Overal thuis
MIDDELEEUWSE KUNST DER
NOORDELIJKE NEDERLANDEN
ZATERDAG 12 JULI 1958
Erbij
PAGINA VIJF
De kleine nuance
De beeldhouwkunst
Twee meesters
blijven spreken
Geertgen tot St. Jans
Enige prenten
Jan Mostaert
Men kan moeilijk van
primitieven
cie kennis van dit tijdperk zal verdiepen
en aanleiding zal geven tot vele vond-
VOLGENDE MAAND hoopt mijn doch
ter haar derde verjaardag te vieren. Over
deze dag koestert zij al gedurende enkele
maanden geëxalteerde voorstellingen.
Maar dezer dagen heeft zij haar verlang
lijst kenbaar gemaakt: een autoped, een
petticoat en honderdduizend gulden. Bij
vermelding van de laatste w>ns merkte zij
echter eerlijkheidshalve op, dat zij al veer
tien cent had. Eventuele lezers, die een
paar mille willen storten in het fonds we
ten dus precies waar zij aan toe zijn.
Deze wensen zijn overigens typerend,
lijkt mij, voor een zij het dan ook héél
kleine vrouw. Het is nog maar het be
gin van de verlanglijst van een volwassen
vrouw, weliswaar, maar dat begin is dan
ook volstrekt tekenend. Er hoeven slechts
drie letters geschrapt te worden om te
komen tot de opsomming: auto, petticoat
en honderdduizend gulden. Een wille
keurige, hoewel niet altijd uitgesproken of
opgeschreven, verlanglijst van vele van
haar oudere sexegenoten.
Vervolgens heeft zij kenbaar gemaakt
wie zij op haar verjaardag wil ontvangen.
Dat waren Marijke, Leonie, Ansje, Har
voorschriften uit de vijftiende eeuw ver
boden, lezen we, dat men als beeldhouwer
en graveur tegelijkertijd werkzaam was.
EEN ONTROERENDE „Maria met kind"
staande op de maansikkel en met resten
van oude polychromie (catalogus 331)
leidt onze aandacht nu tot de beeldhouw
kunst. Wij lezen dat het moeilijk te bepalen
was waar de middeleeuwse beeldhouw-
ateliers precies gevonden werden. Uit ar
chivalische bronnen blijkt in ieder geval
Utrecht zeer belangrijk geweest te zijn.
Men kan aannemen dat hier een industrie
voor pijpaarden beeldjes bestond. Deze
beeldjes werden gedrukt uit vormen of
mallen. Een voorbeeld hiervan werd afge
staan door het Bisschoppelijk Museum te
Haarlem, dat ook met andere bruiklenen
medewerking verleende. Eén daarvan is
een eikenhouten groep, voorstellende de
„Aanbidding der Koningen" en door mij
aangestreept als zo'n schoon voorbecid van
die bijna soms gemoedelijk en daarom zo
ontroerend te noemen beeldhouwkunst in
de tweede helft der vijftiende eeuw. Ge
moedelijk in dit geval door.de wijze waar
op Jozef leunt over de rug van Maria s
zetel. Waardigheid spreekt dan toch inder
daad uit de houding der koningen. Bekend
mag geacht worden „De ontmoeting van
Joachim en Anna" uit het Rijksmuseum: ik
dacht dat onze Mari Andriesseii dit werk
wel een voorbeeld had kunnen zijn voor
iets van zijn hand, dat ik onlangs in het
Museum Boymans weer bewonderen
mocht. Ontroerend is het realisme van „De
geboorte vap Maria"
Men kent de na.am van een beeldhouwer
uit die tijd: Adriaen van Wesel, die om
streeks 14201499 geleefd zou hebben. Hij
werkte te Utrecht en lezen v/e ver
vaardigde ondermeer een Maria-altaar
voor de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch,
waarbij Jheronimus Bosch de buitenzijden
van de luiken beschilderde. Bekend zijn
„Drie musicerende engelen met St. Jozef"
en het „Sterfbed van Maria" onder meer.
Die altaarkasten zijn soms als miniatuur
kerkinterieurs. Heerlijk is Van Wesels scène
van de Heilige Familie, waarin Jozef en
het kind bezig zijn een blok hout te be
werken en Maria een boek leest. Met
moeite zal men zich losmaken uit deze
groep plastieken, bijeengebracht in de in
tieme ruimte, die we aan de inrichter van
deze tentoonstelling, Dick Eiffers, danken.
