DIE DROMEN 2).e aAoie ftleine. meeiteA MICHAEL SWEERTS KLEINE WONDEREN IN HET HERFSTIGE DUIN UITGAVEN Korstmos is geen mos Tlieuuie VERDOR VEN MENSEN DE FRANSE LITTERATUUR j EN EDELE DIEREN ZATERDAG 2 5 OKTOBER 1958 Eröij Zn Dromenland, daar woont zé dan, de mooie Dromeniee, Ze heeft een witte villa en daar woont ze heel tevree, Ze heeft tienduizend duiven en een geurxg rozenperk, En 's avonds gaal ze altijd uit. Dan moet ze naar haar werk De Drom.enfee heeft alles wat haar hartje maar kan wensen En daarom, gaat ze 's avonds naar de wereld van de mensen, Die zijn niet zo gelukkig, nee, die zijn niet zo voldaan, En als ze 's avonds slapen, komt de Dromenfee er aan. De Drom.enfee komt zachtjes op haar tenen aangeslopen En als ze bij je bed. staat, gaat haar tas met aromen open, En wil je graag een fiets, dan rijd je heerlijk op een fiets. Nu ja, het is een droom, maar goed, dat is tenminste iets. En wie een auto wil, die zit dan in een aure stee. Wanneer je 's morgens wakker wordt, aan valt dat niet zo mee. De Dromenfee voert weer haar duiven, tnuis in haar plantsoen, Ze heeft haar plicht gedaan, meer kan de Dromenfee niet doen. Nu mag ze weer de ramen van haar witte villa zemen. We moeten dat de Dromenfee vooral niet kwalijk nemen. Guus Vleugel „Door hetgeen de huisdieren mij ge- schonken hebben, ben ik mijn egoïsme kwijtgeraakt". Niet terWille van de ge bruikelijke tegenstellingen verdorven mensen - edele dieren" hoL-n wij deze zin uit de eveneens bij Albin Michel versche nen „Chiens de Colette" aan. maar om dè aandacht van de bewonderaars van de be treurde Colette te vestigen op de rijk ge- illustreerde uitgaven, waarin de bladzijde gevoelig en zuiver proza zijn verzameld, die „de trouwste vriendin der dieren" 'n haar verschillende werken aan „de be trouwbaarste vriend der mensen" heeft gewijd. S. Elte ENIGE TUD geleden is hier „Le Parle mentaire vertueux" besproken, een roman, waarin de schrijver op ironische wijze het weinig verheffende gedoe van leden van het parlement van de vierde republiek heeft gehekeld. Twee ongeveer gelijk tijdig verschenen romans: „Tous comptes faits" van Georges Conchon en „les jeux du prétoire" van Emile Amaury (beide uitgaven van Albin Michel) tonen ons de verwording van twee andere, even tame lijk besloten kringen. De eerste gunt de lezer een blik in de coulissen van de haute-finance, de laatste laat hem de corrupte gebruiken zien bij de dienaren der rechtspraak, wier integriteit vlekke loos behoort te zijn. GEORGES CONCHON, die door de zo graag classificerende critici tot de „balza- ciens" wordt gerekend, maakte enige jaren geleden een opmerkelijk debuut met „Les grandes lessives" (De grote was). Daarin tekende hij een scherp omlijnd en afstote lijk portret van een gewetenloze zaken man en collaborateur: Ei-nest Dropper, een der bouwers van de Atlantische muur. Na de oorlog vlucht Dropper naar Mexico en komt na enkele jaren onder de naam Dre- pier naar Frankrijk terug, als velen van zijn vrienden-collaborateurs hun oude po sities weer hebben ingenomen en als hij meent dat er voldoende vergeten is. Een ontwikkeling van zaken, die niet aan een bepaalde breedtegraad is gebonden. „Tous comptes faits" nu behelst de be schrijving van de doortrapte wijze waai- op Drapier, na enige maanden van ge duldige voorbereiding, zijn machtspositie in de bankkringen herovert en van het duel tussen deze niets en niemand ont ziende zakenman en de integere directie secretaris. Deze Marc Estienne is een van die jongeren, die gerijpt zijn in het verz-t BRUIN en soms al bijna kaal door i de aanhoudende zeewind staan de ber il ken aan de loefzijde van de duinbos- jes. Maar er zijn er ook, die de hele zomer geen blad hebben gedragen. Zij hadden de strijd