Andermans zaken &rfsfeA vW^JP Wandelende vuilophalers van de zee Ter herdenking van de heldhaftige strijder zonder geweld Erbij p- Reële occupatie Dagopeningen in zakformaat ZATERDAG 27 SEPTEMRER 1958 PAGINA DRIE ■MM^% Evenals voor de Foeniciërs, de Carthageners, de Mid deleeuwse Italianen en de Nederlanders gold voor de Engelsen(, dat hun voornaamste (doch niet het enige) motief tot kolonisatie was de zucht naar handelswinsten. Koloniën in tropische en subtropische landen te hebben betekende een geregelde en verzekerde aanvoer van kostbare en begeerde produkten. En hierom ging het in de eerste plaats. Duidelijk blijkt dit uit de overwegin gen, die leidden tot de vorming der Engelse Oostindische Compagnie, duidelijk blijkt dit. eveneens uit het karak ter en de vorm van vele Engelse koloniën uit de begin tijd. Zij vertoonden de typische kenmerken van han delskoloniën. Intussen, ook andere overwegingen brachten Enge land tot koloniale bedrijvigheid. Zo telde bij voorbeeld de gouddorst, een van Spanje's voornaamste drijfveren, in een aantal gevallen mede. De Engelsman Raleigh meende zelfs, dat. hij el Dorado, het Goudland, ergens in Zuid-Amerika gevonden had. Trouwens, we weten, dat. de Engelsen evenmin als de Hollanders en de Zeeuwen wars waren van het kapen der Spaanse retourvloten, die terecht „zilvervloten" heetten. Voorts was er in Enge land als gevolg van de armoede een (relatief) bevol- kingssurplus ontstaan. Om dit elders emplooi te geven kon de kolonisatie goede diensten bewijzen. Vooral naar Noord-Amerika gingen Engelse boeren en handwerks lieden om er een nieuw bestaan op te bouwen. Hun ge lederen werden versterkt door de mannen en vrouwen, die om redenen van geloof hun vaderland moesten of wilden verlaten. De Anglicaanse geestelijkheid was in die tijd onverdraagzaam. Puriteinen, presbyterianen en katholieken konden in haar ogen geen genade vinden. Veel belijders van deze „afwijkende godsdiensten" trok ken naar Amerika en grondvestten er de latere Verenig de Staten: men denke bij voorbeeld aan de Pelgrim- vaders, de Quakers (Sir William Penn!) en Lord Balti more's werk. In de negentiende eeuw traden nieuwe stimulerende [actoren op. Allereerst moet worden gewezen op de sterk toegenomen industrialisatie met de hiermede ge- Darnave, voor een reis naar Centraal-Afrika vertrokken, maakte deze tekening op de Theems in Londen paard gaande wens nieuwe grondstofbronnen aan te boren, nieuwe markten te openen en gebieden te verwer ven, die geschikt waren om in handel en industrie ver diende kapitalen winstgevend te beleggen. Deze zucht gaar „nieuw gebied kenmerkend voor alle grote Euro pese mogendheden in de negentiende eeuw sprak in Engeland heel sterk mee. Voorts moet nog gewezen wor den op de merkwaardige vorm, die de kolonisatie van Australië aanvankelijk had. Naar dit land deporteerde Engeland tal van mensen, die in Engeland als „onge wenst" werden aangemerkt en tot verbanning werden veroordeeld. Dat er onder die bannelingen veel bruik bare, energieke krachten scholen en dat zij lang niet allemaal „boeven" waren, leerden ons de prestaties van die bannelingen in het Vijfde Werelddeel. Kenmerkend voor de Engelse kolonisatie en de op bouw van het Engelse wereldrijk was het streven om strategisch belangrijke punten (vaak tevens bruikbaar als handelshaven) in bezit te nemen. Stellig schuilt er waarheid in de opvatting, dat begrip voor de geogra fische fundamenten van politieke macht de internatio nale staatsman eigen is. Welnu, de leiders van het En gelse wereldrijk toonden tijdens de totstandkoming van het imperium, dat zij veel begrip hadden voor de „geo grafische