Een paar bunder polderland in een grote stad EIEN PARADIJS VOOR DIE JEUGD INDIVIDU EN MA A TSCHAPPIJ Tentoonstelling van politieke prenten in Fleet Street HET SPOOK VAN HET ZAND BEDREIGT Nederlandse winnaars van Europese opstelwedstrijd Als men het hieronder gegeven advies volgt, dan zullen er in de voormalige Schoterveense polder zaden en allerlei weideplanten komen aanwaaien en door vogels worden aangevoerd. Zij zullen zich gaan ontwikkelen. Die aanvoer is er altijd geweest, maar door menselijke bemoeiin gen kregen de kiemende zaden geen kans. Zodra er geen koeien meer komen en er niet meer wordt gemest, zal het goed gaan met zuring en koekoeksbloem, met ratelaar en boterbloem. Voorbeelden van die flora zijn hierbij afgebeeld: de wilde orchidee, de gele lis en dotter bloemen in de lente. van keurig onderhouden gazons. Deze ga zons grenzen aan straten, naar de heren Jan Haring, Heussens, Marnix en Van Dort genoemd. Maar stenen straten of niet, het is daar rond het poldertje laatste restant van de oude Schoterveense Polder een landelijke omgeving gebleven, vol rust en kalmte. Daardoor glijden de gedachten er misschien zo gemakkelijk terug naar de tijden, toen er hier nog alleen maar boeren land was, in hét vroege voorjaar geel van de dotters en later rood van de zuring. Men kon er hele bossen koekoeksbloemen pluk ken en gele ratelaars, voordat er naar ouderwetse gewoonte vrij laat in de zomer werd gemaaid (alleen mócht dat bloemen plukken natuurlijk niet vanwege het hin derlijk platgetrapte gras). Later kwam er veel bedrijvigheid hier. Dat begon in de hoek van de Schotersingel drinkbak met zijn ijzeren kroes ketting. Daar werd een steiger gemaakt. En van die steiger kwam via de Jan de Braystraat. een smal- spoortje het achterland van het Kleverpark in te lopen. Over dat spoortje werden kip karren vol zand voortgezeuld door een zeer lawaaiig klein motorlocomotiefje. Naar het lage land achter de Kleverparkweg, dat toen voetje voor voetje is verdwenen onder enorme vrachten duinzand. Honder den salamanders en stekeltjes zochten in het voorjaar hun heil in de doodlopende stukken van de steeds verder dichtge- plempte sloten. Wij vingen ze bij tientallen met de hand. En als de visserij ons ver veelde, sleepten we een zware batting van de zandkruiers (aan ijzeren rijplaten deed nog niet) naar het water en gingen daar heerlijk op varen. Wat kon het ons schelen hoe nat. en smerig we thuiskwamen en wat bekommerden we ons als kwajongens om hetgeen er met dat polderland gebeur de? Er bleef immers nog genoeg over, de kanten van Bloemendaal, Santpoort en Spaarndam op? Men moest er nu alleen een eindje verder voor lopen. MAAR GENOEG over die „oude" tijd van nog maar enkele tientallen jaren ge leden. Er is nadien nog zoveel zand ge worden herschapen. En dan nog zal het een natte speeltuin worden, zoals het sportveld naast het poldertje een nat sportveld is, omdat het water door de saamgeperste veenlaag niet zal kunnen wegzakken. En wat hebben we dan? Voor veel geld een prachtig stukje halfnatuurlijk oud cultuur land verknoeid, onze stad één van haar be langrijke rustpunten ontnomen en.... een moeilijk of niet droog te houden speeltuin „gekregen". GOED, wij leven in de eeuw van het kind, maar hebben stadskinderen alléén maar speeltuinen met (dure) klimtoestel len, draaimolens en wat dies meer zij nodig? Ik geloof er niets van! En daarom zou ik hen, die hier tenslotte een beslis sing moeten nemen, graag een andere oplossing ter ernstige overweging aan bevelen (en ik clurf er bijna niet bij te zeggen, dat deze oplossing niets zal kos ten, omdat men al te vaak duurte als een kenmerk van kwaliteit ziet). (Van onze correspondent in Londen) Onlangs heeft een lid van de