Herimneriïiöen van en door Jan Greshoff Erbij De jongste fase der koloniale geschiedenis, waarin West europese mogendheden als koloniale heersers en bestuurders optradenis na vier a vijf eeuwen wel nagenoeg afgesloten. Een nieuwe regeling van de betrekkingen der Europese landen met de overzeese volken en markten is nodigovereenkomstig de thans door de meerderheid der mensheid als juist erkende normen. Met de noodzakelijkheid, ook terwille van de wereldvrede, daarvan voor ogen is het nuttig zich te bezinnen op de groeiprocessen niet alleen, maar evenzeer op de onvermijdelijke verwordingen der relaties in het verleden Een leven voor de kunst NIEUWE UITGAVEN 2ATERDAG 16 AUGUSTUS 1958 PAGINA DRIE VEEL BEZINNING is er niet voor nodig om zich rekenschap te geven van de na tuurlijke bekoring, die van de Herinne ringen van Beschouwingen" uitgaat, door ■Jan Greshoff zojuist bij de uitgever A. A. M. Stols onder de titel Menageriegepu bliceerd- Het is er mee als met zijn bun del „Volière" - zij het in nog sterkere ma te: Greshoff behoeft geen enkele kunst greep te baat te nemen om boeiend, inte ressant, verrassend en geestrijk te zijn. Hij is een geboren memoirenschrijver. Zijn vriendenkring is rijk gevariëerd, zijn be lezenheid van een exquise veelzijdigheid, zijn onderscheidingsvermogen van een be- wonderenswaarige subjectiviteit, zijn op rechtheid boven elke twijfel verheven, zijn opmerkingsgave sterk ontwikkeld, zijn liefde voor letteren (voor de kunst in het algemeen) onweersproken, zijn oordeel van een onverstoorbare onafhankelijkheid, zijn schrijf drift van een mousserende spon taneïteit en zijn ervaringen zijn vele en velerlei. Wat zou men een schrijver van gedenkschriften meer kunnen toewensen dan dit gelukkig samenstel van kwaliteiten en antecedenten? Geef Greshoff pen en papier, geef hem de rust om in een zelf gekozen hoekje met zichzelf in gesprek te zijn en hij schrijft memoires, zoals anderen ze - en dan moeten het nog doorgewinter de causseurs zijn - alleen maar weten te vertellen in een kring van goede vrienden. WANT DAT is het innemende van deze te boek gestelde beschouwingen: dat ze vertéld zijn zonder een zweem van stelselmatigheid of, wat erger zou zijn. van mooipraterij. Zoals de herinneringen hem in de gedachten kwamen heeft hij ze op getekend: die aan de laatsten der litteraire salons, van Rachilde te Parijs en Frans Hellens in Brussel, aan vrienden hier en daar, met name Leo Vroman en de in óns land meer onder zijn pseudoniem E. Bre ton de Nijs als de schrijver van de in een ..Litteraire Kanttekening" besnroken „Ver geelde Portretten" bekende R. Nieuwen- huis, de veel betwiste Charles Maurras en Blaise Cendrars, Gino Antonini en het talenwonder Giacomo Prampolini, Arthur van Schendel en Marnix Gijsen, aan ge liefkoosde lectuur, aan landen en steden, aan de goede ogenblikken des levens, aan veel dat voorbij is en zoals Goethe zei „zo gauw niet zal weerkeren". IK HEB DEZE BUNDEL, op de aller aangenaamste wijze daartoe verplicht, tweemaal binnen een maand gelezen, met onverminderde en toenemende waardering en instemming. Pas bij mijn tweede lec tuur vielen mij allerlei kleine bijzonder heden op, die mij er eens te meer van overtuigden hoe onvervalst-Greshoff, hoe door en door integer, openhartig en onbe vangen, hoe springlevend in hun invallen en uitvallen deze gedenkschriften zijn Greshoff, op de wereld gekomen met de neus van een „ontdekker" en een aan de schone letteren verslingerd hart, is zijn vroegere liefdes, of deze nu door de letter kundige Grote Heren werden erkend cf niet, zeldzaam en achtenswaardig trouw gebleven. Hij denkt er niet aan een grein af te doen van zijn waardering voor René Boylesse, Neel Dolf en Fagus, ook al zijn ze nu zo goed als vergeten figuren. Eens hebben ze hem iets gegeven, hem iets „ge daan" op gronden trouwens, die de in gewijde volmondig moet erkennen en dat is voor een man als Greshoff genoeg voor een levenslange vriendschap. Gide is er hem