Twee aardigheden
DE
COMPONIST
EN
DE
TIJD
MET „THEODORA" BEGINT
WELDRA DE HERDENKING
VAN HANDEL -
DE MEESTER VAN
HETORATORIUM
Werken van de veelbelovende maar
jonggestorven Patrick Bakker
Erbij
Jaap Mooy
ZATERDAG IS OKTOBER 1958
PAGINA TWEE
GEORG FRIEDRICH HANDEL overleed in 1759. Wij-
beleven dus een „Handel"-jaar, wat uiteraard in
het komende seizoen aanleiding zal geven tot
extra-uitvoeringen van werken van de meester.
Wel is waar kan de verengelste Duitse componist
niet gerekend worden tot de vergeten genieën,
wier oeuvre dient opgewarmd en gepropageerd
te worden, want met tal van markante werken,
instumentale zowel als vocale dit zijn dan voor
al zijn oratoriums heeft zijn kunst in de twee
eeuwen na zijn dood zonder onderbreking stand
gehouden. Een Handel-renaissance in de zin van
de Bach-herleving is dus niet noodzakelijk ge
weest. Wel echter heeft men in de zin van stijlzui
vering de rijke nalatenschap van Handel aan de
orde gesteld toen men ging beseffen, dat de uit
voeringspraktijk, waarop zijn werk recht had, in
de loop der jaren bedenkelijk verwaterd was. Wat
trouwens ook met het oeuvre van Bach om
slechts deze grote tijdgenoot te- noemen het
geval was. Bovendien zijn ook pogingen tot her
stel van een paar van Handels opera's (hij schreef
er in het geheel zesenveertig!) aanaewend, zulks
echter met gering althans geen blijvend succes.
Het is niet onmogelijk dat in dit herdenkingsjaar
dergelijke pogingen hernieuwd zullen worden.
DE OPERA, die in het
kunstenaarsleven van Han
del zo'n grote rol gespeeld
heeft, is feitelijk van zijn
produktie het enige genre,
dat niet con brio gehand
haafd kon worden. Reeds
tijdens het leven van de
componist werden zijn
opera's door de ultra-
populaire „Beggars Opera"
van John Gay en dr. Pe-
prusch weggehoond. Her
nieuwde campagnes van de
niet zo licht uit het veld te
drijven Handel verzandden
eveneens. Dit laatste echec
bracht het punt van bezin
ning, waaraan wij de mees
te oratoriums van de
meester te danken hebben.
In feite waren deze zang
stukken (meestal op bijbelse
onderwerpen geïnspireerd)
verkapte opera's in sta
tische vorm. Alleen het
koor nam een groter en be
langrijker aandeel in de
actie en er is zelfs be
weerd, dat Handels muziek
in zijn oratoriums drama
tischer van aanleg is dan in
zijn opera's, omdat hij het
gemis aan toneelmatige
voorstelling meende te
moeten compenseren door
middel van intensievere
uitdrukkingskracht van de
muziek.
DOBBEREND op de wispelturige gol
ven van de publieke belangstelling heeft
Handels grote oratoriumperiode ook haar
inzinkingen gekend, maar in hoofdzaak
werd ze toch gekenmerkt door een bijval,
die ook na zijn dood is blijven nadeunen.
Handel is dan ook de eeuwigheid ingegaan
als de grootmeester van het oratorium, als
de componist van „De Messias" en van
dertig andere werken. Vele daarvan zijn
gemeengoed van het muziekleven gewor
den, vooral sinds ze in de romantische tijd,
vertaald en bewerkt, het continent ver
overden. Dat was tezamen met een ont
zaglijke invloed op de ontwikkeling van
het genre, tevens het begin van een ont
stelling van het wezen dezer kunst, al
thans in strikte zin genomen. Want men
achtte het noodzakelijk deze werken aan
te passen aan het stijlgevoel van de tijd.
Men wist geen weg meer met de instru
mentale elementen van de baroktijd en
vond niets beters dan de partituren op
nieuw te orkestreren in de klankkleuren
die sindsdien in de mode gekomen waren
en de bescheiden continupartijen dik in de
verf te zetten met instrumentale toevoeg
sels. Dit middel blijkt nodig geweest te
zijn om de werken in stand te houden, tot
er eens een tijd zou komen dat ze met een
herwonnen stijlbesef konden worden ge
restaureerd, wat dan in zekere zin, zoals
hierboven reeds aangeduid werd. de re
naissance van Handels oratoriumkunst, be
tekende. Laten wij zeggen dat wij daar nog
middenin zitten, want ook vocaal valt er
nog terug te grijpen naar de oorspronke
lijke bedoelingen.
