VOOR JULLIE De parels van het parlement Middeleeuwse kunst der Noordelijke Nederlanden ^\EJ'Rfyy z z z z O z> Groot internationaal complot ontmaskerd ZATERDAG 12 JULI 1958 Erbij PAGINA Z Jheronimus Bosch Van Oostsanen Lucas van Leyden LAATSTE NIEUWS Drie Haarlemse jongelui hebben Siam gered EINDE E- o t'V.N: (Vervolg van pagina 5) den beschouwd werd, maar toch zo'n an dere instelling verraadt als het werk van de laatstgenoemde. Aansluitend op het kabinet, waarin Mos- taerts werk prijkt, vindt men weer een ruimte gewijd aan de beeldhouwkunst. Wel zeer bijzonder is een huisaltaartje uit het Musée de Cluny te Parijs met aan twee zijden geschilderde luiken. Ons interesseert natuurlijk het „conter- feijtsel" van de St. Bavokerk te Haarlem, dat volgens Carel van Mander „seer vast en aerdigh gehandelt" is. Enige voorbeel den van gebrand glas en zilversmeedwerk getuigen hier ook van de cultuur in de middeleeuwen. Weer naderen we nu één der hoogtepunten van deze expositie. On weerstaanbaar zal men naar enige teke ningen getrokken worden. Het zijn die van Hieronimus Bosch. WANNEER MEN op deze tentoonstel ling de werken chronologisch gerangschikt had, zouden we deze meester al eerder ontmoet hebben. Bosch is echter een der mate uitzonderlijke figuur, dat zijn werk eigenlijk maar weinig zegt betreffende de ontwikkeling van de gehele Noordneder landse schilderkunst. Hij werd vermoede lijk omstreeks 1450 te 's-Hertogenbosch geboren en stierf daar in 1516. Hij stamt uit een geslacht van schilders. Verwant schap van zijn vreemde kunst met die van zijn vader of andere schilders in 's Herto genbosch is niet aan te wijzen. Wel wer den later motieven uit zijn werk door an deren overgenomen. Zij zullen de beteke nis daarvan al net zo min begrepen heb ben als wij dat doen. De verklaringen van één en ander lopen nogal uiteen. Er is wel gedacht aan zegswijzen uit die tijd, die mogelijk aanleiding waren tot veel won derlijke zaken. Duidelijk is dat veelal ge zinspeeld wordt op de slechtheid van de wereld en het behoeft niet te verwonderen dat Philips II eens de belangrijkste verza melaar van zijn werk was. Kon de schil der door op deze eigenaardige wijze van symboliseren van de slechtheid het plezier aan zijn werk bewaren? De manier waar op veel gedaan is, ziet er namelijk niet uit als die van een somber gedreven mens. Een zekere nijdigheid van doen is wel te constateren in de wijze van tekenen, maar het is de manier van iemand, die weet te genieten van het resultaat. Uitzonderlijk is het werk van Bosch ook door het daarin aan de dag gelegde gevoel voor atmosfeer. Bij Bosch is het echte schilderen begonnen. Er is vaak sprake van een toets. Men bekijke het verschil in het landschap van Patmos waar Johannes de Openbaring te boek stelt. Wie behoefte heeft aan nadere verklaringen van de on derwerpen zal toch de catalogus moeten raadplegen. Het wonderlijke „Narrenschip" verlangde een hele bladzijde. Vier altaar luiken, vier drieluiken en nog vier schil derijen heeft men hier bijeengebracht. Men telt daaronder het beroemde drieluik met de verzoeking van de Heilige Antho- nius uit Lissabon. Langs enige rijke voorwerpen van ver guld zilver komt men dan weer in een zaal gewijd aan de beeldhouwkunst: „Het sterfbed van Maria" - dat toch al iets aan kondigt van wat we later aan Hollandse interieurs ontmoeten - zal de bezoeker ze ker even vasthouden. „Job op de mest hoop" (een eikehouten sculptuur uit het Frans Halsmuseum) trof me onder ver scheidene zaken, misschien het meeste door dat gevoel voor realisme' dat ouder werk al vertoond had. Hoe expressief ech ter zijn dan die kopjes van de figuurtjes in een „Bewening van Christus", waarop nog de oorspronkelijke polychromie voor komt. Twee composities van „De vlucht naar Egypte" geven aanleiding tot leer zaam vergelijk. En van het vele hield mij tenslotte nog een kleine „O. L. Vrouwe in de zon" door grote charme