Herimneriïiöen
van en door
Jan Greshoff
Erbij
De jongste fase der koloniale geschiedenis, waarin West europese mogendheden als koloniale heersers en bestuurders optradenis na vier a vijf eeuwen wel nagenoeg
afgesloten. Een nieuwe regeling van de betrekkingen der Europese landen met de overzeese volken en markten is nodigovereenkomstig de thans door de meerderheid der
mensheid als juist erkende normen. Met de noodzakelijkheid, ook terwille van de wereldvrede, daarvan voor ogen is het nuttig zich te bezinnen op de groeiprocessen
niet alleen, maar evenzeer op de onvermijdelijke verwordingen der relaties in het verleden
Een leven
voor de
kunst
NIEUWE UITGAVEN
2ATERDAG 16 AUGUSTUS 1958
PAGINA DRIE
VEEL BEZINNING is er niet voor nodig
om zich rekenschap te geven van de na
tuurlijke bekoring, die van de Herinne
ringen van Beschouwingen" uitgaat, door
■Jan Greshoff zojuist bij de uitgever A. A.
M. Stols onder de titel Menageriegepu
bliceerd- Het is er mee als met zijn bun
del „Volière" - zij het in nog sterkere ma
te: Greshoff behoeft geen enkele kunst
greep te baat te nemen om boeiend, inte
ressant, verrassend en geestrijk te zijn.
Hij is een geboren memoirenschrijver. Zijn
vriendenkring is rijk gevariëerd, zijn be
lezenheid van een exquise veelzijdigheid,
zijn onderscheidingsvermogen van een be-
wonderenswaarige subjectiviteit, zijn op
rechtheid boven elke twijfel verheven, zijn
opmerkingsgave sterk ontwikkeld, zijn
liefde voor letteren (voor de kunst in het
algemeen) onweersproken, zijn oordeel van
een onverstoorbare onafhankelijkheid, zijn
schrijf drift van een mousserende spon
taneïteit en zijn ervaringen zijn vele en
velerlei. Wat zou men een schrijver van
gedenkschriften meer kunnen toewensen
dan dit gelukkig samenstel van kwaliteiten
en antecedenten? Geef Greshoff pen en
papier, geef hem de rust om in een zelf
gekozen hoekje met zichzelf in gesprek te
zijn en hij schrijft memoires, zoals anderen
ze - en dan moeten het nog doorgewinter
de causseurs zijn - alleen maar weten te
vertellen in een kring van goede vrienden.
WANT DAT is het innemende van deze
te boek gestelde beschouwingen: dat ze
vertéld zijn zonder een zweem van
stelselmatigheid of, wat erger zou zijn. van
mooipraterij. Zoals de herinneringen hem
in de gedachten kwamen heeft hij ze op
getekend: die aan de laatsten der litteraire
salons, van Rachilde te Parijs en Frans
Hellens in Brussel, aan vrienden hier en
daar, met name Leo Vroman en de in óns
land meer onder zijn pseudoniem E. Bre
ton de Nijs als de schrijver van de in een
..Litteraire Kanttekening" besnroken „Ver
geelde Portretten" bekende R. Nieuwen-
huis, de veel betwiste Charles Maurras en
Blaise Cendrars, Gino Antonini en het
talenwonder Giacomo Prampolini, Arthur
van Schendel en Marnix Gijsen, aan ge
liefkoosde lectuur, aan landen en steden,
aan de goede ogenblikken des levens, aan
veel dat voorbij is en zoals Goethe zei
„zo gauw niet zal weerkeren".