VAN DE MEESTER van de Virgo inter
Virgines trok een groot drieluik in deze
afdeling al lang onze aandacht. Ik geloof
dan ook dat de tentoonstelling van menig
een verscheidene bezoeken zal verlangen.
„Maria met Kind tussen vier Heilige Vrou
wen" was aanleiding tot zoals het in de
catalogus staat de „noodnaam" van de
Delftse schilder, die hier ruim vertegen
woordigd is. Hoezeer werd in het driehoek
niet de kruisiging ondanks de veelheid van
figuren een schilderkunstige eenheid be
waard! Voor een Hollandse schilder wordt
deze meester ongewoon bewogen genoemd
en wij begrijpen dit als we de gelaten van
de wenende vrouwen bekijken of wel onze
blik stuit op de boeventronies der soldaten.
Het opvallende kleurverschil tussen „De
Allerheiligste Drievuldigheid" uit Zagreb
en „De graflegging" uit Liverpool wordt
vooral verklaard door het verschil in staat,
waarin deze werken verkeren. Aandacht
voor het portret in deze tijd werd wellicht
bij ons al opgeroepen door dat van een
jongeman (catalogus 36) door een onbeken
de meester geschilderd omstreeks 1520.
Aan dat van de kanunnik Hugo de Groot,
aan wie de beroemde rechtsgeleerde ver
want was, lopen we zeker niet voorbij.
Aangezien de Meester van de Virgo inter
Virgines omstreeks 14701500 werkzaam
was is dit portret van vroegere datum. Er
is op gewezen dat met de Virgo-meester
]RR. D. C. ROëLL, de hoofddirecteur
van het Rijksmuseum te Amsterdam, ein
dig, zijn voorwoord in de catalogus van
de tentoonstelling „Middeleeuwse Kunst
der Noordelijke Nederlanden" met de
moorden: „Ik hoop dat het omvangrijke
en vaak weinig bekende materiaal, dat
thans bijeengebracht, is, bij de collega's
GEMEENLIJK werd die vroege Neder
landse kust wel die van de „Hollandse Pri
mitieven" genoemd. Deze benaming stamt
uit een tijdperk, waarin de opvattingen
nog bepaald waren door de ontwikkeling
van de beeldende kunst sinds de renais
sance. De ontwikkeling van de beeldende
kunst in de laatste halve eeuw heeft ech
ter wijzen van uitdrukken met zich mee
gebracht, die steunen op andere opvattin
gen en ook veelzeggend bleken te zijn. Een
toepassing bijvoorbeeld van de perspectief-
leer achten we niet altijd meer een nood-
aak. Daar nu die oude schilders deze leer
:pnog gebrekkige wijze toepasten, behoeft
ons dat niet altijd te hinderen, omdat onze
ogen geopend-zijn voor waarden,die men
wel primair is gaan noemen: vorm, kleur
en lijn. Tegelvloeren kunnen zo soms met
hun vormenspel geraffineerd aansluiten bij
de lijnen der daarop geplaatste figuren. En
ook al zouden we aannemen dat die vroege
schilders zich van dit spel misschien niet
alles bewust waren, dan toch dwingen hun
op zo goede smaak stemmende resultaten
groot respect af. Direct bij het binnen
komen van de tentoonstelling treft ons een
prachtig rood. Nu krijgen kleuren hun
bepaalde klank door combinatie met ande
re. Dat de kwaliteit van zo'n kleur alleen
zou afhangen van de verfstof, waarvan
men weet dat deze zoveel beter is dan wat
tegenwoordig wel gemaakt wordt, is non
sens. Waar dus op deze tentoonstelling ons
zulke heerlijke kleurcombinaties treffen,
dan zijn zij ook zeker weer het gevolg van
grote smaak, gevoeligheid en ervaring bij
de schilders, die we dan moeilijk primitie
ven kunnen noemen. Nu past hier even de
waarschuwing dat het prachtige rood op
dat werk tegenover de ingang beïnvloed
wordt door de kleur van de lijst en moge
lijk de schilder iets anders voor de geest
heeft gestaan. Het bedoelde rood is dan de
achtergrond van een „Kruisiging" (geschil
derd in het laatste kwartaal van de veer
tiende eeuw). In vergelijking met later ko
mend werk heeft de onbekende auteur wat
moeite gehad met een en ander, maar de
betekenis die wij aan het woord primitief
hechten maakt het toch al moeilijk het als
kenschetsend te gebruiken. Het werk
wordt aangekondigd in de catalogus onder
het hoofd „Noordelijke Nederlanden, laat
ste kwart veertiende eeuw". Echter zou
het volgens de kostuums ontstaan moeten
zijn omstreeks 14301440. Er is ook ge
dacht aan Jan Maelwael, hofschilder van
de hertogen van Bourgondië van 1397 tot
1415 en lid van een familie waarin ver
scheiden schilders voorkwamen. Nijmegen
was hun woonplaats en gezien de staat
kundige structuur van die dagen zou het
dan ook nog fout zijn te spreken van „Hol
landse" primitieven. Gelderland en Utrecht
waren uit cultureel oogpunt gezien voor
Holland belangrijk. Verscheidene hier ge-
exposeerde miniaturen uit Gelre en Utrecht
getuigen hiervan. Wat een kostelijke schil
derijtjes treft men aan in de oude missalen,
gebedenboeken en bijbels aan het begin
van deze expositie, die weliswaar niet
nauwkeui-ig chronologisch is ingericht
maar toch wel in grote lijnen de ontwikke
ling toont.