Hongaar se regering verklaard, dat grappen en sa tire geoorloofd zijn in de strfjd tegen vijan delijke en reactionaire opvattingen, maar, zo zei hij veelbetekenend, „wij zullen geen ürappen tegen het socialisme dulden". Deze uitspraak is aanleiding geweest tot het organiseren van een internationale ten toonstelling van politieke karikaturen, on der auspiciën van de internationale fede ratie van vrije journalisten in Londen, die op het ogenblik in Fleet Street wordt ge houden. De initiatiefnemers hopen, dat er ineer persoonlijk contact tussen de poli tieke tekenaars, waarvan een aantal uit verre landen is overgekomen, zal ont staan. Oorspronkelijk was de karikatuur be doeld om de lezers te laten lachen, maar deze tentoonstelling, die tot titel heeft „de grote uitdaging" houdt zich uitsluitend bezig met de worsteling tussen commu nisme en democratie. Een enkele prent ontlokt door zijn on derschrift een glimlach. Zoals een Austra lische tekening van twee Russen, huive rend in de kou, die in de „Pravda" lezen, dat de Sovjet-Unie nylon sokken gaat fa briceren. „Wat zijn sokken?" vraagt de ene aan zijn kameraad... Het is te be treuren dat de grootsten onder de tegen woordige generatie van Britse „cartoon ists"; Low, Vicky en Friel, hebben ge weigerd werk in te zenden, blijkbaar om dat ze meenden, dat de tentoonstelling een uitsluitend anti-communistisch karakter zou dragen. Dit is niet het geval, al over heerst de kritiek op Kroesjtsjev en con sorten. Het Westen spaart zichzelf echter niet. Er zijn platen, welke bijvoorbeeld de Westduitse herbewapening aanvallen. De Griekse inzendingen spuwen hun gal uit over Groot-Brittannië inzake Cyprus en ook de Suezactie. Maar dat het Westen zijn eigen staats lieden dagelijks in de karikatuur afstraft, komt op deze tentoonstelling jammer ge noeg niet tot uiting. Wel heeft men met een royaal gebaar een gedeelte van de ten toonstelling gewijd aan uit bladen en tijd schriften verzamelde tekeningen van ach ter het ijzeren gordijn onder de titel „Hoe anderen ons zien". De campagne tegen het Westen en zijn sociale stelsel doet den ken aan de vlijmscherpe spotprenten uit de eerste jaren van de socialistische bewe ging, zoals bijvoorbeeld een Roemeense tekening van een zatgegeten rijkaard, die tegen zijn vrouw, die alweer heeft verlo ren aan de speeltafel, opmerkt: „Het hin dert niet, ik zal het wel korten op het loon van de arbeiders". Er hangt ook een door de feiten achterhaalde prent van een Ame rikaan, groen van nijd over de nieuwe vriendschap tussen de Sovjet-Unie en Joe goslavië. Artistieke waarde bezitten de conventioneel-illustratieve, primitieve haat-aanwakkerende communistische prenten, die de westelijke politici en mili tairen bijna uitsluitend als waterstofbom maniakken afbeelden, op een enkele uit zondering na, niet. De hoop is echter niet geheel verloren, want sporen van humor zijn er toch wel. Vermakelijk is de manier waarop een Praags blad er vele jaren geleden is in gelopen. Zijn politieke tekenaar was met vakantie en een onbekende, die hem uitste kend bleek te kunnen nabootsen, zond uit het vakantieoord een prent in over de te waterlating van een Amerikaanse kruiser, welke „Vrede" was genoemd. Toen de kranten, waarin deze plaat verschenen was, in ijltempo bleken te worden ver kocht, bekeek de hoofdredacteur de prent nauwkeuriger en bemerkte tot zijn ontzet ting dat de tekenaar de leden van de Tsjechische regering had belachelijk ge maakt, waarop de resterende exemplaren van het blad ogenblikkelijk in beslag ge nomen werden, hetgeen niet kon verhin deren, dat een ervan het buitenland be reikte. De protserige, als Amerikanen ver momde figuren op de tribune van de scheepswerf, hadden de trekken van de