tegen de vooral in de S afgelopen jaren steeds toenemende droogte al eerder moeten opgeven. Hun dorre, dode takken steken omhoog naar de grijze, jagende wolken en langzaam E maar zeker vermolmt hun blanke hout. Doch er gebeurt nog heel Wat in zo'n dode boom. Want het is gemakkelijk E gezegd, dat hij vermolmt of verrot, maar in wezen komt er heel wat kij- ken bij deze natuurlijke afbraak. On- telbare bacteriën hebben een rijk be- staan in het oude hout. larven van aller- lei insecten eten er zich dik aan en kleurloze schimmeldraden doorwoeke- ren de dode stam om ook het hunne te krijgen van deze speciaal voor hen E Zo gaat het hele afbraakproces zeer in het verborgen zijn gang. Niets bij- zonders is er aan de dode boom te E zien. Tot, op een goede dag één van de E schimmels aan de weg begint te tim- meren. Dan verschijnen er flinke, half- ronde consoles buiten de boom, zó E nauwkeurig in de schorskleur, dat het heel lang heeft geduurd voordat men hen als paddestoelen herkende, deze berkezwammen. Hun onderzijde ver- toont duizenden fijne poriën en uit de- ze gaatjes regenen onafgebroken de mi ll croscopische sporen van de zwam. Miljoenen! Natuurlijk zorgt de wind voor de verspreiding van deze hyper- lichte gevalletjes van enkele duizend- Ei ste millimeters. Maar bij dit transport zullen er talloze verloren gaan, door- dat ze op plaatsen belanden waar ont- E kieming niet mogelijk is. En zo kunt u de overweldigende sporenmass'a lus ge- rust beschouwen als een even noodza- E kelijke als wijze voorziening van de natuur om bij zeer geringe kiemkansen de berkezwam (en met haar alle ande- E re paddestoelen, waarbij het precies zo E gaat) toch voor uitsterven te behoeden. Doolhof van een doolhof zwam Bent u eenmaal begonnen met op de berken te letten met het oog op hun begroeiing, kijk dan ook eens naar de andere houtsoorten in het binnenduin. U zult er prachtige verwanten van de zilvergrijze berkezwam vinden, zoals de elfenbankjes, die zich vooral op stron ken en hekkepalen thuis voelen. Bij tientallen zitten ze daar pal boven el kaar, getekend met mooie concentri sche banden in lichte en donkere groe nige of bruinachtige tinten. Ook zij ver tonen aan hun lichte onderzijden een menigte van fijne gaatjes. Maar die po riën zijn geen evangelie bij deze groep van houtbewonende zwammen. Kijk maar eens goed. uit naar de dikke, zeer stevige en sterk kurkachtige aandoen de uitwassen, die helemaal niet ~eld-. sam zijn aan de stammen van eik, beuk, kastanje en andere loofbomen. En let dan voornamelijk op de onderkant van zo'n paddestoel. U zult er een ware doolhof ontdekken van allervreemdst verlopende gaten en kromme gangen. Geef deze eigenaardige zwam zelf maar een naam tien tegen één dat u dan meteen de officiële te pakken hebt: doolhofzwam. Intussen is het u natuurlijk niet ont gaan, dat vele stammen en vooral do de takken zijn begroeid met iets heel anders dan paddestoelen, namelijk met een soort mos. Vroeger keek niemand er naar om. maar tegenwoordig wor den die „bemoste" takken graag in al lerlei bloemstukjes gebruikt. Er zijn zelfs winkels, die ze los verkopen voor de liefhebbers van zelf schikken. En altijd heet dat mos maar mos. Daar is uiteraard niets op tegen, maar juist is het ook niet. Vergelijk dat „takken- mos" maar even met gewoon groen 5 mos van de grond en u ziet het meteen, s Hier geen stengel en geen minuscule blaadjes, maar vreemd ingesneden en dikwijls wat kroezige lapjes. Nooit heldergroen, maar altijd in grijze en soms duidelijk blauwe tinten, doorgaans leerachtig in het aanvoelen. Kort en goed: dat takkenmos is geen echt mos, maar een korstmos. Eigen- lijk is die naam vervelend verwarrend, want met mos heeft zo'n korstmos to- taal niets uitstaande. Het