Twee aardigheden DE COMPONIST EN DE TIJD MET „THEODORA" BEGINT WELDRA DE HERDENKING VAN HANDEL - DE MEESTER VAN HETORATORIUM Werken van de veelbelovende maar jonggestorven Patrick Bakker Erbij Jaap Mooy ZATERDAG IS OKTOBER 1958 PAGINA TWEE GEORG FRIEDRICH HANDEL overleed in 1759. Wij- beleven dus een „Handel"-jaar, wat uiteraard in het komende seizoen aanleiding zal geven tot extra-uitvoeringen van werken van de meester. Wel is waar kan de verengelste Duitse componist niet gerekend worden tot de vergeten genieën, wier oeuvre dient opgewarmd en gepropageerd te worden, want met tal van markante werken, instumentale zowel als vocale dit zijn dan voor al zijn oratoriums heeft zijn kunst in de twee eeuwen na zijn dood zonder onderbreking stand gehouden. Een Handel-renaissance in de zin van de Bach-herleving is dus niet noodzakelijk ge weest. Wel echter heeft men in de zin van stijlzui vering de rijke nalatenschap van Handel aan de orde gesteld toen men ging beseffen, dat de uit voeringspraktijk, waarop zijn werk recht had, in de loop der jaren bedenkelijk verwaterd was. Wat trouwens ook met het oeuvre van Bach om slechts deze grote tijdgenoot te- noemen het geval was. Bovendien zijn ook pogingen tot her stel van een paar van Handels opera's (hij schreef er in het geheel zesenveertig!) aanaewend, zulks echter met gering althans geen blijvend succes. Het is niet onmogelijk dat in dit herdenkingsjaar dergelijke pogingen hernieuwd zullen worden. DE OPERA, die in het kunstenaarsleven van Han del zo'n grote rol gespeeld heeft, is feitelijk van zijn produktie het enige genre, dat niet con brio gehand haafd kon worden. Reeds tijdens het leven van de componist werden zijn opera's door de ultra- populaire „Beggars Opera" van John Gay en dr. Pe- prusch weggehoond. Her nieuwde campagnes van de niet zo licht uit het veld te drijven Handel verzandden eveneens. Dit laatste echec bracht het punt van bezin ning, waaraan wij de mees te oratoriums van de meester te danken hebben. In feite waren deze zang stukken (meestal op bijbelse onderwerpen geïnspireerd) verkapte opera's in sta tische vorm. Alleen het koor nam een groter en be langrijker aandeel in de actie en er is zelfs be weerd, dat Handels muziek in zijn oratoriums drama tischer van aanleg is dan in zijn opera's, omdat hij het gemis aan toneelmatige voorstelling meende te moeten compenseren door middel van intensievere uitdrukkingskracht van de muziek. DOBBEREND op de wispelturige gol ven van de publieke belangstelling heeft Handels grote oratoriumperiode ook haar inzinkingen gekend, maar in hoofdzaak werd ze toch gekenmerkt door een bijval, die ook na zijn dood is blijven nadeunen. Handel is dan ook de eeuwigheid ingegaan als de grootmeester van het oratorium, als de componist van „De Messias" en van dertig andere werken. Vele daarvan zijn gemeengoed van het muziekleven gewor den, vooral sinds ze in de romantische tijd, vertaald en bewerkt, het continent ver overden. Dat was tezamen met een ont zaglijke invloed op de ontwikkeling van het genre, tevens het begin van een ont stelling van het wezen dezer kunst, al thans in strikte zin genomen. Want men achtte het noodzakelijk deze werken aan te passen aan het stijlgevoel van de tijd. Men wist geen weg meer met de instru mentale elementen van de baroktijd en vond niets beters dan de partituren op nieuw te orkestreren in de klankkleuren die sindsdien in de mode gekomen waren en de bescheiden continupartijen dik in de verf te zetten met instrumentale toevoeg sels. Dit middel blijkt nodig geweest te zijn om de werken in stand te houden, tot er eens een tijd zou komen dat ze met een herwonnen stijlbesef konden worden ge restaureerd, wat dan in zekere zin, zoals hierboven reeds