VOOR JULLIE
De parels van het parlement
Middeleeuwse kunst der Noordelijke Nederlanden
^\EJ'Rfyy
z
z
z
z
O
z>
Groot internationaal
complot ontmaskerd
ZATERDAG 12 JULI 1958
Erbij
PAGINA Z
Jheronimus Bosch
Van Oostsanen
Lucas van Leyden
LAATSTE NIEUWS
Drie Haarlemse jongelui
hebben Siam gered
EINDE
E- o
t'V.N:
(Vervolg van pagina 5)
den beschouwd werd, maar toch zo'n an
dere instelling verraadt als het werk van
de laatstgenoemde.
Aansluitend op het kabinet, waarin Mos-
taerts werk prijkt, vindt men weer een
ruimte gewijd aan de beeldhouwkunst.
Wel zeer bijzonder is een huisaltaartje uit
het Musée de Cluny te Parijs met aan twee
zijden geschilderde luiken.
Ons interesseert natuurlijk het „conter-
feijtsel" van de St. Bavokerk te Haarlem,
dat volgens Carel van Mander „seer vast
en aerdigh gehandelt" is. Enige voorbeel
den van gebrand glas en zilversmeedwerk
getuigen hier ook van de cultuur in de
middeleeuwen. Weer naderen we nu één
der hoogtepunten van deze expositie. On
weerstaanbaar zal men naar enige teke
ningen getrokken worden. Het zijn die van
Hieronimus Bosch.
WANNEER MEN op deze tentoonstel
ling de werken chronologisch gerangschikt
had, zouden we deze meester al eerder
ontmoet hebben. Bosch is echter een der
mate uitzonderlijke figuur, dat zijn werk
eigenlijk maar weinig zegt betreffende de
ontwikkeling van de gehele Noordneder
landse schilderkunst. Hij werd vermoede
lijk omstreeks 1450 te 's-Hertogenbosch
geboren en stierf daar in 1516. Hij stamt
uit een geslacht van schilders. Verwant
schap van zijn vreemde kunst met die van
zijn vader of andere schilders in 's Herto
genbosch is niet aan te wijzen. Wel wer
den later motieven uit zijn werk door an
deren overgenomen. Zij zullen de beteke
nis daarvan al net zo min begrepen heb
ben als wij dat doen. De verklaringen van
één en ander lopen nogal uiteen. Er is wel
gedacht aan zegswijzen uit die tijd, die
mogelijk aanleiding waren tot veel won
derlijke zaken. Duidelijk is dat veelal ge
zinspeeld wordt op de slechtheid van de
wereld en het behoeft niet te verwonderen
dat Philips II eens de belangrijkste verza
melaar van zijn werk was. Kon de schil
der door op deze eigenaardige wijze van
symboliseren van de slechtheid het plezier
aan zijn werk bewaren? De manier waar
op veel gedaan is, ziet er namelijk niet uit
als die van een somber gedreven mens.
Een zekere nijdigheid van doen is wel te
constateren in de wijze van tekenen, maar
het is de manier van iemand, die weet te
genieten van het resultaat.
Uitzonderlijk is het werk van Bosch ook
door het daarin aan de dag gelegde gevoel
voor atmosfeer. Bij Bosch is het echte
schilderen begonnen. Er is vaak sprake
van een toets. Men bekijke het verschil in
het landschap van Patmos waar Johannes
de Openbaring te boek stelt. Wie behoefte
heeft aan nadere verklaringen van de on
derwerpen zal toch de catalogus moeten
raadplegen. Het wonderlijke „Narrenschip"
verlangde een hele bladzijde. Vier altaar
luiken, vier drieluiken en nog vier schil
derijen heeft men hier bijeengebracht.
Men telt daaronder het beroemde drieluik
met de verzoeking van de Heilige Antho-
nius uit Lissabon.