en prachtige uitgewogenheid van vormen vast voor ik de volgende zaal betrad. HIER DOMINEERT dan het werk van Jacob Cornelisz van Oostsanen, de eerste Amsterdamse schilder, wiens figuur dui delijk omschreven kan worden, zoals de catalogus zegt. Omstreeks 1479 werd hij geboren te Oostzaan. Hij stierf te Amster dam in 1533. Van hem verschenen hout sneden. Hij illustreerde boeken. Hij was historie- en portretschilder. Duidelijk is dat de renaissance hem aangeraakt heeft. Zijn composities zijn veelal overvol. Rijk is de aankleding van zijn personages. Gro te aandacht wijdt hij aan drukbewerkte stoffen, aan de vegetatie, aan architectu ren in renaissancestijl. Heel de barokke drukte in zijn „Aanbidding der herders" en de voor mijn gevoel koude kleur daar van maakt het moeilijk in hem nog de middeleeuwer te zien. Er spreekt uit ver schillende werken een zelfbewustheid, die men zou willen toeschrijven aan het Am sterdammerzijn. Ook is het de kunst van een land, dat zich vrij zal maken van vreemde overheersing. Door de kledij, in de eerste plaats van het zelfportret, proe ven we de middeleeuwen weer sterker, maar ook de wijze van schilderen voelen we wel als van die tijd. Het is echter de expressie, die ons vertelt dat er iets be langrijks te gebeuren staat, dat een om wenteling komende is. In hetzelfde jaar als Jacob Cornelisz van Oostsanen stierf de in 1468 geboren Leidse schilder Cornelis Engebrechtszoon, die leermeester onder anderen van Lucas van Leyden is geweest. Hij wordt ons voorge steld als de figuur in wiens werk het laat- gothische maniërisme het duidelijkst tot uiting komt. Ook in zijn werk spreken re naissancistische elementen. Als belangrijk noteerde ik het meetrekken van de vor men van koppen in houding daarvan, in de richting van het kijken ook. Men ontmoet dit in „Christus neemt afscheid van zijn moeder". Zo blijkt dat vertekening van vormen, zoals veel later zo duidelijk door Cézanne en Van Gogh gedaan, al vroeg kon plaats hebben. Men heeft dit werk vroeger wel voor een Dürer willen laten doorgaan. Een ander werk „De Roeping van Matthaeus (Levi) tot Apostel" werd wel aan Lucas van Leyden toegeschreven. Enigermate is men met dit werk dan ook in de sfeer van de Duitse meester ge komen. LUCAS VAN LEYDEN, die in hetzelfde jaar stierf als zijn leermeester en mogelijk in 1489 te Leiden geboren werd, heeft Dü- rers invloed regelrecht ondergaan. In 1521 schilderde de laatste een portret van Lucas van Leyden, wiens zelfportret één van de schoonste raken van deze tentoonstelling is. Dat bij Engebrechtsz. aan Dürer ge dacht kon worden, vindt vermoedelijk zijn oorzaak in het feit dat Lucas van Leyden invloed op zijn leermeester gehad zou heb ben. Op de hele Hollandse Kunst is name lijk zijn invloed sterk en vernieuwend ge weest Het profane onderwerp heeft nu ook een belangrijke plaats gekregen in het oeuvre van een schilder. Schaakspe lers, Kaartspelers, De verloving en por tretten kondigen de aard van onderwerpen in onze Gouden Eeuw aan. Wel is Lucas van Leydens kunst sterk tekenachtig. Maar het is een vrij tekenen in veelal grote vormen. „Schilderachtig" is dan toch een klein mansportretje, dat ons bijna als uitzonderlijk voor komt in het oeuvre van deze veelzijdige artiest, die ook houtsnij der, graveur en glasschilder was. Vóór zijn werk ontmoeten we nog sculp turen, die voor een belangrijk deel van de hand van de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwekop zijn. Het beeld, waar aan de „noodnaam" ontleend werd, komt uit het Utrechtse Aartsbisschoppelijk Mu seum. Zelfs voor de leek is het niet moei lijk overeenkomsten te constateren tus sen dit werk en andere hier aanwezige sculpturen. Men lette bijvoorbeeld op de ogen. Verscheidene aan deze meester toe geschreven werken verkreeg men in bruikleen uit Noorwegen, waar ze de ker ken sieren. Waarschijnlijk dienden zij als ruilobject voor exportprodukten uit het