DE RAREKIEK VAN HONDERD JAAR GELEDEN
lllllllllllllllllllilllllllllllllll!
VAN CLOUET
«niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiuiiiu
TOT MATISSE
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Franse tekeningen biieen^ebraclit
in een van de belangrijkste
tentoonstellingen van dit jaar
LOF VAN DE BAKENESSERGRACHT
1
ZATERDAG 9 AUGUSTUS 1958
Erbij
PAGINA DRIE
Vrouwenfiguur door Watteau, geflankeerd door „Maria, koningin van Schotland" door Clouet en Ambroise Vollard" door Picasso
DE TENTOONSTELLING „Van Clouet
tot Matisse" die tot 28 september in het
Museum Boymans te Rotterdam gehouden
wordt en tweehonderdvierentwintig Fran
se tekeningen uit Amerikaanse collecties
omvat zal na of zelfs wel mèt die van
de Middeleeuwse kunst der Noordelijke
Nederlanden de belangrijkste van dit jaar
genoemd kunnen worden. Deze expositie
werd georganiseerd door een speciaal hier
toe gevormd comité onder auspiciën van
The International Council van het museum
voor moderne kunst te New York en is
een antwoord van de Verenigde Staten op
de exposities van Franse tekeningen, die in
Amerikaanse museums gehouden zijn en
samengesteld waren door Madame Bou-
chot-Saupique, conservatrice aan het teke
ningenkabinet van het Louvre, die ook uil
Nederlandse collecties heeft mogen putten
daartoe. De tentoonstelling te Rotterdam
gaat na sluiting dan ook naar de Franse
hoofdstad. Miss Agnes Mongan, assistent
directrice van het Fogg Art Museum te
Cambridge in Massachusetts, was voorzit
ster van het keuzecomité. Uiteraard kun
nen wij moeilijk deze keuze beoordelen
Zeker is het dat hier zoveel kostelijks, zo
veel wat beroemd al is door reprodukties
zoveel van het hoogste gehalte is bijeen
gebracht als we maar enkele keren in ons
leven in Nederland zulten mogen zien. Ons
werd verteld, dat in Amerika al lang voor
de twee wereldoorlogen druk tekeningen
verzameld werden. Toen werd veelal „en
bloc" gekocht: hele collecties nam men
over. Van werkelijke- belangstelling voor
het tekenen als spontane uiting van de
kunstenaar, vertelt ons Agnes Mongan, is
echter pas sprake na de eerste wereld-'
oorlog. Die belangstelling moet te danken
ziin aan één man, Paul I. Sachs, die als
verzamelaar, hoogleraar en museumdirec
teur een grote invloed heeft gehad.
Een tentoonstelling als deze. die handelt
over vijf eeuwen tekenen in Frankrijk, kan
in een dagblad niet veel meer aanleiding
geven dan tot enige kanttekeningen en een
opsomming van het belangrijkste, of liever
een voor de verslaggever aantrekkelijk
deel daarvan, want alles is belangrijk. Hier
wordt een brok kunstgeschiedenis geïllu
streerd, waarover boeken vol geschreven
zijn.
HET EERSTE, dat mij dan zo opviel, was
dat veel ons al meer of minder bekend
werd door reprodukties in tijdschriften en
platenboeken. Niets blijkt dan onder te
doen voor de herinneringen, die zich zo
vaak laten sublimeren. Integendeel, alles
verrast nu door de frisheid, die alleen het
origineel te zien kan geven. Voorts corri
geert het vertoonde hier en daar de voor
stellingen die we ons hadden gemaakt en
dat slechts een hoogst enkele keer naar
een even minder gunstige kant. Zo kwam
me een vrouwekop van Matisse (1869
1954) als iets te groot van formaat voor.
Nooit kon de rijke materie van teke
ningen als die van Watteau (1684—1721) en
die van zijn tijdgenoot Lancret (1690174?)
ons zo duidelijk zijn als aan de originelen
Met de stijl van een Seurat (185918911
heb ik nu eenmaal altijd moeilijk voeling,
maar door hun prachtig materiaalgebruik
zijn mij de originelen gaan verwarmen
Koud konden ons in renroduktie de por
tretten van Ingres (17801867) misschien
voorkomen. Zijn zo weloverwogen gehan
teerde potlood roept nu mensen voor ons
op. In tekeningen wordt men vaak minder
afgeleid of bevreemd door het onderwerp
en zo komen een Claude Gellée, genaamd
Le Lorrain (16001682) en Nicolas Poussin
(15941665) ons dichterbij. Hoe „modern"
doen ons sommige van hun landschappen
aan. Van de wel eens geuite bewering dat
de „moderne" Picasso toch eigenlijk te
weinig zou kunnen, blijft niets over door
de hier vertoonde tekeningen in Ingres'
stijl.