Langs enige rijke voorwerpen van ver
guld zilver komt men dan weer in een
zaal gewijd aan de beeldhouwkunst: „Het
sterfbed van Maria" - dat toch al iets aan
kondigt van wat we later aan Hollandse
interieurs ontmoeten - zal de bezoeker ze
ker even vasthouden. „Job op de mest
hoop" (een eikehouten sculptuur uit het
Frans Halsmuseum) trof me onder ver
scheidene zaken, misschien het meeste
door dat gevoel voor realisme' dat ouder
werk al vertoond had. Hoe expressief ech
ter zijn dan die kopjes van de figuurtjes
in een „Bewening van Christus", waarop
nog de oorspronkelijke polychromie voor
komt. Twee composities van „De vlucht
naar Egypte" geven aanleiding tot leer
zaam vergelijk. En van het vele hield mij
tenslotte nog een kleine „O. L. Vrouwe in
de zon" door grote charme en prachtige
uitgewogenheid van vormen vast voor ik
de volgende zaal betrad.
HIER DOMINEERT dan het werk van
Jacob Cornelisz van Oostsanen, de eerste
Amsterdamse schilder, wiens figuur dui
delijk omschreven kan worden, zoals de
catalogus zegt. Omstreeks 1479 werd hij
geboren te Oostzaan. Hij stierf te Amster
dam in 1533. Van hem verschenen hout
sneden. Hij illustreerde boeken. Hij was
historie- en portretschilder. Duidelijk is
dat de renaissance hem aangeraakt heeft.
Zijn composities zijn veelal overvol. Rijk
is de aankleding van zijn personages. Gro
te aandacht wijdt hij aan drukbewerkte
stoffen, aan de vegetatie, aan architectu
ren in renaissancestijl. Heel de barokke
drukte in zijn „Aanbidding der herders"
en de voor mijn gevoel koude kleur daar
van maakt het moeilijk in hem nog de
middeleeuwer te zien. Er spreekt uit ver
schillende werken een zelfbewustheid, die
men zou willen toeschrijven aan het Am
sterdammerzijn. Ook is het de kunst van
een land, dat zich vrij zal maken van
vreemde overheersing. Door de kledij, in
de eerste plaats van het zelfportret, proe
ven we de middeleeuwen weer sterker,
maar ook de wijze van schilderen voelen
we wel als van die tijd. Het is echter de
expressie, die ons vertelt dat er iets be
langrijks te gebeuren staat, dat een om
wenteling komende is.
In hetzelfde jaar als Jacob Cornelisz van
Oostsanen stierf de in 1468 geboren Leidse
schilder Cornelis Engebrechtszoon, die
leermeester onder anderen van Lucas van
Leyden is geweest. Hij wordt ons voorge
steld als de figuur in wiens werk het laat-
gothische maniërisme het duidelijkst tot
uiting komt. Ook in zijn werk spreken re
naissancistische elementen. Als belangrijk
noteerde ik het meetrekken van de vor
men van koppen in houding daarvan, in de
richting van het kijken ook. Men ontmoet
dit in „Christus neemt afscheid van zijn
moeder". Zo blijkt dat vertekening van
vormen, zoals veel later zo duidelijk door
Cézanne en Van Gogh gedaan, al vroeg
kon plaats hebben. Men heeft dit werk
vroeger wel voor een Dürer willen laten
doorgaan. Een ander werk „De Roeping
van Matthaeus (Levi) tot Apostel" werd
wel aan Lucas van Leyden toegeschreven.
Enigermate is men met dit werk dan ook
in de sfeer van de Duitse meester ge
komen.
LUCAS VAN LEYDEN, die in hetzelfde
jaar stierf als zijn leermeester en mogelijk
in 1489 te Leiden geboren werd, heeft Dü-
rers invloed regelrecht ondergaan. In 1521
schilderde de laatste een portret van Lucas
van Leyden, wiens zelfportret één van de
schoonste raken van deze tentoonstelling
is. Dat bij Engebrechtsz. aan Dürer ge
dacht kon worden, vindt vermoedelijk zijn
oorzaak in het feit dat Lucas van Leyden
invloed op zijn leermeester gehad zou heb
ben. Op de hele Hollandse Kunst is name
lijk zijn invloed sterk en vernieuwend ge
weest Het profane onderwerp heeft nu
ook een belangrijke plaats gekregen in
het oeuvre van een schilder. Schaakspe
lers, Kaartspelers, De verloving en por
tretten kondigen de aard van onderwerpen
in onze Gouden Eeuw aan. Wel is Lucas
van Leydens kunst sterk tekenachtig.
