9etaat man, Bxt-tiiv-aAd
Iedere nacht zoekt de „Jan Nieveen" trouw
de weg naar het woud van gekleurde lichten
Erbij
Rood wit Mauw
in Duitsland
Prijsvraag voor ontwerpen
van spoorwegaffiche
De Martinikerk en het stadhuis zijn juwelen
van religieuze en burgelijke bouwkunst
ZATERDAG 28 JUNI 1958
PAGINA DKii-:
Het portret dat prof. Jan Wiegers van
ir. J. H. Vermeulen schilderde, is één
van de recente werken van deze kun
stenaar, welke thans tot 20 juli met een
groot aantal andere schilderijen, aqua
rellen, tekeningen en grafiek in het Mu
seum Boymans te Rotterdam geëxpo
seerd worden. Onze medewerker voor
beeldende kunsten wijdde nog niet zo
lang geleden een bespreking aan deze
schilder ter gelegenheid van zijn
tentoonstelling in Groningen.
(Van onze correspondent in Bonn)
TOEN de Nederlandse schrijver Adriaan
van der Veen enige maanden geleden te
Hamburg een lezing had gehouden over
de moderne Nederlandse litteratuur,
schreef een van de grootste Westduitse
dagbladen, dat het toch wel opmerkelijk
was en in het geheel niet bekend
dat Nederland niet alleen een gebied is
van molens en tulpen. Zo in de geest van:
„ze doen daar, sedert Rembrandt err Van
Gogh, warempel nog altijd aan cul
tuur...!" Als onder auspiciën van de Ne
derlandse ambassade in Westduitse plaat
sen filmvoorstellingen zijn gehouden, hoort
men van de toeschouwers zonder uitzon
dering positieve reacties. Zoals dr. H. J.
Friedericy, hoofd van de afdeling cultu
rele zaken van de ambassade te Bonn, ons
dezer dagen vertelde, komt die reactie vaak
op het volgende neer: „Tjonge, dat was
geweldig. Wij hadden ons Nederland altijd
heel anders voorgesteld. Dat een klein
volk zoveel presteert, is het geen wonder?
Ik dacht dat ze alleen tulpen en molens
hadden.
TULPEN EN MOLENS. Wie in het bui
tenland woont, vervloekt ze af en toe, ware
het niet dat ze toeristen aantrekken, dat
ze ons dus aan deviezen helpen, dat ze
van onschatbare waarde voor ons land zijn
Tulpen en molens, dat is voor de man-in
de-straat in een groot deel van de wereld
ons land. De reder, de zeeman, de hoog
leraar, de journalist zij alleen weten
wel dat we nog meer kunnen maken en
dat we nog meer hebben, maar toch.tul
pen en molens, dat is Nederland en we
doen er hard aan mee, omdat het zo goed
is voor de vreemdelingenindustrie. Hol-
landweken in Duitsland organiseren we
met in ons blazoen een Volendammertje
en u raadt het een molen. We ver
kopen kaas met molentjes en tulpen. We
zijn er gelukkig nog niet in geslaagd on
ze cultuur te tonen als molentjescultuur.
Maar men vraagt zich af of we niet al
te zeer gedaald zijn met onze propaganda.
Dat is bepaald niet het geval met de
voorlichting over Nederland door de af
deling culturele zaken van onze ambassa
de in West-Duitsland, welke afdeling te
Bad Godesberg bij Bonn is gevestigd en
onder leiding staat van dr. H. J. Friede
ricy, oud-ambtenaar van het binnenland
se bestuur in Nederlands-Indië, oud-
hoofd van de afdeling voorlichting van on
ze ambassade te Washington, schrijver
van de roman „De laatste generaal, Bon-
torio" en van de novellenbundel „Vorsten,
vissers en boeren". Deze man kent het
klappen van de voorlichtingszweep, zoals
hij tijdens de gehele „Indonesië-geschie-
denis" in Amerika heeft getoond. Hij ver
telde ons dat viervijfde van al het werk
van zijn afdeling buitenwerk is, hetgeen
wil zeggen dat hij en zijn drie medewer
kers de boer opgaan en de Nederlandse
cultuur in de ruimste zin des woords de
Duitsers als het ware aan huis bezorgen.