als schrijver niet minder om sinds hij hem wegens zijn autobiografische ont hullingen en brieven moest afwijzen als mens, Paul Léautaud is voor hem onver minderd de auteur van „Le petit ami" en Passe-temps" gebleven, al kan hij deze kluizenaar niet vergeven dat hij zich op zijn oude dag in het gedrang der roem- zuchtigen mengde. Waarmee ik maar zeg gen wil: Greshoffs oordeel berust in elk bijzonder geval op een overtuiging, die niet zonder de nodige differentiatie van gevoelens tot stand is gekomen, zoals een ieder met kennis van zaken kan nagaan. En dat geeft in gevallen, die zich uiteraard aan een objectieve controle onttrekken, de zekerheid, dat men ik denk aan Gres- hoffs in deze bundel samengevatte indruk ken van Amerika hoe dan ook te doen heeft met een persoonlijke visie, een stand punt. dat op nauwgezette waarneming en ernstige overpeinzing berust. Niet het minst heb ik genoten van de ongezouten (of, als men wil, gepeperde) uitvallen, waartoe deze of gene onver wachte associatie hem aanleiding geeft: tegen de machine en de leugenachtigheid, de opgedirkte litteraire modes en de meer en meer opdringende middelmaat, de „ge leide welvaartspolitiek" en de gelijkscha- kelarij, de struisvogelpolitiek en de jacht op succes, de veelschrijverij en het waan wijze vooroordeel kortom tegen alles wat een bedreiging betekent van de dis tinctie, de vrije persoonlijkheid, de goede smaak, de onbaatzuchtige liefde en toe wijding voor het werk, het onafhankelijke oordeel van de onafhankelijke geest. Gresshoff bleef die hij was: de noncon formist, de „conservatieve anarchist" of „l'homme qui n'adhère a rien" en met dat al de laatste der waarachtige „lettrés" der fijnproevers en „levensgenieters". De moeilijkheden zijn hem waarachtig niet bespaard gebleven. Maar de eerste „zure" opmerking zal nog uit zijn pen moeten komen. Zijn enthousiasme is nog even levendig, zijn nieuwsgierigheid naar het levensvatbare in het „nieuwe" even gre tig, zijn vitaliteit even sprankelend als toen hij als jong broekje zijn entree maak te in de litteraire wereld, met het vaste voornemen zich nooit in de „volière" der prominenten te laten vangen. Binnenkort zal hij, ijs en weder dienen de, zeventig zijn. dat wil zeggen: hij zal de jongelingsjaren der aartsvaderlijken oin- nentreden, die men niet met zoveel fris heid bereikt als men zich niet het onver vreemdbare recht heeft voorbehouden, binnen de grenzen van het nóg mogelijke zijn huis naar eigen goeddunken in te richten, zichzelf tegen te spreken, in ver zet te komen tegen het onaanvaardbare, vurig van iets te houden, vurig iets te ver achten, inmiddels de gelijkmoedigheid te betrachten, het goede der dagen te savou reren, zijn beste herinneringen levendig te houden met elkaar nu juist dié ingre diënten van een benijdenswaardige levens kunst, waaruit een bundel als deze met al zijn rijke bescheidenheid is voortgekomen. Levenskunst, zei. Voor Greshoff - en deze „herinneringen en beschouwingen "be wijzen het bladzij voor bladzij - is leven een kunst en de kunst een vorm, zijn vorm. van levenEr is, al geldt dat tegenwoordig als een brevet van existentieel onvermogen, niets tegen Greshoff ronduit een „estheet" te noemen, een minnaar - en ook te dién aanzien een der laatsten - van het schone. In een aforisme heeft hij eens geschreven: De twee bekende leuzen, welke telkens tegenover elkaar gesteld warden: art for arts sake (kunst om de kunst) en art for life's sake (kunst terwille van het leven lijken mij gelijkelijk vals. Ik houd mij aan life tor arts sake (leven terwille van de kunst). Dat is een xiitspraak van jaren her, maar ze is voor Greshoff tot op de dag van heden van kracht gebleven. Het is omdat ik zo uit volle overtuiging met hem in stem en ik zal daarbij zeker vele mede standers hebben, dat. ik van deze „Mena gerie" heb genoten als van een roman uit vroegere dagen, toen men nog de kunst van het vertellen verstond. C. J. E. Dinatix Lid van jury. Tot lid van de interna