fundamenten". Gibraltar in 1713, Malta in 1815, Singapore en de Kaap de Goede Hoop na de napoleon tische oorlogen, Cyprus in 1878 en Egypte in 1882 wer den steunpunten der Engelsen in de wereld, bolwerken van hun macht en beschermers van de overzeese handel. HET ZOU TE VER VOEREN dieper in te gaan op de Engelse koloniale geschiedenis. Wij zullen daarom kort samenvatten, wat onze voorouders tot koloniale bedrij vigheid bracht. Evenals bij de Engelsen stond bij de Ne derlanders in de zeventiende eeuw de wens bovenaan de na 1500 binnen Europa's gezichtkring gekomen nieuwe landen te eigen bate te exploiteren. Zucht naar handels winst was de voornaamste drijfveer. Bekeringsijver en zucht naar macht, die vooral in Spanje en Portugal zo zwaar golden, dreven de Nederlanders niet het koloniale pad op. Zij wensten geen overzees rijk te stichten of de christelijke godsdienst te verbreiden. Onze voorouders waren geen militaire avonturiers, geen zendelingen of missionarissen, doch stoere, ondernemende, bekwame zeelui en kooplieden. Nederland behoort niet meer tot de koloniale mogend heden. Het heeft als moederland veel gedaan, dat ten goede is gekomen aan de bevolking der vroegere kolo niën. Er werden ook fouten gemaakt, ernstige zelfs zo nu en dan. Zij vonden veelal hun oorsprong in het moeder land, vaker dan in de koloniën. Want in Nederland zelf miste men wel eens het nodige begrip voor wat nodig en nuttig was in de overzeese landen. Als een historisch vermaan klinkt ons nog steeds het woord in de oren, dat. Jan Pietersz. Coen eens richtte tot de Heren Zeven tien, de „hoofddirectie" van de Oost-Indische Compag nie: „lek sweer u bij den Allerhoochste, dat de Generale Compagnie geen vijanden heeft, die haer meer hinder en schade doen. dan d'onwetendheyt en onbedachtheyt (houdt het mij ten beste!) die onder ued. regneert en de verstandigen overstempt." WAT DE BETEKENIS van handel op de nieuwe lan den kon zijn. ervoeren de Nederlandse vrachtvaarders, die in de zestiende eeuw Lissabon bezochten. Toen. na de vereniging van Portugal met Spanje, de Spaanse koning de Portugese havens sloot voor zijn opstandige onderdanen in het noorden, zat er niets anders op dan zelf de zeeweg naar Indië te ontdekken en te gaan be varen. De zwakte der Portugezen en de verdwijning van de Spaanse hegemonie ter zee bevorderden ook de Ne derlandse activiteit, zoals zij ten goede waren gekomen aan de Engelse bedrijvigheid. De binnenlandse toestan den waren in Nederland beter dan in Engeland tegen het einde der zestiende eeuw. Van bijzondere armoede of (relatieve) overbevolking was in ons land geen sprake, zodat er geen noodzaak was om elders in de wereld volksplantingen te beginnen. Wat niettemin in dit op zicht. in Amerika werd gepresteeerd. was zonder twijfel verdienstelijk, zij het niet van grote historische beteke nis. Wel hebben de Nederlanders aan de Kaap de Goede Hoop, in Zuid-Afrika dus, een blijvende en historisch belangrijke vestiging gesticht. Het was niet de Republiek der Verenigde Provinciën, die de kolonisatie bedreef. Neen, deze was vrijwel alleen in handen van een tweetal grote maatschappijen, de Oost- Indische en de West-Indische Compagnie, die ten doel hadden geld te verdienen. Node en in de regel noodge dwongen (om de handel te kunnen blijven beheersen) gingen zij wel over tot territoriale veroveringen en po litieke machtsvorming, maar niet van harte. Later pas, na de Franse tijd, toen de bezittingen der beide maat schappijen in staatshanden waren overgegaan, kreeg de Nederlandse koloniale activiteit een ander karakter dan dat van loutere handelskolonistie. SPANJE EN PORTUGAL wy schreven