Tii de Sahara Gverstromin HET PROBLEEM VAN DE VRIJHEDEN IN EEN BUNDEL NOVELLEN VAN SJOERD LEIKER Hernieuwde interesse voor Kanaaltunnelproject Mexicaanse kunst in Brussel De negen Muzen ZATERDAG 6 SEPTEMBER 1958 Erbij PAGINA VIJF BETREKKELIJKE, HACHELIJKE, DENKBEELDIGE C. J. E. Dinaux RADIO FOGGARA WIST HET WEL EN AAN DE ANDERE KANT zaten geruststellend: „Ze zeuren altijd over die overstromingen!" Jawel, maar wie had er nu gelijk? Het werd ons bang om het hart. Als er een overstroming kwam, dan zouden we hier volkomen geïsoleerd zitten in onze mooie oase. Dan reed er niet één vrachtauto, po draafden we over de steile weg naar de poort van het fort, we staken de zand vlakte over die zich uitstrekte tussen poort en weg. Er was niet eens een wacht, alles had zich verzameld op het hoogste terras en staarde naar de oued in de verte. Met onze onervaren ogen zagen we nieti. wij. We staarden naar dat bruine water uit Marokko dat heel die afstand onder gronds had afgelegd, hoe wisten we niet, om hier in deze oued weer op te wellen. Voorlopig kwam er geen vrachtauto mee, geen eten, geen post, geen benzine. We zaten midden in de Sahara waar het nooit regentf!) naar men zegt, heel effectief ge vangen achter een bulderende bruine ri vier. Radio Foggara wist het wel.' Bob Taclema Sporry Sardis. Archeologen van de Ameri kaanse universiteiten van Harvard en Cornell hebben dichtbij de weg van Izmir naar Salihli in Anatolië de plaats gevonden van de oude Lydische stad Sardis, waai de fabelachtig rijke koning Croesus woonde. Sardis was de hoofdstad van Lydië in de zesde eeuw voor Christus en een der grote steden van die tijd. Onder de puinhopen van een Romeinse stad werden verscheidene grote beschilderde kruiken en de muren van een groep hui zen opgegraven. Subsidie. De jury voor de Koninklijke subsidie voor vrije schilderkunst zal mid den oktober bijeenkomen om te bepalen welke jonge Nederlandse schilders en schilderessen dit jaar voor een subsidie in aanmerking komen. Zij die op 1 september 1958 de leeftijd van dertig jaar nog niet hebben bereikt kunnen hiervoor inzenden. Niberco's. De bekende Haagse gooche laars de Niberco's zijn de vorige week in direct opgetreden in het televisieprogram ma van de NBC in de Verenigde Staten, tijdens de show van Frankie Laine. Het nummer van de Niberco's was hiertoe in Londen op de film vastgelegd. DE TITEL „Smalle bruggen naar de vrijheid" waaronder Sjoerd Leiker een zevental van zijn novellen uit de laatste vijftien jaar heeft gebundeld en doen ver schijnen bij HP. Leopolds Uitgevers maatschappij is als symboliek van zijn eigenlijke thema ongetwijfeld goed geko zen. Vooral zijn latere werk (de van 1944 daterende „Drie Getuigen" en zijn jongste roman „De Voorspelling) laat geen twij fel of het is dit essentiëel-menselijke pro bleem van de vrijheid, dat hem na aan hel hart ligt, hem intrigeert, hem. verontrust en tot overdenkingen, tot een gewetenson derzoek, tot schrijven aanspoort. Vrijheid als politieke, sociale, metafysische en psychische humane aangelegenheid vrijheid in haar verhouding tot toeval en lot, tot gemeenschap en persoonlijke ge bondenheid, tot de vrije wil en een godde lijke voorbeschikking, vrijheid als ver langen, als aanlokkelijke en lokkende onbereikbaarheid, als hoge verantwoor delijkheid, als abandon van menselijke verplichtingen, als libertinage, als inzet in de strijd op leven en dood voor de men selijke waardigheid. In al deze verschij ningsvorm,en heeft Leiker haar, meer of minder verhuld, een centrale plaats gege ven in deze zeven verhalen. DE „SMALLE BRUGGEN" van de ti tel wijzen ondubbelzinnig op de verwikke lingen, waarin men in dit geval de auteur Leiker zich onvermijdelijk be geeft als men met dit fundamentele men selijkheidsprobleem ernst maakt. Om die implicaties, ja om de absolute onoplos^ baarheid daarvan, is het Leiker zelfs zeef bepaaldelijk te doen, zodat de lezer zich deze smalle bruggen naar de vrijheid niet kan denken zonder hun entourage, die