I FEEST VAN VUINIJfcKN NABIJ HET I 1 KENNEMER KONINGINNEKRUID I DE DOOD VAN EEN GOUDVIS ZATERDAG 13 SEPTEMBER 19 58 Erbij PAGINA DRIE IM In Rotterdamorkest van Amerikaanse luchtmacht Schenking aan Rijksmuseum Nieuwe voetbalagenda (Van onze correspondent) Ter gelegenheid van het jubileum van het Rijksmuseum heeft een antiquairsfir ma te Amsterdam ten geschenke aange boden een interessant stuk vroeg Neder lands zilver. Het is een sierlijk kroesje uit het begin van de zestiende eeuw, mis schien een doopgeschenk. Op de vergulde band staat in gothische letters het op schrift „O mater dei memento mei". Het stuk is nu tentoongesteld in een zilvervi trine op de tentoonstelling „Middeleeuwse Kunst der Noordelijke Nederlanden". 'AFTER THE RAIN, de tweede roman van John Bowen, verschenen bij Faher in Londen, is een toekomstroman in zoverre dat het historische omstandigheden be schrijft die nog niet bestaan hebben en dat wij ons onder het lezen inderdaad voelen alsof wij in de naaste toekomst zien. Ove rigens behelst het geen profetie, ook niet van de politiek-sociaal-culturele soort die gebruikelijk is nu de religieuze soort moei lijk meer geloof vindt. Bowen vertelt van een nieuwe zondvloed en van het bestaan op een vlot van een kleine groep overle venden, bij wie zich zijn tweede ik bevindt. Dat het natuurgeweld een bovennatuurlij ke oorzaak zou kunnen hebben, komt bij niemand op. Er valt alleen toevallig lange tijd veel regen, slechts weinigen weten zich te redden. God is er niet de oorzaak van, maar het gevolg. Op het vlot immers treffen wij Arthur aan, die de eigenaar is en bovendien een heerszuchtig aangelegd man. Als na enige weken zijn leiderschap over de gemeenschap op de eindeloze wa teren een axioma is geworden, deelt hij mee dat het beter zou zijn als hij voort aan als god vereerd werd. Het voornaam ste argument, dat hij opgeeft, verdient aangehaald te worden. Als wij willen dat het nageslacht zich aan onze hoge begin selen houdt, zegt Arthur, moeten wij ons gedragen alsof die beginselen een meer dan menselijke inspiratie hadden: „Som migen van jullie hebben misschien het ge voel dat ik zo'n verheffing niet waardig ben, maar dat gevoel moeten jullie over winnen. Het zal toch tegelijk met jullie sterven, maar wat er dan bekend is van jullie gedrag zal voortleven als geopen baarde religie. Zijn er ook vragen?" Niemand stelt vragen en Arthur staat voortaan als „de god Arthur" bekend. Het bekomt hem niet goed: hij gaat lelijke te kenen van machtswaanzin tonen en aan de andere kant verliezen zijn gelovigen hun vertrouwen in zichzelf. Het is tenslotte een hele opluchting als Arthur met een on willige volgeling gaat worstelen. Beiden vallen overboord en worden door de haaien opgegeten. En zie, de volgende ochtend komt er na maanden voor het eerst land in zicht. De satirische beschrijving van de ge boorte van een godsdienst is een aardige opgave voor een intelligente auteur, die weet wat hij van de kwestie denkt en John Bowen voert haar heel bekwaam uit. Een zondvloed is moeilijker te behande len, want als al dat water er is moet nog begonnen worden aan de analyse van de gemoederen der personen, die een onme telijke verbeeldingskracht vergt. John Bo wen maakt zich daar nogal makkelijk af. Hij heeft zich verdiept in de technische problemen van het leven op een vlot, in het bijzonder in dat van de voeding, maar het besef van eenzaamheid en nutteloos heid, dat zich waarschijnlijk van de opva renden meester zou maken, heeft hij ter zijde gelaten, met het gevolg dat de tocht van zijn bescheiden ark tot het laatst toe op een sportieve onderneming lijkt, die be loond zal worden met een ontvangst door overheidspersonen en verslaggevers aan de bij nader inzien toch nog bewoonde wal. Het is dan ook niet zijn bedoeling geweest een werk te leveren dat voorlopig niets meer te zeggen liet. Men kan dat al dui delijk zien aan het eerste hoofdstuk, waar een personage in optreedt dat de ware techniek van het regenmaken ontdekt meent te hebben en juist voordat hij zijn kunsten toepast de zwarte wolken ziet aankomen van de grote regens, die