Het betreft hier lezingen, filmvoorstellin
gen, tentoonstellingen, balletvoorstellingen
en wat niet al. Politieke voorlichting krijgt
de Duitser wel in zijn krant voorgescho
teld. Veel meer belangstelling bestaat er
voor niet-politieke zaken, vooral van de zij
de van de Westduitse jeugd.
doorloopt. Deze hal, vroeger de Vierschaar,
vormt met de burgemeesterskamer en de
raadzaal een waardevol interieur, v/aarin
kostbaarheden en curiositeiten elkaar af
wisselen.
Tot de laatste moet sinds kort de gul
den gerekend worden welke in de oude
schatkist in de hal ligt. Hij is daarin ge
worpen door een Amerikaans officier, die
getroffen bleek door de leegte in de kist.
Sindsdien voelen ook Nederlandse bezoe
kers zich gedrongen dit voorbeeld te vol
gen, zij het dan dat zij zich tot beschei
dener muntstukken beperken. Tot hen die
in vroeger jaren een der drie sleutels van
de schatkist bij zich droegen, heeft ook
Jacob Gysberts, burger en burgemeester
van Bolsward behoort. Zijn burgerzin heeft
hij vereeuwigd in de betimmering in de
raadzaal. Bij de jongste restauratie ont
dekte men in dat prachtige werkstuk de
inscriptie waarbij de vader van Gysbert
Japicx zich tevens voorstelde als de ont
werper van het gebouw. Vader en zoon
ontmoet men ook in de door Cor Reisma
ontworpen, bij Bogtman in Haarlem ver
vaardigde gebrandschilderde ramen in het
trappenhuis. Tezamen met de raadgever
voor het siedsrecht, pater Johannes Brug
man, wordt in hun gestalten de glorie van
Bolsward als behoedster van kunst en cul
tuur uitgebeeld. Een glazen triptiek in het
nieuwe gedeelte verhaalt ook van een an
dere deugd, die der barmhartigheid. Louis
Boermeester vertolkte daarin de dank der
inwoners van Weesp voor uit Bolsward
ontvangen steun in de hongerwinter. Maar
men keert gaarne weer naar de raadzaal
terug, waar de Haarlemse meesters een
passende tijdelijke omgeving deelachtig
zijn onder de consoles welke behouden
bleven van het Stadhuis van 1474 en in
de nabijheid der tinnen stadswijnkannen,
die de wisselvalligheden van zeven eeuwen
hebben overleefd.
DE BEMANNING van de „Jan Nieveen"
bestaat uit vijf vriendelijke koppen. Omdat
ze toch de tijd hebben en de weg wel kun
nen dromen tonen ze hun bereidheid tot
een praatje op royale wijze. Hofmeester
Verschoor, zoon van de laatste vuurtoren
wachter van Schokland en een Haarlemse
moeder, is de nestor van het gezelschap.
Van de vijfendertig jaren die hij op „een
drijvend stuk ijzer" doorbracht, heeft hij
Het voorlichtingscentrum van de in de
Internationale Spoorwegunie samenwer
kende spoorwegmaatschappijen van Europa
heeft een affichewedstrijd uitgeschreven,
waaraan inwoners van alle Europese lan
den kunnen deelnemen.
Er wordt gevraagd een affiche te ont
werpen, dat betrekking heeft op het van
huis-tot-huis-vervoer van goederen per
spoor en waarvan de voorstelling van toe
passing moet zijn op alle Europese landen.
Een jury zal voor 10 oktober van dit jaar
de winnaars aanwijzen. Aan de wedstrijd
zijn verbonden: een hoofdprijs van 500.000
lires, twee tweede prijzen van 250.000 lires
en drie derde prijzen van 100.000 lires.
Dezer dagen zijn wij de honderd Haarlemse kunstwerken
vooruitgereisd, die deze zomer in het stadhuis van Bols
ward tentoongesteld zijn. Het is de twaalfde keer sinds
de bevrijding dat men in Boalsert, hert fan de Westergoa,
een dergelijke expositie houdt. Tentoonstellingen zijn de
laatste jaren in vele kleinere steden en zelfs dorpen een
gewoon verschijnsel geworden. Men demonstreert er vaak
minder zijn kunstliefde dan zijn vitaliteit mee.