hun onontkoombare „keerzijde" betekent: de hoge muren van het fatum, al dan niet van metafysische of existentiële oorsprong. De mens verlangt. Hij stippelt zich een le vensweg uit, hij wil een gedragslijn volgen hij wenst te onderscheiden tussen zijn ja en zijn neen hij wikt. Maar géén leeft zó volstrekt zijn eigen leven als hij zich dat „gedacht" heeft: hiér komt het milieu, de loop der onpersoonlijke gebeurtenissen, het verleden met zijn psychische knoop punten tussenbeide, daar zijn het de reac ties die men ongeweten in anderen ge wekt heeft, de omstandigheden die men tegen wil en dank door eigen toedoen m 't leven heeft geroepen hoe dan ook, het fatum, de oorzakelijke samenloop van al deze tendenties (of bovennatuurlijk be schouwd God) beschikt. Leiker heeft zijn personages in elk van deze novellen met wisselend welsla gen in situaties gebracht, waarin het noodlot zijn net toetrekt, de vrije vogel vangt en de spartelende mens met het on loochenbare feit confronteert, dat hij zijn leven, hoe hij zich wendt of keert, nooit ofte nimmer „alleen" kan leven en dat de vrijheid betrekkelijk, zo niet hache lijk en denkbeeldig is. In zijn eerste ver haal „Een handvol spijkers" dat uit het oogpunt van compositie door geen der an deren geëvenaard wordt en als klein meesterwerkje een hoge dunk geeft van Leikers kwaliteiten is het een rustig en respectabel man, de Hongaarse ambte naar Varhalmy Irnre,, die door de maal stroom van gebeurtenissen, door de chaos van de eerste wereldoorlog, wordt meege sleurd. Zonder een schot te hebben gelost, wordt hij in de eerste oorlogsdagen krijgs gevangene gemaakt en van dat ogenblik af in een eindeloze reeks van beproevin gen betrokken, waarin hij zich als afzijdig individualist staande tracht te houden. On vrijwillig werd hij soldaat, onvrijwillig raakte hij in krijgsgevangenschap, werd hij een kampslachtoffer, een vogelvrije, een dupe onvrijwillig vlucht hij laadt hij de verdenking van een samen- heulen met de Bolsjewiki op zich. En als hij, afwisselend vrij en gevangen, bij de kentering van het politieke getij in handen valt van de communisten, is de straf, die deze links en rechts verdachte onzijdige dit „loslopende mannetje, dat overal tus sen komen en nergens bij horen wil" wordt opgelegd het onontwijkbaarste von nis dat over hem uitgesproken zou kynnen worden: hij wordt als het ware veroor deeld tot de vrijheid. Deze consequente individualist, wiens schuld in zijn onschuld ligt, in zijn niet-partijkiezen, in zijn dis tantie van elke menselijke gebondenheid, komt in zijn vrijheid niet ver meer. Ze is een noodlottige leegte geworden, waarin hij in de moordenaarshanden van roven de soldaten een triest, neen een tragisch einde vindt. Is Valharmy Imre in zijn afzijdige on afhankelijkheid bewonderenswaardig of verwerpelijk? Leiker dringt zijn lezer geen oordeel op. Hij legt hem de feiten voor zonder een conclusie te trekken, het zij omdat hij te zeer overtuigd is van de betrekkelijkheid van iedere menselijke „waarheid" dan wel omdat de onoplos baarheid van „het probleem van de vrij heid" voor hem identiek is met het gehei menis van het leven. De wijze waarop hij deze gegevens verschaft, dat wil zeggen zijn lezers meesleurt in 'n wervelwind van gebeurtenissen, om hem aan 't slot van het verhaal alleen te laten met een onopgehel derde situatie, die als het ware een dóór denken op het thema en een uiteindelijke „keuze" uitlokt dié wijze maakt de vol strekte eigenheid van Leikers verhaal trant, van zijn compositie, zijn stijlprocé dé uit. Hij duidt aan, meer niet. Hij voert mee. scheert in een jagende vlucht over afgronden heen, stijgt boven de „hoge mu ren van het fatum" uit om vrij zicht te hebben op het landschap van de eindelo ze vrijheid, valt weer neer en dit alles in flitsachtige, dynamisch geladen zin nen, vol toespelingen, vol mogelijkheden van „men kan niet weten" en „men weet het maar al te goed". DE OVERIGE ZES verhalen omcirke len, zoals ik al zei, hetzelfde thema, zij