communistische regeringsleiders. De jour nalisten, die de plaat hadden doorge laten, werden ontslagen, maar de politie ke tekenaar zelf was veilig. Hij was echt met vakantie. Tekeningen, die het in een krant goed doen, zijn vaak minder indrukwekkend, wanneer ze ontdaan zijn van hun omlijs ting van dichtbedrukte kolommen. Dat is niet het geval met Ulingworth van de „Daily Mail", Cummings van de Express en Glan Williams van de News Chronicle, die met hun zware lijnen en felle zwart wit contrasten forse kracht ontwikkelen. Tot. dezelfde klasse behoort de Duitser Harbin", die zijn critiek op het denk beeld van een gedemilitairiseerde zone magnifiek uitbeeldt door een slapende waakhond (NAVO), voor de deur liggend van Europa. Naast de hond staat een glas met een vals hondengebit... Naam maak te de laatste jaren de Indische artiest Abu in de Observer door zijn oorspronkelijke lichte tekenwijze en zijn vaak rake for muleringen. De enige Nederlandse teke naar, op de expositie vertegenwoordigd, is „Teddy". Effectief is zijn uitbeelding van de tegenstelling tussen een staking in het Westen en achter het ijzeren gordijn. De tentoonstelling omvat 277 platen uit 24 landen. De organisatoren hopen, dat ook andere landen de tentoonstelling willen houden, waarbij deze kan worden aange vuld met de produkten yan eigen politie ke tekenaars. HET KOMT niet dikwijls voor dat een Nederlands auteur een boek in de Engelse taal schrijft en dit dan bij een Nederlandse uitgever laat verschijnen. Toch is dat het geval met het. jongste werk van de biblio thecaris van het Vredespaleis, Bart Land heer. dat „Pause for transition an ana lysis of the relation of man, mind and society" heet en dat door Martinus Nij- hoff in Den Haag is uitgegeven. De reden van publikatie van dit boek in het Engels is waarschijnlijk dezelfde als die, waarom in vroeger eeuwen vele Nederlandse wijs geren hun werken in het Latijn schreven: namelijk, om een internationale lezers kring te bereiken. Dit strekt de Neder landse letteren niet tot voordeel, maar voor de verspreiding van het Nederlandse cultuurgoed in algemene zin betekent het wel winst-, HET BOEK VAN LANDHEER is een poging om de sociale problemen van de mensheid terug te leiden tot. de mens zelf en zo de maatschappelijke ontwikkeling te verklaren uit de structuur van de mens. Het uitgangspunt is dus sociolo gisch. maar in een voorrede zegt de schrij ver, dat het meer zijn bedoeling is ge weest een soort van gekristalliseerde le vensopvatting weer te geven dan bepaald binnen het bereik van een vakwetenschap te blijven. En inderdaad gaat het boek na het wetenschappelijk theoretische begin geleidelijk over in een min of meer filo sofisch betoog, om tenslotte tot een aan tal politieke en sociaal-economische con clusies te komen. Met deze oorspronkelijke methode gelukt het de schrijver, in een paar honderd blad zijden een perspectivisch beeld te geven van de maatschappelijke ontwikkeling der westelijke wereld, en die ontwikkeling vrij logisch ui( het eenmaal ingenomen stand punt te verklaren. Zo begint hij met er op te wijzen dat de mens in de primitieve periode in een wereld leefde, die een vijan dige indruk op hem maakte en dat de na tuur hem voorkwam als een grillige en kwaadaardige macht, waarmee hij een acceptabele verhouding moest zien te be reiken. Hij kon dat doen óf door een beroep op de goddelijke krachten, óf door de wet- (ANP) De achttienjarige Jan Schou ten uit Venlo en de zeventienjarige Marie van Laake uit Nijmegen hebben donderdag in het Europahuis in Straatsburg uit han den van dr. H. Solf, lid van de directie voorlichting, de zilveren legpenning van de Raad van Europa ontvangen, die zij dit jaar met een opstel over de Europese be