aangeduid werd. de re naissance van Handels oratoriumkunst, be tekende. Laten wij zeggen dat wij daar nog middenin zitten, want ook vocaal valt er nog terug te grijpen naar de oorspronke lijke bedoelingen. DE HANDELHERDENKÏNG zal wel hoofdzakelijk in de sector van zijn ora toriumkunst plaats hebben. En zanglievend Kennemerland zal daarbii zijn waardig aandeel leveren. Om te beginnen is er de Christelijke Oratorium Vereniging te Haarlem, die onder leiding van George Robert op donderdag 23 oktober in het gemeentelijk Concertgebouw het Handel- seizoen met „Theodora" opent. Dit is een vrij onbekend werk, dat, voorzover ik kon nagaan, voorheen nog nooit in Haarlem is uitgevoerd en trouwens, behoudens één keer door Evert Cornelis, in Nederland geen bekendheid verwierf. Het waarom van een dergelijke ten achterstelling is op artistieke gronden moeilijk te verklaren, in dit geval zeker niet, tenzij dat men in de geest van het werk een andere Handel dan de pompeuze verheerlijker van hel denfiguren uit het Oude Testament of de niet minder bezielde zanger van de mach tige koren uit „De Messias" ontdekte. Want daarbij vergeleken overheerst in „Theo dora" een geest van christelijke innigheid, die het werk in zijn geheel een elegisch karakter geeft, niettegenstaande de dra matische handeling die het stuwt. HET ONDERWERP is ontleend aan een martelaarsgeschiedenis, die zich afspeelt in Antiochië (volgens Butlers „Life on the Saints" in Alexandrië) ten tijde van de christenvervolgingen onder keizer Maxi- milianus (280-305). Een paar schrijvers, die ik over het geval raadpleegde, een Franse en een Duitse, verwarden het ge geven met de tragedie „Polveucte" van Corneille. maar dat is volgens mij een ver gissing. Het geldt hier twee andere fi guren, die evenals de personages uit het werk van Corneille. hun christelijk geloof met de marteldood bezegelen. De overeen komst zit alleen in de weigering hulde te brengen aan de Romeinse goden. In de tragedie van Corneille is het echter de tot christen bekeerde koningszoon Polyeucte, die de afgodsbeelden in de tempel ver woest in het gegeven van Handels orato rium de christenmaagd Theodora, die wei gert Venus te vereren en deswege dooi de proconsul Valens veroordeeld wordt. De christensoldaat Didymus, door haar bekeerd, slaagt erin haar te laten ont snappen door met haar van kleren te ver wisselen. Tenslotte sterven zij beiden de marteldood. In de heiligenkalender van de katholieke kerk hebben Theodora en Di dymus hun gedenkdag op 28 april. Het schijnt zo te zijn, dat de librettist Thomas Morell, die ook de tekstboeken voor Han dels „Jepht.ha" en „Judas Maccabaeus" schreef, het onderwerp aan een (toen nog onuitgegeven) verhaal van de filosoof Ro bert Boyle „The Martyrdom of Theo dora and Didymus" ontleende. In de partituur is ook sprake van een Franse tragedie, waarvan de schrijversnaam niet vermeld is. Dit laatste zal waarschijnlijk doelen op „Polyeucte" van Corneille, wat ik hierboven als een vergissing aange merkt heb. WAT ER VAN ZIJ, wij hebben hier in ieder geval te doen met een martelaars geschiedenis uit de eerste eeuwen dei- christenheid, die met de nodige intrige tot een spannend dramatisch geval be werkt is. Want het verloop van de hande ling is zo, dat de uit de gevangenis ont snapte Theodora, wanneer zij verneemt dat Didymus ter dood veroordeeld is, zich zelf (als een Aïda) komt aanmelden met het verzoek in zijn plaats de veroordeling te ondergaan. Maar daar zowel Didymus als Theodora weigeren de valse goden te eren en samen standvastig hun christelijk geloof belijden, moeten zij beiden sterven. Zoals reeds gezegd werd, heeft Handel Op de foto's, die deze voorbeschou wing illustreren, ziet men de componist, geschilderd ten tijde