Mogelijk dan dat het oudste schilderij
een „Gedachtenistafel der Heren van
Montfoort" is. Het werk is verscheidene
keren nogal ingrijpend gerestaureerd en
kan niet alleszins kenmerkend voor zijn
tijd van ontstaan meer genoemd worden.
Achttien taferelen uit het leven van
Jezus" zijn vóór 1447 geschilderd. De be
trekkelijke primitiviteit, om het woord nog
eens te gebruiken, is meer een gevolg van
de niet zo grote kwaliteiten van de schilder,
<üe al onder invloed van onder meer Jan
van Eyck gestaan moet hebben. Kundiger
toch was de onbekende, die het „Portret
van Lysbeth van Duvenvoorde" vóór of in
1430 schilderde. In het eerste zaaltje kan
r«en dan ook de nieuwe aanwinst van het
Rijksmuseum: „De Heilige Agnes met
Geertruy Haeck" vinden. Daar over deze
Geertruy Haeck één en ander uit archie
ven bekend is, kon men dit schilderijtje
cntstaan achten tussen de jaren 1450 en
1460 en misschien aan een schilder te
Dordrecht toeschrijven. Hoewel dit schilde
rijtje zeker aantrekkelijkheden bezit is het
toch interessanter door zijn voor ons
kunsthistorisch belang, omdat men tot nu
toe nog niet beschikte over een juist in die
tijd ontstaan werk. Want eigenlijk zijn
enige in dit eerste zaaltje geëxposeerde
tekeningen veel geraffineerder en opval
lend mooi van compositie. Bij een tweetal
kon dan ook verwezen worden naar Hubert
of Jan van Eyck, wier werk tot voorbeeld
gediend zou kunnen hebben.
Een vijftal beeldjes van de Meester van
de Utrechtse St. Maarten en de vier Heili
gen vertelt ons dan dat deze expositie ook
plastieken te zien zal geven. Deze zijn van
kalksteen. Meestal is het beeldhouwwerk
uit de Noordelijke Nederlanden van eike
hout. Verderop zal ook blijken dat onze
beeldhouwkunst uit die tijd gekenmerkt
wordt door een realistische weergeving van
de mens en zijn omgeving en van een in
tieme en huiselijke aard is.
De werken van de door K. G. Boon zo
genoemde Meester van de Manna-inzame-
ling en de Meester van de Tiburtijnse Si-
bylle, die deze naam van de bekende
kunsthistoricus Friedlander ontving, heb
ben blijkbaar nog wel moeite gehad met
één en ander, maar opvallend is toch de
finesse waarmee alles werd afgewerkt. Het
fijne penseel wisten zij toch beheerst te
voeren. Haarlem komt nu in de historie
van de beeldende kunst. Vooral bij de
tweede heeft men in deze richting willen
zoeken. Men dacht onder meer aan een in
vloed op hem, uitgegaan van het werk van
Albert van Ouwater, van wie Carel van
Mander had gehoord dat hij de leraar van
Geertgen tot St. Jans zou zijn geweest. Het
enige met zekerheid aan Ouwater toege
schreven schilderij, dat zich in Berlijn be
vindt, kon door de staat er van niet afge
staan worden voor deze tentoonstelling.
Men heeft redenen aan te nemen dat
Ouwater een belangrijke figuur geweest is.