tot de overstromingen zullen leiden. Zo geeft Bo wen een toon aan waarmee de zwaarste eisen van de lezer bij voorbaat afgewe zen zijn en er is hem tenslotte niets te verwijten. Men kan niet zeggen dat het boek in zijn geheel een diepe inlruk na laat, maar in sommige onderdelen is het suggestief genoeg, zoals in de beschrijving van een tocht over het al half verdronken zuiden van Engeland en later van de li chamelijke ongemakken die de opvaren den van het vlot ondervinden. NU HET OVER fantastische omstandig heden gaat, is de gelegenheid gunstig om ook het nieuwste boek te vermelden van de Nigeriaanse auteur Amos Tutuola, wiens romancierscarrière, zoals de lezer zich misschien herinnert, in deze kolom men door dik en dun gevolgd is. In het geval van „The Brave African Huntress" bij dezelfde uitgever verschenen gaat het door dun. Men zou Tutuola's boe ken moeilijk kunnen beoordelen op hun waarde als getuigenissen van een hart en een intelligentie. Het gaat om de avontu ren zelf en vervolgens ook een beetje om de variaties, die zij in hun groteske een tonigheid toch nog bereiken. Misschien is de indruk van variatie louter toeval, al thans te danken aan voorkeuren van de Europese lezer, die nog minder dan an ders het geval is te maken hebben met de bedoelingen van de schrijver, maar wij kunnen toch niet anders doen dan daar naar oordelen. Een van de attracties van Tutuola's werk is natuurlijk het rare Engels dat hij schrijft, waarmee hij zijn lezer eenzelfde soort plezier verschaft als de roman „The Young Visiters", van indertijd de twaalf jarige Daisy Ashford, die na veertig jaar de positie van een klein klassiek docu ment heeft bereikt. Het verschil is dat de taal van Daisy Ashford bij de inhoud van haar werk hoorde, terwijl die van Tutuola Bij de n.v. Uitg. Mij. „De Tijdstroom" te Lochem is een voetbalagenda verschenen voor het komende seizoen. Het boekje, dat in een handig formaat is uitgegeven en onder redactie staat van de sportjournalist H. Kuiphof, bevat tal van lezenswaardige artikelen over het voetbalspel, benevens de competitie-indeling met diagrammen en de resultaten van het vorige seizoen, het geen van belang kan zijn voor degenen die wekelijks de poolformulieren insturen. De agenda is verlucht met tal van foto's. IS HET U wel eens onge vallen, dat er op feesten soms heel onverwachte dingen worden vertoond? Dingen, welke nauw ver band houden met de feest gangers zelf en waarvoor de oppervlakkig toeziende buitenstaander maar niet meteen een verklaring weet te geven? Neem bijvoor beeld het geval van de be kende uitstekend geklede en knappe jongemannen of de altijd wel aanwezige opvallend mooie meisjes. Hebben zij altijd de groot ste aftrek? Nee, dat noeft helemaal niet, u weet het even goed als ik. En u zult het ook wel hebben meege maakt, dat ietwat slordige en robbedoezige jongeman nen of helemaal niet zo knappe meisjes hun gezel schap maar voor het kie zen hadden waarmee duidelijk werd bewezen, dat 's mensen uiterlijk be slist geen hoofdzaak is. Wij kunnen deze zaak nog al gemener stellen en zonder nu ineens te beweren, dat het uiterlijk er helemaal niet op aankomt, toch op merken dat andere dingen gemakkelijk van veel gro ter importantie kunnen zijn. Niet alleen in de men senwereld, maar ook bij vele andere schepselen der natuur. Dit wordt op het ogenblik in heel Kenne- merland (ja, tot ver erbui ten) bewezen op het grote feest van de zomervlindors. dat in volle gang is en waarvoor ik u bij deze een officiële uitnodiging doe toekomen. U wordt ver wacht op de eerste de beste zonnige en warme dag tussen tien uur 's mor gens en zes uur 's avonds, daar waar de koningin van het feest zich ophoudt. Voor het geval deze aan duiding u niet duidelijk genoeg mocht zijn: de ko ningin van dit feest, dat is het koninginnekruid, ook wel leverkruid genoemd en in de boeken aangeduid als Eupatorium cannabinum. Of ze mooi is, deze ko ningin? Naar mijn smaak helemaal niet zo bijzonder. Nogal lang en stakerig, hetgeen weer wat wordt goedgemaakt doordat de stengels meestal in flinke bossen bij elkaar staan op vochtige en