I Kongolese academie
Over cultuur en
kunde I
Disco discoucs
^SCHOONHEID IN „SCHOON BETON
Schilderkunst in
donker Afrika
Duitse seizoenopleving
Reportage over Israel
Z A i KRDAG 14 JUNI 1958
Erbij
MUZIEK OP PLATEN
8ij de foto's, van doven naar beneden
V. S.
99
Nieuwe dirigent van
Schots orkest
PAGINA Vi..
,De schilderijententoonstelling" (Tableaux
d'une exposition) van Modeste Moussorgski in
de orkestratie van Maurice Ravel door het
Concertgebouw-Orkest onder leiding van An-
tal Dorati en „Petroesjka" van Igor Stra-
winsky door het Filharmonisch Orkest van
New York onder directie van Dimitri Mitro-
poulos, respectievelijk geregistreerd op Phi
lips G 05309 R en G 05620 R, worden hieronder
door Sas Bunge in de wekelijkse grammo-
foonplatenrubriek besproken.
IN EEN goedkope reeks 25 cm-platen
brengt Philips twee hoogtepunten van
moderne orkestratiekunst: Strawinsky's
balletmuziek „Petroesjka" (19101911)
en „De schilderijententoonstelling" van
Moussorgski in de uit 1922 daterende
versie van Ravel.
Indien men bedenkt dat slechts hon
derdvijftig jaar eerder „de vader van
de symfonie" Josef Haydn zijn werken
schreef voor de bezetting die, uitgaande
van het strijkorkest, de basis vormde
voor het honderdkoppige klankapparaat
dat vereist wordt voor de uitvoering
van deze werken, ziet men hoe ook op
dit gebied onze beschaving zich door
een dynamische behoefte aan experi
ment en onderzoek onderscheidt van
de veel statischer culturen van het
oosten. Welk een verfijnde klankzin en
welk een hoog ontwikkeld innerlijk oor
voor de fijnste schakeringen hebben
zich hier geschoold aan een levende
traditie. Ook wat men in deze partituur
ervaart als robuuste uitgelatenheid (de
Russische dans uit „Petroesjka") of als
bijna hilarische verwarring (de Franse
marktvrouwen uit de „Tableaux") is
het resultaat van een zorgvuldig af
wegen en tegen elkaar uitspelen van
klankkleur-en. Een componist, die zich
in zijn partituur bedient van acht ver
schillende typen blaasinstrumenten
hetgeen sinds Beethoven een standaard
bezetting is heeft bijvoorbeeld bin
nen een bereik van ongeveer één ditaaf
de keuze uit zeven van deze acht in
strumenten (die elkaar in dit ditaaf
„overlappen) om dezelfde toon voort
te brengen. Het muziekinstrument kan
men dan ook beschouwen als de „stem"
waarmee een bepaalde melodie tot ons
„spreekt" en een componist zal dus met
evenveel zorg de instrumenten kiezen
en combineren naar het karakter van
zijn muzikale gegevens als een regis
seur zijn acteurs naar de rollen die in
het stuk worden voorgeschreven.
„Petroesjka" en de „Tableaux" zijn,
om de mogelijkheid tot een gevarieerde
orkestrale schittering die deze parti
turen bieden, standaardwerken van het
repertoire der grote orkesten. Verbluf
fend is dan ook in „Petroesjka" de
wijze, waarop het Newyorkse orkest
onder leiding van Mitropoulos in de
snelste tempo's (die soms, lijkt het, met
opzet nog wat worden opgevoerd) met
feilloze techniek en gedisciplineerdheid
blijft musiceren. Dit vertoon van col
lectieve virtuositeit is wel echt iets van
deze tijd en doet denken ^an de tien-
verdiepingen-hoge mensentorens van
een gymnastiekdemonstratie.
Het Concertgebouw-Orkest geeft de
verschillende tafrelen van Moussorgski
ook een karakteristieke „toets" mee,
en weet, getuige bijvoorbeeld „het bal
let der kuikens in hun eierschalen" ook
wel wat feilloos en watervlug samen
spel is, maar klinkt iets gematigder dan
het Amerikaanse orkest, bij wie de
arme Petroesjka van een gewone hand
pop, die voelt en lijdt als gewone men
sen, in een buitengewoon goed func
tionerend robotje is veranderd.