het. dan ook op een verschillend niveau en ten gevolge daarvan met een ongelijke overtuigende kracht. De Amerikaan Herz Lajos uit „De Savannah" en de vrijbuiter J. de Hondt uit „Journaal" (een psychisch panorama van de historische gebeurte nissen tussen 1914 en 1940), de verzetsman Hooft uit „De Overval" (het op feitelijke gegevens berustende verhaal van de eer ste aanslag op een distributiekantoor tij dens de bezettingsjaren en de voor het pro bleem der vrijheid kenmerkende nasleep daarvan), de „duider" Oscar Ahnewitz uit „Displaced Persons" de een voor de ander wordt positief en negatief betrokken bij de begeerde, verlossende, fatale, ge achte, verdachte, omstreden, bestreden, bevochten vrijheid de onverwezenlijk- bare vrijheid en niettemin de dringend ste aangelegenheid van de mens, of men hem als een homo Dei of als homo absur- dus wil zien. HERLEEST MEN deze bundel als proef op de som van zijn eerste bevinding, die sterk beïnvloed blijkt door Leikers sug gestieve verteltrant, op zichzelf een niet geringe verdienste, dan vraagt men zich af of, met uitzondering van de eerste no velle, de intrinsieke waarde toch niet scha de leed door de spectaculaire bliksem vaart der „gebeurtenissen". Maar ook dan blijft er nog ruimschoots genoeg te waarderen over én te overdenken. Maar toen wees de commandant ons op een donkere kleur die het zand in de verte aannam. En ineens zagen we daar miljoe nen lichtflikkeringen dansen. Onder onze verbaasde blikken begonnen er plasjes te groeien, er kwamen dunne waterslangetjes van de ene plas naar de andere, -het wer den beekjes en beken en rivieren en twee uur later vulde een bulderende rivier de oued van de ene oever tot de andere, vijf tig meter breed en vier meter diep. De strekdam die de oase verbond met de bui tenwereld aan de overzijde was alleen nog maar herkenbaar aan een woeste stroom versnelling, de palmen in de tuinen ston den met hun voeten in het water, een le men muur werd van okergeel ineens roestbruin en zonk met een diepe zucht weg in het kolkende bruine water. Ver weg aan de overzijde zagen we vier minuscule figuurtjes komen aandraven. Geagiteerd met hun armen zwaaiend ren den ze langs de oever heen en weer met achterlating van een kameel en drie ezels. De twee rhoedigsten begaven zich te wa ter, maar de snelle stroom sleepte hen in tomeloze vaart mee. Twintig meter ver derop spoelden ze weer aan, naar adem happend en vol bruin slik. De twee ande ren vingen hen op en gevieren gingen ze naar hun dieren terug, bouwden een klein vuurtje om thee te zetten en begonnen te wachten t.ot de overstroming, inch'Allah weer zou minderen. Voor hen was de oase voorlopig even onbereikbaar als het para dijs. (Van onze correspondent in Parijs) Te Sangatte, een vissers- en badplaatsje in de buurt van Calais, is men de laatste dagen bezig geweest met het onderzoeken van een oud gedeelte van een proeftunnel- stuk, hetwelk daar een jaar of tachtig ge leden is gegraven. Het bestaat uit een schacht van ongeveer negentig meter diep, die uitkomt in een dwarsgang, waar van men de lengte op tegen de twee kilo meter schat. Tot nu toe is men in die gang niet verder dan 300 meter binnen gedrongen. omdat er veel water en mod der in zit. Uit de schacht heeft men boven dien grote bergen oud ijzer moeten weg voeren. welk ijzer er tijdens de jongste oorlog door de Duitsers in is geworpen. Naar het. schijnt, zouden de Duitsers in dertijd hebben onderzocht of er een mo gelijkheid bestond, de zijgang veertig ki lometer te verlengen tot een onder Engels grondgebied en hem dan voor een soort invasie bij surprise te gebruiken. Dat fan tastische plan, dat vooral bij Hitier veel belangstelling ondervond, hebben zij ech ter als onuitvoerbaar moeten opgeven. Voor het plan voor een tunnel onder het kanaal bestaat echter hernieuwde belang stelling en de onderzoekingen van thans zijn daar een symptoom van. Enige tijd geleden is een Engels-Franse organisatie opgericht, die met een gedétailleerd plan voor de