Hij zou tot dezelfde generatie behoord
kunnen hebben als Bouts, de Haarlemse
schilder die zich in de Zuidelijke Neder
landen vestigde.
EEN IEDER zal het duidelijk zijn dat we
met het werk van Geertgen tot St. Jans
één der hoogtepunten van deze tentoon
stelling ontmoeten. Zelfs zij, die enigermate
vertrouwd zijn met de vroege kunst, zullen
wellicht door het kleine paneeltje „De
Kerstnacht" verrast zijn, voorstellende de
donkere stal waarin de figuren verlicht
worden door de glans, die het Kind in de
kribbe lijkt uit te stralen. Het moet één der
vroegste taferelen bij nacht zijn, die in de
Nederlanden geschilderd werden. Men
staat verbaasd, dat dit probleem toen al
werd aangevat. Dat moet gelegen hebben
tussen de jaren 1460/65 en 1490/95. Geert
gen tot St. Jans heeft namelijk maar kort
vermoedelijk achtentwintig jaar ge
leefd. Hij woonde bij de St. Jans-Heren en
dankt daaraan zijn naam. Zijn werk loopt
nogal uiteen wat betreft uitvoering en stijl.
Daarom is wel gedacht, dat niet alles aan
hem toegeschreven kon worden. Het is ech
ter helemaal niet vreemd, dat in een jong
kunstenaar zich veranderingen voltrekken.
De altijd ministerieuze uitvoering was die
van zijn tijd. Men zag het vak niet anders.
Welk een onderneming was onder meer
zijn „Heilige Maagschap" (waarop een
groot aantal figuren in een gotisch kerk
interieur verenigd werd). Opvallend dan is
de moeite die men nog had met de perspec
tief, vooral waar het betreft de verschillen
de figuren op de opeenvolgende plans. Hoe
knap geobserveerd zijn de monniken op
„De verbranding van het gebeente van Jo
hannes de Doper" op één of andere wijze
hebben hier figuren uit de omgeving van
Geertgen tot St. Jans, de Haarlemse St.
Jans ridders, hiervoor model gestaan. De
ingetogen kleurgeving van het kleinere
„Johannes de Doper" zittend in een al
natuurlijk aandoend landschap maakt
ons gemakkelijk vertrouwd met dit werk.
Zijn „Nood Gods" (waarschijnlijk afgesne
den) heeft tegelijk iets expressionistisch en
monumentaals. Vergroot had het een com
positie kunnen zijn van een hedendaagse
kunstenaar. Moeilijker, door onderwerp en
veelheid aan motieven, is „De Boom van
Jesse" wellicht, dat verder een kleurgeving
heeft die sterk afwijkt van de toch al in
zichzelf verschillende rest, maar boeit door
het ingewikkelde spel van vorm, kleur en
lijn. De kleurverschillen, die ons verder
op deze expositie wel zullen opvallen, vin
den hun oorzaak overigens ook wel in de
staat van het schilderij en maken--het ons
duidelijk dat schoonmaken en restauraties
uiterst moeilijke problemen zijn.
Verder gaand passeren we enig beeld
houwwerk, waarvan de korte en gedron
gen vormen wel zullen opvallen. Zij zijn
een kenmerk voor de plastiek van die
dagen. Een volgende meester, die van het
Brunswijkse Diptiek, zou ook wel weer een
Haarlemmer geweest kunnen zijn. Het
blijkt een toeschrijven, waarin onderge
tekende zeker niet kan treden. De kleuren
komen ons nu iets zoeter voor. We zien een
aandacht voor het stilleven groeien. Juist
het schilderijtje van een ,;Heilige'Familie
aan de maaltijd" gaf de. heer Boon aan
leiding tot de" veronderstelling, dat de
meester van het Brunswijkse Diptiek de
leermeester van Mostaert was en volgens
Carel van Mander zou dat Jacob Jansz
van Haarlem geweest kunnen zijn.
Mij was genoemd werkje juist door het,
zij het nog stijf opgestelde, stilleven op
tafel, één der aantrekkelijkste in deze
reeks. Die middeleeuwers schrokken niet
terug van het verbeelden der verschrikke
lijkste dingen. Dat valt wel bij „De marte
lingen van St. Lucia" op, een paneel dat
ook van de hand van iemand zou kunnen
zijn, die in Haarlem gewerkt heeft. Liever
bekijken we wellicht het donkertonige
werk van een navolger van Geertgen, dat
„De Visitatie" tot onderwerp heeft. Het
heeft zijn voordeel dat men zich niet ge
heel aan een chronologische volgorde in de
rangschikking gehouden heeft. In de buurt
van laatstgenoemd schilderij komen we
twee luiken tegen, die omstreeks 1520 ont
staan zijn. De bouw der koppen van de
verschillende personages duidt voor mij al
op een wijze van aanpakken, die veel meer
die is van de kunstenaars van de renais
sance.