IK HEB DEZE BUNDEL, op de aller
aangenaamste wijze daartoe verplicht,
tweemaal binnen een maand gelezen, met
onverminderde en toenemende waardering
en instemming. Pas bij mijn tweede lec
tuur vielen mij allerlei kleine bijzonder
heden op, die mij er eens te meer van
overtuigden hoe onvervalst-Greshoff, hoe
door en door integer, openhartig en onbe
vangen, hoe springlevend in hun invallen
en uitvallen deze gedenkschriften zijn
Greshoff, op de wereld gekomen met de
neus van een „ontdekker" en een aan de
schone letteren verslingerd hart, is zijn
vroegere liefdes, of deze nu door de letter
kundige Grote Heren werden erkend cf
niet, zeldzaam en achtenswaardig trouw
gebleven. Hij denkt er niet aan een grein
af te doen van zijn waardering voor René
Boylesse, Neel Dolf en Fagus, ook al zijn
ze nu zo goed als vergeten figuren. Eens
hebben ze hem iets gegeven, hem iets „ge
daan" op gronden trouwens, die de in
gewijde volmondig moet erkennen en
dat is voor een man als Greshoff genoeg
voor een levenslange vriendschap. Gide is
er hem als schrijver niet minder om sinds
hij hem wegens zijn autobiografische ont
hullingen en brieven moest afwijzen als
mens, Paul Léautaud is voor hem onver
minderd de auteur van „Le petit ami" en
Passe-temps" gebleven, al kan hij deze
kluizenaar niet vergeven dat hij zich op
zijn oude dag in het gedrang der roem-
zuchtigen mengde. Waarmee ik maar zeg
gen wil: Greshoffs oordeel berust in elk
bijzonder geval op een overtuiging, die
niet zonder de nodige differentiatie van
gevoelens tot stand is gekomen, zoals een
ieder met kennis van zaken kan nagaan.
En dat geeft in gevallen, die zich uiteraard
aan een objectieve controle onttrekken, de
zekerheid, dat men ik denk aan Gres-
hoffs in deze bundel samengevatte indruk
ken van Amerika hoe dan ook te doen
heeft met een persoonlijke visie, een stand
punt. dat op nauwgezette waarneming en
ernstige overpeinzing berust.
Niet het minst heb ik genoten van de
ongezouten (of, als men wil, gepeperde)
uitvallen, waartoe deze of gene onver
wachte associatie hem aanleiding geeft:
tegen de machine en de leugenachtigheid,
de opgedirkte litteraire modes en de meer
en meer opdringende middelmaat, de „ge
leide welvaartspolitiek" en de gelijkscha-
kelarij, de struisvogelpolitiek en de jacht
op succes, de veelschrijverij en het waan
wijze vooroordeel kortom tegen alles
wat een bedreiging betekent van de dis
tinctie, de vrije persoonlijkheid, de goede
smaak, de onbaatzuchtige liefde en toe
wijding voor het werk, het onafhankelijke
oordeel van de onafhankelijke geest.
Gresshoff bleef die hij was: de noncon
formist, de „conservatieve anarchist" of
„l'homme qui n'adhère a rien" en met dat
al de laatste der waarachtige „lettrés"
der fijnproevers en „levensgenieters". De
moeilijkheden zijn hem waarachtig niet
bespaard gebleven. Maar de eerste „zure"
opmerking zal nog uit zijn pen moeten
komen. Zijn enthousiasme is nog even
levendig, zijn nieuwsgierigheid naar het
levensvatbare in het „nieuwe" even gre
tig, zijn vitaliteit even sprankelend als
toen hij als jong broekje zijn entree maak
te in de litteraire wereld, met het vaste
voornemen zich nooit in de „volière" der
prominenten te laten vangen.
Binnenkort zal hij, ijs en weder dienen
de, zeventig zijn. dat wil zeggen: hij zal de
jongelingsjaren der aartsvaderlijken oin-
nentreden, die men niet met zoveel fris
heid bereikt als men zich niet het onver
vreemdbare recht heeft voorbehouden,
binnen de grenzen van het nóg mogelijke
zijn huis naar eigen goeddunken in te
richten, zichzelf tegen te spreken, in ver
zet te komen tegen het onaanvaardbare,
vurig van iets te houden, vurig iets te ver
achten, inmiddels de gelijkmoedigheid te
betrachten, het goede der dagen te savou
reren, zijn beste herinneringen levendig te
houden met elkaar nu juist dié ingre
diënten van een benijdenswaardige levens
kunst, waaruit een bundel als deze met al
zijn rijke bescheidenheid is voortgekomen.