tionale jury, die zal optreden bij het van 20 tot 26 september in het Lido te Venetië te houden vijfde internationale reclame- filmfestival is voor Nederland benoemd de heer drs. J. L. Klein, directeur van net genootschap voor reclame. Deze week is op de kale vlakte van de punt van het eiland Rozenburg de eer ste heistelling verrezen om er een dam- wand te slaan voor een tijdelijke sluis voor baggervaartuigen. Deze sluis zal de verbinding vormen tussen het ka naal door Rozenburg en het uit te bag geren havengebied, waarvan men op de achtergrond het eerste gedeelte ziet. De sluis wordt op 13 september officieel in gebruik genomen „Dokter Solm" door Harald Baumgarten, uitgegeven loor de Boekerij te Baaxn en vertaald door C. Kroon 3akker, is een doktersroman van het zuiverste water. Dokter Solm is een chirurg, die zich door een daad van insubordinatie onmogelijk gemaakt heeft in de klinieken van de grote steden. Hij heeft een vurige verhouding met de dochter van zijn vroegere geneesheer-directeur, maar komt tot een beter inzicht als hij door de nood ge dwongen wordt arts te worden in een afgelegen berg dorpje. Daar ontwikkelt hij zich tot een meer bezadigde persoonlijkheid. Als hij daar een eenvoudig meisje ont moet en bovendien de dorpsidioot door een gewaagde operatie geneest, blijkt alles nog goed af te lopen. Een artsenroman vol stoere heroïek met als hoofdfiguur een bekwame, maar wat schimmig gebleven chirurg. WAAROM willen wij, nu de term „koloniaal" vrijwel overal op aarde in diskrediet is geraakt, enige beschouwingen wijden aan kolonisatie in het verleden Is het om te vluchten in de koloniale historie en het heden te ontwijken? Geenszins. Maar waarom dan wel? Omdat het voor de verwerving van inzicht in de thans bestaande koloniale en „ex-koloniale" problemen van belang kan zijn, te weten, wat er vroeger is gebeurd en welke drijfveren de mensen door de eeuwen heen (en waarlijk niet alleen in West-Europa) bewogen hebben om uit te trekken, elders vaste voet te vatten en andere volken hun heerschappij of bescher ming op te leggen. Wie de koloniale geschiedenis bestudeert, komt tot het inzicht: dat in de loop der tijden vrijwel ieder volk van betekenis waar ook op aarde wel eens „expansionistische" of „imperialistische" neigingen heeft vertoond en dan zijn wil in enigerlei vorm oplegde aan andere (zwakkere) gemeenschap pen en dat het bijna altijd in wezen dezelfde of gelijksoortige motieven en factoren waren, die de koloniale activiteit in het leven riepen en stimuleerden, al waren er zoals wij zullen zien verschillen in methode en „wijze waarop". Wij beperken ons in deze artikelen tot enkele der vele moederlanden, Foenicië rekening moest gaan houden met machtige ri valen en interne veten het land verzwakten, verloor het zijn positie als „moederland". Een Foenicische kolonie Carthago nam deze functie over (vergelijk Enge land en de Verenigde Staten). CARTHAGO was een stichting, kolonie of „dochter- stad" van de Foenicische stad Tyrus, maar werd later zelf „moederstad" of „beschermvrouw" van koloniale nederzettingen. De ondergang van Foenicië hielp Car thago pas goed op het „koloniale paard". Dezelfde fac toren, die Foenicië op het koloniale pad brachten, kwa men ook in Carthago tot gelding, te weten het handels motief en de bevolkingspolitiek. Carthago's methoden weken echter van de Foenicische af. Deels kwam dit door liet feit, dat Carthago wel en Foenicië (althans aanvan kelijk) niet behoefde te rekenen met rivalen. Ook het feit, dat Carthago autocratischer werd bestuurd dan Foenicië, was voor de wijze van kolonisatie van beteke nis. Niet alleen kooplieden, ook de Carthaagse legers hielden de banden tussen moederland en koloniën in stand. Soms verschenen Carthago's oorlogsschepen zelfs eerder voor de kusten der „nieuwe landen" dan de koop lieden. Bij de Foeniciërs was daar nooit sprake van ge weest. De Carthageners kwamen tot in Engeland en tot diep in Afrika. Hun rijk omvatte ongeveer