het reeds kregen tegen het einde der vijftiende eeuw krachtens een pauselijke beschikking elk de helft der wereld als belangensfeer toegewezen. Toen de Britten en Neder landers hun intrede deden in de rij der koloniserende volken, toen zij een deel opeisten van de rijkdommen der wereld, erkenden z(j de door de pauselijke beschik king geschapen status quo niet. Zij heriepen zich op het beginsel der „reële occupatie". Ruim tweeëneenhalve eeuw nadat Engeland. Frankrijk en Nederland „moe derlanden" waren geworden, betraden nog twee andere Europese mogendheden de koloniale arena. Het waren Duitsland en Italië, die in snel tempo een kolo niale loopbaan insloegen, die niet geheel van succes ontbloot was. Waarom verschenen Duitsland en Italic pas zo laat in de arena? Waarom verschenen zij zo laat aan de start van de koloniale wedloop? Het antwoord op deze vragen luidt: omdat er van een Duitse en een Italiaanse eenheidsstaat pas sprake was na 1870. Vóór dit jaar konden zij dus niet plaatsnemen in de kring der moederlanden. In dit verband kan er echter op gewezen worden, dat er vroeger van Pruisische zijde al pogingen waren gedaan om overzeese landen te verwerven. De Grote Keurvorst had zelfs tamelijk grote koloniale plan nen. maar blijvend succes heeft zijn in 1681 opgerichte „Brandenburg-Afrika-Compagnie" niet kunnen boeken. (Volgende week volgt het laatste artikel) BIJ HET HOREN van de dagopeningen, die mejuf frouw dr. J. W. Herfst (inmiddels mevrouw J. W. Vinke- Herfst geworden) voor de VPRO-microfoon placht te houden, heeft menige luisteraar, die bezig was zich alweer te schikken in de cadans van het dagelijkse leven deze onderbroken en wellicht zelfs zijn thee koud laten worden bij het ontbijt. Vooral als de mens pas wakker is, is hij het overzicht wel eens even kwijt. De woorden van deze predikante hebben er veel toe bijgedragen, dit weer gewaar te worden en wie weet voor hoevelen in het bevrijdende perspectief van het evangelie, dat zij haar luisteraars heeft willen tonen op haar eigen wijze. Het kenmerkende van haar radio toespraken was, dat zij haar luisteraars bij het begin van de dag begrip heeft gevraagd voor de mensen met wie zij in contact zouden komen, in hun werk. in het verkeer of waar dan ook. Dat velen haar gesproken woord ook graag nog eens lezen, blijkt uit het feit, dat een aantal van deze „dagopeningen" In 1956 in druk verschenen in de Vrije Geluidenserie thans ook in een „pockef'-uitgave verschenen is in de Ooievaar serie van de uitgeverij Bert Bakker'Daamen n.v. WRITERS AT WORK ingeleid door Malcolm Cowley verschenen bij Seeker Warburg te Londen is een verzameling interviews met bekende Amerikaanse. En gelse en Franse, schrijvers, die oorspron kelijk verschenen zijn in de Paris Review, het Amerikaanse litteraire tijdschrift dat in Frankrijk opgericht is. Het onderwerp, de werkwijzen van de verschillende auteurs, ix er misschien niet een dat de algemene lezer op het eerste gezicht erg interesseert. Voor de jonge nog niet be kende auteur is de informatie voorname lijk nuttig, doordat hij er aan ziet dat alle mogelijke werkwijzen de beste kunnen zijn en dat hij maar moet uitvinden wel ke voor hem de meest natuurlijke is. Maar de interviews zijn zo goed uitgevoerd, en de meeste ondervraagde personages heb ben zulke aardige dingen te vertellen, dat iedereen het boek met plezier zal lezen. Het valt overigens op, dat de Latijnse schrijvers zichzelf en hun problemen ern stiger nemen dan de Angelsaksische, die vooral niet de indruk willen geven dal zij eerbied voor hun werkzaamheid verlan gen. waardoor zij xtaak makkelijker en in teressanter over hun ervaringen