DEZE LAATSTE opmerking brengt me
dan op hetgeen me voorts zo opviel op
deze expositie: die tot nu toe zo ongebro
ken traditie van de Franse beeldende kunst.
Tot nu toe want hoezeer blijkt thans de
belangstelling voor de menselijke figuur
bijvoorbeeld het portret in Frankrijk ver
loren te zijn gegaan. Wie de domme bru
taliteit heeft te beweren, dat dit komt om
dat de fotografie de uitbeelding van de na
tuur overbodig maakt, zal niets zien van
de veelheid van uitdrukken hier, die nooit
kwestie van mode is maar geboren were
uit het hèilig moeten van onderscheiden
persoonlijkheden. Men heeft zich voor deze
expositie namelijk beperkt tot het toner,
van groepen werk van verscheidene grote
figuren en alleen enkele van de allerbeste
werken van hen, wier tekenen niet altijd
hun sterkste zijde was. Er zijn namelijk
veel meer Franse kunstenaars nog in Amp
rikaanse collecties vertegenwoordigd.
De bezinning op tradities kan ons hier
duidelijk blijken uit het werk van verschil
lende kunstenaars. Zoals al opgemerkt
werd, heeft Picasso zicfi .aan Ingres ge
toetst. Dat de laatste""nog knapper handen
wist te .tekenen door strenge, observatie is
wel door vergelijken te zien. In enkele van
Picasso's handen is echter iets meer men
selijks aanwezig. Die op zijn tekening naa:
de bekende moderne kunsthandelaar Am-
broise Vollard zijn een portret! Degas. 1834
1917. die zich dan wel bij de Impressio
nisten liet inlijven, zwoer bij de zelfde
Ingres en enige fijngetekende portretjes
getuigen daarvan.
Het was één van de uitspraken van Cé-
zanne, 18391906, dat hij Poussins naar de
natuuV wilde maken. Al zal in zijn hier
geëxposeerde aquarellen en tekeningen die
band niet opvallend duidelijk te zien zijn,
sommige tekeningen van Poussin kunnen
ons doen denken aan Cézanne's wijze van
bouwen, cue ons toch wel enigszins ver
trouwd mocht worden. Een klein landschap
van Corot (17961875), werd ook al opge
vat op de wijze die Cézanne zo voorstond.
Het werd gemaakt in Italië, in de tijd dat
Corot veel meer klassieke evenwichtigheid
zocht. Wat maniëristisch is een enkeL
tekening van Jacques Bellange, die werk
zaam was in de jaren 16021617. Met d>-
zwier van zo'n blad kondigt hij Fragonarc
met een andere, rood krijttekening Wat
teau al aan. In een tekening met water -
verf van Gabriel de Saint Aubin (1724
1780) is Delacroix (17981863) al te zien. D
beweging in werk van Fragonard (1732--
1806) vinden we terug in dat van Dau -
mier (1808—1879).
DEZE EXPOSITIE werd zo veel mogelijk
chronologisch geordend, maar veel had, ge
rekend naar de tijd van ontstaan, door el
kaar gehangen kunnen worden zonder dal
het één het ander daardoor kwaad zou
doen. Aan het begin ontmoeten we dan
als één der belangrijkste figuren Fran-
Qois Clouet, vóór 1522 geboren en gestor
ven in 1572. Hij stond gelijk Holbein nog
aan de rand der middeleeuwen wat betreft
het benaderen van de natuur. Het was
Agnes Mongan, die deze portretten van
Clouet voor het eerst aan de Fransman
toeschreef. Voor hen werd gedacht aan
Holbein ials auteur. Tegelijkertijd trad
het Italianiserende verbeelden door ande
ren op. Jean Gourmont, werkzaam tussen
1506 en 1551, toonde architecturen gelijk
Nederlandse schilders dat ook in het begin
van de Renaissance deden. „Modieus" en
voor ons gevoel echt Frans doet de School
van Fontainebleau (omstreeks 1550) aan
Frangois Quesnel (15431619) maakte weer
portretten zoals Clouet dat deed.