liefst ietwat beschutte plaatsen. De grot- gezaagde bladeren zijn diep ingesneden en aan de top pen van de soms wel mans hoge stengels zijn er brede schermachtige verzamelin gen van kleine bloemen, die een wat onbestemd goorlila kleurtje hebben. Gewapend met deze sum miere beschrijving zult u haar gemakkelijk genoeg vinden, onverschillig of u gaat zoeken langs een sloot kant in het Vogelenzangse bos, aan de oevers van het Brouwerskolkje, in het oude Rooswijk of waar enk, want waar vocht en wat beschutting zijn te vinden, is het koninginnekruid verre van zeldzaam. Wat de vlinders zien in deze plant, waar heel veel mensen „niks an" vinden? Ik weet het niet. Maar een feit is, dat het lichtelijk leverkleurige lila van haar bloemen een onweerstaan bare aantrekkingskracht heeft voor vlinders, zweef vliegen, kevers en wat d'es meer zij. Gaat dat zien en u zult er versteld van staan! Benader de koning in en haar aanbidders met enige omzichtigheid en laat u niet uit het veld slaan door het abrupte vertrek van sommige feestvierders bij uw komst. Blijf maar kalm staan, beweeg uw ar men niet en uw hoofd zo weinig mogelijk, dan komen de dieren al heel spoedig terug, gewoon omdat ze het niet laten kunnen. Tien tegen één dat een dartele citroenvlinder-, hele maal citroengeel op een paar heel kleine oranje vlekjes na, zich van uw verschijning nauwelijks iets heeft aangetrokken. Misschien klapt hij even zijn vleugels uit, maar binnen tien seconden heeft hij ze alweer boven zijn rug tegen elkaar gelegd en is hij ijverig doende met zijn lange, draaddunne tong nectar uit de bloempjes te zuigen. Die tong kunt u heel duidelijk zien en ook hoe de vlinder er steeds weer op dezelfde plaats een knik in kan leggen. MISSCHIEN, heel mis schien hebt u evenveel ge luk als. ik een paar dagen geleden: dan kunt u er ge tuige van zijn hoe er een vrij kleine vlinder met stérk gelobde vleugelran den, vosbruin van grond- kleur en getekend met vele zwarte vlekken, neerstrijkt op het koninginnekruid. Het is de in de duinstreek nogal zeldzame gehakkelde aurelia, een familielid van de alombekende zwartrode atalanta of nummervlinder en van het pronkjuweel, dat dagpauwoog heet en dat iedereen alleen al door deze naam onmiddellijk herkent. Mocht het geluk j in dezen niet gunstig gezind zijn, de aurelia misschien al in een spinneweb gevlo- gen en daar op minder prettige wijze aan haar j^| einde gekomen, dan zal dit zeker worden goedgemaakt door de dagpauwoog. Want die is niet zeldzaam en bovendien een uiterst trou- we bezoeker van het ko- ninginnekruid. Hij zal zich alleen wat schuwer dan het citroentje betonen, er z-Hcer vandoor gaan bij uw komst en zelfs na zijn terugkeer nog een duidelijk wantrou- wen in uw richting ten toon spreiden. Maar.... dat is eigenlijk juist wat u moet hebben. Want een dag- pauwoog tracht een ware of vermeende vijand altijd j||| op een afstand te houden door hem de felle kleuren en de „schrikaanjagende" ogen aan de bovenzijde van |Ëj zijn vleugels te vertonen. Dat zult u wel merken. Tot- dat de dieren helemaal \an uw (roerloze) gestalte ge- wend zijn, zullen ze telkens weer hun vleugels open- klappen, niet om te pronken met hun schoonheid van zwart met blauw en witte ogen op een diep wijnrood fond, maar om te trachten u weg te krijgen. Weg. want het is hun feest. En ondanks mijn uitnodiging bent u er toch eigenlijk een indringer. Of u zich dit wilt aantrekken, wordt aan uw eigen inzicht overge- laten! Kees Hana In het City-Theater te Amsterdam zal donderdag 18 sep tember de gala première worden ge geven van de nieuwe Nederlandse speel film „Dorp aan de rivier" .waarmee Fons Rademakers als regisseur debuteert De film is gemaakt naar de roman van Anton Coolen en wordt op 19 septem ber in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ingezet. Het scenario is van Hugo Claus, de muziek van Jurriaan Andriessen en Wim van de Velde was de voor naamste assistent van de regisseur. Het affiche voor de film. dat men hiernaast vindt afgebeeld, is door W. Ledel ont worpen. De opzet was het evenwaardig te maken aan de artis tieke betekenis