noorden. Mogelijk ook dat het bezoek van een Noorse bisschop van invloed is ge weest op de uitvoer van dit werk. De kunsthistorici konden uit dit gebeuren zo afleiden dat de onbekende meester in ieder geval een belangrijke figuur ge weest moet zijn. Men heeft bovendien kunnen constateren dat er invloed van hem is uitgegaan op anderer kunst. De tentooonstelling, die tot 28 septem ber te zien is, bevat verder nog een twee tal meubelen (er is maar heel weinig uit die tijd over wat helemaal echt is, ver telde jhr. Roëll) en verder zegels, textiel en cunabelen. De catalogus telt drie honderdvijfennegentig nummers. Men begrijpt dus dat veel ongenoemd nog bleef. Bob Buys Een der „Zeven werken van barmhartig heid" door de Meester van Alkmaar, eigen dom. van het Rijksmuseum te Amsterdam en aldaar thans opgenomen in de grote jubileumtentoonstelling „Middeleeuwse kunst der Noordelijke Nederlanden". LiJ UI O O CML O O 1 UJ LU TEKST VAN LIZZY SARA MAY TEKENINCEN VAN FIEP WESTENDORP HET WAS AL over negenen, toen Ivo en Jaap in hun banken plaats namen. Ze za ten nog maar net of meneer Bijkema stap te de klas binnen. Hij legde, tegen zijn ge woonte in, zijn tas langzaam op zijn tafel tje en zette met evenzo langzame, plechti ge bewegingen zijn bril op. Hij liet die naar het puntje van zijn neus glijden en keek er over heen de klas in. Het was alsof de klas voelde dat er iets vreemds stond te gebeuren. Plotseling hield het ge roezemoes van stemmen op en was het doodstil. Meneer Bijkema zei nog een hele tijd niets bleef maar kijken en grabbelde onderhand in zijn aktentas. Met voorzichtige bewe gingen haalde hij er tenslotte 'n krant uit. Hij duwde de bril weer op zijn plaats, vouwde de krant open, krabbelde zich be dachtzaam over zijn adamsappel terwijl hij zijn kin naar voren stak en begon te le zen: (Speciale berichtgeving) Gisteravond heeft de Haarlemse politie, dank zy 't optreden van drie kordate jon gelui een meisje van veertien jaar en twee jongens van vijftien een zeer ge vaarlijke misdadiger kunnen arresteren. Deze man zich noemende de Deense dr. Tygendaag, maar in werkelijkheid J. R. uit Praterswoude, is de belangrijkste fi guur van een internationale samenzwe ring die zich bezig houdt met radioactieve proefnemingen met mensen en dieren. Haar activiteit was vooral gericht op Siam waar men van plan was na gedane proef nemingen een oorlog te ontketenen, die in de geschiedenis zijn weerga niet had zul len vinden. Dank zij de drie jongelui, wier namen nog niet door de politie z(jn vrijge geven, is Siam op het nippertje ontsnapt aan zijn ondergang. MENEER BIJKEMA liet de krant zakken haalde zijn zakdoek te voorschijn en snoot luidruchtig zijn neus. Parlement, zei hij met een bewogen stem, parlement, wij hebben in ons midden twee parels. Op dat moment werd er op de deur geklopt Binnen riep meneer Bijkema met over slaande stem. De deur werd opengerukt en de eerste die de drempel overschreed was Ondine. Ze had een kleur als vuur en maakte gebaren alsof ze zich ergens aan vast wilde klem men om toch maar vooral niet verder de klas binnen te hoeven gaan. Ze werd ech ter vooruitgeduwd door twee in vale regen jassen geklede heren, gewapend met een groot fototoestel en een blitzlamp. U permitteert, piepte een van de heren, een kleine met een kaal hoofdje. Zonder meneer Bijkema's antwoord af te wach ten liep hij de klas in. Waar zit je broer met z'n vriend? vroeg hij Ondine. Met bevende vinger wees On dine Jaap en Ivo aan. Kom eens hier, wenkte de kleine kale. De jongens keken vragend naar meneer Bijkema, maar toen die zich niet bewoog kwamen ze de bank Uit en voegden zij zich bij Ondine. Zo, zei het mannetje, gaan jullie nou ef- fe daar staan, dan maken we een mooi prentje van jullie. Sla jij je arm maar om dat meissie heen, richtte hij zich tot Jaap. Nee, zei Jaap met een kleur als vuur, dat doe ik niet. Maakt u zo maar een plaatje. Ha, ha, hinnikte