Het Alcazar öeeft B met over DE FIGUUR VAN PADBRUÉ - JUBAL1ST VAN HAARLEM - TREEDT UIT DE SCHADUW IlliilÊifilïiii! Kunstschatten in nieuw Rotterdams museum Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant en IJmuider Courant Wil je zingen, ick wil rijmen, o genoeghelicke Tijmen De Ki'uisbergh. (Van onze correspondent in Spanje) TOLEDO. Deze maand is in het „offi- §§f ciële Spanje" weer druk gepraat over het Alcazar in Toledo, dat op 18 september 1936 onder aanvoering van Franco zelf werd „bevrijd". Ieder jaar weer wordt de heldenmoed van generaal Moscardó en zijn vijftienhonderd getrouwen bewie- rookt, omdat zij, volgens de lezing van de tegenwoordige machthebbers, bijna twee maanden hebben standgehouden tijdens een beleg door de aanhangers van de re- publiek. „Het Alcazar geeft zich niet over!" is een gevleugeld propaganda- woord geworden en het feit is uitbundig bezongen in geschriften en films. In Tole do—en diverse andere plaatsen van Span je wordt het verhaal echter even an ders verteld. Volgens de officiële versie hebben de troepen in Toledo zich bij het begin van de burgeroorlog vóór de opstandelingen onder generaal Franco verklaard. Aan hangers van de regering begonnen een be leg van het Alcazar, een oud Moors kas teel, waarin de militaire akademie was ondergebracht. Binnen de muren bevon den zich de kadetten, hun leraren, leden van de Guardia Civil (de militaire politie) en bijna zeshonderd vrouwen en kinderen, die weer volgens de officiële versie binnen de muren bescherming zouden hebben gezocht. Generaal toen nog ko lonel Moscardó, de hoogste in rang en daarom althans in naam verantwoordelijk voor de verdediging van het fort, gaf zeifs niet toe, toen de republikeinse troepen lie ten weten dat ze zijn zestienjarige zoon Luis zouden neerschieten, als hij zich niet overgaf. De jongen is inderdaad gedood. Om het fort te ontzetten stelde Franco zijn aanval op Madrid uit en dat wordt de rede genoemd waarom het daarna zo lang duur- voor hij, met behulp van zijn Moren, Italianen en Duitsers, de Spaanse hoofd stad kon bezetten. Men is het door de ja ren heen niet moe gewórden de feiten zo weer te geven en daardoor is een hele Alcazar-cultus ontstaan. in SlihCc cfofult to-K,jiujifmttn vofh'tfia- DE RUÏNE van het Alcazar staat nog in Toledo en aan de Taag verrijst, ten kos te van veel geld, een nieuw en pompeuzer kasteel, dat de nagedachtenis van de ge vallen helden moet eren. De zwaarte van óit gebouw heeft echter de feiten nog steeds niet kunnen verpletteren. Vast staat, dat ie kadetten van het Alcazar zich bij het cegin van de burgeroorlog vóór Franco verklaarden. Zij en hun officieren begre pen, dat daarvan strijd het gevolg zou zijn. In de middag van de twintigste juli trok ken zij de volkrijke buurt van het Alca zar in en daar verzamelden zij vrouwen en kinderen. Zonder twijfel zullen er et telijke uit vrije wil en uit angst meege gaan zijn, maar andere werden gedwongen. De vijfhonderdzeventig vrouwen en kinde ren werden binnen de muren gebracht en gevecht kon beginnen. De belegeraars stonden voor een moeilijke keus. Het was bijna ondoenlijk om het fort te gaan be werken met springstof of kanonnen, want daarmee was de kans groot dat de eigen vrouwen en kinderen gedood zouden wor den. Weken gebeurde er niets. Scherpschut ters, die in