vertellen. IN DE INLEIDING systematiseert Mal colm Cowley de antwoorden op de voor naamste vragen. Zij stelt vast dat er vier stadiums blijken te zijn in het litteraire scheppingspj-oces: die van het ontkiemen, het. nadenken, het opschrijven en het be werken. Het proces verloopt het snelst bij dat fenomeen van litteraire produktiviteit Georges Simenon, die een paar namen voor personages op een envelop noteert, zich door de dokter laat onderzoeken om te weten of hij in goede vorm is en dan in een dag of twaalf een roman schrijft, waar hij vervolgens haast niets meer aan verandert. Zo vlug kan niemand anders het. Sommigen hebben vooral veel tijd no dig in het vierde stadium, dat van de be werking, anderen broeden lange tijd op hun gegeven (dat is in het bijzonder voor schrijvers van korte verhalen nodig) of maken schema's (maar de meeste roman ciers beginnen aan hun werk zonder te weten hoe het eindigen moet). De mees ten voelen zich beter als zij schrijven dan wanneer zij niet schrijven en niemand heeft ooit iets aan een critiek gehad. IN DEZE ALGEMENE conclusies is de aantrekkelijkheid van het boek maar voor een klein deel vertegenwoordigd. Veel is individueel, bepaald in de indruk die het interview van een persoonlijkheid geeft, zoals van Dorothy Parker, in het gesprek niet minder grappig en even touchant als in haar verhalen, van Faulkner, die hier niet zo moeilijk klinkt als bij zijn laatste bezoek in Europa toen bijna niemand een woord uit hem kon krijgen, van Fran^oise Sagan tegen de schoorsteenmantel ge leund en moeilijk te ontspannen, of Tru man Capote die over alles bereid is met. vuur te praten. Een van de levendigste gesprekken is dat met de Iers-Amerikaan se schrijver Frank O'Connor, die zijn ad vies aan jonge auteurs om weigeringen van hun werk niet te ernstig op te vatten Illustreert met een herinnering aan een verhaal van hem. Het was geaccepteerd door een tijdschrift, hij herschreef het ver volgens, zoals hij gewoonlijk met zijn ver halen doet, zelfs nadat, ze gepubliceerd zijn. waarna hij het opnieuw stuurde: dit keer werd het door iemand anders behan deld, die hem schreef dat de redactie dit niet kon gebruiken, maar met belangstel ling uitzag naar zijn verdere werk. Afke rig van vertoon van technische bekwaam heden in de litteratuur, beschrijft O'Con nor de jongste roman van Angus Wilson „Anglo-Saxon Attitudes" als voor beeld van een boek waar de techniek te opzichtig in is. In een later interview stelt Wilson daar zijn eigen bedoelingen tegen over. Zulke dingen zijn bijzonder lezens waardig. EEN VAN DE WEINIGE andere hori zontale verwijzingen is naar een opmer king van William Faulkner, dat volgens zijn ervaring de enige dingen, die een schrijver nodig heeft, zijn: papier, tabak, eten en een beetje whisky („Amerikaan se whisky?" vragen de interviewers dan, EINDELIJK wordt het weer stil aan on ze Kennemer stranden. In de badplaatsen neemt het spreken van Nederlands hand over hand toe en waar de golven onder ho ge en soms wat wilde buienluchten uit vloeien over het harde zand, is het goed Wandelen. Kleine troepen watervlugge drieteen-zandlopers rennen zo bedrijvig de eeuwig bewegende grens tussen nat en droog achterna, dat hun zwarte pootjes nauwelijks zijn te onderscheiden. Onder wijl zien ze nog kans hun kostje op te scharrelen door ijverig naar strandvlooien on dergelijke kreeftachtige diertjes te pik ken. Een enerverend bedrijf, waarvan dat kleine grut op de een of andere manier het alleenrecht lijkt te bezitten. De logge zilvermeeuwen denken er niet over zich zo druk te maken. Die hebben zich rustig verzameld in de buurt van een „mooie" aanspoelselmui