Beide werken geven ons, ieder op
hun wijze, een echo van een verloren
wereld: het tsaristische Rusland name
lijk. Moussorgski's werk is de neerslag
van een sterke, maar ruwe verbeel
dingskracht, zoals die leefde in de ver
halen en de liederen van het volk. Dat
sommige stukken naar de schilderijen
van Hartmann (die niemand overigens
ooit gezien heeft)titels als „Tuileries"
of „II recchio castello" dragen, doet
niets ter zake: deze muziek is in iedere
noot, in al haar ruige ongegeneerdheid
die toch een element van verdruktzijn
bevat, volkomen on-westers. „Petroesj
ka" is het produkt van een tovenaar
(evenals de pop zelf in het verhaaltje)
en de bizarre kermisjool van de bur
gers, boeren en buitenlui wordt er met
alle liefde en gevoel voor sfeer in ge-
evoceerd, waarmee een emigrant (Stra-
winsky woonde al niet meer in Rus
land ten tijde van de compositie van
dit werk) ons over zijn eigen land
vertelt.
Sas Bunge
IN HET ACHTERTUINDE van een huis in de
negerwijk Poto Poto even buiten Brazza
ville de hoofdstad van Frans Equatoriaal
Afrika) hurkte een jongeman bij een oude
ton. Óm hem heen stonden enige verf
potten. Aarzelend greep hij een van de
kwasten, die naast hem op de grond
lagen. Hij doopte de kwest in de pot mei
turkoois blauw en begon voorzichtig een
grote Afrikaanse vogel met statige, langr
veren te schilderen. Het ging goed. Op
nieuw dompelde hij de kwast in de verf
pot en kort nadien prijkte een tweede
vogel op de ton. Het gezicht van de jon
geman glom van inspanning en trots. Vo!
bewondering bekeek hij zijn eerste
prestaties ais schilder.
Plotseling hoorde hij achter zich een ge-
ergerde stem: „Hé, ben je hier? Ik heb
drie dagen naar je gezocht. De had me
wel eens mogen waarschu Toen
zweeg de boze stem. Verschrikt sprong
de jongeman op. Agnstig keek hij om.
Zijn baas, de Franse schilder Pierre Lods,
had hem dus ontdekt. Wat zou er nu ge
beuren? De Fransman echter staarde ver
bluft naar de ton. Er heerste enige ogen
blikken een geladen stilte. Deze werd
verbroken door een korte, droge lach.
„Wel heb ik ooit! Het is bijna niet te
geloven!" Met de hand bootste Lods in
de lucht het ritme en het lijnenspel na
van het vogeltafereel op die oude ton.
Toen zei hij: „De wilt toch niet zeggen,
dat je van plan bent de voetstappen
van je baas te drukken? Of wel?" De
jonge neger, die niet goed wist, waar
hij nu eigenlijk aan toe was, lachte een
beetje „witjes". Maar eensklaps begreep
hij het. Zijn baas was alweer vergeten,
dat hij boos was geweest. Dat hij, Ossali,
zo maar van zijn werk was weggebleven
en dat hij zich wat verf en een paar
kwasten had toegeëigend, speelde plot
seling geen rol meer. Als bevrijd begon
Ossali te lachen. Hij danste, met in elke
hand een druipende verfkwast, in een
wilde uitbarsting van vreugde om zijn
„schilderij" heen.
co
ONDER de -ele boeken die op populaire
wijze de sterrekunde behandelen, neemt
„En er was licht" door Rudolf Thiel, voor
Nederland bewerkt door dr. H. Groot, uit
gegeven door J. M. Meulenhoff te Amster
dam, zeker een bijzondere plaats in. Daar
bij past het in de eerste plaats de waar
schuwing te herhalen welke de bewerker
in zijn voorrede onder woorden brengt:
„het is geen voor de leek geschreven leer
boek der sterrekunde. Dit is uitdrukkelijk
niet de bedoeling van dit werk. Het wil de
lezer alleen het verband tussen cultuur en
sterrekunde duidelijk maken."