DE HANDELHERDENKÏNG zal wel
hoofdzakelijk in de sector van zijn ora
toriumkunst plaats hebben. En zanglievend
Kennemerland zal daarbii zijn waardig
aandeel leveren. Om te beginnen is er de
Christelijke Oratorium Vereniging te
Haarlem, die onder leiding van George
Robert op donderdag 23 oktober in het
gemeentelijk Concertgebouw het Handel-
seizoen met „Theodora" opent. Dit is een
vrij onbekend werk, dat, voorzover ik kon
nagaan, voorheen nog nooit in Haarlem is
uitgevoerd en trouwens, behoudens één
keer door Evert Cornelis, in Nederland
geen bekendheid verwierf. Het waarom
van een dergelijke ten achterstelling is op
artistieke gronden moeilijk te verklaren,
in dit geval zeker niet, tenzij dat men in
de geest van het werk een andere Handel
dan de pompeuze verheerlijker van hel
denfiguren uit het Oude Testament of de
niet minder bezielde zanger van de mach
tige koren uit „De Messias" ontdekte. Want
daarbij vergeleken overheerst in „Theo
dora" een geest van christelijke innigheid,
die het werk in zijn geheel een elegisch
karakter geeft, niettegenstaande de dra
matische handeling die het stuwt.
HET ONDERWERP is ontleend aan een
martelaarsgeschiedenis, die zich afspeelt
in Antiochië (volgens Butlers „Life on the
Saints" in Alexandrië) ten tijde van de
christenvervolgingen onder keizer Maxi-
milianus (280-305). Een paar schrijvers,
die ik over het geval raadpleegde, een
Franse en een Duitse, verwarden het ge
geven met de tragedie „Polveucte" van
Corneille. maar dat is volgens mij een ver
gissing. Het geldt hier twee andere fi
guren, die evenals de personages uit het
werk van Corneille. hun christelijk geloof
met de marteldood bezegelen. De overeen
komst zit alleen in de weigering hulde te
brengen aan de Romeinse goden. In de
tragedie van Corneille is het echter de tot
christen bekeerde koningszoon Polyeucte,
die de afgodsbeelden in de tempel ver
woest in het gegeven van Handels orato
rium de christenmaagd Theodora, die wei
gert Venus te vereren en deswege dooi
de proconsul Valens veroordeeld wordt.
De christensoldaat Didymus, door haar
bekeerd, slaagt erin haar te laten ont
snappen door met haar van kleren te ver
wisselen. Tenslotte sterven zij beiden de
marteldood. In de heiligenkalender van de
katholieke kerk hebben Theodora en Di
dymus hun gedenkdag op 28 april. Het
schijnt zo te zijn, dat de librettist Thomas
Morell, die ook de tekstboeken voor Han
dels „Jepht.ha" en „Judas Maccabaeus"
schreef, het onderwerp aan een (toen nog
onuitgegeven) verhaal van de filosoof Ro
bert Boyle „The Martyrdom of Theo
dora and Didymus" ontleende. In de
partituur is ook sprake van een Franse
tragedie, waarvan de schrijversnaam niet
vermeld is. Dit laatste zal waarschijnlijk
doelen op „Polyeucte" van Corneille, wat
ik hierboven als een vergissing aange
merkt heb.
WAT ER VAN ZIJ, wij hebben hier in
ieder geval te doen met een martelaars
geschiedenis uit de eerste eeuwen dei-
christenheid, die met de nodige intrige
tot een spannend dramatisch geval be
werkt is. Want het verloop van de hande
ling is zo, dat de uit de gevangenis ont
snapte Theodora, wanneer zij verneemt
dat Didymus ter dood veroordeeld is, zich
zelf (als een Aïda) komt aanmelden met
het verzoek in zijn plaats de veroordeling
te ondergaan. Maar daar zowel Didymus
als Theodora weigeren de valse goden te
eren en samen standvastig hun christelijk
geloof belijden, moeten zij beiden sterven.