en daar wach ten ze nu maar af wat de zee zal aanvoe ren. De jongen, voorlopig nog donker bruin gevlekt, lijken hier het vak van vis ser en strandvonder van de ouden te leren. En waar de „zilvers" zo kennelijk met suc ces aan het werk zijn, daar zijn ook een paar grote mantelmeeuwen meteen her kenbaar aan hun bijna zwarte vleugel- dek met goed gevolg in actie gekomen. Hetgeen wordt bewezen door het feit, dat van tijd tot tijd 'n zilvermeeuw of 'n man telmeeuw iets uit het ondiepe water opvist, dat hij onmiddellijk op het harde strand met zijn machtige snavel gaat bewerken. Eenmaal bij de „meeuwenmui" aange land zult u spoedig genoeg ontdekken, waaruit de vangst bestaat. Want er staan daar niet alleen de indruksels van honder den meeuwevoeten in het zand, maar er liggen ook wat kapotte resten van grote strandschelpen, die kennelijk compleet met levende inhoud aanspoelden. Boven dien zijn er allerhande onderdelen van krabben zoals poten, scharen en losse schilden, overgebleven nadat het binnen werk met grote snelheid in een meeuwe maag verdween. INTUSSEN blijft het voor ons, strand- wandelaars, een heel gelukkige omstandig heid, dat de vogels nooit erg efficiënt te werk gaan. Veel van wat ze hadden kun nen opeten ontgaat hen en dat spoelt dan netjes aan. Vooral de kleine, fel oranje he remietkreeften, die gewoonlijk het lege huis van een tepeldoorn en soms zelfs dat van een wulk bewonen, overkomt 't nogal eens onbeschadigd op het droge te belan den. Maar van heremietenstandpunt be schouwd lijkt zoiets weinig verkieselijker dan door een meeuw te worden soldaat ge maakt, want geen aangespoelde kreeft weet op eigen kracht zijn element weer te bereiken. Voor u en mij echter aardig, dat ze er liggen, temidden van alle ondefi nieerbare rommel en de laatste zeepadde stoelen. Want zo'n heremietkreeftje is het. bekijken waard! Om te beginnen is zijn woonschelp heel vaak overtrokken mei een ruwe korst van zogenaamde zeerasp en dat is al een merkwaardigheid op zich zelf, want deze zeei-asp is niet anders als een kolonie van heel kleine poliepjes. Elk van hen zelf week en geleiachtig als een kwal heeft een hard en hoornachtig huis. Van tijd tot tijd transformeert een gedeelte van deze koloniedieren zich tot heel kleine kwalletjes. Let wel: lang niel alle dieren uit zo'n zeeraspkorst brengen het zover. Er heerst in deze kolonies van laag ontwikkelde dieren namelijk al een zo sterke arbeidsverdeling, dat er naast de zich tot kwalletjes ontwikkelende poliepen andere zijn, wier uitsluitende taak het is voor de voeding van het geheel te zorgen. Zij komen nooit aan metamorfose en voortplanting 'toe. Waar de over de zeebodem wandelende heremietkreeft zijn begroeide slakkehuis regelmatig over het land heeft geschuurd, konden natuurlijk geen poliepen zich ves tigen. Vandaar dat u de schuurplek van el ke heremietenschelp onmiddellijk aan haar kaalheid kunt herkennen. MAAR NU de kreeft zelf. Om hem goed te zien. moet u eigenlijk een leeg jampotje of iets van dien aard in het oude aanspoel sel gaan opscharrelen. Tien tegen één dat uw kreeftje al heel spoedig gedeeltelijk naar buiten zal komen zijn weke achter lijf houdt hij steeds in de schelp). Dan kunt u niet alleen zijn ogen-op-steeltjes, zijn heel lange sprieten en zijn scharen van zeer verschillende grootte bewonderen, maar zult u tussen zijn ogen ook een paar heel korte en als vlaggetjes wapperende sprieten ontdekken. Daarin zetelt het.... reukorgaan van een heremietkreeft en dit is dermate geperfectioneerd, dat hij er allerlei dood gedierte uitstekend mee weet op te sporen. Hij behoort namelijk tot de grote afvalopruimers van de