Levenskunst, zei. Voor Greshoff - en
deze „herinneringen en beschouwingen "be
wijzen het bladzij voor bladzij - is leven een
kunst en de kunst een vorm, zijn vorm. van
levenEr is, al geldt dat tegenwoordig als
een brevet van existentieel onvermogen,
niets tegen Greshoff ronduit een „estheet"
te noemen, een minnaar - en ook te dién
aanzien een der laatsten - van het schone.
In een aforisme heeft hij eens geschreven:
De twee bekende leuzen, welke telkens
tegenover elkaar gesteld warden: art for
arts sake (kunst om de kunst) en art for
life's sake (kunst terwille van het leven
lijken mij gelijkelijk vals. Ik houd mij aan
life tor arts sake (leven terwille van de
kunst). Dat is een xiitspraak van jaren her,
maar ze is voor Greshoff tot op de dag van
heden van kracht gebleven. Het is omdat
ik zo uit volle overtuiging met hem in
stem en ik zal daarbij zeker vele mede
standers hebben, dat. ik van deze „Mena
gerie" heb genoten als van een roman uit
vroegere dagen, toen men nog de kunst
van het vertellen verstond.
C. J. E. Dinatix
Lid van jury. Tot lid van de interna
tionale jury, die zal optreden bij het van
20 tot 26 september in het Lido te Venetië
te houden vijfde internationale reclame-
filmfestival is voor Nederland benoemd de
heer drs. J. L. Klein, directeur van net
genootschap voor reclame.
Deze week is op de kale vlakte van de
punt van het eiland Rozenburg de eer
ste heistelling verrezen om er een dam-
wand te slaan voor een tijdelijke sluis
voor baggervaartuigen. Deze sluis zal
de verbinding vormen tussen het ka
naal door Rozenburg en het uit te bag
geren havengebied, waarvan men op de
achtergrond het eerste gedeelte ziet. De
sluis wordt op 13 september officieel in
gebruik genomen
„Dokter Solm" door Harald Baumgarten, uitgegeven
loor de Boekerij te Baaxn en vertaald door C. Kroon
3akker, is een doktersroman van het zuiverste water.
Dokter Solm is een chirurg, die zich door een daad van
insubordinatie onmogelijk gemaakt heeft in de klinieken
van de grote steden. Hij heeft een vurige verhouding
met de dochter van zijn vroegere geneesheer-directeur,
maar komt tot een beter inzicht als hij door de nood ge
dwongen wordt arts te worden in een afgelegen berg
dorpje. Daar ontwikkelt hij zich tot een meer bezadigde
persoonlijkheid. Als hij daar een eenvoudig meisje ont
moet en bovendien de dorpsidioot door een gewaagde
operatie geneest, blijkt alles nog goed af te lopen. Een
artsenroman vol stoere heroïek met als hoofdfiguur een
bekwame, maar wat schimmig gebleven chirurg.
WAAROM willen wij, nu de term „koloniaal" vrijwel overal op
aarde in diskrediet is geraakt, enige beschouwingen wijden aan
kolonisatie in het verleden Is het om te vluchten in de koloniale
historie en het heden te ontwijken? Geenszins. Maar waarom
dan wel? Omdat het voor de verwerving van inzicht in de thans
bestaande koloniale en „ex-koloniale" problemen van belang
kan zijn, te weten, wat er vroeger is gebeurd en welke drijfveren
de mensen door de eeuwen heen (en waarlijk niet alleen in
West-Europa) bewogen hebben om uit te trekken, elders vaste
voet te vatten en andere volken hun heerschappij of bescher
ming op te leggen. Wie de koloniale geschiedenis bestudeert,
komt tot het inzicht: dat in de loop der tijden vrijwel ieder volk
van betekenis waar ook op aarde wel eens „expansionistische"
of „imperialistische" neigingen heeft vertoond en dan zijn wil in
enigerlei vorm oplegde aan andere (zwakkere) gemeenschap
pen en dat het bijna altijd in wezen dezelfde of gelijksoortige
motieven en factoren waren, die de koloniale activiteit in het
leven riepen en stimuleerden, al waren er zoals wij zullen
zien verschillen in methode en „wijze waarop". Wij beperken
ons in deze artikelen tot enkele der vele moederlanden,
Foenicië rekening moest gaan houden met machtige ri
valen en interne veten het land verzwakten, verloor het
zijn positie als „moederland". Een Foenicische kolonie
Carthago nam deze functie over (vergelijk Enge
land en de Verenigde Staten).
