Overal thuis MIDDELEEUWSE KUNST DER NOORDELIJKE NEDERLANDEN ZATERDAG 12 JULI 1958 Erbij PAGINA VIJF De kleine nuance De beeldhouwkunst Twee meesters blijven spreken Geertgen tot St. Jans Enige prenten Jan Mostaert Men kan moeilijk van primitieven cie kennis van dit tijdperk zal verdiepen en aanleiding zal geven tot vele vond- VOLGENDE MAAND hoopt mijn doch ter haar derde verjaardag te vieren. Over deze dag koestert zij al gedurende enkele maanden geëxalteerde voorstellingen. Maar dezer dagen heeft zij haar verlang lijst kenbaar gemaakt: een autoped, een petticoat en honderdduizend gulden. Bij vermelding van de laatste w>ns merkte zij echter eerlijkheidshalve op, dat zij al veer tien cent had. Eventuele lezers, die een paar mille willen storten in het fonds we ten dus precies waar zij aan toe zijn. Deze wensen zijn overigens typerend, lijkt mij, voor een zij het dan ook héél kleine vrouw. Het is nog maar het be gin van de verlanglijst van een volwassen vrouw, weliswaar, maar dat begin is dan ook volstrekt tekenend. Er hoeven slechts drie letters geschrapt te worden om te komen tot de opsomming: auto, petticoat en honderdduizend gulden. Een wille keurige, hoewel niet altijd uitgesproken of opgeschreven, verlanglijst van vele van haar oudere sexegenoten. Vervolgens heeft zij kenbaar gemaakt wie zij op haar verjaardag wil ontvangen. Dat waren Marijke, Leonie, Ansje, Har voorschriften uit de vijftiende eeuw ver boden, lezen we, dat men als beeldhouwer en graveur tegelijkertijd werkzaam was. EEN ONTROERENDE „Maria met kind" staande op de maansikkel en met resten van oude polychromie (catalogus 331) leidt onze aandacht nu tot de beeldhouw kunst. Wij lezen dat het moeilijk te bepalen was waar de middeleeuwse beeldhouw- ateliers precies gevonden werden. Uit ar chivalische bronnen blijkt in ieder geval Utrecht zeer belangrijk geweest te zijn. Men kan aannemen dat hier een industrie voor pijpaarden beeldjes bestond. Deze beeldjes werden gedrukt uit vormen of mallen. Een voorbeeld hiervan werd afge staan door het Bisschoppelijk Museum te Haarlem, dat ook met andere bruiklenen medewerking verleende. Eén daarvan is een eikenhouten groep, voorstellende de „Aanbidding der Koningen" en door mij aangestreept als zo'n schoon voorbecid van die bijna soms gemoedelijk en daarom zo ontroerend te noemen beeldhouwkunst in de tweede helft der vijftiende eeuw. Ge moedelijk in dit geval door.de wijze waar op Jozef leunt over de rug van Maria s zetel. Waardigheid spreekt dan toch inder daad uit de houding der koningen. Bekend mag geacht worden „De ontmoeting van Joachim en Anna" uit het Rijksmuseum: ik dacht dat onze Mari Andriesseii dit werk wel een voorbeeld had kunnen zijn voor iets van zijn hand, dat ik onlangs in het Museum Boymans weer bewonderen mocht. Ontroerend is het realisme van „De geboorte vap Maria" Men kent de na.am van een beeldhouwer uit die tijd: Adriaen van Wesel, die om streeks 14201499 geleefd zou hebben. Hij werkte te Utrecht en lezen v/e ver vaardigde ondermeer een Maria-altaar voor de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch, waarbij Jheronimus Bosch de buitenzijden van de luiken beschilderde. Bekend zijn „Drie musicerende engelen met St. Jozef" en het „Sterfbed van Maria" onder meer. Die altaarkasten zijn soms als miniatuur kerkinterieurs. Heerlijk is Van Wesels scène van de Heilige Familie, waarin Jozef en het kind bezig zijn een blok hout te be werken en Maria een boek leest. Met moeite zal men zich losmaken uit deze groep plastieken, bijeengebracht in de in tieme ruimte, die we aan de inrichter van deze tentoonstelling, Dick Eiffers, danken. VAN DE MEESTER van de Virgo inter Virgines trok een groot drieluik in