zee. En maakt u dan van zijn gezichtsvermogen maar geen overdreven voorstellingen: alles wat verder dan een paar centimeter van die gesteelde ogen af is, ziet een heremiet kreeft. ten hoogste als een vage schim. Tntussen is er in deze tijd van het jaar met zijn geleidelijke afkoeling van het zee water nog iets bijzonders met de heremiet waarop Faulkner: „No, I ain't that par ticular. Between scotch and nothing, I'll take scotch"). Dat zou kunnen dienen als tweede conclusie van de verzamelde in terviews, waarmee gezegd is dat het boek niet bestemd is tot handleiding voor hen die met schrijven wat willen bijverdienen in de avonduren en anderzijds dat veel ideeën, die ter zake zouden kunnen doen, er niet. in voorkomen. In het bijzonder geldt dat van alles wat betreft de betrek kingen tussen de visie van een auteur op het leven in het algemeen en die op zijn boek in het bijzonder dat wil zeggen, al les wat. men de persoonlijke inhoud kan noemen tegenover de vorm, die het ver haal en de stijl is. kreeftjes aan de hand. Zij gaan, samen met vele andere dieren die in de zomer maanden tot pal voor het strand hun ver tier zochten, het snel kouder wordende on diepe water een beetje uit de weg. Lang zaam maar zeker, steeds hun huis met zich meeslepend en onafgebroken op hun qui- vive voor mogelijk eetbare zaken, trekken ze naar dieper water, deze wandelende vuilnislieden van de zee. Tot ver buiten de banken kuieren ze en theoretisch zou er in de winter nooit één aan het strand te zien moeten zijn. Betrek echter de winterstor- men, die niet alleen het water maar ook dikwijlsde zeebodem sterk beroeren, in uw berekeningen en 't zal u duidelijk zijn dat uw kennismaking met deze interes sante kleine kreeften eigenlijk aan geen jaargetijde hoeft te zijn gebonden. En zo dra u ze goed kent, zult u meteen ontdek ken dat ze verre van zelfzaam zijn! Kees Hana Zo wandelt een heremietkreeft onvermoei baar over de zeebodem. Bij het dier op deze foto is de vorm van het slakkehuis nauwelijks herkenbaar door de dikke laag zeerasp. welke het bedekt. De tweedelige illustratie boven dit artikel laat een groep zilvermeeuwen aan het Nederlandse strand zien. Zij azen op een goede aanspoelplaats. (Vervolg van: Mahatma Gandhi) had hij aangekondigd, zoals zijn gewoonte was, dat hij. nu de regering geen verande ring in de toestand bracht, de Burgerlijke Ongehoorzaamheid in volle omvang zou beginnen. De zoutbelasting was volgens hem de meest onbillijke van alle hef fingen, omdat die de armste mensen het meeste trof. Daarom begon hij de nieuwe campagne tegen deze wetten. Met minder dan honderd volgelingen, allen gekleed in kadhi, zelfgesponnen ruwe katoen, begon hij zijn tocht naar Port Dandi aan de kust, meer dan driehonderd kilometer ver. De Amerikaan Vincent Sheean, die Gandhi persoonlijk heeft gekend, be schrijft in zijn boek „India en de weg naar de vrede" deze episode ongeveer als volgt: „Tijdens die drie weken van Gandhi's bedevaart verkeerde de gehele wereld in spanning en was India in hevige beroe ring. In de steden werden massa-meetings georganiseerd, er werden arrestaties ver richt op een schaal .die nog nooit was vertoond. Satyagraha's (zo noem.den zijn volgelingen zich) wekten de bevolking op aan de beweging deel te nemen, de drank, die de nachtmerrie is voor de mensen, op te geven, a.lle kleren van vreemde bodem te verbranden, hun eigen gerechthoven op te richten en zich voor te bereiden tot het niet betalen van de belastingen. Een spe ciaal beroep werd gedaan op de dorpsbe stuurders om hun post in dienst van de Britse regering op te geven. Hoge ambte naren werd verzocht hun Engelse onder