Hieraan zou ik willen toevoegen: wie dit
boek ter hand wil nemen, zal er goed aan
doen eerst enkele populaire werken over
astronomie, zowel over de geschiedenis als
over de huidige stand van deze wetenschap,
door te werken. Anders vrees ik dat de
lectuur, wel verre van licht te brengen,
gelijk de titel suggereert, een chaotisch
beeld zal achterlaten door de opeenstape
ling van namen, feiten, anekdotes en be
schouwingen, die de schrijver enigszins
ademloos aaneenrijgt.
Men kan het boek ruwweg in drieën ver
delen: de astronomie in de oudheid, in de
renaissance en in de negentiende en twin
tigste eeuw. Het tweede deel beviel mij het
beste. Wat er over de oudheid gezegd
wordt, wemelt van apodictische bewerin
gen, die de toets ener wetenschappelijke
critiek niet kunnen doorstaan. Ik doe
slechts enkele grepen. Op pagina 4 is een
indeling gemaakt in tijdperken naar gelang
van het sterrebeeld waarin het Lentepunt
zich bevindt, zonder er rekening mee te
houden, dat de indeling van de ecliptica in
zones van precies dertig graden (welke
niet met de werkelijke begrenzing der
sterrebeelden samenvalt) van veel later
tijd dateert (zie pagina 28). Er wordt echter
aan elke periode een tijdsduur van 2000 a
2200 jaar toegedeeld. Het verband tussen
deze perioden en de stierverering in Kreta
en Babyion, het joodse Paaslam en het
vroeg-christelijk symbool van de Vis
(waarvan de beginletters in het Grieks de
woorden Jezus Christus, de Zoon Gods, de
Redder, vormen) is uiterst gezocht. Nog ge-
kunstelder lijkt mij de poging om het ster
rebeeld van de Tweelingen via een soort
goocheltoer in Egypte terug te brengen. En
bepaald komisch werkt op mij de bondige
conclusie: de sterrekunde is zevenduizend
jaar oud.
Het weinige, dat de schrijver over Egypte
zegt, is niet erg nauwkeurig. De kwestie
maanjaar-burgerlijk jaar is veel gecom
pliceerder dan de schrijver het voorstelt.
Hij verzwijgt het merkwaardige feit, da)
de Egyptenaren de nieuwe maand niet be
gonnen met de verschijning van de jonge
maansikkel, doch met de eerste niet-ver-
schijning (donkere maan). De schrijver
noemt Echnaton's godsdienst een abstracte
zonnedienst (pagina 9). Het was integen
deel een zeer concrete. De zon zelf met
stralenarmen was zijn god. „De 26 Egyp
tische decanen" (inplaats van 36) zal wel
een zetfout zijn (bladzijde 28). Een slordig
heid is om Melanchton (zwarte aarde
Schwarzerd) enkel uit zwart af te leiden
(pagina 66). De beschouwing over de tol op
pagina 73 is bepaald foutief, die over de
bol op pagina 131 onduidelijk. Hetgeen op
pagina 115 over het wijnvat gezegd wordt,
begrijp ik in het geheel niet. Om de man
die in alle astronomische boeken Hevelius
genoemd wordt „Hewelke" te noemen,
werkt verwarrend, terwijl Tycho Brahé
niet op zijn Deens gespeld wordt.
Maar ik wil met deze detailcritiek niets
afdoen aan mijn bewondering voor de
ALDUS BEGON voor de zeventienjarige
Ossali een nieuwe fase in zijn leven. Niet
langer was hij de huisjongen van Pierre
Lods, de Franse kuntschilder te Brazzaville
nee, hij werd diens leerling. Eigenlijk
had hij niet zo heel veel van de Europese
meester te leren. De innerlijke drang om
te schilderen, die hem tot de diefstal van
verf en kwasten had gebracht, werd steeds
groter. Na de allereerste, wat grove pro
beersels, ontplooide hij zijn talent en vaar
digheid zó snel, dat Lods er alleen maar
bewondering voor kon hebben.