De tentoonstellingen in Bolsward vloeien echter niet voort
uit de zucht om mee te doen met de grote culturele mode.
Zij vormen integendeel een karakteristieke uitdrukkings
wijze van deze nobele stedelijke gemeenschap, die vele
materiële tegenslagen zonder zelfbeklag heeft gedragen
en haar troost heeft gezocht in de blijvende waarden van
de geest, welke onvergankelijk bleken toen de commer
ciële glorie der Hanzestad reeds lang was verbleekt. De
inwoners van Boalsert gevoelen zich voor alles de mede
burgers van de grote dichter Gysbert Dapicx, van de
drukker-uitgever Samuel van Haringhouck, van de burge-
meester-notaris-graveur Michiel Elgersma, van de zilver
smeden Baerdt en van zovele anderen die dragers waren
van zowel de Friese als de Nederlandse cultuur. Het is
daardoor in de eerste plaats dat Bolsward stad is gebleven
temidden van een agrarisch gebied en dat het een eigen
fier en joyeus gelaat heeft behouden ondanks de voor de
tweede wereldoorlog afnemende welvaart en toenemende
zuigkracht van de omringende zustersteden Ljouwert, Snits,
Frjentsjer en Haens (om de oorspronkelijke namen te bezi
gen). Toen na de bevrijding nieuwe krachten zichtbaar
werden in een voor het eerst weer toenemend bevolkings
cijfer is de cultuurhistorische betekenis van de stad achter
grond geworden voor een opmerkelijke uitleg. De woningen
(waaronder vele van een houtrijk type, dat op de over
gang van stad en landschap uitnemend' past) en de scholen
staan aan straten en lanen die de namen van Friese
figuren uit de gebieden van wetenschap en kunst, zoals
de taalgeleerde dr. loost Halbertsma, de uitgever Claude
Fonteyne en de geleerde geestelijke verzetsstrijder dr.
Titus Brandsma, dragen. Het „Plein 1455" in welk jaar
„op rade en consente" van Johannes Brugman het Boalster
stadsrecht in werking trad neemt in het nieuwe straten
plan een ereplaats in, zinrijk omzoomd door scholen, waar
onder de nieuwe rooms-katholieke hbs.
Bolsward is gesteund door zijn verleden, ook in ander
opzicht in de toekomst getreden. Het sprak zich in 1952
door middel van een proefstemming uit voor een sterke
Europese samenwerking. Die moderne ontwikkeling be
tekent voor de Bolswarders echter niet, dat het eigen leven,
het eigen recht en de eigen verantwoordelijkheid van de
plaatselijke gemeenschappen sterven. De vrijheid is het
schild voor de veelvormigheid van het leven. Daarom riep
de raad der gemeente Bolsward, die kleine maar hechte
gemeenschap van ruim achtduizend zielen op een gebied
van nog geen duizend hectaren onder de wijde Friese
hemel, in 1955 bij het vijfde eeuwfeest van het stadsrecht
de raden van de andere Nederlandse gemeenten om op
te letten op de sterke wortels van de oude vrijheid, om
acht te geven op de gevaren van de perfectionering van
de administratie, om te waken tegen de vervlakking van
het politike leven en tegen de verslapping van het ver
antwoordelijkheidsbesef. Bovenal riep de gemeenteraad
van Bolsward op om met jaloerse liefde de wacht te hou
den bij het eigen recht der gemeente.
Dat is taal die ook in Haarlem wordt verstaan. De honderd
Haarlemse meesters zullen zich dan ook in hun tijdelijke
omgeving even goed thuis voelen als wij dat hebben
gedaan.
J. II. Bartman
VAN DE vijfenzestig Friese kerktorens,
die met een zadeldak gedekt zijn, is de
ruim vijftig meter hoge, uit 1336 daterende,
toren van de Bolswarder Martinikerk de
voornaamste, zoals ook dit oorspronkelijk
aan de schutspatroon van Frankrijk ge
wijde bedehuis het monurrientaalste van
Friesland is.