Bij Nicolas Lagneau (ongeveer 1590
1666) blijkt in diens beeltenissen de door
werking van de Renaissance. We zijn dan
ook in de zeventiende eeuw gekomen,
waarin het werk van Jacques Callot, 1592—
1635, Poussin en Le Lorrain hoogtepunter,
vormt. Bellange verwees al naar de acht
tiende eeuw, die van Watteau, Lancret,
Boucher, 1703—1770, Gravelot, 1699—1773,
de Saint-Aubin, Greuze, 17251805, Fra
gonard, Robert, 17331808, die ons weer
doet vergelijken met Le Lorrain en nog
enige anderen. Voor het grote publiek is
hun werk nog steeds de bij uitstek ele
gante Franse kunst, de kunst met soms ook
een pikant tintje. Hoe gezond echter is
alles gedaan voor wie een tekening weet
te lezen! Ondanks alle franje nooit te
koket, nooit peuterig ook. Schilderachtig
bij Watteau en Lancret, zwierig bij Bou
cher en Fragonard. Met de schrijvers, de
gebroeders Goncourt, kan men er zich
over verbazen hoe decent bepaalde pi
kante voorstellingen van een Fragonard
toch bleven.
Stijver begon het nieuwe tijdperk. Dat
van na de Franse revolutie. Opnieuw toet
ste men zich aan de klassieken. De teke
ningen van David hebben een zekere
stugheid. Schilderachtiger was al weer
Prud'hon (17581823). Op kunstenaars als
deze is lang het tot in het begin van deze
eeuw geldende academisme blijven steu
nen. Ingres is hier met zijn knappe teke
ningen ruim vertegenwoordigd. De roman
tiek brak na hen door. Géricault, 1791
1824, en vooral Delacroix, 17981863, zijn
van dat tijdvak meesters. Dicht bij de
laatste stond de beeldhouwer Barye (1796
—1875). In Corot's werk voltrok zich een
overgang.
Chassériau (18191856) en Moreau (1826
—1898) moeten genoemd worden. Bijzon
dere figuren zijn Constantin Guys, 1805—
1892, die tekenend voorging op het werk
van de hedendaagse persfotograaf, maar
in zijn vrouwefiguren tot krachtige ver
beeldingen kwam, alsmede de satirieke
tekenaar Daumler, hier vertegenwoordigd
met toch sterk schilderachtig werk. Van
de realist Courbet (18191877) is er een
zelfportret. Met Rousseau (1812—1867) en
Millet (18141875) komt de overgang naar
het impressionisme, hier vertegenwoordigd
in werk van Pissaro, 18301903, Monet,
18401926, Degas, zeer uitvoerig, Berthe
Morizot, 18411895, Renoir, 18411919 en
eigenlijk ook Vuillard (18681940). Van
Cézanne is er dan een kostelijke reeks
aquarellen, van Gauguin (18481903) een
kleinere hoeveelheid werk. Redou (1840
1916) bleek me toch weer wat griezelig en
zoveel minder sterk dan Seurat.
Natuurlijk ontbreekt Toulouse-Lautrec
(18641901) niet. Matisse, Picasso, Mane
Laurencin (18851956), de la Fresnay (1885
—1925), Gris (1887—1927), Rouault (1871
1958) en Léger (18811955) zijn tenslotte
de kunstenaars van deze eeuw.
Bob Buys
HET GENOT, dat men
tegenwoordig in de bioscoop
vindt, was ook honderd jaar
geleden reeds te krijgen.
Ook toen werd het publiek
door beeld en toelichting op
de hoogte gehouden van de
gebeurtenissen, die het gemoed
van het volk beroeren. Alleen
was de procedure van de
„produktie" wat primitiever.
Maar dit maakt weinig uit
tegenover het beginsel, dat
hetzelfde is gebleven.
