wording". Een reisverhaal, dat echter geenszins te kort doet aan da religieuze en sociale achtergronden van het bedreigde land aan de Middellandse Zee en dat de schrijver de kans bood zijn liefde te belijden voor de jonge staat, die een asiel wist te verschaffen aan Joden uit de hele wereld, maar zelfs aan de aartsvijandige Arabieren en daarnaast voldoende tijd bleek over te hebben om een gezonde maatschappij op te bouwen in het beloofde land. Kees van Dam heeft het kleine land van noord naar zuid doorkruist en zijn indruk ken doorweven met aantekeningen van so ciografische, toeristische en oudheidkun dige aard, daarbij duidelijk schiftend in de veelheid van impressies, zodat er een kernverhaal overbleef, waaruit vrij dui delijk het karakter en de sfeer van Pales tina naar voren treden. Het is geen littera tuur geworden en hij zal het waarschijn lijk ook niet zo hebben bedoeld naar onze smaak is het hier en daar zelfs iets te makkelijk gegaan, omdat de spreektaal van de schrijver tot voertaal van het boek werd verheven en hier en daar storende populariteiten door de geschiedenis rond waren. De foto's, die de heer Van Dam voor de illustratie van zijn Odyssee gebruikte zijn bepaald beter dan de tekeningen, die hij als vignetten door de tekst strooide. levendige wijze, waarop leven en werken der astronomen uit de renaissance (Coper nicus, Tycho Brahé, Kepler, Galileï en Newton) wordt verhaald, al mogen alle vermelde anekdoten niet historisch zijn (Newton en de appel bijvoorbeeld). Ook om zijn lezers de moderne astrono mie duidelijk te maken, geeft de schrijver zich veel moeite. Ik meen mij hier van detailcritiek ontslagen te kunnen rekenen, daar de bewerker reeds in voetnoten op enkele omissies en onjuistheden wijst. Maar tot besluit zou ik willen verklaren: dit boek is een lofwaardige poging om het eens anders te doen dan anders en dat zal zeker vele lezers trekken. Het is royaal uitgegeven en de vele reprodukties buiten de tekst zijn prachtig. BIJ het streven aan gebouwen een nieuw „gezicht" te geven, is er onlangs een poging gedaan, die zeker waard is nader bekeken te worden. Het betreft hier een ontwerp voor een kantoorgebouw van de Caltex te Den Haag, gelegen aan de Conradkade hoek Verhulstplein. De ontwerpers, prof. ir. C. Wegener Sleeswijk en S. J. S. Wichers (architecten B.N.A.) zijn er bij het ontwerpen van uitgegaan een gebouw op te trekken, waarbij het beton niet zoals gewoonlijk is wegge werkt. Het is dus ontworpen als een niet-geïsoleerd beton- skelet, waarin de ramen zijn geplaatst als vulling. De con structie is dus ook binnen zichtbaar „schoon uit de kist" Het is te begrijpen dat het uitvoeren van dit bouwwerk vele extra zorgen met zich bracht. Het betonskelet is vrijwel geheel uitgevoerd in een zorg vuldig gemaakte en gelijmde triplexbekisting. Hierdoor zijn zichtbare naden in het beton voorkomen. Slechts aan enkele gemetselde scheidingswanden en aan de kopwanden vindt men pleisterwerk. Daar is het beton dus niet zichtbaar. De vloervelden werden gestort op heraklithplaten, die in 'de bekisting werden gelegd voor men met het storten begon. Het is een merkwaardig gezicht aan de onderkant van de trappen bijvoorbeeld die ruwe plaat met vezels en al te zien. Wie meent dat deze ruwe afwerking niet voldoet zal bij het zien van de bereikte resultaten toe moeten geven, dat deze functionele opzet zeker geslaagd mag heten. De tijd zal moeten leren of het op deze wijze bouwen in beton verantwoord is. Den Haag ligt dicht bij de zee en de hoek, waar genoemd gebouw een plaats heeft gekregen, vangt alle wind- en regenvlagen op, zodat nog afgewacht moet worden of het niet-geïsoleerde beton de tand des tijds even goed zal doorstaan als geïsoleerd, dus bekleed beton. Men verwacht geen schokkende gevolgen en ongetwijfeld •il deze vorm van beton navolging vinden. De ontwerpers hebben waar mogelijk het beton tegelijk een versierende functie gegeven. Zo lijken de muren in de hallen en trappenhuizen bekleed met latwerk, doch dit is niet het geval. Men heeft latten tegen de bekisting aangebracht voor men het beton ging storten en hierdoor heeft men dus uitsparingen op die plaatsen gekregen, die het effect van 'ntbekleding geven. Staat men op de hoek van de Conradkade dan zal men op de noordelijke kopwand een groot reliëf van de kunstenaar Harry op de Laak zien. De linkerhelft beeldt de „natuur" uit en de rechterhelft de „techniek". De werktekeningen van dit grote ornament zijn op ware grootte gemaakt en daarna in hout op de bekisting aangebracht. Het is te begrijpen dat het storten van het beton ook hier weer de nodige zorgen vereiste, teneinde alle details in het beton te kunnen vatten De ontwerpers en uitvoerders hebben hier bewezen, dat beton in een „schone" uitvoering zeker vele mogelijkheden biedt, die nog lang niet genoeg worden uitgebuit. schijnsel, dat zij steeds terugkomen op de zelfde onderwerpen, die zij dan steeds weer met dezelfde techniek behandelen. In Wes terse ogen krijgt Afrikaanse kunst daarom wel eens iets eentonigs. Voor de neger kunstenaar en zijn Afrikaanse publiek is het zulks echter allerminst. De neger is sterk gebonden aan de traditie en daarom is voor hem de vervaardiging van elk kunstvoorwerp (telkens weer) een beleving van die traditie. Het schilderen diende tot voor kort in Afrika slechts om maskers, gebruiksvoor werpen, muren en schilden te versieren. Ossali en zijn kunstbroeders zetten de oude tradities in hun werk voor. Elk hunner schilderijen, hoe vaak het gegeven ook herhaald wordt, is door hen echt „beleefd". Voor hen is traditie geen sleur. Zij zullen op hun eigen manier de weg bewandelen, die hun leermeesters hun hadden gewezen naar een nieuwe vorm van uitdrukking, die zelfstandig gewaardeerd wil worden. GEDURENDE de vakantie van het symfonie-orkest van de B.B.C. kunnen de luiteraars kennis maken met het Schots nationale orkest onder leiding van zijn nieuwe dirigent Hans Swarowsky, wiens gesproken portret op zondag 15. juni in „Music Magazine" (Home Service 330 en 276 meter, 10.30 uur) te horen is. Swarow sky was een vriend van Richard Strauss een leerling van Schönberg en stond meer dan eens voor het Weens symfonie-orkest. In het eerste programma voor de B.B.C. (dat maandagavond 16 juni om zeven uur door de Home Service wordt uitgezonden) zijn de „Vuurvogel"-suite van Strawinsky de tweede suite uit „Daphnis et Chloe van Ravel en een werkje van Britten op genomen. Daarna kan men het Schotse ensemh'e woensdagavond met een ouver ture van Elgar en de Symfonie in d van Franck horen. Op zaterdagavond 21 juni tenslotte hoort men eeneen andere com binatie van drie B's dan Bach, Beethoven en Brahms, namelijk Beethoven, Blacher en Bartök, welke concert via het Derde Programma de ether ingaat.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 20