In de tijden dat het centrum van de Wes-
tergoo nog een welvarende Hanzestad was
moet de toren een welkom baken zijn ge
weest voor de schippers op de Middelzee,
de geduchte zeearm, die nu voor de klei-
bouwstreek in het noorden en de Greid-
hoek in het westen heeft plaats gemaakt.
De bijna zeventig meter lange en vieren
twintig meter brede kerk, karakteristiek
HET VERTREK is onwezenlijk en ro
mantisch. Terwijl de „Jan Nieveen" uit het
haventje de nachtelijke zee in glijdt, lijken
alle klokken van Lemmer te luiden. Dat
lijkt maar zo. Het slaat elf uur, het tijdstip
waarop de „Jan Nieveen" volgens dienst
regeling de langste zeereis, welke binnen
de Nederlandse grenzen mogelijk is, moet
beginnen. Want de passagiers spreken lie
ver over de Zuiderzee dan over het IJsel-
meer.
De afstand tussen Lemmer en Amster
dam, tussen donker en licht, wordt in vijf
eneenhalf uur overbrugd op de gestage
cadans der scheepsmotoren. Wanneer men
de overtocht al een paar keer heeft vol
bracht, doet men dat ook. Daaraan herkent
men op de „Jan Nieveen" de habitués. De
nieuweling, die alles nog écht wil beleven,
verraadt zich door zijn ongedurigheid. Hij
zoekt omslachtig een plaats. De salon?
Daar wordt de gehele nacht misschien ge
praat. De kajuit? Daar ziet men niets. Het
bovendek? Maar dat zal koud worden. Het
wordt toch de kajuit, want het is er niet
druk, men kan er voor een paar dubbeltjes
een kussen huren, languit op de banken
gaan liggen en doen alsof men gaat slapen,
net als de anderen. Bij het vertrek staat
men nog aan dek om de natriumvlekken
langs de havenkaden langzaam te zien op
lossen in de duisternis. Het is half twaalf
wanneer men naar de kajuit teruggaat om
te genieten van het getjoek der motoren.
Anderhalf uur later gelooft men voldoen
de te hebben gedommeld. Men snelt naar
boven, men wil weten waar men is. Hof
meester Verschoor behoeft niet naar buiten
te kijken om dat te kunnen vertellen. De
lichtjes aan bakboord branden in Urk, die
aan stuurboord, in Enkhuizen, op verre af
stand. Het vage schijnsel voor ons uit, dat
is al de gloed van de Amsterdamse licht
reclames en straatlantaarns, die gedoofd
zullen zijn wanneer we in de Oranjesluizen
meren. De lichtbundels, die in het noorden
regelmatig in een wijde boog zwaaien, wor
den rondgezonden door de vuurtorens op
de Waddeneilanden.
Om ons heen twinkelen tientallen licht
jes, veraf en dichtbij, in het zwarte water
veld. Zo nu en dan wijken kapitein De
Boer en stuurman Auke voor zo'n sterre-
tje-der-zee behoedzaam uit, want de „Jan
Nieveen" kan zijn omvang ten spijt beter
uit de voeten dan zo'n notedopje, waarin
een visser uit Urk, Enkhuizen, Lemmer of
Staveren zijn paling verzamelt.
Het is „vuurzichtig" weer, zegt kapitein
M. de Boer, wiens naam op het honderd
zevenenveertig ton metende schip staat:
het is donker voor de tijd van het jaar en
daarom kunnen we al die lichtpunten zo
duidelijk waarnemen. Van die kans moeten
we ook wel profiteren want achter de „Jan
Nieveen" gloort reeds het sterkste licht
punt dat de mens kent.
een kwart eeuw tussen Amsterdam en
Lemmer gesleten. Hij wil nu best aan de
wal, maar toch niet om een „zittend leven"
te leiden. Zijn laatste aanlegplaats, zo
hoopt hij, zal er een moeten zijn voor de
lafenis van het wegverkeer en daarom
haspelt hij met Rijkswaterstaat over een
pleisterplaatsje aan de nieuwe rondweg om
Lemmer, waar hij woont wanneer hij niet
op de „Jan Nieveen" koffie en soep schenkt
en van zijn ervaringen vertelt. Over die
keer ver voor de oorlog dat ze met
de „Friesland" twee dagen in het ijs zaten.