dag wil komen. Een van de be langrijkste maatschappijen, die in het nieuwe syndicaat deelnemen, is de Suez- kanaal-maatschappij, die wil trachten een nieuwe belegging te zoeken voor de gel den, welke zij uit hoofde van de schade vergoeding voor de naasting van haar eigendommen door de Egyptische rege ring heeft ontvangen. Verder participeren onder meer de Engelse Channel Trust Corporation, de Technical Studies, een En gels-Franse financiële groep, waarbij de Franse en Engelse spoorwegen grote be langen hebben, de Franse maatschappij, die een concessie voor een tunnel onder het Kanaal heeft. Het plan voor een dergelijke tunnel is al tegen de anderhalve eeuw oud. De Franse mijnbouw-ingenieur Mathieu-Favier is er reeds in 1802 mee gekomen. Hij had een tunnel ontworpen, waardoor het verkeer met diligences zou plaats vinden en die zou worden verlicht door olielampen. De Engelsen voelden echter weinig voor het plan en ook in de loop van de 19de eeuw hebben zij het verscheidene malen laten afweten. Daarbij kwam, dat er grote tech nische moeilijkheden waren wat betreft verlichting en luchtverversing. Die zijn ei thans vrijwel niet meer en het vervoer van de tegen de vier miljoen reizigers, die jaarlijks tussen Engeland en Frankrijk „oversteken" kan gemakkelijk voor een groot deel door een tunnel worden geleid. Die tunnel zou zowel voor het wegver keer als voor dat van de spoorwegen kun nen dienen. Het probleem van de ventilatie zou mede door de bouw van twee ventila- tieschoorstenen halverwege het 36 kilome ter lange traject van Kaap Gris Nez tol Folkestone kunnen worden opgelost. Hel meest belangrijke vraagstuk van thans is dat van de financiering van een dergelijk project. Alleen het komen tot een uitge werkt en voor uitvoering vatbaar plan zou reeds tegen de vier miljoen gulden kosten. Voor de bouw van de tunnel zelf heeft men nog geen schattingen gepubliceerd. In ieder geval zou er tol worden geheven van de automobilisten (in 1956 werden 210.000 auto's tussen Frankrijk en Engeland ver voerd, waarvan 39.000 per vliegtuig) en de spoorwegen zouden uiteraard ook voor een groot deel in de kosten van bouwen en on derhoud moeten bijdragen. (Van onze correspondent in Brussel) IN EEN Parijse kunstgalerij, die definitief naar Brussel is overgeplaatst, de Galerie Marforen, exposeren momenteel jonge Mexicaanse schilders en keramisten. Men kent de werken van de muralistische school van Diego Rivera, David Siquieros en De Orozco, grootmeesters van de keramiek en mozaïekfresco's, die de Mexicaanse kunst tot aanzien hebben gebracht. Wie in Mexico-City de prachtige, door veelkleurige mozaïekfresco's versierde, openbare gebouwen heeft gezien, komt diep onder de indruk van die vlammende kleuren, de revolutionaire thema's en de felle anti-Spaanse geest welke uit die tafrelen spreekt. De autochtone, Indiaanse kunst wordt er opgehemeld als de nationale kunst van Mexico, maar het streven van de school van de muralisten is een beetje doodgelopen. Men kan niet eeuwig de thema's van de opstand tegen de Spanjaarden in beeld brengen of de helden van de revolutie verheerlijken. Het voorbeeld van de huidige Russische kunst die zo conformis tisch is dat men zich afvraagt hoe een schilder het nog durft te tonen (het Russische paviljoen van de Expo is volgestopt met die kleurenplaatjes) lokte ook in Mexico een heilzame reactie uit. Rufino Tamayo. die in Parijs met Picasso werkte, een vol bloed type van de Indiaanse Mexicaan, keerde naar Mexico terug en begon er typisch Mexicaanse thema's te schilderen, zoals de meloeneters en de gitaarspelers) echter in een ultra moderne trant. Nu wil het toeval dat Diego Rivera, de vader van de school der muralisten, een militante, ofschoon schatrijke communist was, waartegenover Tamayo talrijke vrienden in de Verenigde Staten heeft. De strijd tussen de school Rivera en de jonge moderne richting Tamayo is nog steeds heftig. De jonge Mexicanen hebben veel op met de „abstracten". Zij hebben al thans veel