is een veel wonderlijker plantje. Nee, het is niet eens één plantje, maar een zeer nau- we coalitie van twee! Want ieder korstmos is opgebouwd uit een schim- mei en een groene alg of wier. Het schimmelweefsel heeft de wiertjes vol- komen ingesloten en het leeft van hun uitscheidingsprodukten. Biologen heb- ben schimmels en wieren wel eens van 5 elkaar gescheiden om te zien of ze ook 5 elk afzonderlijk zouden kynnen leven. Dat bleek met de wieren best te gaan, maar de schimmels kwijnden na de scheiding. Zodat het niet al te overdre- ven lijkt te beweren, dat de wieren min of meer in slavernij met de schimmels samenleven. Worden de compagnons 5 weer samengebracht, dan duurt het niet. lang of ze hebben zich hecht ver- enigd tot wat ze eens waren: korstmos, de „plant" die van bijna niets lijkt te kunnen leven op takken, stammen en stenen. Vergis u wat dit laatste betreft echter niet. De algen in het binnenste van ieder korstmos zijn op hun manier heel kieskeurig. Ze hebben zuiver re- genwater en zuivere lucht nodig. Dat zijn in streken als de onze met hun grote industrieën helaas vrij zeldzame zaken en vandaar dat alleen de taaiste soorten het uithouden. De zwakke broeders zijn al lang en in stilte ver- dwenen Kees Hana Een stronk vol elfenbankjes TOT 23 NOVEMBER is in het Musetim Boy mans te Rotterdam een tentoonstelling te zien van werken van Michael Sweerts (1624- 1664) en tijdgenoten. Het was de restaurateur van het Frans Hals museum, Ha)i Bólte, die me al eens gewezen had op de schoonheid van het werk van Sweerts, dat mede aan zijn zorgen was toever trouwd een ateliertafereeldat in Amsterdam geschilderd zou kun nen zijn en in 1876 aan het Frans Halsmuseum geschonken werd. Hoewel in andere Nederlandse museums werk van Sweerts' hand ook voorkomt, moet ik erkennen voorheen toch te weinig aandacht aan deze dan misschien „kleine meestergeschonken te hebben. De blik wordt steeds weer zo on weerstaanbaar naar het werk van de grote meesters getrokken Ik geloof dan ook, dat tentoonstellin gen als deze in het Museum Boy mans zo belangrijk zijn, omdat ze het. genieten van eigen bezit be vorderen. Deze persoonlijkheid loopt men nu niet. meer zo licht voorbij. Men bedenke dat de be langstelling voor Sweerts pas in tens werd, sinds prof. Martin de eerste samenvattende studie over deze schilder publiceerde. Dat. was in 1907 en toen waren er nog maar een goede twintig schilderijen van hem bekend. Thans is dit aantal drie keer zo groot. En nog, schrijft de heer J. C. Ebbinge Wubben, directeur van het museum, in zijn voorwoord tot de fraaie, geïllu streerde catalogus, plaatsen per soonlijkheid en leven van Sweerts ons voor vele raadsels. Wanneer dan pas thans de tijd werd rijp geacht voor een expositie als deze, is eigen tekort aan kennis en waar dering wel te begrijpen. Wie zich echter een vriend acht van ons Frans Halsmuseum, dat eigen be zit natuurlijk afstond voor de Rot terdamse tentoonstelling, mag deze expositie niet missen. Gebedenboek. Omdat pater dr. Nic. Per- quin s.j. het niet meer erg zinrijk acht om aparte gebeden voor roomskatholieke jon gens en meisjes samen te stellen, heeft hij zijn gebedenboek voor jongens vrij be werkt tot: „Gebeden voor jonge mensen" (uitgeverij J. J. Romen en zoon, Roer mond). Men zou de pater dus voorstander van coëducatie bij het bidden kunnen noe men. Het nieuwe gebedenboek is een mooie aanwinst van de gebedslectuur ten behoeve van de r.k.