deze afdeling al lang onze aandacht. Ik geloof dan ook dat de tentoonstelling van menig een verscheidene bezoeken zal verlangen. „Maria met Kind tussen vier Heilige Vrou wen" was aanleiding tot zoals het in de catalogus staat de „noodnaam" van de Delftse schilder, die hier ruim vertegen woordigd is. Hoezeer werd in het driehoek niet de kruisiging ondanks de veelheid van figuren een schilderkunstige eenheid be waard! Voor een Hollandse schilder wordt deze meester ongewoon bewogen genoemd en wij begrijpen dit als we de gelaten van de wenende vrouwen bekijken of wel onze blik stuit op de boeventronies der soldaten. Het opvallende kleurverschil tussen „De Allerheiligste Drievuldigheid" uit Zagreb en „De graflegging" uit Liverpool wordt vooral verklaard door het verschil in staat, waarin deze werken verkeren. Aandacht voor het portret in deze tijd werd wellicht bij ons al opgeroepen door dat van een jongeman (catalogus 36) door een onbeken de meester geschilderd omstreeks 1520. Aan dat van de kanunnik Hugo de Groot, aan wie de beroemde rechtsgeleerde ver want was, lopen we zeker niet voorbij. Aangezien de Meester van de Virgo inter Virgines omstreeks 14701500 werkzaam was is dit portret van vroegere datum. Er is op gewezen dat met de Virgo-meester ]RR. D. C. ROëLL, de hoofddirecteur van het Rijksmuseum te Amsterdam, ein dig, zijn voorwoord in de catalogus van de tentoonstelling „Middeleeuwse Kunst der Noordelijke Nederlanden" met de moorden: „Ik hoop dat het omvangrijke en vaak weinig bekende materiaal, dat thans bijeengebracht, is, bij de collega's GEMEENLIJK werd die vroege Neder landse kust wel die van de „Hollandse Pri mitieven" genoemd. Deze benaming stamt uit een tijdperk, waarin de opvattingen nog bepaald waren door de ontwikkeling van de beeldende kunst sinds de renais sance. De ontwikkeling van de beeldende kunst in de laatste halve eeuw heeft ech ter wijzen van uitdrukken met zich mee gebracht, die steunen op andere opvattin gen en ook veelzeggend bleken te zijn. Een toepassing bijvoorbeeld van de perspectief- leer achten we niet altijd meer een nood- aak. Daar nu die oude schilders deze leer :pnog gebrekkige wijze toepasten, behoeft ons dat niet altijd te hinderen, omdat onze ogen geopend-zijn voor waarden,die men wel primair is gaan noemen: vorm, kleur en lijn. Tegelvloeren kunnen zo soms met hun vormenspel geraffineerd aansluiten bij de lijnen der daarop geplaatste figuren. En ook al zouden we aannemen dat die vroege schilders zich van dit spel misschien niet alles bewust waren, dan toch dwingen hun op zo goede smaak stemmende resultaten groot respect af. Direct bij het binnen komen van de tentoonstelling treft ons een prachtig rood. Nu krijgen kleuren hun bepaalde klank door combinatie met ande re. Dat de kwaliteit van zo'n kleur alleen zou afhangen van de verfstof, waarvan men weet dat deze zoveel beter is dan wat tegenwoordig wel gemaakt wordt, is non sens. Waar dus op deze tentoonstelling ons zulke heerlijke kleurcombinaties treffen, dan zijn zij ook zeker weer het gevolg van grote smaak, gevoeligheid en ervaring bij de schilders, die we dan moeilijk primitie ven kunnen noemen. Nu past hier even de waarschuwing dat het prachtige rood op dat werk tegenover de ingang beïnvloed wordt door de kleur van de lijst en moge lijk de schilder iets anders voor de geest heeft gestaan. Het bedoelde rood is dan de achtergrond van een „Kruisiging" (geschil derd in het laatste kwartaal van de veer tiende eeuw). In vergelijking met later ko mend werk heeft de onbekende auteur wat moeite gehad met een en ander, maar de betekenis die wij aan het woord primitief hechten maakt het toch al moeilijk het als kenschetsend te gebruiken. Het