CARTHAGO was een stichting, kolonie of „dochter-
stad" van de Foenicische stad Tyrus, maar werd later
zelf „moederstad" of „beschermvrouw" van koloniale
nederzettingen. De ondergang van Foenicië hielp Car
thago pas goed op het „koloniale paard". Dezelfde fac
toren, die Foenicië op het koloniale pad brachten, kwa
men ook in Carthago tot gelding, te weten het handels
motief en de bevolkingspolitiek. Carthago's methoden
weken echter van de Foenicische af. Deels kwam dit door
liet feit, dat Carthago wel en Foenicië (althans aanvan
kelijk) niet behoefde te rekenen met rivalen. Ook het
feit, dat Carthago autocratischer werd bestuurd dan
Foenicië, was voor de wijze van kolonisatie van beteke
nis. Niet alleen kooplieden, ook de Carthaagse legers
hielden de banden tussen moederland en koloniën in
stand. Soms verschenen Carthago's oorlogsschepen zelfs
eerder voor de kusten der „nieuwe landen" dan de koop
lieden. Bij de Foeniciërs was daar nooit sprake van ge
weest.
De Carthageners kwamen tot in Engeland en tot diep
in Afrika. Hun rijk omvatte ongeveer driehonderd Afri
kaanse steden en uitgestrekte Spaanse provinciën. Zij
waren „imperialisten" bereid om te vechten ter ver
krijging zowel als ter verdediging van hun koloniale ge
bieden. Carthago was het prototype van het strijdbare,
handeldrijvend, industriële moederland, in menig opzicht
een vroege voorloper van sommige Westeuropese kolo
niale mogendheden in de sedert 1945 achter ons liggende
tijd.
CULTUUR BLOEIT NIET in sloppen. Om de juistheid
dezer uitspraak in te zien, behoeft men waarlijk geen
diepgaande studie van de beschavingsgeschiedenis te
naken. Een oppervlakkige kennis van de historie is al
voldoende. Een dergelijke oppervlakkige kennis is even
eens voldoende om te weten dat van de elfde tot de zes-
iende eeuw enige Italiaanse steden en stedenrepublic-
ken brandpunten waren van kunsten en wetenschap
oen. Minder bekend is het, dat die culturele bloei voor
een groot deel mogelyk was dank zij de koopmansgeest,
de ondernemingslust en de kolonisatorische activiteit der
Italianen in die eeuwen.
AMERIKA WAS in de vroege middeleeuwen nog een
onbekende grootheid. Dat Azië bestond, wist men in
Europa, doch de zeeweg naar de havens en markten der
meeste Aziatische landen kende men toen in ons we
relddeel niet. Niettemin bestond er tussen oost en west.
lussen het Verre Oosten en Europa een levendige han
del. Aziatische handelaren brachten langs de grote ka
ravaanwegen hun produkten naar de havens in het oos
telijk deel der Middellandse Zee, de stapelplaatsen dei-
Oosterse waren. Van hier werden zij verder over zee
naar Europa getransporteerd. Het waren vrijwel alleen
Italiaanse zeelui en kooplieden, die zich belastten met
die belangrijke handelsfunctie. Om die functie doeltref
fend te kunnen vervullen, grepen de Italianen naar het
reeds in de oudheid beproefd gebleken middel van stich
ting van handelsnederzettingen. Door dit te doen, kon
den zij de oosterse handel doeltreffend en winstgevend
drijven. Het handelsmotief was derhalve bepalend voor
het ontstaan zowel als voor de aard der koloniale acti
viteit van de middeleeuwse Italiaanse stedenrepublie-
ken. Op tal van plaatsen in het Nabije Oosten zowel als
in Europa ontstonden Italiaanse handelsnederzettingen.