Al heel gauw bracht Ossali zijn broeders
groot en klein, daar zij het ook met de
kwast wilden proberen. En weer wat later
kwamen zijn neefjes van alle leeftijden en
de vriendjes van de broertjes en de neefjes
opdraven. Deze jongelui vormden samen de
eerste klas van de „Poto Poto School van
beeldende kunst". Het duurde niet lang of
het atelier van Lods bleek te klein, doch dit
vonden de jonge, geestdriftige donkere ar
tiesten niet van belang. Zij gingen in de
tuin en op straat werken met de hulpmid
delen, die Lods hun verschafte. Zij verfden
mét alles öp alles. De hoofdzaak was, dat
Mounkala, een van de jonge kunstenaars
van de Poto-Poto-school, voor zijn veel
kleurig „Markttafreel"
Vrouwen op weg naar de markt, geschil
derd door Mwenze Kibwanga, leerling van
Romain-Desfossés.
De dieren van het Afrikaanse oerwoud
spreken sterk tot de verbeelding van
de artiest Nobert Hunga.
Ontwerp voor een wandtapijt door Pilipili
en N'kulu in Belgisch Kongo.
Bela-leerlinp van de Academie voor volks
kunst. van de Kongo brengt de verf
'zoals hier bij de voorstelling van de
rituele dans) met de vingertoppen aan
ze schilderen mochten. Zij maakten snel
naam. Enthousiaste bezoekers kochten hun
werken. In de Frans-Afrikaanse bladen
verschenen lange artikelen over het werk
der jonge kunstenaars.
VOOR PIERRE LODS was dit alles als
een openbaring. Hij wijdde zich met inzet
van zijn gehele persoonlijkheid aan zijn
nieuwe „leraarstaak". De directeur van So
ciale Zaken wees hem een nieuw gebouw
toe, dat hij in 1951 met zijn leerlingen be
trok. Van de eerste groep leerlingen waren
er tenslotte tien overgebleven, die genoeg
talent, belangstelling en doorzettingsver
mogen hadden om waarlijk kunstzinnige
prestaties van betekenis te leveren. Tiet
duurde nauwelijks een jaar of er werd
reeds een tentoonstelling van hun werk in
Brazzaville gehouden. In de loop der vol
gende jaren kwamen er exposities in Zuid-
Afrika, Duitsland, New York en Parijs tot
stand. Pers en publiek hadden slechts lof
voor het werk der jonge kunstenaars en
voor hun leermeester.
„Meester?" pleegt Pierre Lods te zeggen
„nee, dat ben ik niet. Ik geef hun alleen
de hulpmiddelen. De rest doen ze zelf. Zij
ontwikkelen zelf hun techniek. Ik kijk al
leen maar toe. De neger heeft een aange-/
boren gevoel voor compositie, ritme en
kleur, gekoppeld aan een sterke, onbedor
ven fantasie, als hij dit met verf tot uit
drukking kan brengen, is hij een kunste
naar!"
„WID MOETEN de jonge Afrikaanse
schilder de vrijheid geven, die onder
werpen te schilderen, die hij zelf ervaren
heeft. In geen geval mogen wij hem de
gestandaardiseerde esthetische waarden
van de blanke opleggen. Hij moet zijn
eigen persoonlijkheid en techniek kunnen
ontwikkelen!"
MET DEZE WOORDEN bevestigt Pierre
Romain-Desfossés de mening van zijn jon
gere collega Pierre Lods: hij heeft in Eli-
sabethville (Belgisch Kongo) precies de
zelfde ervaring als Lods in Brazzaville ge
had. Evenals Lods had Romain-Desfossés
zich na de oorlog in Midden-Afrika geves
tigd. En evenals Lods betrapte hij op een
goede ochtend zijn huisbediende bij het
schilderen. Het onverwachte, verborgen
talent van deze negerjongen (die lezen
noch schrijven kon) deed Romain-Desfos
sés besluiten, een „Academie voor Volks
kunst van de Kongo" te stichten. Hij boek
te daarmede evenveel succes als Lods in
Brazzaville.