Zoals reeds gezegd werd, heeft Handel
Op de foto's, die deze voorbeschou
wing illustreren, ziet men de componist,
geschilderd ten tijde van het ontstaan
van „Theodora" door F. Mercier, als
mede het operagebouw Covent Garden
(links) te Londen, waar het oratorium
zijn eerste uitvoering beleefde
del reeds in een der reizangen van de
Gijsbreght was gezegd: „de liefde is ster
ker dan de dood". Het merkwaardigste
koorgedeelte in het werk is buiten kijf dat
van de christengemeenschap aan het slot
van de tweede akte. dat als een nachte
lijk gebed voor de beide geloofsgenoten
het Evangelieverhaal van de door Jezus
uit de dood opsewekte jongeling van Naïm
parafraseert. Toen men Handel eens om
zijn briljant Hallelujakoor uit. „De Mes
sias" prees, moet hij gezegd hebben „dat
hij zelf meer prijs stelde op deze finale
uit het tweede deel van „Theodora".
UITERAARD contrasteren de koorstuk
ken van de heidenen met de elegische
toon. die de ensembles der christenen ken
merkt en die doorgaans in rustig tempo
gehouden zijn. De innige sfeer van de
solostukken van de drie christelijke perso
nages, Theodora, sopraan, haar vriendin
Irene, alt, met Didymus, die,» merkwaar
diger wijze ook door een alt gezongen
wordt, hetgeen op de oorspronkelijke
medewerking van een castraat wijst, is
mede opvallend, evenzeer als de zorg aan
de begeleidingen van die aria's besteed
en waarin- meermalen een obligaatpart-ij
aangewend is. Typisch voor de betekenis
van de rol van de Romeinse overste Sep
timus. tenor, die als vriend van Didymus
hem enerzijds genegen is, doch als soldaat
anderzijds niets dan zijn plicht kent, is
zijn strak gehouden coloratuuraria in de
tweede akte. Zelfs de ouverture van het
werk wijkt af van de gewone door Handel
gebruikte vorm.
Mogelijk zijn al deze apartheden er oor-
zaak van geweest, dat zelfs tijdens Handels
leven de „Theodora" niet de opgang
maakte die het werk zeker verdient en die
de componist er van gehoopt, had. Voor
zover wij weten heeft Handel 't slechts vier
keer uitgevoerd. Toen het voor de derde
keer zou gaan, moet men hem verteld
hebben dat een zeker iemand van plan
was al de loges voor deze gelegenheid te
kopen. Drastisch, zoals hij wel eens uit de
hoek kon komen, zou hij daarop geant-
dit oratorium op een voor hem uitzonder
lijke manier in klank gezet en zulks zelfs
met een ernst en een zorg voor het detail,
die men niet altijd bij hem waarneemt,
omdat hij vaak tot haastwerk gedwongen
was. Blijkens de data, die hij gewoon was
aan het begin en aan het slot van zijn ma
nuscripten te noteren, schreef Handel de
„Theodora" binnen het bestek van een
maand een vrij korte tijd zal men zeg
gen wanneer men de omvangrijke parti
tuur bekijkt, maar dan mogen wij er ook
acht a tien maanden bijrekenen ,die hij
nodig had om het in zijn geest te laten
rijpen. En hoe intensief hij dit geloofs-
drama overwogen heeft, blijkt uit de muzi
kale karaktertekening van elk der zes per
sonages, uit de reflexies van de koorge
deelten en uit de algehele sfeer. Onder
meer kan men het zich van de pompeuze
Handel haast niet voorstellen, dat hij in
plaats van het werk te besluiten met een
zegevierende slotfuga, het ten einde brengt
met, een innig larghetto van het koor, dat
de bevestiging brengt van '.iet. vooraf ge
reciteerde: „love is stronger far than
death" wat een eeuw vroeger door Von-
woord hebben: „Die vent is gek, want de
joden zullen niet komen, zoals zij dat wel
deden voor de „Judas Maccabaeus" en de
da,mes zullen wegblijven omdat het een
deugdzame soortgenote betreft!"
HET HEEFT verder tot 1860 geduurd
eer het werk zijn heropstanding beleefde.
Dit gebeurde te Keulen, onder leiding van
Ferdinand Hiller, die zoals men in die
tijd gewoon was te doen met composities
uit de barokperiode klarinetten bij de
orkestratie inlaste en ook anderzins het
klankbeeld verknoeide. Dergelijke stijl
fouten hoeven wij van George Robert niet
te verwachten. Hij zal wel zorgen, dat
Handels lievelingsoratorium en zorgen
kind ontsmet voor het publiek komt, eer
lijk getuigend van de diepe innerlijkheid,
die de geniale melodievinder en drama
tische klankarchitect in zijn wel niet bij
belse, maar toch zuiver christelijke orato
rium heeft neergelegd.