Maar het is een vrij tekenen in veelal
grote vormen. „Schilderachtig" is dan toch
een klein mansportretje, dat ons bijna als
uitzonderlijk voor komt in het oeuvre van
deze veelzijdige artiest, die ook houtsnij
der, graveur en glasschilder was.
Vóór zijn werk ontmoeten we nog sculp
turen, die voor een belangrijk deel van de
hand van de Meester van de Utrechtse
Stenen Vrouwekop zijn. Het beeld, waar
aan de „noodnaam" ontleend werd, komt
uit het Utrechtse Aartsbisschoppelijk Mu
seum. Zelfs voor de leek is het niet moei
lijk overeenkomsten te constateren tus
sen dit werk en andere hier aanwezige
sculpturen. Men lette bijvoorbeeld op de
ogen. Verscheidene aan deze meester toe
geschreven werken verkreeg men in
bruikleen uit Noorwegen, waar ze de ker
ken sieren. Waarschijnlijk dienden zij als
ruilobject voor exportprodukten uit het
noorden. Mogelijk ook dat het bezoek van
een Noorse bisschop van invloed is ge
weest op de uitvoer van dit werk. De
kunsthistorici konden uit dit gebeuren zo
afleiden dat de onbekende meester in
ieder geval een belangrijke figuur ge
weest moet zijn. Men heeft bovendien
kunnen constateren dat er invloed van
hem is uitgegaan op anderer kunst.
De tentooonstelling, die tot 28 septem
ber te zien is, bevat verder nog een twee
tal meubelen (er is maar heel weinig uit
die tijd over wat helemaal echt is, ver
telde jhr. Roëll) en verder zegels, textiel
en cunabelen. De catalogus telt drie
honderdvijfennegentig nummers. Men
begrijpt dus dat veel ongenoemd nog
bleef.
Bob Buys
Een der „Zeven werken van barmhartig
heid" door de Meester van Alkmaar, eigen
dom. van het Rijksmuseum te Amsterdam
en aldaar thans opgenomen in de grote
jubileumtentoonstelling „Middeleeuwse
kunst der Noordelijke Nederlanden".
LiJ
UI
O
O
CML
O
O
1
UJ
LU
TEKST VAN LIZZY SARA MAY TEKENINCEN VAN FIEP WESTENDORP
HET WAS AL over negenen, toen Ivo en
Jaap in hun banken plaats namen. Ze za
ten nog maar net of meneer Bijkema stap
te de klas binnen. Hij legde, tegen zijn ge
woonte in, zijn tas langzaam op zijn tafel
tje en zette met evenzo langzame, plechti
ge bewegingen zijn bril op. Hij liet die
naar het puntje van zijn neus glijden en
keek er over heen de klas in. Het was
alsof de klas voelde dat er iets vreemds
stond te gebeuren. Plotseling hield het ge
roezemoes van stemmen op en was het
doodstil.
Meneer Bijkema zei nog een hele tijd niets
bleef maar kijken en grabbelde onderhand
in zijn aktentas. Met voorzichtige bewe
gingen haalde hij er tenslotte 'n krant uit.
Hij duwde de bril weer op zijn plaats,
vouwde de krant open, krabbelde zich be
dachtzaam over zijn adamsappel terwijl
hij zijn kin naar voren stak en begon te le
zen:
(Speciale berichtgeving)
Gisteravond heeft de Haarlemse politie,
dank zy 't optreden van drie kordate jon
gelui een meisje van veertien jaar en
twee jongens van vijftien een zeer ge
vaarlijke misdadiger kunnen arresteren.
Deze man zich noemende de Deense dr.
Tygendaag, maar in werkelijkheid J. R.
uit Praterswoude, is de belangrijkste fi
guur van een internationale samenzwe
ring die zich bezig houdt met radioactieve
proefnemingen met mensen en dieren.