het mannetje, over een paar jaartjes zul je wel anders piepen. Goed, Jan, stel maar in. Wordt dat wat? Ja.... kijken jullie eens deze kant uit. Mooi. Knippen maar. Het blitzlicht flitste aan. En nou eentje in de bank, vervolgde het kereltje, druk in de weer met draden en toestellen. Kunnen jullie er met z'n direën in? Vooruit, probeer het eens. Gehoorzaam schoven Ivo, Jaap en Ondine de bank in. Prachtig, prachtig, piepte het mannetje weer. .Meneer dit tegen me neer Bijkema magge wij effe op uw plaats komen staan? Stilzwijgend schoof meneer Bijkema op zij en liet de twee fotografen zijn plaats in nemen. Doen jullie nou maar net alsof je aan het sommetjes maken bent, zei het kale kopje. Het meissie kan wel op het uitein de van haar potlood zitten bijten. Hé, mopperde meneer Bijkema nu in zijn eer getast, v/e hebben in deze klas kunsthistorie en tekenen. U bent hier op een h.b.s. en niet op een kleuterschool. Met stemverheffing voegde hij er aan toe: En schiet nu maar eens op met die ver draaide plaatjesschieterij, ik heb vanoch tend nog wel wat anders te doen! Jawel, meneer, antwoordde nu de foto graaf die als „Jan" aangesproken was. U begrijpt, verontschuldigde hij zich, dit is allemaal erg belangrijk. Als wij de eer sten zijn die foto's van de jongelui in de krant plaatsen... U begrijpt, de goede naam van onze krant... dé oplage... Jawel, gromde meneer Bijkema. U bent n(i wel klaar, hoop ik. De twee heren wa ren inderdaad klaar. Zonder zich verder nog om iemand te bekommeren mompel den zij een groet en verdwenen, de klas perplex achter zich latend. De deur was nog niet dicht of Ivo, Jaap en Ondine werden omringd door hun klas genoten. Iedereen praatte en vroeg door elkaar tot meneer Bijkema er een eind aan maakte door met stentorstem om stil te te verzoeken. En kom jij eens hier, zei hij tegen On dine. Jij bent dus Ivo's zuster. M'n com plimenten met je moedig optreden, ik be doel, zo straks met die fotografen... Hij gaf haar een tikje op de wang. En nou zou ik maar eens naar m'n eigen school te rug gaan. Ik denk overigens dat Siam en Joost Bakzeil jou wel dankbaar zullen zijn. Joost Bakzeil? zei Ondine verbaasd. Jazeker, zei meneer Bijkema. Joost maakt toch die mooie beeldjes van jou, niet? O. bedoelt u dat? zei Ondine. 't Is de moeite. Ja, zei meneer Bijkema. Dat bedoel ik. Hij begeleidde Ondine tot de deur en stak zijn hand uit: Het genoegen was ge heel aan mijn kant, zei hij ernstig, ter wijl hij een kleine buiging maakte. En nu aan het werk, vervolgde hij zo dra de deur achter Ondine gesloten was. Ik had een speech willen houden, maar ik ben die in de consternatie kwijtgeraakt. Enfin, tekenen jullie, om in stijl te blijven, maar een Siamese kat. Of een Siamese tweeling, ook goed. En onze parels gaan weer in hun eigen banken zitten. Wel, wel, wat een opwinding... NU MOET JE rue gauw vertellen, zei Jaap, terwijl hij met Ivo naar huis fietste, hoe het gisterenavond precies is afgelo pen. Ik kon vannacht haast niet slapen van nieuwsgierigheid. Nou, zei Ivo, veel zaaks was het niet. In verhalen en films is het veel echter dan in werkelijkheid. Nou, vertel dan, drong Jaap aan. Oké, zei Ivo. Nadat we jou afgezet had den reden we dus naar onze straat. Die agenten zeiden niet veel, een zat er zelfs op z'n nagels te bijten. Enfin, wij stapten gelijk met ze uit, dat wil zeggen een straat verder, om geen achterdocht te wekken. Daarna renden wij gauw naar huis.' Boven gingen we voor het raam staan. Ondine ook, want ze was even nieuwsgierig als ik, dat beloof ik je. We zagen de twee agenten aan weerszijden van het portiek staan. De commissaris en de inspecteur waren toen al naar boven. Even later ging het licht in het laborato- HET WAS heel stil in de konijnen- school. Je hoorde alleen het geritsel van de blaadjes boven de hoofden van de twintig kleine konijntjes en de brom merige stem van meester Snuif, die op zijn boomstronkje