De herdenking van de Slag in de Sont Het verklede heldendicht Twee „pockets" over film Fraai stamboek van „W illem" voor waarheden als koeien W.P.-boek van het jaar 1958 Erbij Driehonderd jaar geleden versloeg de Staatse vloot onder Wassenaer v. Obdam de Zweedse, waardoor de belegerde Deensehoofdstad werd ontzet en de handel in de Oostzee hersteld werd Wat mijzelf betreft ZATERDAG 8 NOVEMBER 1958 ..Ml PAGINA TWEE MÉ» IN DE DAGEN dat de Republiek der Verenigde Nederlanden de vrede van Westminster sloot, die aan de voor ons ongelukkig verlopen eerste Engelse oorlog op 15 april 1654 een einde maakte, deed in Zweden de jonge koningin Christina ait eigen beweging afstand van de troon. Deze werd toen bezet door haar neef Karei X Gustaaf, graaf van Palts-Zweibrücken, die na eerst orde in de verwarde binnenlandse toestanden te hebben gebracht, Polen aan viel. De reden daartoe was, dat de Poolse koning Johan II Casimir als laatste man lijke telg uit het geslacht Wasa, dat van 1523 tot 1654 over Zweden had geregeerd, aanspraak maakte op de Zweedse troon. Zonder veel moeite bezetten de Zweden het Poolse gebied, met Warschau, dwongen daarop de keurvorst van Brandenburg, door wiens gebied de Zweden waren ge trokken, tot het sluiten van een verdrag, waarbij hij vrije doortocht toestond. Daar door konden de Zweden ook voor Danzig verschijnen, destijds de korenschuur van het noorden. Het Nederlandse nandelsbe- lang in de Oostzeegebieden liet evenwel niet toe, dat de macht, van de Zweden daar al te groot ging worden en daarom werd een Hollandse vloot van meer dan veertig schepen onder luitenant-admiraal Jacob baron van Wassenaar, heer van Obdam, die op 22 september 1653 Maarten Har- pertsz. Tromp als opperbevelhebber was opgevolgd, hoewel als vlootvoogd volslagen onkundig, naar de Oostzee gezonden. Het gevolg van dit vlagvertoon was, dat de Zweedse koning de belegering van Danzig opgaf en er een verdrag te Elbing gesloten werd tussen Nederland en Zweden, waar- 1 de vrijheid van handel in de Oostzje werd hersteld en Danzig onzijdig werd vèrklaard. Voorlopig had de Republiek haar doel bereikt. Haar graanhandel was weer veilig gesteld. Daarop verklaarde, vooral door toedoen van onze gezant Coenraad van Beuningen, de Deense koning Frederik III in 1657 de oorlog aan Zweden, maar de Deense koning werd reeds in februari 1658 gedwongen -ie vrede van Roskilde te tekenen, waarbij hij Halland, Schonen, Blekingen en Bornholm alsmede de stad Drontheim aan de Zweden moest afstaan. Omdat Karei Gustaaf besloten was op nieuw Polen en Brandenburg aan te vallèn en hij Denemarken niet de gelegenheid wilde geven hem in de rug aan te vallen, verbrak hij in 1658 het vredesverdrag van Roskilde om eerst het laatstgenoemde land tot volledige onderwerping te orengen. In augustus begon hij de insluiting van Ko penhagen te land en van de zeezijde, maar de Denen verdedigden zich hardnekkig onder de bezielende leiding van hun ko ning, zodat alle aanvallen werden afge slagen. Wederom drong Amsterdam op het zenden van een vloot ter ondersteuning van de Denen aan. Johan de Witt, die be vreesd was voor erger verwikkelingen, omdat Zweden bevriend was met Frank rijk en Engeland, was hiertoe aanvankelijk niet bereid, maar hij gaf tenslotte toe toen de politieke verwarring in Engeland in grijpen van deze kant onwaarschijnlijk maakte en Frankrijk, dat geen vloot van enige omvang bezat, alleen niet zou kunnen ingrijpen. Driehonderd jaar geleden werd de Slag in de Sont geleverd. Om aan de herdenking daarvan deel te nemen heeft het Nederlandse smaldeel I op uitnodiging van de Deense marine van 28 okto ber tot 3 november een bezoek aan Kopenhagen gebracht. Ook de Zweedse marine was bij de plechtigheden vertegenwoordigd. De zeeslag had op 8 november 1658 plaats, maar wordt door de Denen volgens de