Haar activiteit was vooral gericht op Siam
waar men van plan was na gedane proef
nemingen een oorlog te ontketenen, die in
de geschiedenis zijn weerga niet had zul
len vinden. Dank zij de drie jongelui, wier
namen nog niet door de politie z(jn vrijge
geven, is Siam op het nippertje ontsnapt
aan zijn ondergang.
MENEER BIJKEMA liet de krant zakken
haalde zijn zakdoek te voorschijn en snoot
luidruchtig zijn neus.
Parlement, zei hij met een bewogen
stem, parlement, wij hebben in ons midden
twee parels.
Op dat moment werd er op de deur geklopt
Binnen riep meneer Bijkema met over
slaande stem.
De deur werd opengerukt en de eerste die
de drempel overschreed was Ondine. Ze
had een kleur als vuur en maakte gebaren
alsof ze zich ergens aan vast wilde klem
men om toch maar vooral niet verder de
klas binnen te hoeven gaan. Ze werd ech
ter vooruitgeduwd door twee in vale regen
jassen geklede heren, gewapend met een
groot fototoestel en een blitzlamp.
U permitteert, piepte een van de heren,
een kleine met een kaal hoofdje. Zonder
meneer Bijkema's antwoord af te wach
ten liep hij de klas in.
Waar zit je broer met z'n vriend? vroeg
hij Ondine. Met bevende vinger wees On
dine Jaap en Ivo aan.
Kom eens hier, wenkte de kleine kale.
De jongens keken vragend naar meneer
Bijkema, maar toen die zich niet bewoog
kwamen ze de bank Uit en voegden zij
zich bij Ondine.
Zo, zei het mannetje, gaan jullie nou ef-
fe daar staan, dan maken we een mooi
prentje van jullie. Sla jij je arm maar om
dat meissie heen, richtte hij zich tot Jaap.
Nee, zei Jaap met een kleur als vuur,
dat doe ik niet. Maakt u zo maar een
plaatje.
Ha, ha, hinnikte het mannetje, over een
paar jaartjes zul je wel anders piepen.
Goed, Jan, stel maar in. Wordt dat wat?
Ja.... kijken jullie eens deze kant uit.
Mooi. Knippen maar. Het blitzlicht flitste
aan.
En nou eentje in de bank, vervolgde het
kereltje, druk in de weer met draden en
toestellen. Kunnen jullie er met z'n direën
in? Vooruit, probeer het eens.
Gehoorzaam schoven Ivo, Jaap en Ondine
de bank in. Prachtig, prachtig, piepte het
mannetje weer. .Meneer dit tegen me
neer Bijkema magge wij effe op uw
plaats komen staan?
Stilzwijgend schoof meneer Bijkema op
zij en liet de twee fotografen zijn plaats in
nemen.
Doen jullie nou maar net alsof je aan
het sommetjes maken bent, zei het kale
kopje. Het meissie kan wel op het uitein
de van haar potlood zitten bijten.
Hé, mopperde meneer Bijkema nu in
zijn eer getast, v/e hebben in deze klas
kunsthistorie en tekenen. U bent hier op
een h.b.s. en niet op een kleuterschool.
Met stemverheffing voegde hij er aan toe:
En schiet nu maar eens op met die ver
draaide plaatjesschieterij, ik heb vanoch
tend nog wel wat anders te doen!
Jawel, meneer, antwoordde nu de foto
graaf die als „Jan" aangesproken was. U
begrijpt, verontschuldigde hij zich, dit is
allemaal erg belangrijk. Als wij de eer
sten zijn die foto's van de jongelui in de
krant plaatsen... U begrijpt, de goede
naam van onze krant... dé oplage...
Jawel, gromde meneer Bijkema. U bent
n(i wel klaar, hoop ik. De twee heren wa
ren inderdaad klaar. Zonder zich verder
nog om iemand te bekommeren mompel
den zij een groet en verdwenen, de klas
perplex achter zich latend.
De deur was nog niet dicht of Ivo, Jaap
en Ondine werden omringd door hun klas
genoten. Iedereen praatte en vroeg door
elkaar tot meneer Bijkema er een eind
aan maakte door met stentorstem om stil
te te verzoeken.