In de achttiende eeuw reis
de Harlekijn de kermissen
met zijn kast, waarin door
een vergrootglas afbeeldingen
van veldslagen, belegeringen
en wat er zo al meer in de
wereld geschiedde, te zien wa
ren. Hij gaf met zijn „curieus"
zoals men het toestel
noemde meestal drie ver
toningen achtereen, waarna
het publiek historisch volko
men was ingelicht. Deze kiek
kast heeft zich nog ver in de
vorige eeuw gehandhaafd. Ik
herinner mij in onze jeugd
de legendarische verhalen te
hebben horen vertellen om
trent zekere Albert Bakker,
die het Friese platteland af
liep met zijn prentenkabinet
en voornamelijk zijn roem
ontleende aan de toelichting,
die hij daarbij gaf. Door een
draaiorgel begeleid zong hij
ter opluistering van de sensa
tionele schilderijen zijn liede
ren over treurig verlopen
de liefdesgeschiedenissen en
moordverhalen.
Een beschrijving van zo'n
openluchtvertoning danken
wij aan een merkwaardig
boekje, dat in de eerste helft
van de negentiende eeuw
onder de titel „Een Rarekiek,
door de gebroeders Spiritus
Asper en Spiritus Lenis" is
verschenen. Wie de schrijver
is geweest, valt niet met ze
kerheid te zeggen. Twee na
men komen ervoor in aan
merking: Jacob van Lennep
en Jan Willem Jacob Steen
bergen van Goor, die beiden
een bijzondere belangstelling
hebben gehad voor historische
merkwaardigheden en beiden
van mystificaties hielden.
Laatstgenoemde (17781856)
heeft te Leiden rechten ge
studeerd en zich na zijn pro
motie te Amsterdam geves
tigd, waar hij wegens gebrek
aan praktijk na een jaar de
advocatuur erbij neergooide
om zich geheel te wijden aan
het schrijven en vertalen van
geschiedkundige werken. Hij
heeft vijftig boeken uit vijf
talen vertaald en zelf twee
populair-historische werkjes
geschreven- Clio, een histo
risch allerlei" en „Goed en
kwaad uit vroegere en latere
dagen". Na zijn Amsterdamse
mislukking vertrok hij naar
Leeuwarden, waar hij een we
duwe trouwde, die een boek
winkeltje hield, hetwelk hij
toen overnam. Hij toonde een
voorliefde voor het toneel, ver
taalde ook toneelstukken en
was als dilettant een graag
geziene acteur op de Leeu
warder planken. De laatste
twaalf jaren van zijn leven
bracht hij in het Oud-Mannen
huis te Haarlem door.
De schrijver geeft een schets
van het tafereel, dat de man
met de kiekkast, waarvoor
zich de weetgierige straatjeugd
heeft opgesteld, geeft te aan
schouwen. Klaarblijkelijk heeft
hij een dergelijk tafereel vaak
waargenomen. De toelichting
van de vertoner, een niet hele
maal drankvrij individu. Ger-
rit genaamd, maakt een au
thentieke indruk, evenals de
wijze, waarop deze reageert
op de opmerkingen van zijn
publiek. Als de jongens ruzie
maken, omdat de één de an
der „van zijn glaassie" (kijk
glas) schopt, waarschuwt Ger-
rit: „Niemand mag in een an
dermans gat kijken, anders
stoort hij de sperspectief. Ie
der kijkt in zijn eigen gat en
betaalt één cent". Wanneer
de prent voorstelt „de grote
slacht bij Leipzigt waar de
Pruisen der eer weerom heb
ben genomen" en een toe
schouwer protesteert: „Wel,
ik zie de eer niet, laat ze eens
zien!" antwoordt Gerrit:
„Lompe jongen, die kan je
niet zien, die hebben de offi
cieren in der mond!" Op het
eiland Sinte Leen staan al
zijn trouwe oppergeneraals
om Napoleon heen, maar uit
het publiek komt de opmer
king: „Kom, je maakt ons
maar wat wijs. Boneparte
hebt en u zult kunnen genie
ten van een overdadig rijke
varenvegetatie. Op bepaalde
plaatsen staan de kleine muur
varens namelijk bij honderden,
maar even verderop zijn er
stekelvarens, die veel meer het
vertrouwde varenbeeld (en de
bijbehorende afmetingen) heb
ben. En kijk eens aan de over
kant! Daar lijkt wel een heel
weelderige begroeiing van
frisgroene hangplanten te zijn.