-jeugd. Het bevat een overvloed van meditaties, die voor de jon geren de weg tot het gesprek met God wil len effenen. Het gaat er de schrijver niet om, of de jongeren de gebeden verstande lijk begrijpen, maar of zij deze met hun hart aanvoelen. In het laatste geval kun nen de gebeden uitgangspunt zijn voor een persoonlijk gebed met God. Het gebeden boek is met foto's en gedichten aantrekke lijk gemaakt. Ernstjan en Snabbeltje in drie delen, door Jaap ter Haar, bij van Holkema en Warendorf te Amsterdam verschenen. Het was welhaast onvermijdelijk dat de radio- avonturier-in-de-dop Ernstjan de weg zou gaan van de tweeling Saskia en Jeroen en ook in boekvorm de talrijke kinderen zou benaderen, die reeds op het gehoor kennis met hem hadden gemaakt. Welnu, wat on vermijdelijk is behoeft nog niet onaange naam te zijn. „Ernstjan" is in drie. delen van de pers gekomen en in een wel zó leesbare en gezellige vorm, dat hij in vele kinderhanden welkom zal zijn. Rein van Looy rrjaakte de boekjes nog gezelliger door uitstekende illustraties en zo kan de ze nieuwe verschijning in de kinderlitte ratuur een grote populariteit voorspeld worden, al is het de vraag of de tweeling in dat opzicht kan worden overtroffen. MICHAEL SWEERTS werd te Brussel geboren. Men kent de namen van zijn ouders en enkele familieleden, maar uit zijn afkomst is niet te verklaren cp grond waarvan de schilder een adellijke titel' voerde. Dat lezen we in de in de catalogus vermelde biografische gegevens. Verwon- wert ons echter dat voeren van die titel nog als we voor Sweerts' zelfportret staan? Die schilder zag zichzelf wel als een in nemend edelman! Er is in heel Sweerts' wijze van schilderen iets aristocratisch en het is me of hij zich dat bewust is. Hij kan beheerst en vormelijk zijn, afstand nemen zonder toch óns een fegemoétkorhéri onzer zijds te "willen beletten." Gezien dit zelf portret is het niet zo verwonderlijk, dat deze schilder wat betreft onderwerpen andere voorkeuren had dan zijn directe voorgangers in Rome, waar hij, naar uit een oud stuk blijkt, in ieder geval al in 1646 verbleef. Daar golden schilders, die zich veelal bezig hielden met het leven der lagere klassen der bevolking en scènes schilderden met bedelaars, kleine boeven en kwakzalvers. Hun Rome was niet het monumentale maar het arme aan de rand van de stad. Hun meestal kleine schilde rijtjes werden Bambocciaden. zijzelf Bam- boccianten genoemd. Zij waren immers volgelingen van dg Hollandse schilder Pie- ter van Laer, bijgenaamd Bamboccio. Het was Caravaggio, die de Hollandse schilders geholpen had zich te bevrijden van hun Italiaanse maniërisme. Juist door Hollandse en Vlaamse schilders werd diéns invloed in Rome rond 1615 nog zo levend gehouden. En het is ons duidelijk op deze tentoonstelling, hoezeer Caravaggio's in vloed ook nog doorzingt in Sweerts' werk. Licht-en-donker-tegenstellingen werden bij hem echter zachter. En dames en heren begonnen in zijn werk de plaats van de schooiers der Bambóccianten in te nemen. In zijn interieurs neigt hij naar eenzelfde sfeer als zijn tijdgenoten in Holland. MEN HEEFT VROEGER sommige wer ken van Sweerts wel aan Vermeer toege schreven. We kunnen ook aan andere Hol landse interieurschilders en aan de Franse schilders de gebroeders Le Nain denken, dat laatste door een zekere koelheid. Hij onderscheidt zich van zijn Hollandse tijd genoten in het algemeen door een zeker academisme, dat echter nooit hindert, om dat het op zo natuurlijke wijze verbonden is met een realisme. Mij lijkt hij een typisch voorbeeld van een figuur tussen twee landen, zoals wé dat in deze tijd vinden in de schilder Oepts. wiens werk „Spinster" door Michael Sweerts hier altijd we] „Frans" aandeed, maar in Frankrijk toch weer opviel als van een andere geest dan te lezen was uit het werk van de schilders daar. Heeft Sweerts het gevoel gekend nergens meer helemaal thuis te zijn? Men is geneigd dit te denken. Want in 1656 wil hij in Brussel een tekenschool oprichten en de verwaarloosde kunst van het ontwerpen