En kom jij eens hier, zei hij tegen On
dine. Jij bent dus Ivo's zuster. M'n com
plimenten met je moedig optreden, ik be
doel, zo straks met die fotografen... Hij
gaf haar een tikje op de wang. En nou zou
ik maar eens naar m'n eigen school te
rug gaan. Ik denk overigens dat Siam en
Joost Bakzeil jou wel dankbaar zullen zijn.
Joost Bakzeil? zei Ondine verbaasd.
Jazeker, zei meneer Bijkema. Joost
maakt toch die mooie beeldjes van jou,
niet?
O. bedoelt u dat? zei Ondine. 't Is de
moeite.
Ja, zei meneer Bijkema. Dat bedoel ik.
Hij begeleidde Ondine tot de deur en stak
zijn hand uit: Het genoegen was ge
heel aan mijn kant, zei hij ernstig, ter
wijl hij een kleine buiging maakte.
En nu aan het werk, vervolgde hij zo
dra de deur achter Ondine gesloten was.
Ik had een speech willen houden, maar ik
ben die in de consternatie kwijtgeraakt.
Enfin, tekenen jullie, om in stijl te blijven,
maar een Siamese kat. Of een Siamese
tweeling, ook goed. En onze parels gaan
weer in hun eigen banken zitten. Wel, wel,
wat een opwinding...
NU MOET JE rue gauw vertellen, zei
Jaap, terwijl hij met Ivo naar huis fietste,
hoe het gisterenavond precies is afgelo
pen. Ik kon vannacht haast niet slapen van
nieuwsgierigheid.
Nou, zei Ivo, veel zaaks was het niet.
In verhalen en films is het veel echter dan
in werkelijkheid.
Nou, vertel dan, drong Jaap aan.
Oké, zei Ivo. Nadat we jou afgezet had
den reden we dus naar onze straat. Die
agenten zeiden niet veel, een zat er zelfs
op z'n nagels te bijten. Enfin, wij stapten
gelijk met ze uit, dat wil zeggen een
straat verder, om geen achterdocht te
wekken. Daarna renden wij gauw naar
huis.' Boven gingen we voor het raam
staan. Ondine ook, want ze was even
nieuwsgierig als ik, dat beloof ik je. We
zagen de twee agenten aan weerszijden
van het portiek staan. De commissaris en
de inspecteur waren toen al naar boven.
Even later ging het licht in het laborato-
HET WAS heel stil in de konijnen-
school. Je hoorde alleen het geritsel
van de blaadjes boven de hoofden van
de twintig kleine konijntjes en de brom
merige stem van meester Snuif, die op
zijn boomstronkje voor de klas zat.
Maar nu moet je niet denken dat het
zo stil was omdat de kleine konijntjes
heel goed luisterden naar wat de mees
ter vertelde. O, nee, ze droomden al
lemaal van het grote konijnenfeest dat
's avonds gegeven zou worden en waar
zij voor het eerst aan mochten mee
doen. Ze dachten aan de lekkere feest-
hapjes, aan de konijnenliederen en aan
de kransjes die ze allemaal om hun
oren zouden dragen. En toch was het
heel belangrijk wat meester Snuif ver
telde.
„Nu moet ik jullie, voor we de feest
liederen nog een keer repeteren, iets
vertellen," zei hij. „Het is iets dat niets
met het feest te maken heeft, maar dat
toch erg belangrijk is."
Hij draaide zich om naar het school
bord dat tegen een berkeboom hing en
tekende een raar ding. „Wie weet wat
dit is?" vroeg hij.
Niet één klein konijntje gaf antwoord.
„Kom, denk eens na," zei meester
Snuif, „jij, Marjoppeke".
Maar Marjoppeke had net zitten den
ken hoe je een bosroosje tussen je
oren kunt steken zonder dat de doorn
tjes je pi-ikken en ze wist dus hele
maal niet waar het over ging. „Een ro
zenstruik", zei ze, zonder te kijken wat
er nu eigenlijk op het bord stond. Mees
ter Snuif schudde met zijn kop. „Een
rozenstruik, een rozenstruik! Hoe haal
je het in je kopje, Marjoppeke? Kom,
kinderen, kijk eens goed."