van het ontstaan van „Theodora" door F. Mercier, als mede het operagebouw Covent Garden (links) te Londen, waar het oratorium zijn eerste uitvoering beleefde del reeds in een der reizangen van de Gijsbreght was gezegd: „de liefde is ster ker dan de dood". Het merkwaardigste koorgedeelte in het werk is buiten kijf dat van de christengemeenschap aan het slot van de tweede akte. dat als een nachte lijk gebed voor de beide geloofsgenoten het Evangelieverhaal van de door Jezus uit de dood opsewekte jongeling van Naïm parafraseert. Toen men Handel eens om zijn briljant Hallelujakoor uit. „De Mes sias" prees, moet hij gezegd hebben „dat hij zelf meer prijs stelde op deze finale uit het tweede deel van „Theodora". UITERAARD contrasteren de koorstuk ken van de heidenen met de elegische toon. die de ensembles der christenen ken merkt en die doorgaans in rustig tempo gehouden zijn. De innige sfeer van de solostukken van de drie christelijke perso nages, Theodora, sopraan, haar vriendin Irene, alt, met Didymus, die,» merkwaar diger wijze ook door een alt gezongen wordt, hetgeen op de oorspronkelijke medewerking van een castraat wijst, is mede opvallend, evenzeer als de zorg aan de begeleidingen van die aria's besteed en waarin- meermalen een obligaatpart-ij aangewend is. Typisch voor de betekenis van de rol van de Romeinse overste Sep timus. tenor, die als vriend van Didymus hem enerzijds genegen is, doch als soldaat anderzijds niets dan zijn plicht kent, is zijn strak gehouden coloratuuraria in de tweede akte. Zelfs de ouverture van het werk wijkt af van de gewone door Handel gebruikte vorm. Mogelijk zijn al deze apartheden er oor- zaak van geweest, dat zelfs tijdens Handels leven de „Theodora" niet de opgang maakte die het werk zeker verdient en die de componist er van gehoopt, had. Voor zover wij weten heeft Handel 't slechts vier keer uitgevoerd. Toen het voor de derde keer zou gaan, moet men hem verteld hebben dat een zeker iemand van plan was al de loges voor deze gelegenheid te kopen. Drastisch, zoals hij wel eens uit de hoek kon komen, zou hij daarop geant- dit oratorium op een voor hem uitzonder lijke manier in klank gezet en zulks zelfs met een ernst en een zorg voor het detail, die men niet altijd bij hem waarneemt, omdat hij vaak tot haastwerk gedwongen was. Blijkens de data, die hij gewoon was aan het begin en aan het slot van zijn ma nuscripten te noteren, schreef Handel de „Theodora" binnen het bestek van een maand een vrij korte tijd zal men zeg gen wanneer men de omvangrijke parti tuur bekijkt, maar dan mogen wij er ook acht a tien maanden bijrekenen ,die hij nodig had om het in zijn geest te laten rijpen. En hoe intensief hij dit geloofs- drama overwogen heeft, blijkt uit de muzi kale karaktertekening van elk der zes per sonages, uit de reflexies van de koorge deelten en uit de algehele sfeer. Onder meer kan men het zich van de pompeuze Handel haast niet voorstellen, dat hij in plaats van het werk te besluiten met een zegevierende slotfuga, het ten einde brengt met, een innig larghetto van het koor, dat de bevestiging brengt van '.iet. vooraf ge reciteerde: „love is stronger far than death" wat een eeuw vroeger door Von- woord hebben: „Die vent is gek, want de joden zullen niet komen, zoals zij dat wel deden voor de „Judas Maccabaeus" en de da,mes zullen wegblijven omdat het een deugdzame soortgenote betreft!" HET HEEFT verder tot 1860 geduurd eer het werk zijn heropstanding beleefde. Dit gebeurde te Keulen, onder leiding van Ferdinand Hiller, die zoals men in die tijd gewoon was te doen met composities uit de barokperiode klarinetten bij de orkestratie inlaste en ook anderzins het klankbeeld verknoeide. Dergelijke stijl fouten hoeven wij van George