elementen van de „abstracten" in hun niet-abstracte kunst verwerkt. Het tiental jonge schilders, waaiwan wij werk zagen, heeft echter zo'n onvervreemdbaar Mexicaans stempel weten te bewaren, dat men zich voor één keer mag verheugen over het feit, dat men niet te doen heeft met een school van would-be-Picasso'tjesHet zijn dezelfde vinnige kleuren. de thema's van het landelijke leven, of het schitterende mo zaïekfresco, in een gewoon lijstje van een schilderij, dat wel „abstract" is, maar in de eerste plaats een decoratieve functie vervult. Bartoli, Monferrer, Patric, Vladv en Nierman, de mees ten immigranten van de eerste generatie, maar typisch Mexi caans geworden, schijnen de meestbelovende krachten te zijn van die nieuwe modernistische Mexicaanse school. Bij de afbeelding hiernaast: een werk van Montferrer Toen begon Radio Foggara te werken. Radio Foggara is de grape-vine, de kabar angin van de Sahara: zoals het stille wa ter door de ondergrondse kanalen der foggara's zijn weg vindt naar putten en bronnen, zo verspreidden zich de nieuw tjes en de geruchten langs de oasen met de snelheid van de wind. „Er komt een overstroming!" zei Ra dio Foggara, maar de commandant van het fort op de heuvel noemde het onzin: „Ik weet er niets van. Ik zal vanavond eens naar de radio luisteren... Zie je wel, niets van waar, de radio zegt. er niets over!" Maar Radio Foggara hield onver- veerd vol: „Er komt een grote over stroming!" En weer zei de commandant niet één jeep meer. Dan was alle commu nicatie met de buitenwereld volkomen verbroken. Dan moest je rustig met je dui men draaien tot het water in de oued, de droge rivierbedding, weer gezakt was, eer je er over kon. En natuurlijk kreeg Radio Foggara gelijk. Er kwam over de echte radio bericht, dat er abnormale slagre gens vielen in de Marokkaanse bergen. Er waren daar overstromingen, weggeslagen bruggen, gebroken dammen. En al die re gen verdween aan de voet der bergen on der het zand Toen kwam er een ijlbode van het fort. Of we misschien wilden komen kijken hoe zo'n overstroming aanbrak. Maar we moesten ons haasten. In krankzinnig tem- IEDERE MORGEN weer wekte ons het gesnater bij de put op de binnenplaats. Drie biuine nimfjes haalden daar het water met een kunstig uit een autoband gefabriekte emmer uit de acht meter diepe put. In de jonge morgenzon brandden hun kleurige wijde gewaden. Heldergeel, zalmrose en pruimenpaars. In hun dichte zwarte kroescoiffures glansden de vreemde ronde schijven die helemaal uit de verre Soedan kwamen, waar ze uit schelpen gesneden werden om hun weg te vinden naar deze eenzame oase en er de kokette meisjes mee te sieren Want koket waren ze, die jonge dingen bij de put! Om hun slanke, trotse nekjes hingen de veelkleurige, handbrede, geweven kralencolliers. De kraaltjes hiervoor kwamen uit Tsjechoslowakije, de kunstzijde van hun gewaden kwam uit Frankrijk de bonte hoofddoeken uit Engeland, zo leverde de halve wereld haar aandeel' om drie kleine nimfjes als vlinders op een binnenplaatsje van een lemen huis in de zuidelijke Sahara uit te dossen. Op de rand van de put zat Ali klaar met zijn gieter, waarmee hij zorgvuldig de bloemetjes onder de tamarindes moest begieten. Die bloemetjes groeiden wel onder Ali's zorgen, al w;<ren ze bleek en nietig en leden ze aan neurose als alle noordelijke bloemen. Aneen de fresia's deden het wonderwel. Die groeiden in dikke donkere pollen en vervulden de lucht met een zware geur. Als we uit ons slaapsalet tevoorschijn traden haastte Ali zich naar de keuken voor ons summier ontbijt van zwarte koffie en grauw brood. Omdat de oase niet over gist. beschikte en men toch brood wilde eten. werd het deeg net zo lang op elkaar geklelst, tot. er luchtbellen in kwamen. Daarna vormde men er broden van, waar een natte lap omheen werd gewikkeld. Vervolgens verdwenen ze in de hete oven om er als prachtige broden, goudbruin van buiten en klefgrijs van binnen, uit te komen. In een hoekje van de binnenplaats was de-moeder-van-Madame