destijds geldende tijdrekening steeds op 29 oktober herdacht. De reden daar voor kan men in het onderstaande artikel lezen. De bevelhebber der Nederlandse zeestrijdkrach ten en chef van de marinestaf, vice-admiraal H. H. L. Pröpper, kreeg een geschenk aangeboden als dankbetuiging voor de destijds verleende hulp: een stuk eikehout, afkomstig van het vlag- geschip van zijn voorganger Witte de With, dat tijdens de slag is gezonken. Het is versierd met een kanonskogel, afkomstig van het wrak, dat nog gelicht kan worden indien daarvoor de nodige financiën bijeen worden gebracht. Witte Comeliszoon de With, vice-admi raal van Holland en Westfriesland, die drie eeuwen geleden in d.e slag in de Sont het leven liet. IN OKTOBER 1658 vertrok een vloot van ruim zeventig schepen, vier branders en achtentwintig galjoten, bemand met vierduizend koppen, onder Jacob van Was- senaer naar het noorden. Op 8 november viel deze vloot de Zweedse bij Kronenburg in de Sont aan en versloeg die zo volledig, dat de Zweden de vereniging van de Ne derlandse vloot met de Deense niet konden verhinderen, waardoor Denemarken gered was. Na een gevecht van zes uur. waarin vice-admiraal Witte Corneliszoon de With uit Brielle (eens tafelbediende van Jan Pietersz. Coen) en vice-admiraal Pietor Florisz uit Hoorn het leven lieten, mo;sc de Zweedse vloot onder admiraal Karei DE COMPLETE UITGAVE van T. H. White's verhalen over koning Arthur on der de titel „The Once and Future King" is een van die voordelige aanbiedingen: vier romans voor één prijs. Drie ervan wa ren al vroeger gepubliceerd: The Sword in the Stone, The Queen of Air and Dark ness (die eerst: The Witch in the Wood heette) en The Ill-made Knight, waaraan thans: The Candle in the Wind is toege voegd. T. H. White geeft hier een vrij moedige bewerking in de Engelse smaak van de twintigste eeuw van de Arthurle- genden zoals die in de vijftiende eeuw ver dicht zijn in de Morte d'Arthur van Tho mas Malory, die een materiaal gebruik te dat grotendeels in de elfde eeuw ver zonnen was door een monnik, Geoffrey of Monmouth, voor zijn geschiedenis van de Britse koningen. De Engelse lezer zal het makkelijker hebben met dit boek dan de buitenlandse. De namen van de personages sluimeren waarschijnlijk ergens in zijn herinnering en hij wordt niet zo gauw uit het veld ge slagen door de verouderde woorden, waar mee de auteur af en toe koketteert. Aan het eind van het boek bijvoorbeeld geeft koning Arthur, kort voor zijn dood, aan de page Thomas uit Newbold Reveil de op dracht om de beginselen van de Taferonde uit te dragen: dat is pas goed te begrij pen als men weet dat Malory van New bold Reveil afkomstig was. Het geeft dan ook een mooie proeve van de chronologi sche vrijheden, die de auteur zich veroor looft: de ware koning Arthur, van wie niet meer bekend is dan dat hij vermoe delijk bestaan heeft, leefde in de vijfde of zesde eeuw en heeft tegen de Romeinen gevochten. De tijd van de handeling, voor zover er aan dit boek aan zoiets gedacht hoeft te worden, is de hele periode dei- middeleeuwen. De realiteit ervan is el ders, in de fantasie, de psychologie en de problemen van staatsordening. Om de technische moeilijkheden goed te maken zijn er lichtverteerbare aardighe den te over. In het eerste boek wordt The Wart, de aangenomen zoon van Sir Ector, die pas later zal blijken een koningskind te zijn, opgevoed door de tovenaar Mer- lijn, die zijn begrip van het leven verrijkt door hem van tijd tot tijd een dag of een nacht te laten doorbrengen in de huid van een dier. T. H. White maakt daar een goed gebruik van, door de ervaringen van de jongen als dier zowel grappig te laten zijn als parten van de menselijke natuur te la ten verduidelijken. Grappigheid is de eer ste kwaliteit van deze auteur. Hij vestigt daar zelf al de aandacht op in een