Binnen een jaar kwam er een expositie
in Elisabethville, vier jaar later werden er
tentoonstellingen in West-Europa en de
Verenigde Staten gehouden. Zó gunstig
was het oordeel der critici in New York,
dat het „Museum of Modern Art" aldaar
een honderdtal doeken aankocht. De jonge
Afrikaanse kunstenaars beperkten zich
niet tot schilderen. Sommigen gaven de
voorkeur aan beeldhouwen. Anderen wier
pen zich op de pottenbakkerij. Weer an
deren maakten muurschilderingen en
ontwerpen voor wandtapijten. Hun inspi
ratie vonden zij in het Afrikaanse leven:
de jacht, de markt, de dansen, de vogels en
dieren van het oerwoud. Van hun leer
meester leerden zij slechts de beginselen
der techniek, die zij dan verder zelf ont
wikkelden. Onder zijn leiding ontplooiden
zij zich tot zelfstandige kunstenaars.
Hoe zullen de Afrikaanse kunstenaars
zich verder ontwikkelen, als zij niet
meer werken op de kunstacademie? Men
bedenke, dat de neger veelal geneigd is
zich in vrijwel alles te houden aan wat
zijn leermeesters hem leerden. Bovendien
is het bij negers een veel voorkomend ver-
(Van onze correspondent in West-Duitsland)
Van drie kanten lijkt een conjuncturele
opleving zich in West-Duitsland te tonen
Ten eerste liep het aantal werklozen in
West-Duitsland de vorige maand met
518.000 terug tot 589.000 man, waarmee de
normale stand van 1957 werd bereikt. Ten
tweede gaf de Westduitse minister van
Economische Zaken Erhard te Bonn een
zeer optimistisch beeld van de gehde con
junctuur vooral tengevolge van de prjjs.
dalingen. En ten derde bevestigde de on.
langs geëindigde Hannover Messe „baro!
meter van de Westduitse conjunctuur" se]
tioemd, de voorspellingen, dat er goed ver.
Kocht zou worden.
Wat het aantal werklozen aangaat: voor-
il van grote invloed is geweest, cat na de
Lange winter overal weer kon worden be.
tonnen met het bouwen van huizen. In
Leite is er dus sprake van eer. seizoenop.
Leving, welke ditmaal evenwel, hoe laat
zij ook is ingezet, een bijzonder grote
.draagwijdte heeft. Thans is het punt na-
oij, dat de oude stand van 365.000 werk
lozen kan worden bereikt, waarbij in
West-Duitsland gesproken wordt van vol
ledige werkgelegenheid.
Minister Erhard gaf te Bonn voor CDU-
parlementariërs een zeer optimistisch
beeld van de Westduitse economie. De
prijzen zijn zijns inziens de eerste vier
maanden van dit jaar zeer stabiel geble.
ven en dalen eerder dan dat zij stijgen.
De Hannover Messe heeft volgens Erhard
aangetoond, dat van de daar aangeboden
goederen niet minder dan 69 percent on
danks hogere kwaliteit niet duurder zijn
dan in 1957. Bij zeven percent van de
aangeboden goederen kwam prijsdaling
voor, vooi-al in de sectoren kunststoffen"
chemische produkten en produkten van de
elektro-industrie. Erhard zei voorts, dat
West-Duitsland ondanks de afzetmoei-
lijkheden van de Roerkolen, de invoer van
Amerikaanse steenkool niet zal belemme
ren. Europa moet zijns inziens de mark
ten open houden.
De Hannover Messe heeft bepaald geen
kopersvoorzichtigheid of scepticisme ge
toond. De vraag en de omvang der con
tracten waren overweldigend. Duidelijk
bleek te Hannover dat de dynamische ont
wikkeling van de techniek impulsen voor
de verkoop biedt. De vele nieuwe dingen
op het gebied van de elektrotechniek en
de chemie, bureaumachines en kantoor
organisatie, hebben de verkoop zeer be
gunstigd. De staal- en ijzer industrie, die
met nieuwe materialen kwam voor de
atoomindustrie profiteerde eveneens van
deze tendens. Daartegenover staal, dat de
machineindustrie tengevolge van de nei
ging om de investeringen in te perken niet
de verkoop van het vorige jaar kon be
reiken.