werk wordt aangekondigd in de catalogus onder het hoofd „Noordelijke Nederlanden, laat ste kwart veertiende eeuw". Echter zou het volgens de kostuums ontstaan moeten zijn omstreeks 14301440. Er is ook ge dacht aan Jan Maelwael, hofschilder van de hertogen van Bourgondië van 1397 tot 1415 en lid van een familie waarin ver scheiden schilders voorkwamen. Nijmegen was hun woonplaats en gezien de staat kundige structuur van die dagen zou het dan ook nog fout zijn te spreken van „Hol landse" primitieven. Gelderland en Utrecht waren uit cultureel oogpunt gezien voor Holland belangrijk. Verscheidene hier ge- exposeerde miniaturen uit Gelre en Utrecht getuigen hiervan. Wat een kostelijke schil derijtjes treft men aan in de oude missalen, gebedenboeken en bijbels aan het begin van deze expositie, die weliswaar niet nauwkeui-ig chronologisch is ingericht maar toch wel in grote lijnen de ontwikke ling toont. Mogelijk dan dat het oudste schilderij een „Gedachtenistafel der Heren van Montfoort" is. Het werk is verscheidene keren nogal ingrijpend gerestaureerd en kan niet alleszins kenmerkend voor zijn tijd van ontstaan meer genoemd worden. Achttien taferelen uit het leven van Jezus" zijn vóór 1447 geschilderd. De be trekkelijke primitiviteit, om het woord nog eens te gebruiken, is meer een gevolg van de niet zo grote kwaliteiten van de schilder, <üe al onder invloed van onder meer Jan van Eyck gestaan moet hebben. Kundiger toch was de onbekende, die het „Portret van Lysbeth van Duvenvoorde" vóór of in 1430 schilderde. In het eerste zaaltje kan r«en dan ook de nieuwe aanwinst van het Rijksmuseum: „De Heilige Agnes met Geertruy Haeck" vinden. Daar over deze Geertruy Haeck één en ander uit archie ven bekend is, kon men dit schilderijtje cntstaan achten tussen de jaren 1450 en 1460 en misschien aan een schilder te Dordrecht toeschrijven. Hoewel dit schilde rijtje zeker aantrekkelijkheden bezit is het toch interessanter door zijn voor ons kunsthistorisch belang, omdat men tot nu toe nog niet beschikte over een juist in die tijd ontstaan werk. Want eigenlijk zijn enige in dit eerste zaaltje geëxposeerde tekeningen veel geraffineerder en opval lend mooi van compositie. Bij een tweetal kon dan ook verwezen worden naar Hubert of Jan van Eyck, wier werk tot voorbeeld gediend zou kunnen hebben. Een vijftal beeldjes van de Meester van de Utrechtse St. Maarten en de vier Heili gen vertelt ons dan dat deze expositie ook plastieken te zien zal geven. Deze zijn van kalksteen. Meestal is het beeldhouwwerk uit de Noordelijke Nederlanden van eike hout. Verderop zal ook blijken dat onze beeldhouwkunst uit die tijd gekenmerkt wordt door een realistische weergeving van de mens en zijn omgeving en van een in tieme en huiselijke aard is. De werken van de door K. G. Boon zo genoemde Meester van de Manna-inzame- ling en de Meester van de Tiburtijnse Si- bylle, die deze naam van de bekende kunsthistoricus Friedlander ontving, heb ben blijkbaar nog wel moeite gehad met één en ander, maar opvallend is toch de finesse waarmee alles werd afgewerkt. Het fijne penseel wisten zij toch beheerst te voeren. Haarlem komt nu in de historie van de beeldende kunst. Vooral bij de tweede heeft men in deze richting willen zoeken. Men dacht onder meer aan een in vloed op hem, uitgegaan van het werk van Albert van Ouwater, van wie Carel van Mander had gehoord dat hij de leraar van Geertgen tot St. Jans zou zijn geweest. Het enige met zekerheid aan Ouwater toege schreven schilderij, dat zich in Berlijn be vindt, kon door de staat er van niet afge staan worden voor deze tentoonstelling. Men heeft redenen aan te nemen dat Ouwater een belangrijke figuur geweest is. Hij zou tot dezelfde