Jos. de Klerk
GRAHAM GREENE, die lang niet voor
iedereen te verdragen is wanneer hij zijn
problemen aan de orde stelt, is altijd heel
genietbaar wanneer hij zijn talent aan een
„entertainment" besteedt, een boek „ge
woon voor de aardigheid". Hij heeft vroe
ger verscheidene van zulke boeken ge
schreven. Het laatste daarvan was „Mi
nistry of Fear" zeventien jaar geleden.
Maar nu hebben wij er weer een in „Our
Man in Havana" (bij Heinemann versche
nen). De man is een man van de Secret
Service, mr. Wormold, van beroep agent
voor stofzuigers, die in de spionage be
trokken wordt zonder dat hij een vermoe
den heeft van wat hij zal kunnen doen,
maar toch niet onwillig, omdat hij veel
geld voor zijn opgroeiende dochter Milly
nodig heeft. Hij moet dan rapporten stu
ren naar Londen, maar weet van niets en
verzint er dus een inhoud voor. Hij wekt
in het hoofdkwartier veel belangstelling
met zijn beschrijving van een nieuw ge
heim wapen, waar hij schetstekeningen
bijvoegt van onderdelen van een stofzui
ger. Zijn spel zou waarschijnlijk spoedig
ontdekt zijn als hij zijn onmiddellijke chef,
het hoofd van de geheime agenten in de
Caraibische sector, hem niet dekte, on
willig om aan Londen toe te geven dat hij
de verkeerde man heeft aangeworven. Als
hij tenslotte wegens spionage uit Cuba is
gewezen, wordt hij zelfs in Londen goed
behandeld men heeft hem daar dan wel
doorzien, maar wil ook weer niet toege
ven dat men voor de gek is gehouden.
HET IS DUS ALLEMAAL nogal grappig,
met een spoor van satire hier en daar op
de eigenaardigheden van de ambtelijke
hiërarchie, waar Graham Greene niet op
doorgaat, omdat het dan veel te ingewik
keld zou worden en bovendien natuurlijk
heftige protesten uitlokken. Hij blijft hier
binnen de perken van de onschadelijke
fantasie. Als hij ergens een satire op
maakt, dan eerder op het gebruikelijke
type van de spionageroman. Hij vult dat
aan met een paar karakters, waarvan het
meest geslaagde Milly is, de dochter van
de heer Wormold, die lidmaatschappen van
dure clubs verlangt en zich verder onder
scheidt door haar exacte kennis van katho
lieke levensvoorschriften (zij is op de
katholieke school en vervreemdt van haar
arme vader, die al jaren geleden door zijn
vrouw verlaten is —Wormold is een beetje
zielig, maar wordt gered door de fantasie,
die tot zijn eigen verrassing in hem aan
het licht komt). Kapitein Segura is ook niet
slecht, het hoofd van de politie van Ha
vana, die naar men zegt een sigarettenko
ker van mensenhuid gebruikt. Hij is de
voornaamste representant van de Zuid-
Amerikaanse levenswijze, die Graham
Greene ook nog met enige overtuigings
kracht laat zien in schetsen van een paar
nachtclubs. Tenslotte vervliegen toch al
deze dingen, zoals ook de tamelijk verba
zende situaties die de auteur hier en daar
beschrijft, spoedig na de sluiting van het
boek. Dat was de bedoeling, men moet
zich daar niet over beklagen. Alleen de ti
tel blijft hangen, die is heel gelukkig ge
kozen. Men zou willen dat er iets aan
bleef hangen, maar het heeft ook wel
iets moois dat alles zo schoon verdwijnt.