In de stroom publikaties over het tien
jarige Israel is van de hand van de vlie
gende journalist-propagandachef-illustra-
tor C. F. (Kees) van Dam,' die tot voor
kort vele honneurs waarnam bij de IJmui-
dense Hoogovens, een prettig leesbaar
boekje verschenen onder de titel „Israël,
een staat in wording". Een reisverhaal,
dat echter geenszins te kort doet aan da
religieuze en sociale achtergronden van
het bedreigde land aan de Middellandse
Zee en dat de schrijver de kans bood zijn
liefde te belijden voor de jonge staat, die
een asiel wist te verschaffen aan Joden
uit de hele wereld, maar zelfs aan de
aartsvijandige Arabieren en daarnaast
voldoende tijd bleek over te hebben om
een gezonde maatschappij op te bouwen
in het beloofde land.
Kees van Dam heeft het kleine land van
noord naar zuid doorkruist en zijn indruk
ken doorweven met aantekeningen van so
ciografische, toeristische en oudheidkun
dige aard, daarbij duidelijk schiftend in
de veelheid van impressies, zodat er een
kernverhaal overbleef, waaruit vrij dui
delijk het karakter en de sfeer van Pales
tina naar voren treden. Het is geen littera
tuur geworden en hij zal het waarschijn
lijk ook niet zo hebben bedoeld naar
onze smaak is het hier en daar zelfs iets
te makkelijk gegaan, omdat de spreektaal
van de schrijver tot voertaal van het boek
werd verheven en hier en daar storende
populariteiten door de geschiedenis rond
waren.
De foto's, die de heer Van Dam voor de
illustratie van zijn Odyssee gebruikte zijn
bepaald beter dan de tekeningen, die hij
als vignetten door de tekst strooide.
levendige wijze, waarop leven en werken
der astronomen uit de renaissance (Coper
nicus, Tycho Brahé, Kepler, Galileï en
Newton) wordt verhaald, al mogen alle
vermelde anekdoten niet historisch zijn
(Newton en de appel bijvoorbeeld).
Ook om zijn lezers de moderne astrono
mie duidelijk te maken, geeft de schrijver
zich veel moeite. Ik meen mij hier van
detailcritiek ontslagen te kunnen rekenen,
daar de bewerker reeds in voetnoten op
enkele omissies en onjuistheden wijst.
Maar tot besluit zou ik willen verklaren:
dit boek is een lofwaardige poging om het
eens anders te doen dan anders en dat zal
zeker vele lezers trekken. Het is royaal
uitgegeven en de vele reprodukties buiten
de tekst zijn prachtig.
BIJ het streven aan gebouwen een nieuw „gezicht" te
geven, is er onlangs een poging gedaan, die zeker waard is
nader bekeken te worden. Het betreft hier een ontwerp voor
een kantoorgebouw van de Caltex te Den Haag, gelegen aan
de Conradkade hoek Verhulstplein. De ontwerpers, prof. ir.
C. Wegener Sleeswijk en S. J. S. Wichers (architecten B.N.A.)
zijn er bij het ontwerpen van uitgegaan een gebouw op te
trekken, waarbij het beton niet zoals gewoonlijk is wegge
werkt. Het is dus ontworpen als een niet-geïsoleerd beton-
skelet, waarin de ramen zijn geplaatst als vulling. De con
structie is dus ook binnen zichtbaar „schoon uit de kist"
Het is te begrijpen dat het uitvoeren van dit bouwwerk
vele extra zorgen met zich bracht.
Het betonskelet is vrijwel geheel uitgevoerd in een zorg
vuldig gemaakte en gelijmde triplexbekisting. Hierdoor zijn
zichtbare naden in het beton voorkomen. Slechts aan enkele
gemetselde scheidingswanden en aan de kopwanden vindt
men pleisterwerk. Daar is het beton dus niet zichtbaar.
De vloervelden werden gestort op heraklithplaten, die in
'de bekisting werden gelegd voor men met het storten begon.
Het is een merkwaardig gezicht aan de onderkant van de
trappen bijvoorbeeld die ruwe plaat met vezels en al te zien.