de afgesloten buurt stonden opgesteld, wisselden schoten, maar daar bij bleef het. Herhaaldelijk is verzocht om overgave, maar kolonel Moscardó ging daar niet op in. Vliegtuigen wierpen voed sel boven het Alcazar uit. Op 18 september werd het fort ontzet. Fotografen en jour nalisten zijn de eerste dagen niet toegela ten. Van diverse vrouwen en meisjes is nooit meer iets gehoord. DE GIDS in het Alcazar, die zo leven- lig weet te vertellen over het telefoonge sprek dat kolonel Moscardó voerde met de loyalisten over het leven van zijn zoon, wordt door de feiten ook wel in het onge lijk gesteld. Volgens het verhaal zou Luis Moscardó in Madrid zelf aan de telefoon zijn gekomen om zijn vader te vertellen, wat de loyalisten met hem van plan wa ren. En nog steeds volgens het verhaal zoude kolonel slechts hebben geantwoord: ..Goed dan, beveel je ziel bij God aan, roep Viva Espana! en sterf als een patriot". De telefoon staat er nog als levend be wijs, maar de gids vergeet te vertellen, dat de verbindingen met het Alcazar al tijdens de eerste dagen waren verbroken, tegelijk met de leidingen voor gas, water en elektriciteit. Luis was niet zestien, maar negentien jaar en hij diende als soldaat de hoofdstad. Voor zover is na te gaan overleed hij toen de Montanakazerne in Madrid werd bestormd door de regerings troepen. Van zijn dood zou de kolonel pas hebben gehoord toen „zijn" Alcazar ont zet was OP DEZE MANIER blijft er van de heldhaftige verdediging van het Alcazar nog maar weinig over. DIT VERSJE van Vondel, opgedragen aan de Haarlemse componist en stads muzikant Cornelis Tijmensz Padbrué, heeft een gunstig resultaat gehad. Het is tussen beiden tot een hechte samenwer king gekomen, getuige hun Kruisberg, Op de tweedracht der Christen Princen, een paar nummers in de twee delen van Het Lof van Jubal, de reizangen bij Peter en Pauwel en zo goed als zeker ook de rei zangen bij de Gysbreght van Aemstel, die verloren gegaan zijn, doch waarvan het „O Kersnacht schoonder dan de daghen" traditioneel overgeleverd is en (zoals ik reeds vroeger in „Erbij" aangetoond heb) alle kenmerken vertoont van de stijl van Padbrué, terwijl het bovendien voor de hand ligt dat Vondel ook in dit geval (dus vier jaar na het versje „Wil je zingen, ick ïvil rijmen") beroep deed op de „ge noeghelicke Tymen" uit de Spaarnestad, die naderhand zijn lijfcomponist zou worden. WAAROM IK nogmaals een artikel aan de „Jubalist van Haerlem" Cornelis Ty- mensz Padbrué wijd? Men zou terecht kunnen vermoeden, dat ik het doe omdat de stad Haarlem nog steeds geen gelegen heid gevonden heeft om deze componist uit de Gouden Eeuw met een straatnaam te eren, waartoe ik reeds meermalen de suggestie gegeven heb. Een dergelijke postume eer mag men ook zijn tijdgenoot de befaamde muziektheoreticus Johan Al- bert Ban gunnen. Maar dit is nu toch niet de directe aanleiding. Trouwens, ik twijfel er niet aan dat dit te zijner tijd zijn beslag zal krijgen. Het is een kwestie die moet rijpen tot ze zich als vanzelf opdringt. En het lijkt, mij dat zij aardie aan het rijpen is. Een paar schijnbaar on betekenende feiten, dezer dagen onder vonden, wijzen erop. Jaren geleden heb ik mij de moeite getroost het omvangrijke werk van Padbrué „Kusjes" teksten van Westerbaen naar het latijn van Janus Secundus uit de vijf