van wandtapijten tot nieuw leven brengen. Veel kan het niet geworden zijn, want men heeft redenen te veronder stellen dat, hij twee jaar later in Amster dam zat, In J661 heeft hij contact met èen Franse missionaris. Aan het, eind van dat jaar treft men hem als lekebroeder te samen met priesters in Marseille, waar hij nog een portret van bisschop Franpois Pallu schildert. In 1662 houdt hij met de bisschop en zijn gezelschap in Perzië ver blijf. Uit correspondentie blijkt hij weinig meester over zijn besluiten. Hij moet lastig geworden zijn voor zijn gezelschap. Het schijnt, dat hij zich daarna in Goa aange- slotep heeft bij een andere missie, door felle tegenstanders van Pallu geleid. In Goa is hij gestorven. Van tijdens de missiereis ontstane schil derijen heeft men nog geen voorbeeld kun nen aantonen. Deze hadden ons misschien wel iets kunnen vertellen van de gevoelens van deze toch zo fijnzinnige kunstenaar, die zich wel hevig „onlheemd" zou hebben kunnen voelen. Hij heeft vernieuwingen in de schilderkunst van zijn tijd gebracht en het avontuur was hem dus niet vreemd. Was hij te weinig sterk als schilder om het alléén in het picturale avontuur te vin den? Reikten zijn dromen betreffende de schilderkunst verder dan hij vermocht te realiseren, zodat hij een inzet voor iets anders daarbij behoefde? Gezien zijn zelf portret lijkt me de veronderstelling niet zo gewaagd. Misschien dat we hem daarom een kleine meester zullen blijven noemen. Maar welk een prachtig schilder toch! Bob Buys „De dans voor de herberg" door Jan Miel, een tijdgenoot van Sweerts. en door gevangenschap. Wars van elk compromis aanvaardt hij moèdig het duel, terwille van zijn beginsel van rechtscha penheid, hoewel hij weet dat hij de strijd verliezen zal. De gehele handeling van de roman speelt zich in één dag af en begint, zoals in som mige klassieke toneelstukken, op het ogen blik waarop het conflict in het critieke stadium is getreden. Aan deze compositie danken wij vele snelle, puntige dialogen en een serie spannende taferelen, zoals ie-ui zitting van de raad van commissarissen, die effectrijk toneel zijn. Het is moeilijk te bepalen of zekere elementen uit de roman aan de werkelijkheid ontleend zijn. In elk geval maakt „Tous comptes faits'' de indruk van waarschijnlijkheid en heeit het de nauwkeurigheid van een veront rustende getuigenis. DAT LAATSTE kan niet zonder be perking gezegd worden van „Les jeux du prétoire". De schrijver heeft wel êen heel somber en ontgoochelend beeld gegevên van de volgens hem vrijwel algemene cor ruptie der magistratuur. Het is echte! moeilijk te aanvaarden dat. zoals de au teur wil doen geloven, de meeste rechters minder oordelen in overeenstemming nvt het recht, dan met de positie, de bekend heid en de invloed van de verdediger. Evenmin is het aan re nemen dat, in h?' algemeen, de advocaten zich minder he kommeren om schuld of onschuld van hun cliënt dan om de persoonlijke roem dié zij uit een sensationeel kunnen halen. Ook hier staan corrupte machtigen tegenover een integere jongere. Het decor en de ver schillende milieus zijn door de schrijver, die zelf lid van de Franse balie is geweest voed geobserveerd en weergegeven. Hef feit. dat de auteur het voorstelt alsof de leden der magistratuur zich vrijwel zonder uitzondering slechts door overwegingen van Dersoonlijke i.idelheid of persoonlijk voordeel laten leiden en daarbij nauwe lijks gehinderd worden door geweten of rechtsprincipes, schaadt de overtuigings kracht van het verhaalde. De indruk ven gewilde, zwartmakende eenzijdlghe'd wordt nog versterkt door t,e uitvoerige en overbodige vermelding van amoureuze avonturen, waarmee de satire is gekruld

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 14