Zij kenmerkten zich door een zeer beperkte territoriale
omvang en door het feit. dat er slechts weinig „moeder-
landers" (beter „moederstedelingen") blijvend vertoef
den.
DE EERSTE KOOPSTEDEN, die in Italië tot aanzien
kwamen, waren Amalfi en Pisa, middelaars en make
laars tussen oost en west. Hun burgers waren de koop
lieden en zeevaarders der Middellandse Zee, die in tal
van Syrische en andere Middenoosterse steden factorijen
(handelskolonies) hadden gesticht en handelsprivileges
genoten. Alexandrië, Tyrus (eeuwen voordien zelf een
kolonisatie bedrijvende stad en „moeder" van Carthago!)
en Antiochië kunnen als voorbeelden worden genoemd.
Lang duurde Amalfi's en Pisa's glorie echter niet, want
reeds omstreeks 1200 geraakten beide steden in verval.
Florence nam de taak van Amalfi en Pisa voor een be
langrijk deel over. Florence was niet slechts een brand
punt van beschaving, zoals wij allen weten, maar ook
een centrum van handel en nijverheid. In de middel
eeuwen waren de produkten der Italiaanse industrie be
roemd en begeerd. Alom in het (toen bekende) beschaaf
de deel van de wereld kende men de voortbrengselen
dier nijverheid en waren zij in trek. Tot in het Verre
Oosten toe kende men bij voorbeeld de Florentijnse tex-
tielgoederen. De bestuurders van de stad Florence waak
ten zeer streng over de industriële en commerciële be
langen der burgers. Het monopolie van de Oosterse han
del en de „fabrieksgeheimen" der stad golden terecht als
twee der grondpijlers van Florence's macht, welvaart en
beschaving.
Als het nodig was om hun invloed en machtspositie te
handhaven, deinsden de Florentijnen niet terug voor
wapengeweld. Zowel langs de kusten der Middellandse
Zee als in Europa (bij voorbeeld in Constantinopel,
Egypte, Vlaanderen, Hongarije en Engeland) trof men
Florentijnse handelsnederzettingen aan. Wat Foenicië
dank zij grote handelswinsten kon zijn in de oudheid,
was Florence dank zij minder grote winsten geruime
tijd in de middeleeuwen, te weten een bankier en geld
schieter van formaat. Florence was tevens belastinggaar
der van enige Pausen.
Een bezoek aan de stad leert ons ook heden nog. welk
een rijkdom, praal en kunstzinnigheid de middeleeuwse
Florentijnen kenmerkten. Zij waren mogelijk dank zij de
oosterse handel en de handelskoloniën, die de Floren-
'\inen gesticht hadden.
Wordt volgende week vervolgd
Grieken handel met de Keltische volken. Aan de kusten
der Zwarte Zee ontstonden eveneens Griekse handels
nederzettingen en factorijen. Tot een werkelijk politieke
eenheid, tot een Grieks imperium is het echter nooit ge-
comen. De banden tussen het moederland en de kolo
niën waren voornamelijk religieus, cultureel en com
mercieel bepaald. De staatkundige band bleef los.