Inderdaad» daar floreert het
muurleeuwebekje, dat het een
lieve lust is. Honderden kleine
lila leeuwebekken met een
hardgele vlek op hun brede
onderlip steken er tussen het
gelobde blad uit. En het zijn
niet alleen deze bijzonder
heden, welke de gracht aan
haar oevers herbergt, nee, het
vegetatiebeeld is nog rijker
Daar is bijvoorbeeld de vul
gaire paardebloem, de cosmo-
poliet, die het overal ter we
reld van hoog in de bergen tot
in de laagste laagvlakte naar
haar zin heeft. En verschillen
de soorten gras. Maar ook ha
vikskruiden met stijve stengels
en grote gele bloemen, die veel
aan paardebloemen doen den
ken. Enmaar nee, gaat u
nu zelf eens verder op verken
ning. Misschien komen we el
kaar wel eens tegen daar op
de gracht als we toevallig te
gelijk „een paar boodschap
pen" aan het doen zijn. Laat
ons dan nu alvast afspreken,
dat we bij die gelegenheid
eens met een kleine botanische
verkenning van ander oud
muurwerk in de naaste om
geving zullen beginnen. Wie
weet wat voor vondsten dat
nog oplevert!
Kees Hana
staat moederziel alleen bij
zichzelven alleen!" Gerrit redt
zich uit de ongelegenheid
door te zeggen: „Ook goed,
daarom niet getreurd. Het mo
ment, mijne heren en dames,
is genomen, waarop ze alle
maal vort zijn!"
DE RAREKIEK bezat blijk
baar ook reeds een mechaniek,
dat als het prototype van onze
moderne toneelbelichting zou
kunnen gelden. Gerrit laat bij
het schouwspel van de En
gelse vloot, door aan de kast
te draaien, de zon schijnen.
Als een toeschouwer hem
vraagt, of hij er ook maan
licht bij kan maken, antwoordt
hij: „Nee, in Engeland is er
geen maneschijn, omdat ze
daar de gaslantaarns hebben
uitgevonden". Maar hij laat
er fakkellicht bij draaien, wat
een jongen de opmerking ont
lokt: „Fakkel maar niet te
lang, anders worden mijn bo
terhammen koud!" Op de mo
len, die de ouwe Frits „voor
zijn gezondheid had laten zet
ten te Potsdam", krijgt men
door het kijkglas „een mooi
punt-de-veu, dat is te zeggen
bij dag. Bij nacht is het don
ker in die stad".
Een voorbeeld van de wijze
waarop onze explicateur uit
legt, geeft de geschiedenis
omtrent de politieke moord,
door de student Sand op de
auteur Kotzebue ir maart
1819 bedreven en door de rare
kiek in een serie prenten uit
gebeeld. Deze prenten vormen
„een dubbel stik, want dooi
het midden loopt een streep.
Aan de ene kant zie je de
student Sand, hoe dat hij zijn
kollegaas niet meer houdt en
een dolk heit gekocht. Hij
neemt afscheid van de natuur,
omdat hem de mensheid niel
verstaat. Aan de andere
zij zie je, hoe dat hij Kotze-
boeg vermoordt. Zijn huis
vrouw gemalin komt aangelo
pen en laat van achteren een
schrikbarend gesteun horen;
Sand ruikt lont en wil ont
vluchten, maar de Jandarme-
rie pakt hem beet".
Er volgt een nieuwe prent,
een „dubbel stik" wederom.
„Hier stelt zich voor een ge-
vankenis. De muren zijn tien
ellen dik en de deur is toe,
omdat er niemand uit kan.
Sand zit in een hoek en is
zeer kapot omdat hij den ande
ren dag gegulomineerd moet
worden, waar hij niet goed
tegen kan. Hij troost zich met
zijn kwitare en zingt: schep
vreugde in 't leven! Op het
tweede stik zie je Sand op
het schavot. Hij knielt op alle
bei zijn benen voor de scharp-
rechter, die een bloeiend
zwaard in de hand houdt. Hij
heeft zijn kop zo venijnig
afgeslagen, dat Sand het niet
gemorken heit. Sand zeit even
tjes tot hem: doe mij niet veel
zeer en laat mij niet in de
angst zitten, waarop de scharp-
rechter antwoordt: schudt
maar eens, je kop is der al af!"