koorboeken van het enige volledig bewaarde exemplaar taling der „Basia" van Janus Secundus hij op muziek zette en die hem deswegen een beker met inscriptie vereerde. Dat deze madrigalen bijval oogstten, vinden wij bewezen in het feit dat het omvangrijke werk tien jaar na de eerste Haarlemse druk in nieuwe vermeerderde editie te Amsterdam van de pers kwam. Het door mij geraadpleegde exemplaar werd in Engeland ontdekt. Verder wisten wij van Padbrué's contact met Vondel en van de uitgegeven composities die hiervan het gevolg waren. Wij kenden ook het be staan van twee meerstemmige zangbun dels, die hij het licht gaf onder de titel ,,'t Lof van Jubal" en waarvan hij het eerste deel opdroeg „Aen de E. Erent- festen, Welwijzen, Voorzieningen ende seer discreten Heeren, Mijne Heeren Bur- gemeesteren en Regeerders der Stadt Haerlem" onder meer met deze bewoor dingen: „Dewijl mi dit Lof van Jubal eerst gesproten is op den zoeten oever van het Sparen, zoo vont ick niet ongeraden dit aen uwe E. op de offeren, om het kleine werck door uwe E. aenzienlyckheyt eenen klaerder glans te geven, en den duisteren nijdt te beschamen met de stralen van ttwe E. goetgunstigheyt; en hope dat deze eerstelinghen en vruchten van danckbaerheyt tot onzen Jubal, der Musicanten Grootvader, uwe E. zangh- lievende ooren zullen smaken, als een bancket van 't gehoor, aengerecht van hem, die is en wenst te blijven, ter eere van Haerlemsijne geboortestadt, Gebie dende Heeren uwer E. allerouderdanighste C. T. PadbruéBlijkbaar trachtte Tijmen C. T. Padbrué". Blijkbaar trachtte Tijmen met deze dedicatie (van 1643) zijn verloren terrein op het stadhuis te herwinnen, want vast staat dat hij in 1635 „wegens gestadige twist ende oneenicheyt onder deser Stadsspeelluyden door Burgemeesteren en regeerdersuit zijn dienst ontslagen werd. A N T U S. I E fcbooortc foode toozen gfoejeo Op de tenorpartij van beide delen. In de ge bruikelijke lofdichten op zijn werk (waar onder van Casper van Baerle, Salomon de Bray, Willem de Groot een broer van de beroemde Hugo de Groot) zien wij Pad brué nu eens als „zangmeester" dan weer als „musicijn" of „jubalist" genoemd. Zelf noemde hij zich op zijn gedrukte compo sities steeds „Musicijn" of „Jubalist" van Haerlem, dus niet tè, of volgens het toen geldende spraakgebruik tót, maar wel degelijk van Haerlem.. De meeste dezer gegevens omtrent Pad brué zijn bijeen gebracht door J. H. Scheltema de Heere, die hiervan in 1907 in het Tijdschrift voor Noord Nederlands Muziekgeschiedenis uitvoerig verslag deed. Maar veel bleef onopgehelderd. Wij wisten niets van de jaren zijner geboorte en van zijn overlijden, van zijn levensomstandig heden, van zijn opleiding enzovoort. En daar betrekkelijk weinig van zijn muziek compleet tot ons gekomen is, (de ont dekking van zijn „Kruisbergh" is nog van vrij recente datum) bleef Padbrué tot nog toe tamelijk in de schaduw. Geëiste titelplaat van ,,'t Lof van Jubal" van Padbrué: Jubal, de stamvader van de muziekbeoefenaars, uit wiens hoofd een aantal korenaren opschieten, waarmee enige beroemde toonkunstenaars bedoeld zijn: Ambrosius, Gregorius, Augustinus, Clem. Lejeune, Sweelinck, Monteverdi enzovoorts. Bovenaan leest men: „Hier hebt ghy Jubals lof en outheyt afgebeeldt. Oock musicanten veel die door hem zijn geteelt". en van wie wij nu