Over de luchtslagen boven het IJselmeer
in de tweede wereldoorlog en over de be
schieting die men net ontsprong, omdat het
aanvallende vliegtuig juist werd neerge
schoten. Over die trieste aanvaring in de
hongerwinter met de tegenligger welke
men niét opmerkte omdat slechts met een
streepje licht mocht worden gevaren. Veer
tien mensen kwamen bij die ramp om het
leven. Er waren onderduikers bij en onder
nemers van voedseltochten. De Lemmer
boot voer nooit zo nuttig als in die dagen,
toen zij nog de enige verbinding vormde
tussen de benarde vesting Holland en het
land van melk en honing aan de overzijde.
De steenkolen voor de overtochten werden
uitgespaard op de karige toewijzingen voor
de vrachtdiensten waarbij de bezetters zelf
belang hadden. De Duitse bewakingsdien
sten wilden daaraan nog wel eens mond
jesmaat iets toevoegen omdat ze de van
de reizen meegebrachte vis zo lekker von
den.
KAPITEIN DE BOER sinds drie jaar
de baas op de „Jan Nieveen" geeft om
drie uur in de morgen les in navigatie. De
streep lichtjes aan bakboord duidt op het
bestaan van Lelystad, aan stuurboord ziet
men Volendam schitteren. Kapitein De
Boer en zijn stuurman Auke laten zich
door die verlokkingen niet afleiden: zij
koersen recht-toe recht-aan op het woud
van witte, gele, rode en groene lichtpun
ten, waarin ze feilloos de weg weten, maar
het gelukt hun niet de geheimen van dat
seinstelsel volledig voor leken te ontsluie
ren. Terwijl de „Jan Nieveen" tussen de
groene lichtreclame van een fabriek in
Weesp en het rode kruis op de kerk in
Volendam doorklieft, mogen we door de
kijker van de kapitein boeien en bakens,
zeilen en masten opsporen. Het duurt niet
lang of we hebben de kijker niet meer
nodig: we bevinden ons midden in een
grijze, vale, wat kille morgen, waarin
recht voor ons de stalen overspanning van
de Schellingwouderburg in zicht komt.
HEEFT DE LEMMERBOOT nog reden
van bestaan? Wie de trein neemt in Am
sterdam is twee uur en zevenendertig mi
nuten later in Leeuwarden gearriveerd.
Daar kan geen enkel vervoermiddel tegen
op, zeker geen motorboot, die de veertien
kilometer per uur niet overschrijdt. Wie in
Haarlem op de trein stapt naar Alkmaar
om daar de bus over de Afsluitdijk naar
Leeuwarden te pakken bereikt de Friese
hoofdstad in drie uur en drie kwartier. De
„Jan Nieveen" doet over het IJselmeer-
traject vijfeneenhalf uur en dan volgt nog
de busreis naar de plaats van bestemming.
Desondanks wordt er vooral in de va
kanties een ruim gebruik gemaakt van
deze oeververbinding. Dan wordt er zowel
een dagdienst als een nachtdienst gevaren
en hoewel men de zevenhonderd passa
giers, die de „Jan Nieveen" kan mee
nemen, slechts zelden bereikt, kan men
vooral in de weekeinden toch wel op een
vaste clientèle van driehonderd tot vijf
honderd man rekenen. Men zou de „Jan
Nieveen" dan „Jan Pleizier" kunnen noe
men, want die vakantiegangers zijn wel
voorzien van accordeons, gitaren, mando
lines en forse stemmen. De meesten nemen
de fiets of de brommer mee, zodat ze bij
aankomst niet op de eerste bus behoeven
te wachten. Op die manier sparen ze. vee!
geld uit, want een retourtje met de Lem
merboot, dat bovendien nog vijftien dagen
geldig blijft, kost slechts twee rijksdaalders
ger, maar toch tamelijk constant. Er wordt
dan om de andere nacht gevaren ten be
hoeve van bepaalde categorieën van vaste
klanten: mensen die de treinkosten willen
uitsparen, degenen die in Amsterdam wer
ken en in Friesland wonen en met behulp
van snipperdagen een lang weekeinde kwe
ken. Vijftig passagiers is in die periode al
veel en wanneer men de ruimen niet vol
zou kunnen laden met tabak en sisal en
wanneer men als retourvrachten de zuur
tjes en pepermuntjes uit Sneek niet had,
zou de aan de maatschappij „Nederland"
geparenteeerde rederscombinatie, waarin
Van Swieten de boventoon voert de dienst
wel kunnen staken en de „Jan Nieveen"
opleggen.