GERALD KERSH is niet een auteur op
het peil van Graham Greene, maar hij
heeft wel veel geschreven, zoals de uit
gever ons aan de hand van de cijfers doet
weten: vijfduizend artikelen, drieduizend
korte verhalen en drieëntwintig boeken,
nog voordat hij de vijftig jaar bereikt
heeft (zijn meest bekende boek is „Night
and the City" getiteld). Daarnaast verne
men wij uit de ongewoon mededeelzame
tekst op de stofomslag ook, dat hij graag
veel praat. Deze beide veelheden kunnen
wij in de tekst van „Fowlers End" her
kennen. die van het praten aan de over
donderende spraakzaamheid van zijn per
sonages, die van het schrijven aan de
vormeloosheid van het verhaal, dat mis
schien ten koste van een honderdtal korte
verhalen beter in een model gebracht had
kunnen worden. De hoofdpersoon het
boek is eveneens door Heinemann uitge
geven is er de verteller van. een ijzer-
sterke jongeman met een gezicht, dat zich
onderscheidt door zijn scheefheid, gevolg
van ongelukken en vechtpartijen. Hij vindt
een baantje als gérant van een bioscoop
in een Londense volksbuurt waar het pu
bliek nogal eens aan het bakkeleien raakt
en heeft dan te maken met een verschei
denheid van welbespraakte personages.
Op één na de belangrijkste is zijn werk
gever Sam Yudenow, een lepe schurk, die
voortdurend in de wonderlijkste begrippen
de zuiverheid van zijn geweten probeert
aan te tonen. Er zijn ook Copper Bladwin,
die als assistent optreedt in de bioscoop,
een pianiste (het verhaal speelt in de jaren
twintig) die meestal te dronken is om te
kunnen praten, een rat van een winkelier,
die aan de overkant gevestigd is, een
vriendinnetje van de hoofdpersoon en een
vriend, benevens tal van zware jongens uit
de buurt. De belangrijkste blijft intussen
de hoofdpersoon zelf, die wij immers niet
alleen sprekende aantreffen, maar die
ook voorziet in de verbindende tekst, met
een vloed van niet veel minder sterke
woorden.
DE AARDIGHEID van dit alles is de vo
cabulaire, door al dé personages in strijd
met recht en rede gebruikt om hun belan
gen te bevorderen. Men moet daar inder
daad vaak om lachen. Als men er af en toe
moeilijkheden mee heeft: de heer Kersh
levert een lijst bij met vertalingen van een
heel aantal „slang"-woorden. Wat er ont
breekt kan samengevat worden in het
woord „lucht" in het boek evenzeer als
in de buurt genaamd Fowlers End zelf.
De loop van het verhaal wordt bedolven
onder de woordenrijkdom van de dialo
gen. De lezer doet tenslotte geen moeite
meer om het op te graven en hoopt dat
hij er inderdaad niet veel aan mist, zoals
zijn indruk is. Het is een boek om versteld
van te staan, met zoveel vitaliteit in plaats
van karakter dat het nooit helemaal ver
velend wordt. Overigens bewijst het juist
voorzover het van talent getuigt, dat de
litteratuur toch beter niet aan een dolge
worden lopende band geproduceerd kan
worden.
S. M.
HET Stèdelijk Museum te
Amsterdam exposeert tot
29 oktober als onderdeel
van de „Vijf Generaties"
werken van Jaap Mooy en
Patrick Bakker (1910-1932).
Wat betreft de schilderijen,
tekeningen en een enkele
pastel van de laatste, zo
jong gestorven figuur, be
tekende deze tentoonstel
ling voor mij een weerzien.
Voor de oorlog en nog niet
zolang na zijn dood werd
Bakkers werk al door de
toen zo bekende handelaar
in oude kunst Goudstikker
vertoond. Als jongeren za
gen we die expositie met
bewonderende jaloezie en
een gevoel van protest
tegen het lot, dat een leef
tijdsgenoot getroffen had
Hoewel wij al één en an
der gezien hadden, kunnen
we thans toch beter ver
gelijken met wat we als
belangrijk hebben leren
ervaren. Ik was dus wel
benieuwd naar wat de in
druk nu zou zijn en bezocht
de tentoonstelling dienten
gevolge met enige span
ning. Dat ik niet alleen niet
teleurgesteld en dat de
spanning verbroken werd,
maar dat de kwaliteit van
Patrick Bakkers werk mijn
verwachtingen overtrof,
bewijst in ieder geval voor
mij dat deze tentoonstel
ling een belangrijke is. Na
tuurlijk moet men in aan
merking nemen, dat. we
met voor een belangrijk
deel werk van een nog
maar nauwelijks meerder
jarige te doen hebben. Het
komt me voor dat Bakker
Kokoschka's schilderijen
wel gezien kan heb
ben. Het werken onder de
invloed van diens portret
ten behoeft niet zo moeilijk
te zijn. De veelheid in vaak
knappe wijzen van uit
drukken, die we hier ont
moeten, is gezien de leef
tijd van de artiest niet ver
wonderlijk. Wel natuurlijk
komt ons zijn begaafdheid
als een uitzonderlijke voor.