H. G. Cannegieter
IK WEET NIET wat ze voor
u is, de Bakenessergracht, mis
schien gewoon maar een soms
ietwat kwalijk riekend gracht
je in het oude Haarlem, waar
u een enkele keer moeizaam
wurmend met uw auto pas
seert zonder de gelegenheid te
vinden eens even goed naar
haar algehele voorkomen en
haar pronkstukken van gevels
uit de zeventiende eeuw te
kijken. Dan verwondert u zich
allicht over het feit, dat ik hier
een lofzang op dat onaanzien
lijke watertje wil ten beste
geven. Akkoord. Maar dan zou
ik u bij dezen willen opmer
ken, dat diezelfde Bakenesser
gracht in mijn jonge leven een
voorname rol heeft gespeeld
Ik kwam er namelijk wel zeer
geregeld. Nog voordat er spra
ke was van een eerste wereld
oorlog heb ik er aan een
schildwacht naast de kazerne
muur ernstig gevraagd of ik
niet ook bij de soldaten kon
komen en of ik dan vooral mijn
moeder wel zou mogen mee
brengen. Ik heb er de eerste
boom van mijn leven leren
kennen, de linde, staande te
genover het huls van mijn
grootmoeder. Echt goed leren
kennen zoals je als kind de
dingen intens in je opneemt,
met de piepjonge blaadjes in
het voorjaar, dan in het volst
van de zomer de geurige bloe
sem en laat in de herfst het
geel in de regen verslierende
blad. Ik heb er ten overstaan
van de hele familie mijn eerste
leeskunsten vertoond door
achter elkaar te spellen: Be-
grafenisbos „Mijn glas loopt
ras" welke woorden nog
steeds in het bovenlicht van
één der grachthuizen staan te
lezen (ik neem aan, dat de ruit
in kwestie nooit gebroken isi.
Zo zou ik nog honderd en
één kinderlijke herinneringen
aan mijn dierbare Bakenesser
gracht kunnen opdissen. Over
de vuurbol, die ik er tijdens
een hevig onweer ver boven de
lindetwijgen heb gezien, over
een kind dat er uit het water
werd gehaald en een groente
boerenpaard dat er pardoes in
sprong. En over stille, koude
zondagochtenden met sneeuw
op de wallen en op het ijs van
de gracht en op alle daken,
blauwgrijze rook uit de schoor
stenen en een lekkere turf-
geur in de lucht. Waarna je
een paar minuten later onder
het strenge oog van de koster
in de hoge bank van de kin-
derkerk zat, gewichtig achter
een statenbijbel met „Duitse"
letters. En dan preekte domi
nee Barbas, die zo'n statige
apostelbaard had, of dominee
Weener of dominee Van Pasen,
of een enkele keer je eigen
oom Kees, die wel geen domi
nee was maar die zijn preken
met de spannendste verhalen
in kostelijke voordrachten om
toverde
MAG IK aannemen, dat het
u thans duidelijk is waarom ik
wanneer er ln de garage
eens even wat uitgebreider
aan de auto moet worden ge
sleuteld graag lieg, dat ik
onderwijl wel even een paar
boodschappen ga doen. Als ze
er al zijn, kosten die bood
schappen niet meer dan een
paar minuten. Daarna slip ik
naar „mijn" grachtje, waar in
tussen veel is veranderd, maar
ook nog veel van het oude is
terug te vinden. Goed, de Kok-
steeg en de Zaksteeg bestaan
niet meer, die zijn nu beide
heel deftig straat geworden.
De Meelfabriek fabriceert geen
brood meer, in haar gebouw
vervaardigt men drukwerken.
Het oude turfschip, een pronk
juweel van een negentiende-
eeuwse tjalk, is verdwenen. En
met de walmuren van de
gracht is het vlakbij het
Spaarne in waterbouwkundig
opzicht zo droevig gesteld, dat
men er een aantal stutbalken
tussen heeft aangebracht om
te verhinderen dat er al te
grote verzakkingen zouden
ontstaan.
ONDANKS dit alles is de
aloude Bakenessergracht nog
bijzonder de moeite van een
bezoek waard. Ook voor u, ge
steld dat u bent geïnteresseerd
in de kronkelwegen, welke d°
natuur weet te bekruipen waar
ze niet kan gaan. Want u mag
het geloven of niet, maar ver
schillende schepselen der na
tuur zijn met groot succes
doorgedrongen tot in het hart
van onze grote stad, of liever:
tot in de voegen van de wal
muren langs de Bakenesser
gracht.
Ga het eens bekijken wan
neer u een kwartiertje over