weten dat hij ook kunstschilder was en als zodanig twee keer zijn oudere broer portretteerde). Een derde zoon, Emanuel, werd chirurgijn te Dordrecht en van hem stammen de thans nog levende Padbrué's (of Pabbruwe's) af. Verder had Cornelis nog twee zusters, die evenals hun beide oudste broers ongehuwd bleven. De meisjes woonden met Cornelis samen eerst op de Grote Markt in het ouderlijk huis, „naest de woninghe daer Jerusalem uythangt". Later huisden zij in de Korte Bagijnenstraat en mogelijk ook in de Schagchelstraat, waar zij een zaak in aardewerk dreven. Het ligt voor de hand dat deze zusjes tot. de vertrouwde executanten van Cornelis' composities be hoorden. Het drietal heeft ook een huis in de Lombardsteeg bezeten. Het blijkt dus dat de familie in vrij goeden doen ingespannen. Vooral toen het hem bleek was."Hét ouderlijk' huis werd in 1662 ver- NU DOET ZICH ECHTER het geval voor dat ee verwant van onze componist, mr. H. J. Pabbruwe uit Rotterdam (dat de naam in de loop der tijden enigszins gewijzigd is, blijkt achteraf geen rol te spelen) op het idee gekomen is de stam boom van zijn familie te laten opmaken. Een vriend van hem uit Amsterdam, de heer A. van der Marei, een oud-referen daris, die zijn vrije tijd bij voorkeur be steed aan dergelijke interessante genea logische onderzoekingen, heeft zich voor deze zaak met bijzondere belangstelling fcbeo berg6 oeco, necn.Mtrr opdé Kraiibc'g.op tuid fin (leenDiti Jc/ui hoofiquci'ooieo •loei- uit 1631 nagenoeg geheel in partituur te -ln-— brengen. Tevens liet ik een tweetal madri- galen hiervan, die ik voor de praktijk be- werkte, in druk verschijnen. De resultaten rfc: hcyligh no 000002c' bloed. •O Ceionnco 101 reo •ootenboed. dezer uitgaven bleven uit. Tot ik op de jongste prijsuitreiking van het internatio naal orgelconcours, die zoals gebruikelijk in de ridderzaal van het Haarlemse stad huis plaats had, door de uitvoering van mijn bewerkingen door het koortje van Maarten Kooy verrast .werd. Elders zag ik dat deze madrigalen voorkomen op het programma van het Nederlands Koorfesti val 1958. Maar van meer belang, althans voor het wekken van belangstelling voor onze Musicijn van Haerlem, acht ik de ervaring, dat ernstige opzoekingen ondernomen zijn, die klaarheid in de geschiedenis van Pad brué beloven te brengen. Wij wisten dat hij tot de speellieden der stad behoorde, zoals de verordening van 1592 luidde „omme vier m-ael des weecx, als sondaechs, maendaechs, swoonsdaechs ende vrydaechs op de trapoen van den stadhuyse op den middaege te spelen". Bekend was ook dat hij clavecinist was en les gaf op dit instru ment, alsmede dat hij door vooraanstaan- SolfooolUiplhrif f de families aangezocht werd om met zijn ^^^UUiöUilIil <415 muziek hun huwelijksfeesten op te luis- teren. Ik heb zelfs van een dergelijke jpi'OjPSlgSLlMIlH VOOF feestmuziek voor instrumenten, een Pa- i -i vane en een Gouillarde, met gebruik- O© ^©©JllEMIllEl©! making van twee bewaarde partijen (drie gingen verloren) een uitgebreide bewer- tCF Verbinding lUCt king gemaakt, die ik in mijn openlucht cantate „Zo zong de Gouden Eeuw" te pas ,r§k ^ffl!iisfrÜ<PTriiaï!