Niemand wist het. Meester Snuif
fronste zijn voorhoofd. „Wie feest wil
vieren moet dit weten," zei hij met z'n
zware bromstem en hij tikte met een
poot op het rare ding op het bord. Maar
bij het woord feest dwaalden alle ge
dachten van de kleine konijntjes weer
naar de feestavond en niet eentje luis
terde naar wat meester Snuif over het
rare ding op het bord vertelde. Pas
toen hij zijn stokje voor de dag haal
de en de feestliederen ging repeteren,
kwamen ze weer een beetje bij en zon
gen zo mooi mogelijk de oude konijnen
liederen mee.
„Ziezo", zei de meester toen ook dat
gebeurd was, „en nu allemaal naar
huis. Morgenochtend zijn jullie vrij om
uit te slapen. Veel plezier!"
„Hoera!" schreeuwde de hele klas
en roetsj, wég waren ze, naar alle kan
ten van het bos. Naar huis gingen er
niet zo veel, want de meeste gingen
eerst de bloempjes en pluimpjes voor
hun kransjes zoeken. Overal zag je ze
huppelen, meestal twee vriendjes of
vriendinnetjes bij elkaar. „Hoe vind je
me dit staan?" vroeg de ene en legde
twee blauwe korenbloemen tussen
haar oren.
„Wat denk je hiervan?" vroeg een
ander konijn aan zijn vriendje en hij
hield een hele bos witte graspluimen
omhoog.
„Kleurt dit wel?" vroeg de vriendin
van Marjoppeke en ze legde haar kop
je tegen een lichtgroen varenblad.
„Ja, mooi, mooi," zei Marjoppeke
haastig en ze huppelde vlug door, ter
wijl haar vriendinnetje zocht welk va
renblad nu het mooiste was.
Want Marjoppeke hield het bij het
bosroosje. Ze wist zeker dat niemand
op dat idee zou komen. En wat zou zo'n
roosje aan ieder oor prachtig staan!
Ze zou vast de mooiste van de avond
zijn. Maar de bosroosjes stonden ver
weg en daarom moest ze opschieten.
De zon ging al onder toen ze bij de ro-
rium aan. We zagen de schulpprof achter
waarts naar binnenlopen met zijn handen
omhoog. Bij het raam kon hij niet verder.
De commissaris en de inspecteur liepen
op hem toe en deden hem de handboeien
aan. Even later kwam hij met de commis
saris naar buiten waar hij werd overgeno
men door de twee agenten. De commis
saris ging weer naar boven en kwam een
half uur later, gevolgd door de inspecteur
die een aktentas droeg, terug. Ze liepen
de straat uit naar de auto. Dat is alles.
Wat tam, zei Jaap. Zouden we er ooit
nog iets van horen?
Jazeker, zei Ivo. We worden vast nog
een keer opgeroepen om te getuigen, dat
zegt mijn vader tenminste.
Je vader.schrok Jaap opeens. O, voor
mij komt het ergste nog!
Wat moet er voor ergs voor jou komen,
vroeg Ivo verbaasd.
Mijn vader en moeder, klaagde Jaap.
Vanavond staan we levensgroot in de
krant.
Nou, zei Ivo, wat dan nog! Laat ze het
zien. Als ze eens een beetje met je mee
geleefd hadden, hadden ze net zoals mijn
ouwelui geweten wat voor een parel ze in
hun huis gehad hadden!!
Hij gaf Jaap een formidabele klap op zijn
schouder, zodat die bijna tegen de stoep
op vloog.
Hé, ben je getikt, riep Jaap.
Aju, grinnikte Ivo, tot morgen. Of kom
je vanmiddag nog? I
Misschien, zei. Jaap, terwijl hij zijn
pijnlijke schouder al fietsend trachtte te|
wrijven. Aju!
zenstruik aankwam. Onder de takken
was het zelfs al bijna donker. Ze had
precies bedacht hoe ze het zou doen.