voor de klas zat. Maar nu moet je niet denken dat het zo stil was omdat de kleine konijntjes heel goed luisterden naar wat de mees ter vertelde. O, nee, ze droomden al lemaal van het grote konijnenfeest dat 's avonds gegeven zou worden en waar zij voor het eerst aan mochten mee doen. Ze dachten aan de lekkere feest- hapjes, aan de konijnenliederen en aan de kransjes die ze allemaal om hun oren zouden dragen. En toch was het heel belangrijk wat meester Snuif ver telde. „Nu moet ik jullie, voor we de feest liederen nog een keer repeteren, iets vertellen," zei hij. „Het is iets dat niets met het feest te maken heeft, maar dat toch erg belangrijk is." Hij draaide zich om naar het school bord dat tegen een berkeboom hing en tekende een raar ding. „Wie weet wat dit is?" vroeg hij. Niet één klein konijntje gaf antwoord. „Kom, denk eens na," zei meester Snuif, „jij, Marjoppeke". Maar Marjoppeke had net zitten den ken hoe je een bosroosje tussen je oren kunt steken zonder dat de doorn tjes je pi-ikken en ze wist dus hele maal niet waar het over ging. „Een ro zenstruik", zei ze, zonder te kijken wat er nu eigenlijk op het bord stond. Mees ter Snuif schudde met zijn kop. „Een rozenstruik, een rozenstruik! Hoe haal je het in je kopje, Marjoppeke? Kom, kinderen, kijk eens goed." Niemand wist het. Meester Snuif fronste zijn voorhoofd. „Wie feest wil vieren moet dit weten," zei hij met z'n zware bromstem en hij tikte met een poot op het rare ding op het bord. Maar bij het woord feest dwaalden alle ge dachten van de kleine konijntjes weer naar de feestavond en niet eentje luis terde naar wat meester Snuif over het rare ding op het bord vertelde. Pas toen hij zijn stokje voor de dag haal de en de feestliederen ging repeteren, kwamen ze weer een beetje bij en zon gen zo mooi mogelijk de oude konijnen liederen mee. „Ziezo", zei de meester toen ook dat gebeurd was, „en nu allemaal naar huis. Morgenochtend zijn jullie vrij om uit te slapen. Veel plezier!" „Hoera!" schreeuwde de hele klas en roetsj, wég waren ze, naar alle kan ten van het bos. Naar huis gingen er niet zo veel, want de meeste gingen eerst de bloempjes en pluimpjes voor hun kransjes zoeken. Overal zag je ze huppelen, meestal twee vriendjes of vriendinnetjes bij elkaar. „Hoe vind je me dit staan?" vroeg de ene en legde twee blauwe korenbloemen tussen haar oren. „Wat denk je hiervan?" vroeg een ander konijn aan zijn vriendje en hij hield een hele bos witte graspluimen omhoog. „Kleurt dit wel?" vroeg de vriendin van Marjoppeke en ze legde haar kop je tegen een lichtgroen varenblad. „Ja, mooi, mooi," zei Marjoppeke haastig en ze huppelde vlug door, ter wijl haar vriendinnetje zocht welk va renblad nu het mooiste was. Want Marjoppeke hield het bij het bosroosje. Ze wist zeker dat niemand op dat idee zou komen. En wat zou zo'n roosje aan ieder oor prachtig staan! Ze zou vast de mooiste van de avond zijn. Maar de bosroosjes stonden ver weg en daarom moest ze opschieten. De zon ging al onder toen ze bij de ro- rium aan. We zagen de schulpprof achter waarts naar binnenlopen met zijn handen omhoog. Bij het raam kon hij niet verder. De commissaris en de inspecteur liepen op hem toe en deden hem de handboeien aan. Even later kwam hij met de commis saris naar buiten waar hij werd overgeno men door de twee agenten. De commis saris ging weer naar boven en kwam een half uur later, gevolgd door de inspecteur die een aktentas droeg, terug. Ze liepen de straat uit naar de auto. Dat is alles. Wat tam, zei Jaap. Zouden we er ooit nog iets van horen? Jazeker, zei Ivo. We worden vast nog een keer opgeroepen om te getuigen, dat zegt mijn vader tenminste. Je vader.schrok Jaap opeens. O, voor mij komt het ergste nog! Wat moet er voor ergs voor jou komen, vroeg Ivo verbaasd. Mijn vader en moeder, klaagde Jaap. Vanavond staan we levensgroot in de krant. Nou, zei Ivo, wat dan nog! Laat ze het zien. Als