stukje, dat hij voor de stofomslag geschreven heeft, redenerende dat de zware oude ma terie zonder komedie voor het hedendaag se publiek geen aantrekkingskracht zou hebben. Soms drijft hij de grappigheid zo ver bijvoorbeeld in het tweede boek met het verhaal van koning Pellinore, die le venslang een monster jaagt, waar hij al lang goede vrienden mee is geworden dat wij hem alleen nog met een vastge roeste glimlach kunnen lezen. Wanneer hij op zijn best is, doseert hij zijn grappig heid met meer gevoel voor afwisseling. De familiare stemming, die hij bij de lezer wekt tegenover zijn ridders, is al gauw ge heel ongedwongen. Wat de zware materie betreft, die dooi de grappen verteerbaar gemaakt moet worden: koning Arthur pacificeert het land dat onder het bewind van zijn voorouders geteisterd werd door roofzuchtige baron nen en hij organiseert te dien einde zijn ridders in de Tafelronde, die de hoogste beginselen van ridderlijkheid in ere houdt. Wanneer het land op orde gebracht is, wordt de Graal het object van een soort werkverschaffing voor de ridders, wier edele gezindheid hun anders slechts tot. last zou zijn, maar het helpt niet: de vreedzaamheid van alles ergert de eer- zuchtigen van de nieuwe generaties, die meer van het leven verlangen dan geluk in kleine kring en Arthur besluit zijn le ven met gedachten over de onmogelijk heid om de maatschappij ooit duurzaam t,ot aller voldoening te regelen. Behalve deze tragedie van de cultuur in het alge meen is er ook de persoonlijke tragedie van Arthur, die in zijn jeugd een zoon verwekt heeft bij een vrouw van wie hij pas later te weten kwam, dat zij zijn half zuster was. Deze zoon is Mordred, die de leider wordt van de partij der ontevre denen (een soort fascisten, aarzelt T. H. White niet ze te noemen). Deze voert het land naar een nieuwe wanorde. Zo wreekt zich bij Arthur niet anders dan bij Oedi pus de onwetens bedreven zondè, al wordt dat tragische motief hier belangrijk ver zacht. door de filosofie van de geschiede nis die ermee verwerkt is. Mordred verstoort de orde van het ko ninkrijk door het Arthur onmogelijk te maken langer de overspelige liefde van de beroemde ridder Lancelot en koningin Guenever te negeren. Aan hun driehoeks verhouding, die tientallen jaren in stand bleef dank zij de tact der deelnemenden, heeft de auteur zijn beste psychologische begrip besteed: Arthur die niet uit laf heid maar uit moed doet alsof hij het niet merkt, Lancelot die probeert met de ko ningin te breken wanneer hij meent dat zijn zondigheid zijn gevechtskracht aan tast, de koningin die weet dat Lancelot bij haar terug zal keren, nog voordat hij daai zelf aan gedacht heeft. In 't algemeen blijven zulke raffinemen- ten van de psychologische roman op de achtergrond. De verhalen van „The Once and Future King" zijn helder middeleeuws gekleurd, al heeft T. H. White de afbeel dingen geïroniseerd en gemoderniseerd. Zij zijn vaak heel mooi, soms inderdaad als kijkplaatjes, anders ook als ontroeren de of verbazende of lachwekkende geschie denissen. Als wij dit bij Collins in Londen verschenen werk typisch-Engels noemen, is dat een poging tot definitie die niet be paald een eer inhoudt, want het betekent tenslotte niet anders dan dat het beant woordt aan de eisen van het Engelse pu bliek op het ogenblik. Maar het verdient geëerd te worden als het beste typisch- Engelse werk dat men zich voor kan stel len: het standaard-typisch-Engelse werk. De verwachtingen, die de onverbeterlijke titels van de vier onderdelen wekken, wor den niet teleurgesteld S. M. Gustaaf, graaf van Wrangel, .vaarvan acnt schepen tot zinken werden gebracht, ter wijl er nog drie door de Hollanders wer den veroverd, retireren. Maar ook de Hol landers leden in deze slag gevoelige ver liezen. De „Brederode" het oude admi raalsschip, waarop Maarten