van Coolens in tien talen vertaalde roman en de film in de reclame al meteen boven het louter commerciële plan te verheffen. in feite dreigt tegen De lichtbruin met zwarte kleine parelmoervlinder op het k oninginn ekr uid. eigenlijk juist niet bij het zijne past. Zijn verhalen van avonturen met verschrikke lijke monsters in het oerwoud hoorden in zijn eigen taal geschreven te zijn. Hij il lustreert als weinig anderen de verwar ring die ontstaat als een gevorderde cul tuur zich aan een achtergeblevene oplegt. Intussen beschikt hij dan toch over een talent en hij heeft een verhaal te vertel len, in dit geval over de dochter van een beroemde jager, die in het Bos der Pyg meeën, waar nooit iemand uit terugkeert, op zoek gaat naar haar broers. Het is wel weer een mooi sterk verhaal. Wie de moei te neemt zich voor te stellen wat er be schreven wordt kan er zich moeilijk bij vervelen, vooral als hij nog geen van Tu tuola's vorige drie boeken kent. Als hij die gelezen heeft, krijgt hij toch het gevoel dat hij het langzamerhand wel weet. Het zou misschien goed zijn als Tutuola zich een ordelijker en banaler Engels eigen maakte. Wanneer men eenmaal genoeg heeft van zijn rare Engels, dat trouwens steeds meer besmet wordt met halfver- werkte alledaagse uitdrukkingen, stelt men zich voor dat zijn verhalen daar aan zienlijk bij zouden winnen, als hij er dan tenminste zelf nog in kon geloven. DEN HAAG De beroemde „Airmen of Note" het officiële dansorkest van de Amerikaanse luchtmacht, dat destijds heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de succesrijke film „The Glenn Miller- story" komt naar ons land. Het zal op zaterdag 11 oktober een exclusief concert in de Ahoy-hal te Rotterdam onder be scherming van de Amerikaanse ambassa deur en de Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland geven. De baten van het concert komen geheel ten goede aan het Prinses Beatrix Poliofonds. Het concert in Rotterdam vormt een on derdeel van een grote Europese tournee, die twee maanden zal duren. Het wordt beschouwd als een nuttig en noodzakelijk verlengstuk van de in Amerika zo popu laire „March of dimes" (Mars van de dubbeltjes) een actie voor de bestrij ding van de kinderverlamming. De „Airmen of Note" is een ensemble van zestien veelzijdige en solistisch zeer bekwame beroepsmusici. Het orkest staat onder leiding van Johnny O'Seekee, het werd zeven jaar geleden opgericht en heeft thans dezelfde functie en organisatorische achtergrond als het orkest van majoor Glenn Miller gedurende de tweede wereld oorlog. TOEN WILLEM zijn zaak in goud-en- siervissen „Neon Tetra" begon, zei ieder een dat hij het toch maar goed voor el kaar had gebokst. Niets was minder waar. Willem, machtig van tors, breed in de schouders, geweldig in de kaken, had zich letterlijk naar zijn winkel toe geslagen. Met boksen had hij het geld voor een eigen zaak verdiend. Toen hij er dan nog eens de schouders onder zette om het een eind in de maatschappij te schoppen was „Neon Tetra" binnen korte tijd een bloei ende zaak. De winkel stond altijd vol. „Wie niet wil komen, moet maar wegblij ven" luidde Willems devies en dat ver kondigde hij zo luid, het stellend met zo veel ondubbelzinnige logica, dat niemand het in zijn hoofd zou halen zijn deur voor bij te gaan. Toch behandelde Willem zijn cliëntèle niet met zachtheid. Hij liet rus tig twaalf klanten wachten op de dag dat ze nog eens aan de beurt zouden komen, wanneer hij bezig was een dertiende het geheim van het paren uit te leggen. Wie hem in de weg stond, plukte hij als een berkenboompje van de grond en plantte hem elders neer om zijn voorraad maan vissen te bewonderen. Niemand genoot voorrang. Niemand werd met respect be jegend. "Maar" dé jóngen, dié om een kwartje watervlooien kwam, kon erop re kenen, dat Willem ze hem leverde, al moest hij het hele huis overhoop halen voor een jampotje. De klant, die in een Packard voorreed, zag zich niet bevoor deeld boven de anderen. Soms nam hij me even apart. Dat was wanneer ik tegen zessen uit kantoor kwam en de laatste klant huistoe ging. We wan delden dan langs de