Eerst zou ze de doorntjes van het sten
geltje knagen waaraan het mooiste
roosje zat. Dan pas zou ze het plukken
en als ze dat twee keer gedaan had,
zou ze er op een draf mee naar huis
lopen om nog net op tijd klaar te zijn
voor het feest. Ze stond op haar ach
terste pootjes en helemaal uitgerekt be
keek ze de rozenstruik. Wat was het
mooiste roosje? Als een circuskonijn
tje trippelde ze op haar twee pootjes
dichterbij. „Die daar., of die?"
Peng! Au., au..!" gilde Marjoppe
ke. Ze voelde een verschrikkelijke
pijn in haar achterpootjes en ze lag
languit voorover in de rozenstruik.
Toen ze probeerde om die pijn weg te
jagen en begon te spartelen, merkte ze
dat ze gevangen zat en dat alles wat
ze deed haar alleen nog meer pijn gaf.
Pijn in haar pootjes en haar mooie
zachte buik die in de doorntjes van de
roos lag. Nog even spartelde ze door,
maar toen bleef ze heel stil liggen, al
leen piepte ze af en toe zachtjes, maar
wie zou haar horen?
NEE, NIEMAND hoorde Marjoppe
ke. De konijnen hadden het te druk
met. hun feest, de vogels waren gaan
slapen en de andere dieren zaten op
een afstandje toe te kijken wat de ko
nijnen allemaal deden. Het ogenblik
was nu gekomen dat de schoolkinde
ren hun lied moesten zingen. Prachtig
versierd stonden ze klaar. Meester
Snuif tikte op een boomstam. Hij had
het lege plaatsje tussen de negentien
anderen ontdekt .„Waar is Marjoppe
ke?" bromde zijn stem.
Nou, dat gaf een opschudding in de
rij schoolkinderen en de ouders die
met hun koppen knikkend hadden toe
geluisterd. Iedereen schreeuwde door
elkaar. De moeder van Marjoppeke,
die dacht dat haar dochter meteen uit
school al naar het feestterrein was ge
lopen, liep huilend heen en weer. Mees
ter Snuif was als altijd de wijste. Hij.
bulderde over alles heen en verdeelde
de feestgangers in groepjes die het
bos moesten doorzoeken. Samen met
zijn schoolkinderen trok hij er zelf ook
op uit naar de verste hoek van het bos.
Met hun kopjes langs de grond snuffel
den ze in het donker rond. Toen ze al
wel een half uur hadden gelopen stond
meester Snuif opeens stokstijf stil.
„Luister!" zei hij. Vlakbij klonk het
piepen van een heel klein, heel treurig
konijntje.
Een paar minuten later stonden ze
rond Marjoppeke. Meester Snuif zei
niets. Hij wees ze alleen maar hoe ze
haar met z'n allen moesten optillen
met het vreselijke zware ding aan haar
pootjes erbij. Ze droegen haar naar het
ziekenhuis, waar dokter Kraai uit zijn
slaap werd gehaald: samen met wel
twintig andere kraaien was hij de he
le nacht bezig om haar pootjes los te
maken en daarna te verbinden.
Toen meester Snuif de volgende dag
de les begon en op het schoolboi'd aan
de berkeboom wees, toen wist ieder
kind wat het verschrikkelijke ding was,
dat meester Snuif daar de vorige dag
had getekend. Met grote oren luister
den ze nu naar wat de meester erover
vertelde en het zal wel nóóit, nóóit
meer gebeuren dat er een klein konijn
tje in een Sjtrik loopt, al heeft-ie zijn
hoofd nog zo vol met feest.
Mies Boulnnjs
Deze trein kan je van lucifersdoosjes
maken. Je hebt er ook nog een kurk.
watten en ronde kartonnen wieltjes bli
nodig. Beplak het geheel met
vrolijk papier.
Probeer eerst eens „uit te rekenen" wat
hier getekend is en doe het dan mna'
na. Misschien kun je zelf iets anders
verzinnen met cijfers, want er zijn heel
wat mogelijkheden!