Robert niet te verwachten. Hij zal wel zorgen, dat Handels lievelingsoratorium en zorgen kind ontsmet voor het publiek komt, eer lijk getuigend van de diepe innerlijkheid, die de geniale melodievinder en drama tische klankarchitect in zijn wel niet bij belse, maar toch zuiver christelijke orato rium heeft neergelegd. Jos. de Klerk GRAHAM GREENE, die lang niet voor iedereen te verdragen is wanneer hij zijn problemen aan de orde stelt, is altijd heel genietbaar wanneer hij zijn talent aan een „entertainment" besteedt, een boek „ge woon voor de aardigheid". Hij heeft vroe ger verscheidene van zulke boeken ge schreven. Het laatste daarvan was „Mi nistry of Fear" zeventien jaar geleden. Maar nu hebben wij er weer een in „Our Man in Havana" (bij Heinemann versche nen). De man is een man van de Secret Service, mr. Wormold, van beroep agent voor stofzuigers, die in de spionage be trokken wordt zonder dat hij een vermoe den heeft van wat hij zal kunnen doen, maar toch niet onwillig, omdat hij veel geld voor zijn opgroeiende dochter Milly nodig heeft. Hij moet dan rapporten stu ren naar Londen, maar weet van niets en verzint er dus een inhoud voor. Hij wekt in het hoofdkwartier veel belangstelling met zijn beschrijving van een nieuw ge heim wapen, waar hij schetstekeningen bijvoegt van onderdelen van een stofzui ger. Zijn spel zou waarschijnlijk spoedig ontdekt zijn als hij zijn onmiddellijke chef, het hoofd van de geheime agenten in de Caraibische sector, hem niet dekte, on willig om aan Londen toe te geven dat hij de verkeerde man heeft aangeworven. Als hij tenslotte wegens spionage uit Cuba is gewezen, wordt hij zelfs in Londen goed behandeld men heeft hem daar dan wel doorzien, maar wil ook weer niet toege ven dat men voor de gek is gehouden. HET IS DUS ALLEMAAL nogal grappig, met een spoor van satire hier en daar op de eigenaardigheden van de ambtelijke hiërarchie, waar Graham Greene niet op doorgaat, omdat het dan veel te ingewik keld zou worden en bovendien natuurlijk heftige protesten uitlokken. Hij blijft hier binnen de perken van de onschadelijke fantasie. Als hij ergens een satire op maakt, dan eerder op het gebruikelijke type van de spionageroman. Hij vult dat aan met een paar karakters, waarvan het meest geslaagde Milly is, de dochter van de heer Wormold, die lidmaatschappen van dure clubs verlangt en zich verder onder scheidt door haar exacte kennis van katho lieke levensvoorschriften (zij is op de katholieke school en vervreemdt van haar arme vader, die al jaren geleden door zijn vrouw verlaten is —Wormold is een beetje zielig, maar wordt gered door de fantasie, die tot zijn eigen verrassing in hem aan het licht komt). Kapitein Segura is ook niet slecht, het hoofd van de politie van Ha vana, die naar men zegt een sigarettenko ker van mensenhuid gebruikt. Hij is de voornaamste representant van de Zuid- Amerikaanse levenswijze, die Graham Greene ook nog met enige overtuigings kracht laat zien in schetsen van een paar nachtclubs. Tenslotte vervliegen toch al deze dingen, zoals ook de tamelijk verba zende situaties die de auteur hier en daar beschrijft, spoedig na de sluiting van het boek. Dat was de bedoeling, men moet zich daar niet over beklagen. Alleen de ti tel blijft hangen, die is heel gelukkig ge kozen. Men zou willen dat er iets aan bleef hangen, maar het heeft ook wel iets moois dat alles zo schoon verdwijnt. GERALD KERSH is niet een auteur op het peil van Graham Greene, maar hij heeft wel veel geschreven, zoals de uit gever ons aan de hand van de cijfers doet weten: vijfduizend artikelen, drieduizend korte verhalen en drieëntwintig boeken, nog voordat hij de vijftig jaar bereikt heeft (zijn meest bekende boek is „Night and the City" getiteld). Daarnaast