groen gepavoiseerde bakken en bewonderden het glimmende mvsterieuzè leven. Bi; een bak stond Willem altijd wat langer stil. Er zwom slechts één goudvis in, een ronde dikbuiki ge goudvis. „Dat is een geluksvis", zei Willem, „daar heb ik een zwak voor". Hij roerde met zijn vinger in het water. „Hij schuift niet van zijn plaats", zei Wil lem, „nou moet jij het eens proberen". Ik volgde zijn voorbeeld en meteen sprong de goudvis weg als het levend slachtoffer van agressie. „Zie je, hij kent me", zei Willem, „hij is niet bang voor me. Ik ben zijn vriend". Hij haalde een pakje sigaret ten tevoorschijn en stak er een op. „Jij rookt niet, hè?" zei hij. Dan begon hij luid te lachen en wierp er me een toe. „Je klimt nog altijd boven op de kast. Ik zie het aan je gezicht. Maar het is toch sterk van die goudvis. Van dieren heb je soms meer plezier dan van mensenIk knikte. TOEN IK op een van die avonden thuis kwam. die tussen herfst en winter inhan- gen, vol schemer en toch nog niet hele maal" donker, trof ik Willem niet aan de deur. Binnenkijkend zag ik hem bij zijn goudvis staan, het hoofd gebogen, of hij er iets aan wilde onderzoeken. Ik voegde me bij hem en volgde zijn blik. Willem zei niets. Omdat ik begreep dat hij met een ernstig probleem bezig was, paste ik er wel voor op hem te storen, maar tracht te aandachtig iets vreemds aan de goud vis te ontdekken. „Ik weet het niet", zei Willem eindelijk, „ik weet het niet, maar er is iets rnet hem aan de hand". Hij schud de het hoofd en bleef de vis taxeren. „Is hij ziek?? vroeg ik. „Ik ben er bang voor", zei Willem. „Maar hoe heb je dat gemerkt?" zei ik, want ik kon nog steeds niets aan de vis ont dekken. „Kijk", zei Willem en hij stak zijn vinger in het water. Als door de bliksem getroffen sprong de goudvis weg, net als of ik mijn vinger in het water gestoken had. „Hé", riep ik. „Gek hè?" zei Wil lem. „Er kan toch niks met hem zijn dat hij zo eenkennig doet?" „Misschien ligt het aan je vinger?" opperde ik. Een ogen blik keek Willem me aan met zo'n gram storige blik, dat ik me in een flits realiseer de dat hij een bokser was, maar klaarblij kelijk oordeelde hij me te goedertrouw. Er kwam zelfs een glans van blijdschap in zijn ogen toen hij uitriep: „Verrek, ja zeg, daar kon je wel eens gelijk in hebben!" Hij rook aan zijn vinger. „Nou", zei hij triom fantelijk,,, nou, wat je zegt: teer! Ik ben met teer bezig geweest! Hier! Ruik zelf!" Willems vinger onder mijn neus gaf mij niet de minste zekerheid, maar het leek me onder deze omstandigheden beter zijn zienswijze te beamen en ik verklaarde dan ook met de hand op het hart, dat ik teer rook. „Die beesten zijn zo gevoelig. Ze kunnen nergens tegen", zei Willem. Hij bleef nog een tijdje naar de goudvis staan kijken en liep toen naar de keuken om zeep. Halverwege bedacht hij zich. Hij haalde zijn sigaretten te voorschijn en wierp me er een toe. „Ik was werkelijk een beetje ongerust", zei hij. „Je gaat toch aan zo'n beest wennen." „En hij aan jou", zei ik. „Maar als ie wer kelijk wat had gemankeerd, zou je dat toch wel aan de verschijnselen hebben ge merkt". Jij bent tenslotte kenner". „Alleen maar van dooie vissies", zei Willem en fluitend begon hij dé winkel aan kant te ruimen. MAAR de volgende dag was de goudvis dood. Ik wist het meteen, toen ik de win kel binnenstapte. Ik zag het aan de manier waarop Willem met zijn rug naar de klan ten stond en watervlooien in een doosje schepte. Hij keek even op, toen ik achter hem stond, hij zei niets. Ik liep onopval lend naar de bak: de goudvis zwom er niet meer in. Toen ik al bij de deur was om naar buiten te gaan, klonk Willems stem: „Hé!" Ik draaide me om. „Kan je niks zeg gen?" vroeg Willem. „Ik vind het jam mer", zei ik. „Is dat alles?" vroeg Wil lem. „Wat moet ik anders zeggen?" vroeg ik. „Nou", antwoordde Willem „dat ik stom ben geweest, ik had moeten roepen: „Lang zal ie leven!" Hij draaide zich om en liet een luid ge lach horen. Maar de winkel was toch een beetje vei'drietig! Michael Réty Een pronkendedagpauwoog, die de camera.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 15