driehonderd Afri kaanse steden en uitgestrekte Spaanse provinciën. Zij waren „imperialisten" bereid om te vechten ter ver krijging zowel als ter verdediging van hun koloniale ge bieden. Carthago was het prototype van het strijdbare, handeldrijvend, industriële moederland, in menig opzicht een vroege voorloper van sommige Westeuropese kolo niale mogendheden in de sedert 1945 achter ons liggende tijd. CULTUUR BLOEIT NIET in sloppen. Om de juistheid dezer uitspraak in te zien, behoeft men waarlijk geen diepgaande studie van de beschavingsgeschiedenis te naken. Een oppervlakkige kennis van de historie is al voldoende. Een dergelijke oppervlakkige kennis is even eens voldoende om te weten dat van de elfde tot de zes- iende eeuw enige Italiaanse steden en stedenrepublic- ken brandpunten waren van kunsten en wetenschap oen. Minder bekend is het, dat die culturele bloei voor een groot deel mogelyk was dank zij de koopmansgeest, de ondernemingslust en de kolonisatorische activiteit der Italianen in die eeuwen. AMERIKA WAS in de vroege middeleeuwen nog een onbekende grootheid. Dat Azië bestond, wist men in Europa, doch de zeeweg naar de havens en markten der meeste Aziatische landen kende men toen in ons we relddeel niet. Niettemin bestond er tussen oost en west. lussen het Verre Oosten en Europa een levendige han del. Aziatische handelaren brachten langs de grote ka ravaanwegen hun produkten naar de havens in het oos telijk deel der Middellandse Zee, de stapelplaatsen dei- Oosterse waren. Van hier werden zij verder over zee naar Europa getransporteerd. Het waren vrijwel alleen Italiaanse zeelui en kooplieden, die zich belastten met die belangrijke handelsfunctie. Om die functie doeltref fend te kunnen vervullen, grepen de Italianen naar het reeds in de oudheid beproefd gebleken middel van stich ting van handelsnederzettingen. Door dit te doen, kon den zij de oosterse handel doeltreffend en winstgevend drijven. Het handelsmotief was derhalve bepalend voor het ontstaan zowel als voor de aard der koloniale acti viteit van de middeleeuwse Italiaanse stedenrepublie- ken. Op tal van plaatsen in het Nabije Oosten zowel als in Europa ontstonden Italiaanse handelsnederzettingen. Zij kenmerkten zich door een zeer beperkte territoriale omvang en door het feit. dat er slechts weinig „moeder- landers" (beter „moederstedelingen") blijvend vertoef den. DE EERSTE KOOPSTEDEN, die in Italië tot aanzien kwamen, waren Amalfi en Pisa, middelaars en make laars tussen oost en west. Hun burgers waren de koop lieden en zeevaarders der Middellandse Zee, die in tal van Syrische en andere Middenoosterse steden factorijen (handelskolonies) hadden gesticht en handelsprivileges genoten. Alexandrië, Tyrus (eeuwen voordien zelf een kolonisatie bedrijvende stad en „moeder" van Carthago!) en Antiochië kunnen als voorbeelden worden genoemd. Lang duurde Amalfi's en Pisa's glorie echter niet, want reeds omstreeks 1200 geraakten beide steden in verval. Florence nam de taak van Amalfi en Pisa voor een be langrijk deel over. Florence was niet slechts een brand punt van beschaving, zoals wij allen weten, maar ook een centrum van handel en nijverheid. In de middel eeuwen waren de produkten der Italiaanse industrie be roemd en begeerd. Alom in het (toen bekende) beschaaf de deel van de wereld kende men de voortbrengselen dier nijverheid en waren zij in trek. Tot in het Verre Oosten toe kende men bij voorbeeld de Florentijnse tex- tielgoederen. De bestuurders van de stad Florence waak ten zeer streng over de industriële en commerciële be langen der burgers. Het monopolie van de Oosterse han del en de „fabrieksgeheimen" der stad golden terecht als twee der grondpijlers van Florence's macht, welvaart en beschaving. Als het nodig was om hun invloed en machtspositie te handhaven, deinsden de Florentijnen niet terug voor wapengeweld. Zowel langs de kusten der Middellandse Zee als in Europa (bij voorbeeld in Constantinopel, Egypte, Vlaanderen, Hongarije