*<F» bracht. Wij wisten van zijn contact met de ®XFl©FljAi© Haagse dichter Westerbaen, wiens ver- Zaanstreek WAT ER VAN ZIJ, de opdracht viel in goede aarde; want de vroedschap vereerde hem een zilveren beker met de volgende inscriptie: Ontvangh dit zil'vren vat Uit Jubals Lof gesprooten Tot eer' van Heer Lems Stat: En uw' vermaerde Nooten. Jammer genoeg is ,,'t Lof van Jubal" onvolledig tot ons gekomen, alleen met dat mr. H. J. Pabbruwe werkelijk een verre naneef was van de „Jubalist van Haerlem" kregen zijn opsporingen een be tekenis. die het perspectief van het geval verwijdde, daar zij hem op het gebied der musicologie brachten. De heer Van der Marei was zo vriende lijk mij mededeling te doen van een aan tal resultaten van zijn onderzoek in ar chiefstukken en notariële akten, in af wachting dat over Padbrué te zijner tijd een samenvattende studie zal kunnen worden gepubliceerd, waarin alle recente gegevens ordelijk zijn verwerkt. Uiter aard duurt het onderzoek nog voort, Mr. Pabbruwe schreef mij dienaangaande overtuigd te zijn, dat de Haarlemse ar chieven nog meer tot nog toe onbekend gebleven gegevens verbergen. Onder tussen heeft de heer Van der Marei al heel wat aan het licht gebracht. Op de erfelijkheid der Padbrué's op muzikaal ge bied was reeds in 1867 gewezen door de Belgische musicoloog Edmond van der Straeten, door te duiden op de aanwezig heid van een David Padbrué als koor knaap in de Vlaamse Kapel te Madrid (1562 tot 1570). Deze vinden wij op datum 26-3-1585 terug in een vriendenalbum, waar hij „David a Padbruée van Haar lem" tekende. Stellig was hij een oom van onze Cornelis. Bij zijn huwelijk te Leiden werd hij als „luytslager" vermeld. Cornelis' vader, Tymen Jansz. Padbrué, (plus minus 1555- 1627) was stadsmuzikant te Haarlem, een functie die ook door twee van zijn zonen verricht werd, namelijk door Cornelis (vermoedelijk in 1585 geboren) en Jan (wiens leven verliep tussen 1589 en 1661 kocht voor eenenveertighonderd, gulden (wat in die tijd een flink bedrag was) en vader Tymen Jansz. legateerde aan ieder van zijn vijf kinderen zevenhonderd caro- iusguldens. En dat Cornelis er ook niet krap voorzat is op te maken uit een testa ment, waarin hij aan drie zonen van zijn jongste broer elk vijfhonderd carclus- gulden en zijn geschilderde portretten ver maakte. De familie bezat een graf in de Grote Kerk, waar het is te vinden in het noor- dértransept. Het draagt het nummer 153. Het is een zerk zonder inscriptie. Waar schijnlijk is Cornelis daar in 1670 be graven. De registers, die dit zouden moe ten bewijzen, zijn nog steeds zoek. Het is ook mogelijk dat Cornelis reeds in 1663 overleden is. EEN ONOPGELOSTE VRAAG blijft waar en van wie Cornelis zijn compositie- kunst geleerd heeft. Uit alles wat wij van zijn werk kennen blijkt, dat hij stevig contrapuntisch gevormd was en dat de Italiaanse modestijl van zijn tiid hem niet onberoerd liet. Het zegt ook wel iet.s dat we de naam van Monteverdi op een der „aren" op het hoofd van Jubal vinden (zie de afbeelding). Uiteraard zal hij contact hebben gehad met pastoor J. Albert Ban van het Begijnhof, die het theoretisch ook in deze richting zocht. Mogelijk is hij op geleid door de aanvoerder der Haarlemse schalmeispelers, Jan Willemsz. Lossy, die op getuigenis van de Amsterdamse or ganist Jacob van Noordt de leraar van Jan Pietersz. Sweelinck zou zijn geweest. Een pagina van de sopraanpartij van „De Kruisberg" van Padbrué, in vier en vijf stemmen, op tekst van Vondel. Of