weging hebben gewonnen. matige natuurprocessen op te sporen, óf door het beproeven van irrationele causatie- methode zoals magie. Zo lang de factor kennis (wat de feitelijke beheersing der natuurprocessen betreft) klein bleef, trachtte de mens het vooral met behulp van verbeeldingsreacties tegen de hem omrin gende machten op te nemen. Naarmate de kennins groter werd, kwamen er graduele wijzigingen in de menselijke reacties even als in de menselijke behoeften, maar on veranderd bleef het feit, dat de machten, die het menselijk leven schijnen te beheer sen, voorgesteld worden door middel van het proces van symbolisch denken. „Het beslissende onderscheid ligt niet op het ge bied der elementaire behoeften, maar in de verhouding tussen intellect en verbeelding, tussen wetenschap en symbolisch denken". Hoe weinig absoluut deze wijziging in de menselijke reacties is, illustreert Landheer treffend met het voorbeeld van het on weer, dat door menige primitieve stam be schouwd wordt als het werk van een kwaadgeworden godheid, maar waarvan de mens later, als hij meer ervaring heeft opgedaan, de natuurkundige oorzaak be- grijpt. Wij denken thans bij een onweer niet aan het bovennatuurlijke omdat wij langs de weg van onze ervaring op het verschijnsel kunnen reageren. Maar gesteld dat hetzelfde onweer twee weken lang dag en nacht zou voortduren en al onze erva ring dus te boven zou gaan, dan zou het ons opnieuw tot allerlei verbeeldingsreac ties brengen, niet slechts omdat wij daar in een uitlegging van het verschijnsel zou den trachten te vinden maar bovenal om dat wij daarmee onze spanning zouden proberen te verminderen. Uitgaande van de structuur en dus van het innerlijke evenwicht van het individu komt de schrijver logischerwijze tot de ontkenning van het denkbeeld, dat er voor de rust van de wereld niets anders nodig zou zijn dan een redelijke bevredi ging van de economische behoeften van de mens. Niet alleen spelen emotionele en psychische factoren ook op maatschappe lijk gebied een belangrijke rol, maar bo vendien aldus Landheer „leidt een kwantitatief geziene economie voortdurend tot structurele ontwrichtingen en tot de noodzaak van correcties om tot een betere verdeling van het sociale produkt te ko men. Ook lopen de begrippen machls- en behoeften-economie door elkaar heen, ter wijl stilzwijgend wordt aangenomen dat de hoogst-ontwikkelde machts-economie ook de beste behoeften-economie is. De prak tijk bevestigt dit niet." De auteur rekent ook af met wanbegrip pen zoals het verwaande ideee dat de westerse wijze van denken de enig juiste is en dat andere kultuurgroepen, die deze denkwijze niet willen volgen, daarom „ach terlijk" zouden zijn. En hij wijst erop, hoe dwaas het is dat wij, sprekend over de in woners van een land dat duizenden kilo meters ver weg ligt, zeggen: „Zij zijn nog niet rijp voor een democratisch systeem", hoewel wij ons maar al te vaak heel scep tisch uitlaten over het functioneren van het democratische systeem in ons eigen land. Maar bij al zijn critiek op de plaat selijke, regionale en nationale vooroor delen van onze tijd erkent Landheer, dat het uitermate moeilijk is zich een duide lijk denkbeeld te vormen van de func-. tionele structuur van een wereldgemeen schap. Niettemin is zijn boek vóór alles een poging om vast te stellen in hoeverre de sociale ontwikkeling zich in de richting van een wereldgemeenschap voltrekt, want ..alleen een ontwikkeling, waarin de per manente wereldgemeenschap, waarop wij hopen, reeds als duidelijk beeld aanwezig is, zou een constructieve kunnen zijn". Of de ontwikkeling in de richting van een wereldgemeenschap plaatsheeft met of zonder oorlog zou die richting niet belang rijk wijzigen, meent