generatie behoord kunnen hebben als Bouts, de Haarlemse schilder die zich in de Zuidelijke Neder landen vestigde. EEN IEDER zal het duidelijk zijn dat we met het werk van Geertgen tot St. Jans één der hoogtepunten van deze tentoon stelling ontmoeten. Zelfs zij, die enigermate vertrouwd zijn met de vroege kunst, zullen wellicht door het kleine paneeltje „De Kerstnacht" verrast zijn, voorstellende de donkere stal waarin de figuren verlicht worden door de glans, die het Kind in de kribbe lijkt uit te stralen. Het moet één der vroegste taferelen bij nacht zijn, die in de Nederlanden geschilderd werden. Men staat verbaasd, dat dit probleem toen al werd aangevat. Dat moet gelegen hebben tussen de jaren 1460/65 en 1490/95. Geert gen tot St. Jans heeft namelijk maar kort vermoedelijk achtentwintig jaar ge leefd. Hij woonde bij de St. Jans-Heren en dankt daaraan zijn naam. Zijn werk loopt nogal uiteen wat betreft uitvoering en stijl. Daarom is wel gedacht, dat niet alles aan hem toegeschreven kon worden. Het is ech ter helemaal niet vreemd, dat in een jong kunstenaar zich veranderingen voltrekken. De altijd ministerieuze uitvoering was die van zijn tijd. Men zag het vak niet anders. Welk een onderneming was onder meer zijn „Heilige Maagschap" (waarop een groot aantal figuren in een gotisch kerk interieur verenigd werd). Opvallend dan is de moeite die men nog had met de perspec tief, vooral waar het betreft de verschillen de figuren op de opeenvolgende plans. Hoe knap geobserveerd zijn de monniken op „De verbranding van het gebeente van Jo hannes de Doper" op één of andere wijze hebben hier figuren uit de omgeving van Geertgen tot St. Jans, de Haarlemse St. Jans ridders, hiervoor model gestaan. De ingetogen kleurgeving van het kleinere „Johannes de Doper" zittend in een al natuurlijk aandoend landschap maakt ons gemakkelijk vertrouwd met dit werk. Zijn „Nood Gods" (waarschijnlijk afgesne den) heeft tegelijk iets expressionistisch en monumentaals. Vergroot had het een com positie kunnen zijn van een hedendaagse kunstenaar. Moeilijker, door onderwerp en veelheid aan motieven, is „De Boom van Jesse" wellicht, dat verder een kleurgeving heeft die sterk afwijkt van de toch al in zichzelf verschillende rest, maar boeit door het ingewikkelde spel van vorm, kleur en lijn. De kleurverschillen, die ons verder op deze expositie wel zullen opvallen, vin den hun oorzaak overigens ook wel in de staat van het schilderij en maken--het ons duidelijk dat schoonmaken en restauraties uiterst moeilijke problemen zijn. Verder gaand passeren we enig beeld houwwerk, waarvan de korte en gedron gen vormen wel zullen opvallen. Zij zijn een kenmerk voor de plastiek van die dagen. Een volgende meester, die van het Brunswijkse Diptiek, zou ook wel weer een Haarlemmer geweest kunnen zijn. Het blijkt een toeschrijven, waarin onderge tekende zeker niet kan treden. De kleuren komen ons nu iets zoeter voor. We zien een aandacht voor het stilleven groeien. Juist het schilderijtje van een ,;Heilige'Familie aan de maaltijd" gaf de. heer Boon aan leiding tot de" veronderstelling, dat de meester van het Brunswijkse Diptiek de leermeester van Mostaert was en volgens Carel van Mander zou dat Jacob Jansz van Haarlem geweest kunnen zijn. Mij was genoemd werkje juist door het, zij het nog stijf opgestelde, stilleven op tafel, één der aantrekkelijkste in deze reeks. Die middeleeuwers schrokken niet terug van het verbeelden der verschrikke lijkste dingen. Dat valt wel bij „De marte lingen van St. Lucia" op, een paneel dat ook van de hand van iemand zou kunnen zijn, die in Haarlem gewerkt heeft. Liever bekijken we wellicht het donkertonige werk van een navolger van Geertgen, dat „De Visitatie" tot onderwerp heeft. Het heeft zijn voordeel dat men zich niet ge heel aan een chronologische volgorde in de rangschikking gehouden heeft. In de buurt van laatstgenoemd schilderij komen we twee luiken tegen, die omstreeks 1520 ont staan zijn. De bouw der koppen van de verschillende personages duidt voor mij al op een wijze van aanpakken, die veel meer die is van de kunstenaars van de renais sance. Dat een „Binnenhuis met Anna-te- drieën, Joachim en Jozef me zo trof, be hoeft niet tc verbazen als men in de cata logus leest dat dit werk wel aan Jan van Eyck, de grote Zuidnederlander, toege schreven is. Later werd aan anderen en onder meer weer aan de omgeving van Geertgen gedacht. Mij herinnerde de tegel vloer aan die welke ik op aan Geertgen toegeschreven werk zag. AANDACHT wordt nu ook gevraagd voor prenten, aan de „Monogrammist" I. A. (M.) van Zwolle toegeschreven gravures. Uit het feit dat de auteur wel een drilboor aan de rand van zijn werk plaatste, zou dan opgemaakt kunnen worden dat hij goudsmid was. Aan zo'n gegeven hebben kunsthistorici enige houvast. Afgewezen wordt zo een poging de auteur te Identi ficeren met een schilder. Gezien de sterk plastische uitdrukkingswijze werd ook wel gedacht aan een beeldhouwer, maar gilde- rietje, An:.ei je, Fientje en Robert, Hansje, Pietje en Frans-Jan, maar zij voegde daar meteen aan toe: „Ze mogen ook allemaal niet komen, als Frans-Jan maar komt". Dit zonder commentaar van vaderlijke zijde. Tenslotte zou zij graag naar Artis wil len die dag. Ik heb haar gevraagd welke beesten zij het liefst wil zien, daarbij al een verlokkelijke etalage opstellend van olifanten, eekhoorntjes, schapen, tijgers en giraffen. Maar het enige, dat zij werkelijk graag wil zien, is een ijsco. Over twintig jaar kan men dit woord ijsco vervangen door een kalfsoester in Avifauna, een lob ster-cocktail op Schiphol of crêpes-Su- zette op de Hoge Veluwe dat is een nuanceverschil. En dan zou ik alleen nog maar willen weten, wat toch al dat gezeur betekent over de psychologie van kinderen. Althans van dochters. Die zijn net als hun moe ders. Niet simpel en overzichtelijk, maar toch ook niet speciaal kinderlijk. Alleen vrouwelijk. Ten dele is dat natuurlijk een compliment voor dochters. Maar de gezonde gecompliceerdheid van een jongen biedt toch meer mogelijkheden voor elke Adler, Freud en A. S. H. Hierboven ziet men een zelfportret van Jacob Cornelisz. van Oostsanen, geschil derd in het jaar van zijn dood (het is op een aan de muur gespeld stukje papier ge signaleerd met initialen en huismerk en gedateerd 1533). Verder ziet men op deze pagina een sculptuur van Adriaen van Wesel en „Het narrenschap" van Hieroni- mus Bosch, benevens hieronder „Het mystieke huwelijk van St. Agnes" door Geertgen tot Sint Jans (of een navolger) uit de zeventiger jaren van de vijftiende eeuw, vermoedelijk te Utrecht ver vaardigd. het laat-gotisch maniërisme begint en hier in ligt wel mede de oorzaak dat ik na die heerlijke beeldengroepen wel wat moeite had in contact te komen met de genoemde meester. Dat nam niet weg, dat wij de wijze waarop in „De Verkondiging" on danks de verdeling in staande helften door een afscheiding in gothische stijl de een heid bewaard gebleven is verblufte. Aan de overzijde van dit werk werden weer enige tekeningen geplaatst. Daaronder viel me juist die op, welke toegeschreven wordt aan de Meester I. A. van Zwolle door de bijna kubistische wijze waarop de kledij werd weergegeven. Het is of de auteur hier bij afwezigheid van het model gebruik heeft gemaakt van een stellage, zoals men dat later wel deed met ledepoppen. Moge de groep werken, toegeschreven aan de Meester van de Virgo inter Virgi