verne men wij uit de ongewoon mededeelzame tekst op de stofomslag ook, dat hij graag veel praat. Deze beide veelheden kunnen wij in de tekst van „Fowlers End" her kennen. die van het praten aan de over donderende spraakzaamheid van zijn per sonages, die van het schrijven aan de vormeloosheid van het verhaal, dat mis schien ten koste van een honderdtal korte verhalen beter in een model gebracht had kunnen worden. De hoofdpersoon het boek is eveneens door Heinemann uitge geven is er de verteller van. een ijzer- sterke jongeman met een gezicht, dat zich onderscheidt door zijn scheefheid, gevolg van ongelukken en vechtpartijen. Hij vindt een baantje als gérant van een bioscoop in een Londense volksbuurt waar het pu bliek nogal eens aan het bakkeleien raakt en heeft dan te maken met een verschei denheid van welbespraakte personages. Op één na de belangrijkste is zijn werk gever Sam Yudenow, een lepe schurk, die voortdurend in de wonderlijkste begrippen de zuiverheid van zijn geweten probeert aan te tonen. Er zijn ook Copper Bladwin, die als assistent optreedt in de bioscoop, een pianiste (het verhaal speelt in de jaren twintig) die meestal te dronken is om te kunnen praten, een rat van een winkelier, die aan de overkant gevestigd is, een vriendinnetje van de hoofdpersoon en een vriend, benevens tal van zware jongens uit de buurt. De belangrijkste blijft intussen de hoofdpersoon zelf, die wij immers niet alleen sprekende aantreffen, maar die ook voorziet in de verbindende tekst, met een vloed van niet veel minder sterke woorden. DE AARDIGHEID van dit alles is de vo cabulaire, door al dé personages in strijd met recht en rede gebruikt om hun belan gen te bevorderen. Men moet daar inder daad vaak om lachen. Als men er af en toe moeilijkheden mee heeft: de heer Kersh levert een lijst bij met vertalingen van een heel aantal „slang"-woorden. Wat er ont breekt kan samengevat worden in het woord „lucht" in het boek evenzeer als in de buurt genaamd Fowlers End zelf. De loop van het verhaal wordt bedolven onder de woordenrijkdom van de dialo gen. De lezer doet tenslotte geen moeite meer om het op te graven en hoopt dat hij er inderdaad niet veel aan mist, zoals zijn indruk is. Het is een boek om versteld van te staan, met zoveel vitaliteit in plaats van karakter dat het nooit helemaal ver velend wordt. Overigens bewijst het juist voorzover het van talent getuigt, dat de litteratuur toch beter niet aan een dolge worden lopende band geproduceerd kan worden. S. M. HET Stèdelijk Museum te Amsterdam exposeert tot 29 oktober als onderdeel van de „Vijf Generaties" werken van Jaap Mooy en Patrick Bakker (1910-1932). Wat betreft de schilderijen, tekeningen en een enkele pastel van de laatste, zo jong gestorven figuur, be tekende deze tentoonstel ling voor mij een weerzien. Voor de oorlog en nog niet zolang na zijn dood werd Bakkers werk al door de toen zo bekende handelaar in oude kunst Goudstikker vertoond. Als jongeren za gen we die expositie met bewonderende jaloezie en een gevoel van protest tegen het lot, dat een leef tijdsgenoot getroffen had Hoewel wij al één en an der gezien hadden, kunnen we thans toch beter ver gelijken met wat we als belangrijk hebben leren ervaren. Ik was dus wel benieuwd naar wat de in druk nu zou zijn en bezocht de tentoonstelling dienten gevolge met enige span ning. Dat ik niet alleen niet teleurgesteld en dat de spanning verbroken werd, maar dat de kwaliteit van Patrick Bakkers werk mijn verwachtingen overtrof, bewijst in ieder geval voor mij dat deze tentoonstel ling een belangrijke is. Na tuurlijk moet men in aan merking nemen, dat. we met voor een belangrijk deel werk van een nog maar nauwelijks meerder jarige te doen hebben. Het komt