ze eens een beetje met je mee geleefd hadden, hadden ze net zoals mijn ouwelui geweten wat voor een parel ze in hun huis gehad hadden!! Hij gaf Jaap een formidabele klap op zijn schouder, zodat die bijna tegen de stoep op vloog. Hé, ben je getikt, riep Jaap. Aju, grinnikte Ivo, tot morgen. Of kom je vanmiddag nog? I Misschien, zei. Jaap, terwijl hij zijn pijnlijke schouder al fietsend trachtte te| wrijven. Aju! zenstruik aankwam. Onder de takken was het zelfs al bijna donker. Ze had precies bedacht hoe ze het zou doen. Eerst zou ze de doorntjes van het sten geltje knagen waaraan het mooiste roosje zat. Dan pas zou ze het plukken en als ze dat twee keer gedaan had, zou ze er op een draf mee naar huis lopen om nog net op tijd klaar te zijn voor het feest. Ze stond op haar ach terste pootjes en helemaal uitgerekt be keek ze de rozenstruik. Wat was het mooiste roosje? Als een circuskonijn tje trippelde ze op haar twee pootjes dichterbij. „Die daar., of die?" Peng! Au., au..!" gilde Marjoppe ke. Ze voelde een verschrikkelijke pijn in haar achterpootjes en ze lag languit voorover in de rozenstruik. Toen ze probeerde om die pijn weg te jagen en begon te spartelen, merkte ze dat ze gevangen zat en dat alles wat ze deed haar alleen nog meer pijn gaf. Pijn in haar pootjes en haar mooie zachte buik die in de doorntjes van de roos lag. Nog even spartelde ze door, maar toen bleef ze heel stil liggen, al leen piepte ze af en toe zachtjes, maar wie zou haar horen? NEE, NIEMAND hoorde Marjoppe ke. De konijnen hadden het te druk met. hun feest, de vogels waren gaan slapen en de andere dieren zaten op een afstandje toe te kijken wat de ko nijnen allemaal deden. Het ogenblik was nu gekomen dat de schoolkinde ren hun lied moesten zingen. Prachtig versierd stonden ze klaar. Meester Snuif tikte op een boomstam. Hij had het lege plaatsje tussen de negentien anderen ontdekt .„Waar is Marjoppe ke?" bromde zijn stem. Nou, dat gaf een opschudding in de rij schoolkinderen en de ouders die met hun koppen knikkend hadden toe geluisterd. Iedereen schreeuwde door elkaar. De moeder van Marjoppeke, die dacht dat haar dochter meteen uit school al naar het feestterrein was ge lopen, liep huilend heen en weer. Mees ter Snuif was als altijd de wijste. Hij. bulderde over alles heen en verdeelde de feestgangers in groepjes die het bos moesten doorzoeken. Samen met zijn schoolkinderen trok hij er zelf ook op uit naar de verste hoek van het bos. Met hun kopjes langs de grond snuffel den ze in het donker rond. Toen ze al wel een half uur hadden gelopen stond meester Snuif opeens stokstijf stil. „Luister!" zei hij. Vlakbij klonk het piepen van een heel klein, heel treurig konijntje. Een paar minuten later stonden ze rond Marjoppeke. Meester Snuif zei niets. Hij wees ze alleen maar hoe ze haar met z'n allen moesten optillen met het vreselijke zware ding aan haar pootjes erbij. Ze droegen haar naar het ziekenhuis, waar dokter Kraai uit zijn slaap werd gehaald: samen met wel twintig andere kraaien was hij de he le nacht bezig om haar pootjes los te maken en daarna te verbinden. Toen meester Snuif de volgende dag de les begon en op het schoolboi'd aan de berkeboom wees, toen wist ieder kind wat het verschrikkelijke ding was, dat meester Snuif daar de vorige dag had getekend. Met grote oren luister den ze nu naar wat de meester erover vertelde en het zal wel nóóit, nóóit meer gebeuren dat er een klein konijn tje in een Sjtrik loopt, al heeft-ie zijn hoofd nog zo vol met feest. Mies Boulnnjs Deze trein kan je van lucifersdoosjes maken. Je hebt er ook nog een kurk. watten en ronde kartonnen wieltjes bli nodig. Beplak het geheel met vrolijk papier. Probeer eerst eens „uit te rekenen" wat hier getekend is en doe het dan mna' na. Misschien kun je zelf iets anders verzinnen met cijfers, want er zijn heel wat mogelijkheden!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 18