nes, één der hoogtepunten van deze ten toonstelling zijn, mijn persoonlijke voor keur bleek toch meer uit te gaan naar „De zeven Werken van Barmhartigheid" uit het Rijksmuseum door het blijkbaar toch zo Hollandse en daarmee vertrouwde ka rakter van dit werk, waarin de architec tuur zo'n belangrijke rol speelt. Op de lijst staat dat het geschilderd in 1504 zou zijn. Men noemt de auteur wel de Meester van Alkmaar. Mogelijk is een Haarlemmer identiek aan hem. K. G. Boon denkt aan een zekere Pieter Gerritsz, die als schilder van de maquette van de St. Bavo (verder op te zien) beschouwd moet worden. Wij herinneren ons nu jhr. Röells eerste aan het eind van zijn inleiding uitgesproken wens en begrijpen wellicht hoe boeiend het werk van die kunsthistorici kan zijn. Het oeuvre van de Meester van Alkmaar doet vermoeden dat hij met leerlingen heeft gewerkt. Dat de kwaliteit van het geen aan deze naam verbonden werd zeer ongelijk is constateert de leek wel wanneer hij een en ander vergelijkt. Juweeltjes zijn de kleine paneeltjes „De Heilige Agatha en Lucia" en „De Heilige Caecilia en Mar- garetha" te noemen. Hoe anders die drie apostelen (catalogus 9), die enerzijds meer van het leven genomen lijken te zijn, ge zien hun gelaten, maar ook fouten verto nen als bijvoorbeeld de plaatsing van de voeten van de middelste figuur. MET DE omstreeks 1475 in Haarlem ge boren en aldaar in 1555 of 1556 gestorven schilder Jan Mostaert komen we aan de Renaissance. In Vlaanderen nam hij de uiterlijke kenmerken van deze stijl over, zegt de catalogus: „zijn portretten tonen in hun verfijnde stylering de hoofsheid der late middeleeuwen". Die uiterlijkheden zullen dan velen het contact met Mostaerts kunst gemakkelijker maken. Het is of de figuren, die hij portretteerde, dichter bij ons staan. Gezien de op zijn werk voor komende architectuur blijkt hij meer te weten van de leer der perspectief als voor gangers hier te lande. Volgens Carel van Mander zou hij dan leerling van Jacob Jansz van Haarlem geweest zijn.. Invloed van Geertgen tot St. Jans is in vroeg werk te bespeuren. Achttien jaren lang is hij hofschilder van de landvoogdes Margare- tha van Oostenrijk geweest. Toch heeft hij Haarlem nooit voor lang verlaten. Twee kleine paneeltjes - „Christus in het Voorgeborchte" en „Verloste zielen en stichteres" - zijn door hun kleurgeving voor mij te vergelijken met werk uit deze tijd, waarin we soms zo bewust zijn van de werking van kleur. Van grote distinctie is het mansportret (catalogus 82) dat vroe ger wel als zelfportret van Lucas van Ley- (Zie verder pagina 6) sten en verbeterde toeschrijvingen. Be langrijker nog is dat het publiek in brede lagen van deze tentoonstelling tol deze zomer zal kunnen genieten." Dr. R. VAN LUTTERVELT geeft vervol gens in het omvangrijke en honderdzestig afbeeldingen bevattende boek, dat de cata logus werd, een beschrijving van de staat kundige structuur der Noordelijke Neder landen gedurende de middeleeuwen. De heer K. G. Boon leidt met een twintig pa gina's tellend artikel getiteld „De eerste bloei van de Noord-Nederlandse Kunst" de tentoonstelling voor ons in. Ik geloof dat het moeilijk met minder te doen is, wan neer men tegemoet wil komen aan een eventueel door deze tentoonstelling opge roepen verlangen zich enigszins te ver diepen in de historie van de Nederlandse beeldende kunst tussen de jaren 1440 en 1533. Het lijkt me dan ook verstandiger een poging te wagen in de mij hier ge schonken ruimte verslag te doen van een rondgang op deze expositie, dat naar ik hoop voldoende onwekkend is om de tweede door jhr. Roëll uitgesproken wens in vervulling te doen helpen gaan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 17