HET IS PRECIES vier uur wanneer de
„Jan Nieveen" voor de Schellingwouder-
brug ligt. De kapitein zet de motoren stop,
want er pinken nog drie rode lichten in de
pijlers. De brugwachter is echter op tijd
gekomen. Een rood lichtje wordt groen.
Een tweede volgt en dan het laatste. De
klappen van het beweegbare gedeelte van
de brug zijn geopend, de „Jan Nieveen"
stoomt op. Even later nieuw oponthoud: de
Oranjesluizen. Ze worden met de hand
achter ons dichtgedraaid en na een kwar
tiertje even handig voor ons geopend. Ge
flankeerd door de kranen, dokken en ve
men van het Amsterdamse havenbedrijf
en twee dubbeltjes. Een gewone fiets
mag men al voor een gulden inschepen, een
brommer voor een daalder. Wie fiets- en
boottocht handig combineert kan 's avonds
om elf uur uit Amsterdam vertrekken, de
volgende morgen van Lemmer naar Har-
lingen fietsen om daar de boot naar Vlie
land en Terschelling te pakken: een bijzon
der aantrekkelijke reisroute. Aan de zeilers
op het Snekermeer en andere Friese plas
sen biedt de Lemmerboot eveneens een
hoog genoteerde service: zij kunnen hun
jollen, valken, regenbogen, larken en zes
tienkwadraten op het dek van de „Jan Nie
veen" laten tillen. Ze slapen dan aan boord
van hun eigen vaartuig, terwijl dat com
fortabel naar de thuishaven wordt ge-
tjoekt.-
Buiten de vakantietijd is de belangstel
ling voor de Lemmerboot wel veel gerin-
gaat de „Jan Nieveen" recht op de over
kapping van het Centraal Station af. De
passagiers rekken zich uit, beginnen te
drentelen. De verloofde en verliefde paren
kussen elkaar voor de laatste keer, zij
hebben een beste reis gemaakt. Toch
stroomt de „Jan Nieveen" niet leeg wan
neer de trossen om de steigerpalen liggen.
Want het is vijf uur in de morgen en het
duurt nog zeker een uur voor de eerste
tram komt. Er zijn er die tot negen uur
moeten wachten op een treinaansluiting of
op het begin van hun werk. Daarom ein
digt de gastvrijheid van de Lemmerboot
niet op het ogenblik dat zij in de haven ge
meerd ligt. Wie aan boord wil blijven mag
dat rustig doen. Kapitein De Boer ver
dwijnt in zijn hut. Het is nu zijn tijd om te
slapen.
J. H. Bartman
voor de wat gedrongen bouwtrant van de
Nederrijnse gotische school, boeit aan alle
zijden het beschouwend oog, zoals zij daar
staat op haar terp, laatste herinnering aan
de Franciscanerkerk waaromheen zij in de
jaren tussen 1446 en 1466 werd gebouwd.