Harpertsz. Tromp op 10 augustus 1653 in de slag bij Ter Heide dodelijk werd getroffen en waarop vice-admiraal Witte de With net bevel voerde ging na een Heldhaftige strijd, waarbij negenentachtig bemannings leden sneuvelden en zeventig gekwetst werden, verloren. Het wrak ligt thans nog op een paar honderd meter uit de Deense kust op een diepte van negen meter, zoals een onlangs gehouden onderzoek he a ft uitgewezen. JACOB VAN WASSENAER had Witte de With, die de oudste der vice-admiraal? van Holland was, het bevel over de voor hoede van twaalf schepen opgedragen. Pas op 29 oktober had hij zich bij Kaap Scha- gen bij de vloot van de luitenant-admiraal kunnen voegen, omdat hij op 9 september in hevig stormweer zware averij aan zijn schip had opgelopen, die eerst hersteld moest worden, zodat hij pas op 17 oktober uit Hellevoetssluis kon vertrekken met een sterk onbemand schip, aangezien de Ad miraliteit van de Maze te Rotterdam ge weigerd had hem behulpzaam te zijn bij de werving van matrozen. Nadat de commandant van de landings troepen hem aan een veertigtal soldaten ter versterking van zijn bemanning had geholpen, zeilde Witte de With, na enige dagen op een gunstige wind te hebben ge wacht, de vijand tegemoet. Het vuur van de beide forten Elseneur en Kroonenburg, waar koning Karei Gustaaf persoonlijk het eerste schot, loste, liet hij onbeantwoord. Hij wierp zich terstond op de vijandelij ire admiraal, maar Jacob van Wassenaer, van oordeel dat die eer volgens gebruik hem toekwam, legde zich eveneens langszij van het Zweedse vlaggeschip, dat. zich weldra uit de strijd moest terugtrekken en onder Kronburg aan de grond liep. De With wendde zich daarop tot de Zweedse vice-admiraal. Deze, bijgestaan door twee van zijn schepen, lag spoedig langszij van de Brederode, die er in slaag de een der Zweden in de lucht te laten springen en de ander t.e doen afdeinzen. Doch na enige uren vechten raakte hij op de kust van Seeland bij Snekkersten, twee mijl bezuiden Helsingöer, aan de grond. Een nieuw Zweeds schip mengde zich bo vendien in de strijd, terwijl Witte de With door geen van zijn eigen schepen werd ondersteund. Hoewel gewond door een kogel in zijn linkerdij heeft hij nog een uur doorgevochten. Een tweede schot, door zijn lende, deed hem machteloos neerstorten. Dodelijk gewond aan boord van het schip van de Zweedse vice-admiraal gebracht, die hem met alle mogelijke eer ontving, is Witte de With na een kwartier gestorven, kort nadat zijn schip in de golven was ver dwenen. DE VOORNSE boerenzoon Witte Cor- nelisz. de With, die als een uiterst lastig, naijverig, haatdragend en zelfs hardvoch tig man beschreven wordt, waardoor net hem vaak moeilijk was scheepsvolk aan te werven, is door zijn ontembare moed, zijn bekwaamheid als zeeman en als nooit overwonnen vechtadmiraal een van onze grootste vlootvoogden uit-de gouden eeuw geweest. Doch de beweringen, dat Witte de With zo onbemind was dat men gewei gerd heeft hem te hulp te komen, wordt duidelijk weerlegd door uitlatingen n brieven van de toenmalige kapiteins Aert van Nes en Johan de Liefde. Uit het onderzoek naar een klacht, door de luitenant-generaal ingediend, dat men hem en Witte de With in de slag aan hun lot had overgelaten, ook toen zij door twee of drie vijandelijke schepen tegelijk wer den aangevallen, blijkt dat aan opzet niet behoeft, te worden gedacht en dat eerder het gebrekkige overleg, de nauwte van de zeestraat, die goed manoeuvreren vrijwel onmogelijk maakte en de wanorde, waar mee de aanval geschiedde, het verklaar baar maken dat. alle eskaderverband ter stond was opgeheven en ieder schip op eigen gelegenheid zijn strijd moest strijden. Van Wassenaer van Obdam, die in de hitte van de strijd inderdaad heel weinig hulp had gekregen en als door een wonder werd gespaard, was daarover niet