Landheer, daar oor logen in het verleden wel altijd de uit drukking van zich voltrekkende verande ringen, maar niet de beslissende factoren in de geschiedenis zijn geweest. Er is vol gens hem behoefte aan „een nieuw inter nationaal liberalisme, dat vrijheid wil grondvesten op een solide economische basis", waarbij hij er echter de nadruk op legt, dat die economische grondslag van ons leven weliswaar van essentieel belang maar daarom nog niet het doel van hel leven is. De welvaart komt vanzelf, be toogt hij, als de gedachte aan oorlog maar uit het denken van de mensen verbannen wordt. En oorlog is nu eenmaal de eeuwige metgezel van machtswellust, die alleen on derdrukt kan worden door het scheppen van een hartstochten en verlangens be heersend evenwicht, niet alleen in de maatschappij maar ook in het individu. Bij het individu beginnen alle dingen zo besluit Landheer dit zeer belangwek kende boek „en het is het individu dat een wereld tot stand kan brengen, waarin wij allen met een redelijke mate van vol doening kunnen leven als we maar niet méér verwachten dan het leven te bieden heeft: ons dagelijks brood, wat dromen, wat spelen en wat gezelschap". C. Lector HET IS een oude en weloverdachte boe- rengewoonte in de herfst de sloten te scho nen, opdat er een goede doorstroming mo gelijk zal zijn en eventueel wat rijkelijk vloeiend neerslagwater zo weinig mogelijk overlast aan het land zal bezorgen. Maar hoe gaat dat? Er is in het najaar veel te doen op een boerderij en dan moet het slootwèrk wel eens voor iets anders worden onderbroken. Zo was het kennelijk ook gegaan bij het werk aan de ringsloot van Haarlems kleine stedelijke polder. En dien tengevolge kon het gebeuren, dat ik er op een herfstige morgen door het bedauwde gras liep langs de overblijfselen van veler lei zomerse slootheerlijkheden, die gedeel telijk tot sieraden van de herfst waren gemetamorfoseerd. Want daar stonden tus sen het bruin inelkaardraaiende blad van de zwanebloemen nog de oude schermen, die in juni en juli prachtige oudroze bloe sems droegen. En daar waren de rimpelige en zeer geurige bladeren van de kalmoes, die vreemde en nauwelijks herkenbare „aronskelk" uit het verre oosten. De dikke aren van honderden uitgebloeide kleine bloemen staken nog uit hun spitse schut bladen naar buiten, helaas zonder een spoor van vruchtzetting zoals dat gebrui kelijk is bij de in het westen verzeild ge raakte kalmoesplanten. Jammer voor de luister van zo'n herfstige sloot, want in zijn vaderland moet de kalmoes het tot dikke trossen van fraai oranjerode bessen brengen het zou dus heel plezierig zijn als hij dit ook bij ons presteerde. Maar gelukkig, het gemis wordt goedgemaakt door onze vaderlandse wilde irissen, de gele lissen, die nu staan te prijken met als dikke augurken zwaar neerhangende vruch_ ten. Deze zomer hebben ze prachtig ge bloeid met hun grote, gele bloemen. Nu beginnen hun driekante vruchten lang zaam open te splijten om de keurig op rijen liggende, wat vettige en lichtbruine zaden de kans te geven zich door het water te laten verspreiden. Het is alles rust bij die stille ringsloot. Maar plotseling is er groot gedruis. Van een waterhoen, dat geschrokken van de ochtendlijke wandelaar zowel de benen als de vleugels neemt en naar zijn aard met een heel lange aanloop de lucht ingaat. Als een te zwaar geladen watervliegtuigje, dat niet kan loskomen. Ver gaat hij niet, hij draait een bochtje om goed in de wind te kunnen landen en even later loopt hij kopknikkend tussen wat trekspreeuwen, die tussen het korte gras van het soppend natte weiland het hunne zoeken. Vol ijver zijn ze bezig, hun snavels diep in de zachte grond borend om er al wroetend de rit- naalden en koperwormen uit op te