me voor dat Bakker Kokoschka's schilderijen wel gezien kan heb ben. Het werken onder de invloed van diens portret ten behoeft niet zo moeilijk te zijn. De veelheid in vaak knappe wijzen van uit drukken, die we hier ont moeten, is gezien de leef tijd van de artiest niet ver wonderlijk. Wel natuurlijk komt ons zijn begaafdheid als een uitzonderlijke voor. Een drietal goed naast el kaar opgehangen stillevens is dan zo waarlijk persoon lijk en zo fraai, dat ik ge rust durf te spreken van iemand, die één onzer be langrijkste figuren had kunnen zijn. En zo is hier wel meer te zien, dat de beschouwer bevrijdt van de druk, die wellicht op Zelfportret door Patrick Bakker hem is ko ien liggen bij het bekijken van het werk van Jaap Mooy, dat men voor dat, van Patrick Bak ker ontmoeten kan. JAAP MOOY maakte pas rond 1940 zijn eerste schil derijen. Tevoren had deze in 1915 geboren Bergenaar eerst gevaren als scheeps jongen en vervolgens een opleiding voor scheeps- werktuigkundige genoten. Het laatste zal hem mis schien van pas zijn ge komen bij het vervaardigen van de ijzerplastieken en montages uit allerlei voor werpen als oude machine delen, onderdelen van uur werken en fietsen en ander metaalafval. Dat doet hij sinds 1956. In 1950 ontston den al montages uit foto's, uitgeknipte teksten, delen van reprodukties en ander plaatjesmateriaal, waaraan dan ook nog getekend werd. Dit zeker ingenieuze werk van Mooy kan men classificeren onder dat surrealisme, Onmiskenbaar is Mooys critiek op en spot met veel van onze tegenwoordige maatschappij en hierin valt hij zo mogelijk niet te vol gen dan toch wel te be grijpen. Mooy uit zich in alles zeer gedecideerd en op meestal verzorgde wijze, hetgeen critiek zo snijdend kan maken. Uiterst ver zorgd zijn enige tekeningen, die wel studies rond een zelfde gegeven zijn te noe men. Hoewel dan toch uit eenlopende onderwerpen tot aanleiding of projectie van gevoelens hebbende, is mij de kleine reeks welver zorgde schilderijen wat monotoon, hetgeen mij te denken geeft over de be trekkelijkheid van Mooys inspiratie. Het boeiendst kwamen me voor Mooys ijzerplastieken, Bok Buys De uitvoering door de Haarlemse C.O.V. van het hier besproken oratorium „Theodora" van George Friedrich Han- del heeft plaats op 23 oktober in het gemeentelijk Concertgebouiv onder lei. ding van George Robert met medewer king van de vocale solisten Dora Linde man, Annie Hermes. Aafje Heynis. Leo Larsen, Willem van Gerven en Carel Willink, de organist Albert de Klerk en de claveciniste Bets Ned.erkoom be nevens het Noordhollands Orkest. ER IS een wijze van componeren die, hoewel in de laatste twintig a dertig jaren toegepast, volkomen onafhanke lijk is van de algemene, onderling ver schillende symptomen van de maat schappij, van de gladde zakelijkheid, van de sociale onrust, de gejaagdheid in tempo en die toch als verfoeilijke moderne muziek wordt uitgekreten. Die muziek is toch in en aan zich zelf ver antwoord. Ik bedoel de weinige - werken van Anton von Webern (1883- 1945). NAAR AANLEIDING van deze mu ziek wilde ik alleen opmerken hoe wer kelijk belangrijke verschijnselen in de kunst niet van betekenis zijn voor zover zij bepaalde hebbelijkheden bezitten van de typische maatschappij-mens tijdgenoot van de componist, maar voor zover ze de mededeling zijn van een bijzondere persoonlijkheid. Hier moge een overweging volgen van het complex van factoren, zonder welke de artis tieke creatie niet bestaat. Er zijn tussen het lege papier en de klinkende com positie enige zaken, die deels op elkaar volgen, deels in elkander vloeien of elkaar corrigeren. Ten eerste is de mu ziek als materiaal een natuurverschijn sel (trillingen enzovoorts), ten tweede bestaat de muzikale