Spiegelt, spiegelt u dan echter, wij gij zijt
EGYPTE was in de grjjze oudheid een brandpunt van
godsdienst, wetenschap, kunst, algemeen gezegd van be
schaving. Dat het zulks lange tijd kon blijven, was voor
een belangrijk deel toe te schrijven aan de pioniersgeest
cn de energie van het Egyptische volk. Heel lang ge
leden reeds verstonden de Egyptische scheepsbouwers
de kunst om zeewaardige schepen te vervaardigen. Met
deze maakten de Egyptenaren verre reizen. Zij waren
het eerste beschaafde volk. dat de weg bezuiden Afrika
om bevoer. Zij onderhielden levendige handelsbetrek
kingen met ver afgelegen gebieden. Klein-Azië, Kreta
en de Somalikust bij voorbeeld waren afzetgebieden zo
wel als grondstoffenleveranciers. Hun produkten waren
nodig voor Egypte's welvaart en beschaving. Het han
delsmotief trad bjj de Egyptische expansie sterk op de
voorgrond. Al zijn er dan in Egypte's koloniale geschie
denis nog onopgehelderde punten, toch staat vast, dat d
onderdanen der farao's ter verzekering van hun han
delsrelaties met minder ontwikkelde (en minder sterke)
volken handelsnederzettingen stichtten en verkeersgeo-
grafisch en strategisch belangrijke punten bezetten.
MEER DAN GRIEKENLAND en Egypte zulks waren,
was Foenicië een „moederland" in de zin van de West
europese koloniale mogendheden in later ecuwen. Hoe
kwam dit?
Omstreeks 2800 voor Christus drongen de Foeniciërs
uit het achterland tot aan de kusten van de Middel
landse Zee door. Kiest men de eeuw als tijdseenheid, dan
geldt dat Foenicië zich snel tot een dichtbevolkt land
met belangrijke havensteden als Sidon, Tyrus en Beiroet
ontplooide. Óok de industrie kwam er snel tot bloei. De
aanwezigheid van goede havens, de beschikking over
rijke houtvoorraden (nodig om schepen le bouwen) cn
het vrywel ontbreken van concurrenten in volle zee
gaven Foenicië de kans, een machtig handelstand en
moederland van rijke koloniën te worden. Kolonisatie
(uitzwerming) werd een noodzaak voor de Foeniciërs in
de zestiende eeuw voor het begin van onze jaartelling.
Toen kwamen, als gevolg van Egyptische militaire ex-
OOK HET VEROVERINGSMOTIEF deed zich in hel
oude Egypte gelden. Tal van landen langs de boorden
van de Nijl brachten zij onder hun opperbestuur. Libië
en Sardinië leerden Egyptische heersex-s en veldheren
kennen. Syriërs, Nubiërs, Sardiniërs en Libiërs streden
(als koloniale soldaten) onder de Egyptische vanen. Een
echte Egyptische kolonie bestond geruime tijd op het
schiereiland Sinaï, dat wegens zijn ertsen (goud en
koper) van grote betekenis was voor het Egyptische
moederland. Vermelding vei-dient voorts, dat in de loop
der (oude) Egyptische geschiedenis tal van Egyptenaren
hun vaderland verlieten om redenen van geloof of poli
tiek. Zij vestigden zich voornamelijk in Griekenland en
Klein-Azië, misschien zelfs in Engeland, maar hun
oanden met Egypte wai-en in de regel losjes, zodat het
juister is hen te bestempelen als „emigranten" dan als
kolonisten. Vier drijfveren waren het dus, die de Egyp
tenaren tot „kolonisatie" bewogen: 1. Streven naar han-
delsuitbi-eiding, 2. Streven naar territoriale uitbreiding,
3. Godsdienstige overtuiging, 4. Politieke meningsver
schillen.