Dat een „Binnenhuis met Anna-te-
drieën, Joachim en Jozef me zo trof, be
hoeft niet tc verbazen als men in de cata
logus leest dat dit werk wel aan Jan van
Eyck, de grote Zuidnederlander, toege
schreven is. Later werd aan anderen en
onder meer weer aan de omgeving van
Geertgen gedacht. Mij herinnerde de tegel
vloer aan die welke ik op aan Geertgen
toegeschreven werk zag.
AANDACHT wordt nu ook gevraagd
voor prenten, aan de „Monogrammist" I.
A. (M.) van Zwolle toegeschreven gravures.
Uit het feit dat de auteur wel een drilboor
aan de rand van zijn werk plaatste, zou
dan opgemaakt kunnen worden dat hij
goudsmid was. Aan zo'n gegeven hebben
kunsthistorici enige houvast. Afgewezen
wordt zo een poging de auteur te Identi
ficeren met een schilder. Gezien de sterk
plastische uitdrukkingswijze werd ook wel
gedacht aan een beeldhouwer, maar gilde-
rietje, An:.ei je, Fientje en Robert, Hansje,
Pietje en Frans-Jan, maar zij voegde daar
meteen aan toe: „Ze mogen ook allemaal
niet komen, als Frans-Jan maar komt".
Dit zonder commentaar van vaderlijke
zijde.
Tenslotte zou zij graag naar Artis wil
len die dag. Ik heb haar gevraagd welke
beesten zij het liefst wil zien, daarbij al
een verlokkelijke etalage opstellend van
olifanten, eekhoorntjes, schapen, tijgers en
giraffen. Maar het enige, dat zij werkelijk
graag wil zien, is een ijsco. Over twintig
jaar kan men dit woord ijsco vervangen
door een kalfsoester in Avifauna, een lob
ster-cocktail op Schiphol of crêpes-Su-
zette op de Hoge Veluwe dat is een
nuanceverschil.
En dan zou ik alleen nog maar willen
weten, wat toch al dat gezeur betekent
over de psychologie van kinderen. Althans
van dochters. Die zijn net als hun moe
ders. Niet simpel en overzichtelijk, maar
toch ook niet speciaal kinderlijk. Alleen
vrouwelijk. Ten dele is dat natuurlijk een
compliment voor dochters.
Maar de gezonde gecompliceerdheid van
een jongen biedt toch meer mogelijkheden
voor elke Adler, Freud en
A. S. H.
Hierboven ziet men een zelfportret van
Jacob Cornelisz. van Oostsanen, geschil
derd in het jaar van zijn dood (het is op
een aan de muur gespeld stukje papier ge
signaleerd met initialen en huismerk en
gedateerd 1533). Verder ziet men op deze
pagina een sculptuur van Adriaen van
Wesel en „Het narrenschap" van Hieroni-
mus Bosch, benevens hieronder „Het
mystieke huwelijk van St. Agnes" door
Geertgen tot Sint Jans (of een navolger)
uit de zeventiger jaren van de vijftiende
eeuw, vermoedelijk te Utrecht ver
vaardigd.
het laat-gotisch maniërisme begint en hier
in ligt wel mede de oorzaak dat ik na die
heerlijke beeldengroepen wel wat moeite
had in contact te komen met de genoemde
meester. Dat nam niet weg, dat wij de
wijze waarop in „De Verkondiging" on
danks de verdeling in staande helften door
een afscheiding in gothische stijl de een
heid bewaard gebleven is verblufte. Aan
de overzijde van dit werk werden weer
enige tekeningen geplaatst. Daaronder viel
me juist die op, welke toegeschreven wordt
aan de Meester I. A. van Zwolle door de
bijna kubistische wijze waarop de kledij
werd weergegeven. Het is of de auteur hier
bij afwezigheid van het model gebruik
heeft gemaakt van een stellage, zoals men
dat later wel deed met ledepoppen.