misschien is onze Padbrué bij Swee linck in de leer gegaan, iets wat stijlcri- tisch echter niet te bewijzen valt. Wij kunnen ook vermoeden dat hij in Italië gestudeerd heeft. Zou dit het geval zijn, dan is hij er zijn Hollandse aard niet kwijt geraakt. Onmogelijk is het niet, dat des betreffende nog wel eens iets anr. het licht komt. HERHAALDELIJK blijkt uit de reeds gevonden documentatie, dat onze „ge noeghelicke Tijmen" een zelfbewuste per soonlijkheid was. Wij ervaren het uit pro cessen tegen slechte betalers van afnemers van zijn uitgegeven werken, waarbij wij dan zien dat zijn „Lof van Jubal" per deel aan de prijs van ruim drie gulden verkocht werd, waaruit ook op te maken valt dat hij de pot-en-pan-zaken van zijn zusters mede behartigde. Het feit dat hij in 1635 door de stedelijke overheid „we gens gestadige twist ende oneenicheyt" onder de stats speelluyden" uit gemeente lijke dienst ontslagen werd, tekent hem niet minder dan de bewuste toon van zijn dedicaties en vertogen aan de Haarlemse overheid, die tussen overbeleefde vormen een geprikkeldheid verraden, als een on gemakkelijk en zelfverzekerd sinjeur die op zijn waardigheid stond. Bovendien kan zijn al of niet gewettigde ondertekening: „Musicijn (of jubalist) van Haerlem" in dit licht verklaard worden. Wat dan alles toch niet verhinderde, dat het Haarlemse stadsbestuur de begaafde kunstenaar naar waarde wist te eren, zoals reeds aange toond is door de vermelding der schen king van een zilveren beker met in scriptie, en waarop ook de volgende offi ciële aantekening wijst: „Mr Cornelis Thymansz. Padbrué wert vereert vort dediceren van eenige exemplaren vant Loff van Jubal zestig gulden bij ordonan- tie. 28 Dec. 1643". Interessant is in dit ver band ook een bewaarde brief van de com ponist aan het stadsbestuur, betreffende zijn muzikale medewerking ter viering van de vrede van Munster, die het einde van de tachtigjarige oorlog betekende: „Ge biedende Heeren: ist dat U:E: mij jaer- lijcx een zeeckere vereeringh gelieft toe te leggen, zoo neem Ick aen (op datter na deze geen slordige reeckeningen meer voortkomen) een goet accoort van spel en zdngh te verzorgen zonder eenige kos ten meer te verwachten. Dit heeft mij goet gedocht ter liefde van Haerlem, ende re geerders van dien, aan mijn E: Heeren te prezenteeren, om door zoo danigh middel te verbeteren de fouten die door eenige onbeschofte menschen begaen zijn. Blijve 't a llen tijd, en zoovoorts. Ook in 1667 werd te Haarlem de vrede (van Breda) op luis terrijke wijze „verkondight en uytgetrom- pet". Uit niets blijkt, dat Padbrué ook bij deze viering betrokken was. Was hij mis schien toen reeds overleden? ZIEDAAR enige gegevens die ons de fi guur van Padbrué dichterbij brengen. Nog kan vermeld worden, dat blijkens nota riële akten de „genoeghelicke Tymen" geen dooie diender was en deswegen wel eens op het matje geroepen werd. Maar gezien tal van feiten, waaronder zijn relatie met voorname persoonlijk heden. heeft het hem aan waardering niet ontbroken. En dat voor een stadsmuzikant, zal misschien menigeen denken! Maar wij vergissen ons wanneer wij deze functie te laag aanslaan. Dit is een kapittel waaraan we wellicht nog wel eens een artikel in „Erbij" kunnen wijden. Vooralsnog kunnen toe de heer A. van- der Marei dankbaar zijn voor zijn