en Engeland) trof men Florentijnse handelsnederzettingen aan. Wat Foenicië dank zij grote handelswinsten kon zijn in de oudheid, was Florence dank zij minder grote winsten geruime tijd in de middeleeuwen, te weten een bankier en geld schieter van formaat. Florence was tevens belastinggaar der van enige Pausen. Een bezoek aan de stad leert ons ook heden nog. welk een rijkdom, praal en kunstzinnigheid de middeleeuwse Florentijnen kenmerkten. Zij waren mogelijk dank zij de oosterse handel en de handelskoloniën, die de Floren- '\inen gesticht hadden. Wordt volgende week vervolgd Grieken handel met de Keltische volken. Aan de kusten der Zwarte Zee ontstonden eveneens Griekse handels nederzettingen en factorijen. Tot een werkelijk politieke eenheid, tot een Grieks imperium is het echter nooit ge- comen. De banden tussen het moederland en de kolo niën waren voornamelijk religieus, cultureel en com mercieel bepaald. De staatkundige band bleef los. Spiegelt, spiegelt u dan echter, wij gij zijt EGYPTE was in de grjjze oudheid een brandpunt van godsdienst, wetenschap, kunst, algemeen gezegd van be schaving. Dat het zulks lange tijd kon blijven, was voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de pioniersgeest cn de energie van het Egyptische volk. Heel lang ge leden reeds verstonden de Egyptische scheepsbouwers de kunst om zeewaardige schepen te vervaardigen. Met deze maakten de Egyptenaren verre reizen. Zij waren het eerste beschaafde volk. dat de weg bezuiden Afrika om bevoer. Zij onderhielden levendige handelsbetrek kingen met ver afgelegen gebieden. Klein-Azië, Kreta en de Somalikust bij voorbeeld waren afzetgebieden zo wel als grondstoffenleveranciers. Hun produkten waren nodig voor Egypte's welvaart en beschaving. Het han delsmotief trad bjj de Egyptische expansie sterk op de voorgrond. Al zijn er dan in Egypte's koloniale geschie denis nog onopgehelderde punten, toch staat vast, dat d onderdanen der farao's ter verzekering van hun han delsrelaties met minder ontwikkelde (en minder sterke) volken handelsnederzettingen stichtten en verkeersgeo- grafisch en strategisch belangrijke punten bezetten. MEER DAN GRIEKENLAND en Egypte zulks waren, was Foenicië een „moederland" in de zin van de West europese koloniale mogendheden in later ecuwen. Hoe kwam dit? Omstreeks 2800 voor Christus drongen de Foeniciërs uit het achterland tot aan de kusten van de Middel landse Zee door. Kiest men de eeuw als tijdseenheid, dan geldt dat Foenicië zich snel tot een dichtbevolkt land met belangrijke havensteden als Sidon, Tyrus en Beiroet ontplooide. Óok de industrie kwam er snel tot bloei. De aanwezigheid van goede havens, de beschikking over rijke houtvoorraden (nodig om schepen le bouwen) cn het vrywel ontbreken van concurrenten in volle zee gaven Foenicië de kans, een machtig handelstand en moederland van rijke koloniën te worden. Kolonisatie (uitzwerming) werd een noodzaak voor de Foeniciërs in de zestiende eeuw voor het begin van onze jaartelling. Toen kwamen, als gevolg van Egyptische militaire ex- OOK HET VEROVERINGSMOTIEF deed zich in hel oude Egypte gelden. Tal van landen langs de boorden van de Nijl brachten zij onder hun opperbestuur. Libië en Sardinië leerden Egyptische heersex-s en veldheren kennen. Syriërs, Nubiërs, Sardiniërs en Libiërs streden (als koloniale soldaten) onder de Egyptische vanen. Een echte Egyptische kolonie bestond geruime tijd op het schiereiland Sinaï, dat wegens zijn ertsen (goud en koper) van grote betekenis was voor het Egyptische moederland. Vermelding vei-dient voorts, dat in de loop der (oude) Egyptische geschiedenis tal van Egyptenaren hun vaderland verlieten om redenen van geloof of poli tiek. Zij vestigden zich voornamelijk in Griekenland en Klein-Azië, misschien zelfs in Engeland, maar hun oanden met Egypte wai-en in de regel losjes, zodat het juister is hen te bestempelen als „emigranten" dan als kolonisten. Vier drijfveren waren het dus, die de Egyp