Wie meent dat deze ruwe afwerking niet voldoet zal bij het
zien van de bereikte resultaten toe moeten geven, dat deze
functionele opzet zeker geslaagd mag heten.
De tijd zal moeten leren of het op deze wijze bouwen in
beton verantwoord is. Den Haag ligt dicht bij de zee en de
hoek, waar genoemd gebouw een plaats heeft gekregen, vangt
alle wind- en regenvlagen op, zodat nog afgewacht moet
worden of het niet-geïsoleerde beton de tand des tijds even
goed zal doorstaan als geïsoleerd, dus bekleed beton.
Men verwacht geen schokkende gevolgen en ongetwijfeld
•il deze vorm van beton navolging vinden.
De ontwerpers hebben waar mogelijk het beton tegelijk
een versierende functie gegeven. Zo lijken de muren in de
hallen en trappenhuizen bekleed met latwerk, doch dit is niet
het geval. Men heeft latten tegen de bekisting aangebracht
voor men het beton ging storten en hierdoor heeft men dus
uitsparingen op die plaatsen gekregen, die het effect van
'ntbekleding geven.
Staat men op de hoek van de Conradkade dan zal men op
de noordelijke kopwand een groot reliëf van de kunstenaar
Harry op de Laak zien. De linkerhelft beeldt de „natuur"
uit en de rechterhelft de „techniek". De werktekeningen van
dit grote ornament zijn op ware grootte gemaakt en daarna
in hout op de bekisting aangebracht. Het is te begrijpen dat
het storten van het beton ook hier weer de nodige zorgen
vereiste, teneinde alle details in het beton te kunnen vatten
De ontwerpers en uitvoerders hebben hier bewezen, dat
beton in een „schone" uitvoering zeker vele mogelijkheden
biedt, die nog lang niet genoeg worden uitgebuit.
schijnsel, dat zij steeds terugkomen op de
zelfde onderwerpen, die zij dan steeds weer
met dezelfde techniek behandelen. In Wes
terse ogen krijgt Afrikaanse kunst daarom
wel eens iets eentonigs. Voor de neger
kunstenaar en zijn Afrikaanse publiek is
het zulks echter allerminst. De neger is
sterk gebonden aan de traditie en daarom
is voor hem de vervaardiging van elk
kunstvoorwerp (telkens weer) een beleving
van die traditie.
Het schilderen diende tot voor kort in
Afrika slechts om maskers, gebruiksvoor
werpen, muren en schilden te versieren.
Ossali en zijn kunstbroeders zetten de oude
tradities in hun werk voor. Elk hunner
schilderijen, hoe vaak het gegeven ook
herhaald wordt, is door hen echt „beleefd".
Voor hen is traditie geen sleur. Zij zullen
op hun eigen manier de weg bewandelen,
die hun leermeesters hun hadden gewezen
naar een nieuwe vorm van uitdrukking, die
zelfstandig gewaardeerd wil worden.
GEDURENDE de vakantie van het
symfonie-orkest van de B.B.C. kunnen de
luiteraars kennis maken met het Schots
nationale orkest onder leiding van zijn
nieuwe dirigent Hans Swarowsky, wiens
gesproken portret op zondag 15. juni in
„Music Magazine" (Home Service 330 en
276 meter, 10.30 uur) te horen is. Swarow
sky was een vriend van Richard Strauss
een leerling van Schönberg en stond meer
dan eens voor het Weens symfonie-orkest.
In het eerste programma voor de B.B.C.
(dat maandagavond 16 juni om zeven uur
door de Home Service wordt uitgezonden)
zijn de „Vuurvogel"-suite van Strawinsky
de tweede suite uit „Daphnis et Chloe
van Ravel en een werkje van Britten op
genomen. Daarna kan men het Schotse
ensemh'e woensdagavond met een ouver
ture van Elgar en de Symfonie in d van
Franck horen. Op zaterdagavond 21 juni
tenslotte hoort men eeneen andere com
binatie van drie B's dan Bach, Beethoven
en Brahms, namelijk Beethoven, Blacher
en Bartök, welke concert via het Derde
Programma de ether ingaat.