scheidingen terug te sturen. Voor dat Gandhi de kust bereikte, hadden al bijna tweehonderd bestuurders hun functie neergelegd. In die tussentijd zette de klei ne grote man onverstoorbaar zijn wande ling naar de zee voort, bijwijlen door grote volksmenigten gevolgd, steeds in goede orde en zonder geweld. Hij probeerde zich niet te storen aan de verering, waardoor h\j omringd werd. Bij de zee aangekomen verzamelde hij een handje vol zout 'uit het zeewatereen symbool, dat in alle talen direct begrepen werd: de vreemde overheid had een monopolie op zout, dat een gave Gods was voor iedereen. Daar om, had Gandhi de wet van de vreemdeling geschonden, maar de wet van God gehoor zaamd". Gandhi werd opnieuw gearresteerd. Anderen namen zijn plaats in en de cam pagne werd voortgezet tot er meer dan honderdduizend mensen gevangen ge nomen waren. Op 25 januari 1931 stelde Lord Halifax de Indische leiders in vrij heid en werden de onderhandelingen met Gandhi geopend. De zoutmars heeft de grootste stoot gegeven. Gandhi reisde naar Londen om deel te nemen aan een ronde tafelconferentie, die duidelijk aantoonde, dat de overwinning in zicht kwam. De tweede wereldoorlog schiep opnieuw moeilijkheden, maar op 15 augustus 1947 werd het land in een bewogen nachtzit ting onafhankelijk verklaard en deel van het Gemenebest uit vrije keuze. Het werd in drie delen gehakt: de twee Mohamme daanse staten Oost- en West-Pakistan en India .een seculaire republiek met Pandit Nehroe als minister-president. Aan de feestelijke viering van de zelf standigheid nam Gandhi geen deel. Hij bracht die dag door met vasten, bidden, zwijgen en spinnen. De deling van zijn geliefde Bharat Mata. Moeder India, brak zijn hart. Hij voorzag niets goeds van de deling. DE LAATSTE JAREN van zijn leven heeft de Mahatma gebruikt om te trachten hindoes en moslems te verzoenen. Dit heeft hem zijn leven gekost. Een fanatieke hindoe loste bij het begin van zijn open bare dagelijkse gebedsbijeenkomst in New Delhi vier verraderlijke schoten op de man. die alle geweld veroordeeld had. Gandhi onderging hiermee hetzelfde lot, dat de besten uit de historie der mens heid trof. Zijn dood was voor geheel In dia een slag. De mensen hoonten dat het niet waar zou zijn, deze vreselijke tijding, maar ze moesten het wel geloven, toen eerste minister Nehroe verslagen door smart het volk door de radio toesprak. GANDHI'S BOODSCHAP aan de we reld heeft nog niets van zijn waarde ver loren. Nooit heeft de dreiging van geweld en totale vernietiging zwaarder op ons gedrukt dan in deze tijd van ijskoude oor log, rassenrellen en atoomproeven. Honger en ellende, de kiemen van oorlog en revo lutie. zijn niet overwonnen al worden er schuchter pogingen ondernomen, nog vol komen ontoereikend. Het land van Mahat ma Gandhi vecht heldhaftig voor een iets hogere levensstandaard. Op 2 oktober herdenkt India Gandhi's geboortedag. De Amerikaanse correspon dent Robert Trumbull vertelt hoe hij op 2 oktober 1947, Gandhi's laatste verjaardag op aarde, hem bij de deur opwachtte in New Delhi en hem om een verjaardags woord verzocht. Gandhi keek hem vra gend aan: „Wiens verjaardag?" Toen Trumbull „De uwe, Sir" had gestameld, 'achte Gandhi verstolen. Zijn ogen twin kelden ondeugend over zijn afzakkende brillengrazen. „Wie heeft u verteld, dat het vandaag mijn verjaardag is?" vroeg hij. „Elke dag is mijn verjaardag! En de uwe ook! Elke dag, weet u, worden we allen opnieuw geboren, elke dag beginnen we een nieuw leven". En Gandhi vervolg de zijn weg. met een glimlach van plezier om zijn fijne grapje. Maria Schröder-Van Gogh

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 13