diepen. AAN DE ANDERE KANT van het mi nuscule poldertje, recht tegenover de plek waar het waterhoen zo luidruchtig op de wieken ging, staat de aloude bemalings installatie: een wipwatermolen met, open scheprad van het klassieke model, een juweeltje in zijn soort. En onder ons gezegd wat gaat het de vreemdeling, die dit vredige brokje polder met zijn molen ziet aan, dat het eigenlijke malen niet meer door de wind doch door een elektrische pomp gebeurt? De wieken, of om even in molenaarstaal verder te spreken, de roeden van deze wipmolen staan voor altijd in rust, met staand kruis. En ik weet niet of de molenaar ze bij speciale gelegenheden nog wel in de daarbij behorende standen zet: „aankomend" bij vreugde en „gaand" bij leed of „scheef" bij grote feestelijk heden. In ieder geval zou het de waarde van zijn molentje voor alle omwonenden zeer vergroten als hij het deed. Alle omwonenden? Ja, want deze antieke molen en de levensechte polder liggen op dit ogenblik midden tussen de huizen'. En de ringsloot heeft buitenoevers in de vorm komen en er zijn zoveel meer huizen ge bouwd, dat er van de. hele Schoterveense Polder niets meer over is. Alleen dat ene kleine stukje bij de wipmolen is om onna speurlijke reden polder gebleven. Echte polder, met een boezemsloot, die hoger ligt dan de ringsloot, met een watermolen die nog helemaal gaaf is, compleet met de kruipalen er omheen. Ogenschijnlijk is het poldertje destijds eerlijk opgedeeld tussen boer en schoolmeester, maar ik geloof dat meester verreweg aan het langste eind heeft getrokken. Want hij kan er de jeugd niet alleen in de schooltuin, die het ooste lijke gedeelte van de polder in beslag neemt, van alles bijbrengen, nee, hij kan óók nog aan de hand van kostelijk en bui tengewoon overzichtelijk demonstratie materiaal heel veel vertellen over polders, molens en bemaling. En de boer kan alleen maar wat koeien het land in sturen. Intussen dreigt blijkbaar in onze dagen het spook van het zand weer. Kan het er geen vrede mee hebben, dat het één klein stukje nat weiland ongemoeid heeft moe ten laten? Moet het beslist alles onder zijn verstikkende vracht bedelven? Hoe dan ook, dat zand zal zeker over de kleine polder komen, wanneer het weiland ervan inderdaad in een speeltuin zou moeten WAT MIJN ADVIES voor het poldertje zou zijn? Doe er eens niets, of nagenoeg niets, meer mee! Stuur er geen koeien meer in en vooral: bemest het op geen enkele manier meer! Laat het volkomen aan zijn lot over en maai het eenmaal per jaar, in de late zomerdag. Dan zal er tien tegen één een klein wonder gebeuren, daar temidden van de huizenzee. Sluit dan één stuk van die weelderige toekomstwei streng af, trek het bij de al bestaande schooltuin, leg er één breed, ge maaid pad in aan en laat de onderwijzers daar de aan hen toevertrouwde ïeugd in de „vrije natuur" les geven over de weide- flora. Wie niet gelooft, welke grote mo gelijkheden dit alles inhoudt, hij ga eens kijken wat de Dienst voor School- en Kindertuinen in Den Haag in deze geest tot stand heeft gebracht! Heus, het kan! En het kost bijzonder weinig. En buiten dien zou Haarlem dan met het niét afge sloten stuk wilde wei een primeur kunnen brengen, namelijk een stukje land, waar de kinderen vrij bloemen mogen plukken. En stekeltjes en salamanders vangen in de ringsloot. Overdenk het eens, allen die dit aangaat. En vraag uzelf eens strikt eerlijk af wat van meer waarde voor de opvoeding van onze jeugd zal zijn, rffrg een speeltuin bij de vele bestaande of een klein paradijs, waarin de kinderen spelenderwijs kunnen leren zien, dat er ook nog andere waarden in het leven zijn dan alleen sport en spel? Kees Iiana

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 11