Een drietal goed naast el
kaar opgehangen stillevens
is dan zo waarlijk persoon
lijk en zo fraai, dat ik ge
rust durf te spreken van
iemand, die één onzer be
langrijkste figuren had
kunnen zijn. En zo is hier
wel meer te zien, dat de
beschouwer bevrijdt van
de druk, die wellicht op
Zelfportret door Patrick Bakker
hem is ko ien liggen bij
het bekijken van het werk
van Jaap Mooy, dat men
voor dat, van Patrick Bak
ker ontmoeten kan.
JAAP MOOY maakte pas
rond 1940 zijn eerste schil
derijen. Tevoren had deze
in 1915 geboren Bergenaar
eerst gevaren als scheeps
jongen en vervolgens een
opleiding voor scheeps-
werktuigkundige genoten.
Het laatste zal hem mis
schien van pas zijn ge
komen bij het vervaardigen
van de ijzerplastieken en
montages uit allerlei voor
werpen als oude machine
delen, onderdelen van uur
werken en fietsen en ander
metaalafval. Dat doet hij
sinds 1956. In 1950 ontston
den al montages uit foto's,
uitgeknipte teksten, delen
van reprodukties en ander
plaatjesmateriaal, waaraan
dan ook nog getekend
werd. Dit zeker ingenieuze
werk van Mooy kan men
classificeren onder dat
surrealisme,
Onmiskenbaar is Mooys
critiek op en spot met veel
van onze tegenwoordige
maatschappij en hierin valt
hij zo mogelijk niet te vol
gen dan toch wel te be
grijpen. Mooy uit zich in
alles zeer gedecideerd en
op meestal verzorgde wijze,
hetgeen critiek zo snijdend
kan maken. Uiterst ver
zorgd zijn enige tekeningen,
die wel studies rond een
zelfde gegeven zijn te noe
men. Hoewel dan toch uit
eenlopende onderwerpen
tot aanleiding of projectie
van gevoelens hebbende, is
mij de kleine reeks welver
zorgde schilderijen wat
monotoon, hetgeen mij te
denken geeft over de be
trekkelijkheid van Mooys
inspiratie. Het boeiendst
kwamen me voor Mooys
ijzerplastieken,
Bok Buys
De uitvoering door de Haarlemse
C.O.V. van het hier besproken oratorium
„Theodora" van George Friedrich Han-
del heeft plaats op 23 oktober in het
gemeentelijk Concertgebouiv onder lei.
ding van George Robert met medewer
king van de vocale solisten Dora Linde
man, Annie Hermes. Aafje Heynis. Leo
Larsen, Willem van Gerven en Carel
Willink, de organist Albert de Klerk en
de claveciniste Bets Ned.erkoom be
nevens het Noordhollands Orkest.
ER IS een wijze van componeren die,
hoewel in de laatste twintig a dertig
jaren toegepast, volkomen onafhanke
lijk is van de algemene, onderling ver
schillende symptomen van de maat
schappij, van de gladde zakelijkheid,
van de sociale onrust, de gejaagdheid
in tempo en die toch als verfoeilijke
moderne muziek wordt uitgekreten. Die
muziek is toch in en aan zich zelf ver
antwoord. Ik bedoel de weinige -
werken van Anton von Webern (1883-
1945).
NAAR AANLEIDING van deze mu
ziek wilde ik alleen opmerken hoe wer
kelijk belangrijke verschijnselen in de
kunst niet van betekenis zijn voor zover
zij bepaalde hebbelijkheden bezitten
van de typische maatschappij-mens
tijdgenoot van de componist, maar voor
zover ze de mededeling zijn van een
bijzondere persoonlijkheid. Hier moge
een overweging volgen van het complex
van factoren, zonder welke de artis
tieke creatie niet bestaat. Er zijn tussen
het lege papier en de klinkende com
positie enige zaken, die deels op elkaar
volgen, deels in elkander vloeien of
elkaar corrigeren. Ten eerste is de mu
ziek als materiaal een natuurverschijn
sel (trillingen enzovoorts), ten tweede
bestaat de muzikale ontvankelijkheid
van de componist, ten derde de inspi
ratie, welke naar ik meen ook de
technische stijl bevat, ten vierde de
aandoening en overweging, ten vijfde
de drang tot formatie, ten zesde de be
paling van instrumentale of vocale zet
ting, ten zevende het praktische werk:
„de schrijverij" dus, van al het genoem
de iets bevattend. Dit alles is altijd
anders, bij elk man anders.