DE OUDE GRIEKEN leerden van de Egyptische emi
granten en hun Foenicische lotgenoten de geheimen der
zeevaart kennen. De vele eilandjes tussen Griekenland
en Klein-Azië deden dienst als springplanken bij de ex
pansie in oostelijke richting. Het was eer emigratie dan
kolonisatie, althans aanvankelijk. Omstreeks 1100 voor
Christus echter werd dit anders. Toen drongen bai'ba-
ren Griekenland uit het noorden en westen binnen, ter
wijl burgerstrijd het land eveneens teisterde. De uit-
zwerming in oostelijke richting werd groter van om
vang. De uitgeweken Grieken vormden op de westkust
van Klein-Azië en op de eilanden tussen dit gebied en
Griekenland koloniën. Zij bi'achten er hun kennis en
beschaving en versterkten de invloed van het Griekse
moederland. In de achtste eeuw voor Christus deden
zich soortgelijke omstandigheden voor als in de twaalfde
eeuw, want wederom ontstond er bevolkingsdruk (met
als gevolg een i-elatieve overbevolking) en was er sprake
van politieke veten. Ten tweeden male in de Griekse ge
schiedenis ontstond toen een krachtige emigratiebewe
ging, die ditkeer naar het westen was gericht. De Grie-
ken zochten toen hun heil in het westelijke deel der
Aegeïsche Zee en in Zuid-Italië, dat de naam „Magna
Graecia" (Groot-Griekenland) vei-kx-eeg.
Italië leende zich toen bij uitstek voor kolonisatie. Het
land was dun bevolkt, vruchtbaar en gezegend met een
uitstekend klimaat. De Grieken trokken nog verder. Zij
vestigden zich op Sicilië, waar Syx-acuse een Griekse
nederzetting zich ontwikkelde tot. een der bloeiendste
en belangrijkste steden der oudheid. Marseille werd
eveneens een Griekse vestiging. Van hier uit dreven de
pedities, veel mensen naar de kustplaatsen, zodat hier
een bevolkingssurplus, een „randstad" langs de kust ont
stond.
DE FOENICIëRS BESCHIKTEN over de nodige sche
pen. Zij beschikten voorts over goede handelsrelaties en
(industriële) expoi'tgoederen. Mede hierdoor werd hun
kolonisatie een succes. Cyprus, het kopereiland, was de
eerste Foenicische kolonie. Kreta. Rhodos, Thera. Milo
en andere gebieden volgden. De koloniën leverden het
moederland goud, koper en andere grondstoffen voor de
industrie, zodat een beti-ekkelijk dichte bevolking op een
redelijk niveau kon leven in het geïndustrialiseerde
moederland. Door het bestaan der koloniën kon Foenicië
voorts een „bemiddelende rol" tussen (het toenmalige)
Oost en West vei'vullen.
Omstreeks 1300 voor Christus was Foenicië voor de
tweede keer het uitgangspunt van een „koloniale golf".
Toen waren het niet de Egyptenaren, maar de He
breeuwen, die na over de Jox-daan te zijn getrokken
een aantal volksgx-oepen binnen de Foenicische gren
zen dreven. Wedex-om kreeg Foenicië te kampen met
een (i'elatief) bevolkingsoverschot, dat men probeerde
te neutx-aliseren door kolonisatie en emigratie. De stroom
ging in westelijke richting. Op Sicilië en Sardinië ont
stonden Foenicische nedex-zettingen. Later hebben de
Foeniciërs Carthago in Noord-Afrika en Gadeira in
Spanje gesticht. Gadeira (ter plaatse waar nu Cadiz ligt)
was een belangrijk centrum van handel en wijnbouw.
Van hier uit ging een zilvei'stroom via de Guadalquivier,
door de Straat van Gibraltar en over de Middellandse
Zee naar Foenicië: edel metaal deed als motief voor
expansie zijn intx-ede in de koloniale geschiedenis.
Foenicië was inmiddels uitgegroeid tot bankier, koop
man en handelsagent tussen oost en west. De industrie
was er tot grote bloei gekomen. Glas, textiel en metaal
waren vermaarde nijverheidsprodukten. De Foenicische
beschaving volgde de Foenicische handel, vooral in
westelijke richting. In sommige opzichten kan men de
Foenicische handelsposten en koloniën beschouwen als
wegbereiders der Griekse en Romeinse beschaving. Toen