bezig te onderhandelen over een mand mandarijnen. De-moeder-van-Madame was een Arabische en haar Franse echtgenoot had haar naar men zei getrouwd om haar prachtige zwarte ogen. Hij bleek een wijs man en liet haar zoals ze was: hij bekeerde haar niet en beschaafde haar niet en zag uit het tengere jonge ding een formidabele zakenvrouw groeien, die zijn epicerie, zijn bakkerij en zijn „hotel" op de meest voorbeeldige wijze beheerde. Ze kon lezen noch schrijven," niemand betaalde er ooit iets contant en alles ging er in goed vertrouwen. En waarom ook niet? Je kon niet uit die oase weg dan met de vrachtauto en die moest vooruit betaald worden trouwens, iedereen wist wie er op reis ging. En wie geen goede vriendjes bleef met de-moeder-van-Madame, die kreeg doodgewoon geen eten. Als men geld had kwam men eerlijk afrekenen en niemand wist beter dan zij wat een armoede er geleden werd als de dadeloogst tegenviel. En ook wist ze hoe eerlijk de mensen waren, zó eerlijk dat je gerust een bankbiljet van grote waarde op straat kon verliezen: de volgende dag zou het er nog net zo liggen, met. een steen erop tegen het wegwaaien! Zelfs de allerkleinsten deelden in die eerlijkheid. HET WAS gewoonte in de oase, dat je vrijuit mocht eten van wat er groeide als je honger of dorst had. Niemand zou het ooit in zijn hoofd halen meer te nemen dan nodig was. En dus sprak iedereen er schande van, toen Sliman van de slager een sinaasappel gapte uit de tuin van de schoenmaker, uitgerekend Sliman, die het zo goed had bij zijn rijke vader dat hij onmogelijk honger kon hebben! Maar het vreselijke feit was er. Uit de palmentuin, uit het kleine tuintje van de schoenmaker, ontbrak een van de dertig gouden ballen aan het mooie boompje. En onder het boompje, duidelijk afgedrukt in het zach te slik, dat door het irrigatiewater was achtergebleven, stond de afdruk van blo te voetjes. Toen ontwikkelde de schoen maker onverwachte speurderseigenschap pen. Voor zijn geestesoog liet hij alle klei ne jongetjes uit alle kleine dorpjes in de oase passeren, die ook maar enigszins in aanmerking kwamen. Daaruit koos hij die welke het meest aannemelijk leken en hij ontbood hen in zijn tuintje. Daar stonden ze, vijftien kleine schavuiten, die doodon schuldig keken of angstig bloosden. Alleen Sliman was er niet bij en dat was reeds verdacht. Een van de jongens werd afge vaardigd om hem uit het veilige duister van zijn vaders huis te plukken. De slager kwam zelf mee om te zien wat er met zijn zoon en erfgenaam zou gebeuren. De waardige schoenmaker leidde elk van de mogelijke boosdoeners naar de ver raderlijke voetsporen en verzocht er hun blote voeten in te passen. Aangezien de zon de afdrukken keihard had gebakken ging dat heel gemakkelijk. En toen de beurt aan Sliman kwam, paste zijn blote pootje er zo precies in als de voet van Assepoes in het glazen muiltje. Ten aanschouwe van iedereen, met inbegrip van zijn va der, die het hoofd in walging afwendde van een dergelijk ontaard zoontje, kreeg de snoodaard onder erbarmelijk gebrul het hem toekomende pak slaag. En niemand, behalve misschien zijn moeder achter het tralievenster in de lemen muur, had ook maar een greintje medelijden! RUSTIG GLEED het leven voort in de oase na deze geweldige rel. Er was geen telefoon en er was geen radio, behalve in het Franse fort, hoog op de heuvel. De commandant vergat vaak te luisteren, om dat hij zo langzamerhand ook een halve Saharabewoner was geworden. We leer den iedereen kennen, van de circa twintig blanken tot de duizenden donkeren. We wisten dat er twee poezen waren en vier honden, een paar hondei-d kamelen en eni ge duizenden zachtmoedige ezels en ezel tjes. De kinderen draafden met ons mee als we er op uittrokken, al naar hun wel stand gekleed in vuile vodden of lekkere wollen gandoera's. Ze mochten dan al vies van neus en handjes zijn, hun manieren waren onberispelijker dan die van welk Hollands kind ook. 4

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 17