De componist maakt een dergelijke
ontleding in factoren zeker nooit op de
ogenblikken, dat hij ergens „druk-mee-
bezig" is. Toch bestaat dit leventje van
binnen evenzeer bij gelegenheidswerk,
bij besteld werk, als bij zogenaamd vrij
werk, al is de mate van intensiteit dan
ook zéér verschillend. Het is ook altijd
bezig, al is de componist er zich meestal
maar vaag van bewust. Maar „de tijd"
de levensmanier der maatschappij,
der samenleving heeft er niet mee te
maken. De componisten gaan nooit met
„hun tijd" mee, omdat zij er onafhan
kelijk van zijn en er geen behoefte aan
hebben. Zij zullen misschien nooit
erkend worden of wel eens toch in volle
mate, maar de stijl van hun tijd is voor
hen geen factor bij het werk om van
de artistieke „mode" maar niet te
spreken.
Nu zijn er creatieve artiesten genoeg
van wie men graag diepzinnig en vol
gevoel zegt: „al de noden en krachten
van onze tijd spreken uit zijn kunst".
Of bijvoorbeeld: „het moderne vibrato
der sensualiteit leeft in de ritmen van
deze muziek". Als dergelijke bepalingen
waarheid bevatten, dan pleiten zij
slechts tegen deze zogenaamde tijdsge-
trouwe werken. Dergelijke componisten
moeten voor onbepaalde tijd met va
kantie gaan.
IK NOEMDE de naam van Anton von
Webern, die in Wenen geboren en in
Salzburg overleden is. Voor talloze
serieuze muziekliefhebbers is deze mu
ziek „niet om aan te horen". Maar zou
het niet de klank zijn van een bijzon
der innerlijk, dat in de strenge vorm
van het twaalftonensysteem van Schön-
berg de juiste uiting vond? Ik denk nu
vooral aan de symfonie opus 21 (1928).
Wat de hoorders afstoot is ten eerste
het toonsysteem, waarin ze geen aar-
monie-houvast horen, en ten tweede de
ontoegankelijke ingetogenheid van deze
muziek. En sommigen zullen bitter zeg
gen: „dit is zeker weer van die kunst
die de tijd vooruit is". Maar de lijd
vooruit of achteruit is een horlogèmaat.
Met dit metrum hield de componist zich
niet op.
Is dit hoogmoed? Von Webern had als
dirigent en organisator onder andere in
Wenen sociale verdiensten en was een
zeer zelfopofferend mens. In het mu
ziekleven streed hij nooit voor zichzelf,
hij veidiet zijn eenzaamheid niet. Als
componist was hij alleen, onafhankelijk
en in zekere zin ascetisch. Hij nad
de geestelijke vrijheid, die het hem
mogelijk maakte te luisteren naar Nvat
hij hoorde en hetgeen hem bezighield
evenzeer ongestoord te kunnen realise
ren. Dit is althans het interne perspec
tief dat de muziek van Von Webern
voor mij opent.
HET IS WEL ZEKER dat sommige
der bovengenoemde factoren bij bet
componeren niet in werking komen,
tenminste niet in de zin waarin ze tot
nu toe erkend werden. Het is niet een
meeslepende muziek. Er is echter in de
opeenvolging der geluidsvallen iets dat
het muzikale sentiment raakt en dat de
herinnering tot binding dwingt.
Ik weet dat ik niet alleen met deze
uitingen muzikaal zou kunnen leven. Ik
gun ook ieder muziekliefhebber in de
eerste plaats zijn vrijheid om zich (epen
deze muziek te behoeden. Zo heeft, ook
iedere lachloze fanaticus zijn recht om
alles te verfoeien behalve de dodecafonk
van Von Webern dat moet hij ze Ij
wetenIk wilde alleen zeggen dat dezi
muziek zich laat herkennen onafhanke
lijk van gisteren, van vandaag of vat
welk ander tijdperk, dat u zoudt willen
meerekenen.
Hendrik Andriessen