ontvankelijkheid van de componist, ten derde de inspi ratie, welke naar ik meen ook de technische stijl bevat, ten vierde de aandoening en overweging, ten vijfde de drang tot formatie, ten zesde de be paling van instrumentale of vocale zet ting, ten zevende het praktische werk: „de schrijverij" dus, van al het genoem de iets bevattend. Dit alles is altijd anders, bij elk man anders. De componist maakt een dergelijke ontleding in factoren zeker nooit op de ogenblikken, dat hij ergens „druk-mee- bezig" is. Toch bestaat dit leventje van binnen evenzeer bij gelegenheidswerk, bij besteld werk, als bij zogenaamd vrij werk, al is de mate van intensiteit dan ook zéér verschillend. Het is ook altijd bezig, al is de componist er zich meestal maar vaag van bewust. Maar „de tijd" de levensmanier der maatschappij, der samenleving heeft er niet mee te maken. De componisten gaan nooit met „hun tijd" mee, omdat zij er onafhan kelijk van zijn en er geen behoefte aan hebben. Zij zullen misschien nooit erkend worden of wel eens toch in volle mate, maar de stijl van hun tijd is voor hen geen factor bij het werk om van de artistieke „mode" maar niet te spreken. Nu zijn er creatieve artiesten genoeg van wie men graag diepzinnig en vol gevoel zegt: „al de noden en krachten van onze tijd spreken uit zijn kunst". Of bijvoorbeeld: „het moderne vibrato der sensualiteit leeft in de ritmen van deze muziek". Als dergelijke bepalingen waarheid bevatten, dan pleiten zij slechts tegen deze zogenaamde tijdsge- trouwe werken. Dergelijke componisten moeten voor onbepaalde tijd met va kantie gaan. IK NOEMDE de naam van Anton von Webern, die in Wenen geboren en in Salzburg overleden is. Voor talloze serieuze muziekliefhebbers is deze mu ziek „niet om aan te horen". Maar zou het niet de klank zijn van een bijzon der innerlijk, dat in de strenge vorm van het twaalftonensysteem van Schön- berg de juiste uiting vond? Ik denk nu vooral aan de symfonie opus 21 (1928). Wat de hoorders afstoot is ten eerste het toonsysteem, waarin ze geen aar- monie-houvast horen, en ten tweede de ontoegankelijke ingetogenheid van deze muziek. En sommigen zullen bitter zeg gen: „dit is zeker weer van die kunst die de tijd vooruit is". Maar de lijd vooruit of achteruit is een horlogèmaat. Met dit metrum hield de componist zich niet op. Is dit hoogmoed? Von Webern had als dirigent en organisator onder andere in Wenen sociale verdiensten en was een zeer zelfopofferend mens. In het mu ziekleven streed hij nooit voor zichzelf, hij veidiet zijn eenzaamheid niet. Als componist was hij alleen, onafhankelijk en in zekere zin ascetisch. Hij nad de geestelijke vrijheid, die het hem mogelijk maakte te luisteren naar Nvat hij hoorde en hetgeen hem bezighield evenzeer ongestoord te kunnen realise ren. Dit is althans het interne perspec tief dat de muziek van Von Webern voor mij opent. HET IS WEL ZEKER dat sommige der bovengenoemde factoren bij bet componeren niet in werking komen, tenminste niet in de zin waarin ze tot nu toe erkend werden. Het is niet een meeslepende muziek. Er is echter in de opeenvolging der geluidsvallen iets dat het muzikale sentiment raakt en dat de herinnering tot binding dwingt. Ik weet dat ik niet alleen met deze uitingen muzikaal zou kunnen leven. Ik gun ook ieder muziekliefhebber in de eerste plaats zijn vrijheid om zich (epen deze muziek te behoeden. Zo heeft, ook iedere lachloze fanaticus zijn recht om alles te verfoeien behalve de dodecafonk van Von Webern dat moet hij ze Ij wetenIk wilde alleen zeggen dat dezi muziek zich laat herkennen onafhanke lijk van gisteren, van vandaag of vat welk ander tijdperk, dat u zoudt willen meerekenen. Hendrik Andriessen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 12