Moge de groep werken, toegeschreven
aan de Meester van de Virgo inter Virgi
nes, één der hoogtepunten van deze ten
toonstelling zijn, mijn persoonlijke voor
keur bleek toch meer uit te gaan naar „De
zeven Werken van Barmhartigheid" uit
het Rijksmuseum door het blijkbaar toch
zo Hollandse en daarmee vertrouwde ka
rakter van dit werk, waarin de architec
tuur zo'n belangrijke rol speelt. Op de lijst
staat dat het geschilderd in 1504 zou zijn.
Men noemt de auteur wel de Meester van
Alkmaar. Mogelijk is een Haarlemmer
identiek aan hem. K. G. Boon denkt aan
een zekere Pieter Gerritsz, die als schilder
van de maquette van de St. Bavo (verder
op te zien) beschouwd moet worden. Wij
herinneren ons nu jhr. Röells eerste aan
het eind van zijn inleiding uitgesproken
wens en begrijpen wellicht hoe boeiend
het werk van die kunsthistorici kan zijn.
Het oeuvre van de Meester van Alkmaar
doet vermoeden dat hij met leerlingen
heeft gewerkt. Dat de kwaliteit van het
geen aan deze naam verbonden werd zeer
ongelijk is constateert de leek wel wanneer
hij een en ander vergelijkt. Juweeltjes zijn
de kleine paneeltjes „De Heilige Agatha
en Lucia" en „De Heilige Caecilia en Mar-
garetha" te noemen. Hoe anders die drie
apostelen (catalogus 9), die enerzijds meer
van het leven genomen lijken te zijn, ge
zien hun gelaten, maar ook fouten verto
nen als bijvoorbeeld de plaatsing van de
voeten van de middelste figuur.
MET DE omstreeks 1475 in Haarlem ge
boren en aldaar in 1555 of 1556 gestorven
schilder Jan Mostaert komen we aan de
Renaissance. In Vlaanderen nam hij de
uiterlijke kenmerken van deze stijl over,
zegt de catalogus: „zijn portretten tonen in
hun verfijnde stylering de hoofsheid der
late middeleeuwen". Die uiterlijkheden
zullen dan velen het contact met Mostaerts
kunst gemakkelijker maken. Het is of de
figuren, die hij portretteerde, dichter bij
ons staan. Gezien de op zijn werk voor
komende architectuur blijkt hij meer te
weten van de leer der perspectief als voor
gangers hier te lande. Volgens Carel van
Mander zou hij dan leerling van Jacob
Jansz van Haarlem geweest zijn.. Invloed
van Geertgen tot St. Jans is in vroeg werk
te bespeuren. Achttien jaren lang is hij
hofschilder van de landvoogdes Margare-
tha van Oostenrijk geweest. Toch heeft hij
Haarlem nooit voor lang verlaten.
Twee kleine paneeltjes - „Christus in
het Voorgeborchte" en „Verloste zielen en
stichteres" - zijn door hun kleurgeving
voor mij te vergelijken met werk uit deze
tijd, waarin we soms zo bewust zijn van de
werking van kleur. Van grote distinctie
is het mansportret (catalogus 82) dat vroe
ger wel als zelfportret van Lucas van Ley-
(Zie verder pagina 6)
sten en verbeterde toeschrijvingen. Be
langrijker nog is dat het publiek in
brede lagen van deze tentoonstelling
tol deze zomer zal kunnen genieten."
Dr. R. VAN LUTTERVELT geeft vervol
gens in het omvangrijke en honderdzestig
afbeeldingen bevattende boek, dat de cata
logus werd, een beschrijving van de staat
kundige structuur der Noordelijke Neder
landen gedurende de middeleeuwen. De
heer K. G. Boon leidt met een twintig pa
gina's tellend artikel getiteld „De eerste
bloei van de Noord-Nederlandse Kunst"
de tentoonstelling voor ons in. Ik geloof dat
het moeilijk met minder te doen is, wan
neer men tegemoet wil komen aan een
eventueel door deze tentoonstelling opge
roepen verlangen zich enigszins te ver
diepen in de historie van de Nederlandse
beeldende kunst tussen de jaren 1440 en
1533. Het lijkt me dan ook verstandiger
een poging te wagen in de mij hier ge
schonken ruimte verslag te doen van een
rondgang op deze expositie, dat naar ik
hoop voldoende onwekkend is om de
tweede door jhr. Roëll uitgesproken wens
in vervulling te doen helpen gaan.