genea logisch onderzoek en in vertrouwen blij ven hopen op ontdekkingen die ons Pad brué ook zuiver muzikaal kunnen nader brengen. Jos. de Klerk In het woonhuis van wijlen de heer Wil lem van der Vorm te Rotterdam, het huis waar deze achtendertig jaar heeft ge woond, is de kunstverzameling te zien, die hij in de loop der jaren heeft weten bij een te brengen. Bij testamentaire beschik king van 12 juli 1956 bepaalde de heer van der Vorm namelijk, dat zijn kunstschat ten in een aparte, naar hem genoemde stichting zouden moeten worden onderge bracht. Het voormalige woonhuis van de erfla ter is daartoe inwendig geheel gewijzigd en van een speciale avondverlichting voorzien. Volgens deskundigen is deze collectie een der voornaamste in den lan de. De heer Van der Vorm begon om streeks 1918 met zijn verzameling. Zijn belangstelling ging allereerst uit naar de schilders van Barbizon en de Haagse scho len, vervolgens naar de meesters uit de grote periode der zeventiende eeuw. Toen in 1939 en 1940 gedeelten van de vermaar de collectie Cook in Engeland te koop kwa men, gelukte het een elftal belangrijke werken in twee Rtterdamse verzamelin gen onder te brengen: de heer Van dei- Vorm verwierf er zeven, werken van Rembrandt, Gerard Terborch, Gabriël Metsu, Albert Cuyp, Willem van de Velde en Abraham van Beijeren. Verder bevat: de verzameling werken van Adriaen van Ostade, Jan van Goyen, Paulus Potter, Gerard Dou, Aert van der Neer, Esaias Boursse en van de meesters uit de negen tiende eeuw Jongkind, Daubigny, Van Gogh, Monet, Fantin Latour en Weissen- bruch. Na de oorlog wei-den daaraan nog werken toegevoegd van Rubens en Van Dijck uit de collectie Bingham te New York. Er zijn ook tachtig stukken Delfts Blauw, gepolychromeerd aardewerk en oude meubels te zien. Een van de meest dynamische in dustriegebieden van ons land, de Zaanstreek, ijvert sinds jaar en dag voor een tunnel. Ter gelegenheid, van de op 25 en 26 september ge houden jaarvergadering van. hel Verbond van Nederlandse Werk gevers heeft het Zaanse Tunnel- comité nu een originele publikat.ie laten verschijnen naar een ontwerp van Thom de Heus: een ,.A-b-c van de Zaan'' in de vorm van een school schrift, waaruit wij hier als voor beeld. twee tegenover elkaar liggen de bladzijden reproduceren. De spitse teksten zijn van de dichter Jan Elburg bij over het algemeen zeer knappe en levendige foto's van Cees van der Meulen, die te zamen een kernachtige indruk ge ven van de veelzijdige 'activiteiten en een opvallend pleidooi vormen voor snellere xxerbinding. De omzet van de Zaanstreek, lezen wij ergens, bedraagt een miljard gulden per jaar, waartegenover een verlies moet worden geboekt van vijf mil joen aan „wacht" - geld. A. eerst* letter van ons elfebet, maar eek ven: aktiritcit. arbeid, allee die volgens het oude liedje - neer de Zeen allee wat er t er vandaan komt. Cr tou een boek van wel duizend bladzijden nodig zijn blxonderheden van het Zaanse land in op te tekenen. bijv.: binnenscheepvaart, beurt«aan, beiehuit. bonbons, bindmiddelen, biscuit*, bleekwater. boormachines, bankschroeven, bliksemafleiders, broodrooster*, button. boenwas, bureaux, fcoterwikketi, beokon. brandwearklcoi..3, ojouterieen. 4 beten, balkon..,branddeuren,brandstalen. bent—i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 11