Nu haar restauratie, een inspanning van
eveneens twintig jaar, kort geleden is vol
tooid is voluit de Sint Maarten het
onbetwiste symbool van Boalsert, schutse
van kunst en cultuur. Biedt deze driebeu-
kige bakstenen pseudobasiliek met haar
tienhoekig koor en haar spitsboognissen
een imposante aanblik, zij bewaart ook
waardevolle kunstwerken zoals de uit een
onverzaagde eikenboom vervaardigde kan
sel. Het was de meubelmaker Pyter Jur-
jens die dit kunststuk van houtsnijwerk in
1662 voltooide. De zijden stellen de vier
jaargetijden voor met schelpen als verbin
dend motief: een herinnering aan de Mid
delzee, waaraan Bolsward zijn aanvanke
lijke bloei en als Hanzestad zijn adelaar in
het wapen dankte. Werkte Pyter Jurjens
drie jaren aan de preekstoel voor een be
loning van nog geen achttienhonderd gul
den en zes zilveren lepels, Rothschildt bood
vergeefs een veelvoud van dat bedrag. De
uit 1730 daterende vroedschapsbank bevat
op dezelfde thema's geïnspireerd snijwerk
als de preekstoel, maar er is zichtbaar met
heel wat minder geduld aan gewerkt. De
koorbanken stammen uit de vijftiende
eeuw, toen ze nog in de in haar beschei
denheid zo beminnelijke Broerenkerk ston
den, een overblijfsel van het in de der
tiende eeuw in Bolsward gestichte Fran
ciscanerklooster.
Koster D. de Way, laatste telg uit een
dynastie van bijkans tweehonderd jaar,
vergeet het in de jaren 1775 tot 1781 door
Hinsch in Groningen gebouwde orgel met
zijn 3186 pijpen, drie klavieren en 53 re
gisters met rugpositief evenmin. De notaris
en verdienstelijk amateur-graveur Michiel
Elgersma heeft het aan zijn stad geschon
ken, Het wordt al vijfentwintig jaar be
speeld door Gezinus Schrik, wiens jubi
leum in deze dagen wordt gevierd met een
ambitieus concert, waarop onder meer
Handels Dettinger Te Deum zal worden
uitgevoerd. Het is overigens niet het enige
orgel in de Sint Maarten. In een hoek van
een der zijbeuken, waar de zware tuf
stenen toren zijn begin vindt, staat een
in 1645 gebouwd, nu gedemonteerd koor-
orgeltje, ook al aan de Broerenkerk ont
leend, op het geld voor zijn herstelling te
wachten. In de andere zijbeuk wijst koster
De Way op twee door de glazenier Louis
Boermeester ontworpen ramen, die onder
drukking en verzet en inzonderheid de
Friese melkstaking in herinnering roepen.
Hoe schoon de koster daarbij ook in het
Fries declameert, de ramen maken in al
haar kleurenweelde toch minder indruk
dan de tere pasteltinten van beschilderin
gen van muren en gewelven,
We werpen nog een blik op het borst
beeld van Gysbert Japicx en wandelen
langs de ingetogen Dijlakker met zijn sta
tige patriciërshuizen van weleer naar het
door de vader van deze prins der Friese
dichters omstreeks 1613 ontworpen stad
huis. Men heeft ons bitter gezegd: het
stadhuis van Bolsward is verknoeid. Dat
verwijt is begrijpelijk wanneer men ziet
hoe de vlak voor de tweede wereldoorlog
aangebouwde vleugel voor de gemeente
lijke administratie tamelijk pover in ar
chaïserende trant is gehouden. De in 1955
bij de herdenking van de verlening van
het stadsrecht vijfhonderd jaar geleden op
initiatief van pater Johannes Brugman, de
oratorische geweldenaar, aan het oorspron
kelijke gedeelte toegevoegde achttiende
eeuwse Friese stijlkamer verhoogt de ho
mogeniteit al evenmin.
Desondanks komt men gemakkelijk on
der de bekoring van dit bouwwerk, dat
toch een der belangrijkste monumenten
van de Noordnederlandse renaissance is
gebleven en dus ook een treffende geest
verwantschap met de Haarlemse Vleeshal
toont. In de middenpartij van de voorgevel
is uitbundig beeldhouwwerk in natuur
steen aangebracht. De monumentaliteit
wint nog door het in het laatst van de
achttiende eeuw voor de hoofdingang toe
gevoegde trapbordes in rococo. Het geheel
wordt bekroond door een ranke achtkan
tige toren, waarin sedert het genoemde
vijfde eeuwfeest der stadsrechten een ca
rillon speelt, geschenk van twee oude Bols
warder stichtingen. Die toren is merk
waardig genoeg niet gefundeei-d. maar rust
op een houten balklaag, welke echter, om
dat het gevaar van doorzakken verre van
denkbeeldig was. op haar beurt gesteund
wordt door een stenen zuil, die in de hal