tenaren tot „kolonisatie" bewogen: 1. Streven naar han- delsuitbi-eiding, 2. Streven naar territoriale uitbreiding, 3. Godsdienstige overtuiging, 4. Politieke meningsver schillen. DE OUDE GRIEKEN leerden van de Egyptische emi granten en hun Foenicische lotgenoten de geheimen der zeevaart kennen. De vele eilandjes tussen Griekenland en Klein-Azië deden dienst als springplanken bij de ex pansie in oostelijke richting. Het was eer emigratie dan kolonisatie, althans aanvankelijk. Omstreeks 1100 voor Christus echter werd dit anders. Toen drongen bai'ba- ren Griekenland uit het noorden en westen binnen, ter wijl burgerstrijd het land eveneens teisterde. De uit- zwerming in oostelijke richting werd groter van om vang. De uitgeweken Grieken vormden op de westkust van Klein-Azië en op de eilanden tussen dit gebied en Griekenland koloniën. Zij bi'achten er hun kennis en beschaving en versterkten de invloed van het Griekse moederland. In de achtste eeuw voor Christus deden zich soortgelijke omstandigheden voor als in de twaalfde eeuw, want wederom ontstond er bevolkingsdruk (met als gevolg een i-elatieve overbevolking) en was er sprake van politieke veten. Ten tweeden male in de Griekse ge schiedenis ontstond toen een krachtige emigratiebewe ging, die ditkeer naar het westen was gericht. De Grie- ken zochten toen hun heil in het westelijke deel der Aegeïsche Zee en in Zuid-Italië, dat de naam „Magna Graecia" (Groot-Griekenland) vei-kx-eeg. Italië leende zich toen bij uitstek voor kolonisatie. Het land was dun bevolkt, vruchtbaar en gezegend met een uitstekend klimaat. De Grieken trokken nog verder. Zij vestigden zich op Sicilië, waar Syx-acuse een Griekse nederzetting zich ontwikkelde tot. een der bloeiendste en belangrijkste steden der oudheid. Marseille werd eveneens een Griekse vestiging. Van hier uit dreven de pedities, veel mensen naar de kustplaatsen, zodat hier een bevolkingssurplus, een „randstad" langs de kust ont stond. DE FOENICIëRS BESCHIKTEN over de nodige sche pen. Zij beschikten voorts over goede handelsrelaties en (industriële) expoi'tgoederen. Mede hierdoor werd hun kolonisatie een succes. Cyprus, het kopereiland, was de eerste Foenicische kolonie. Kreta. Rhodos, Thera. Milo en andere gebieden volgden. De koloniën leverden het moederland goud, koper en andere grondstoffen voor de industrie, zodat een beti-ekkelijk dichte bevolking op een redelijk niveau kon leven in het geïndustrialiseerde moederland. Door het bestaan der koloniën kon Foenicië voorts een „bemiddelende rol" tussen (het toenmalige) Oost en West vei'vullen. Omstreeks 1300 voor Christus was Foenicië voor de tweede keer het uitgangspunt van een „koloniale golf". Toen waren het niet de Egyptenaren, maar de He breeuwen, die na over de Jox-daan te zijn getrokken een aantal volksgx-oepen binnen de Foenicische gren zen dreven. Wedex-om kreeg Foenicië te kampen met een (i'elatief) bevolkingsoverschot, dat men probeerde te neutx-aliseren door kolonisatie en emigratie. De stroom ging in westelijke richting. Op Sicilië en Sardinië ont stonden Foenicische nedex-zettingen. Later hebben de Foeniciërs Carthago in Noord-Afrika en Gadeira in Spanje gesticht. Gadeira (ter plaatse waar nu Cadiz ligt) was een belangrijk centrum van handel en wijnbouw. Van hier uit ging een zilvei'stroom via de Guadalquivier, door de Straat van Gibraltar en over de Middellandse Zee naar Foenicië: edel metaal deed als motief voor expansie zijn intx-ede in de koloniale geschiedenis. Foenicië was inmiddels uitgegroeid tot bankier, koop man en handelsagent tussen oost en west. De industrie was er tot grote bloei gekomen. Glas, textiel en metaal waren vermaarde nijverheidsprodukten. De Foenicische beschaving volgde de Foenicische handel, vooral in westelijke richting. In sommige opzichten kan men de Foenicische handelsposten en koloniën beschouwen als wegbereiders der Griekse en Romeinse beschaving. Toen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 13