wèiViig verbolgen en Joost van den Vondel dichtte zijn „Staetwekker" op de ..lafheid van de zeekapiteins". Maar de admiraliteit van Amsterdam verwierp de beschuldiging. De luitenant-generaal kreeg het verwijt te horen verkeerde leiding te hebben ge geven. Een onverkwikkelijk geschil met. een politieke achtergrond, dat nog enige jaren bleef broeien. Het doel echter: Ko penhagen te ontzetten was bereikt, de Sont bleef open en de vaart op de Oostzee, :1e moeder van al onze negotie, waarmee jaar lijks een bedrag van meer dan drieëneen half miljoen werd verdiend, was ver zekerd. Nadat een bemiddelingspoging van Frankrijk en Engeland in mei 1659 in een bijeenkomst, bekend als het Concert van 's-Gravenhage, door Karei X Gustaaf was afgewezen, kwam de Republiek in 1659 in Denemarken nogmaals te hulp, toen Mi- chiel Adriaensz. de Ruyter op Funen landde en Nyborg veroverde. Kort daarop stierf koning Karei X en sloot Zweden met Polen en Denemarken vrede. De afloop van de strijd was een triomf voor de Nederlanden. wa,nt Zwedens over wicht in de Oostzee was gebroken, zonder dat wij met Engeland en Frankrijk in oor log waren geraakt. En onze vloot had haar reputatie, die in de eerste Engelse oorlog een flinke deuk had gekregen, schitterend hersteld. P. C. H. KORT NA ELKAAR zijn er twee „pockef-boekjes verschenen over aange legenheden betreffende de film. Bij Meu- lenhoff kwam „Vijftig jaar bioscoopfau teuil" uit, een reeks mémoires en over peinzingen van de filmcriticus L. J. Jor- daan. Wie Jordaan kent, weet dat hij niet te boek staat als een dogmaticus en dat hij dus geen banbliksems slingert naar het hoofd van al degenen, die het niet met hem eens zijn inzake zijn waardering voor ver schijnselen en verschijningen op het ter rein van de film. Wat Jordaan in „Vijftig jaar bioscoopfauteuil" te boek heeft ge steld is voor zijn persoon en opvattingen karakteristiek. Een welberedeneerde me ning, vrucht van een selectieve geest, wordt aan de lezers voorgehouden. Hij laat het iedereen vrij het er mee eens tc zijn of niet. Hij maakt zelfs de indruk, dat hij er niet zo op staat dat men zich aan zijn mening hecht. Het is veeleer of hij het plezieriger vindt om eens honderduit te praten en hij zich allang beloond acht, wanneer men achteraf van hem zegt, dat hij een aangenaam causeur is. Zeker is hij dat, al betreurt men het wel eens dat zijn persoon soms schuil gaat achter zijn bescheidenheid, zodat bij alle objectiviteit, welke hij als verteller betracht de opwin ding teloor gaat, die hem tot schrijven vroeger en nu bewogen moet heb ben. Ze is al verwerkt, ze is bezonken. Dat neemt niet weg, dat men in Jordaan nog altijd een strijder herkent, een rustige strijder, geen rustende. Het doet goed te zien dat hij a priori niet het aandeel ver werpt, dat de filmacteur heeft in het fil misch proces. Hij blijft altijd dicht bij het publiek staan, hij laat de film niet bij de filmkunst ophouden, hij probeert zijn waardering in redelijke normen vast te leggen. Zijn welverzorgde stijl is niet al leen schrijfstijl, het is ook levensstijl. Jor daan bekleedt tussen het vaak opgewon den gedoe der jongere critici een eerzame, geen eenzame positie. Hij is jong geble ven, een man met een open oog voor al wat er in de filmwereld omgaat. Zijn „pocket" bevestigt dat. DE TWEEDE UITGAVE, waaróp wij doe len, is in een reeks van Querido versche nen. Ze werd onder de titel „Film" ge schreven of moeten wij zeggen: samen gesteld door Emil Brumsteede: het is 'n naslagwerkje over de ontwikkeling van de film van voor de eerste vertoning door de gebroeders Lumière tot nu. Brumstee de heeft dus gezorgd voor een Nederlandse lexicon, dat voor wat feiten en data be treft, zeer betrouwbaar geacht mag wor den. Men vindt er de bekende en veel minder bekende werken in uit de film litteratuur. Wij juichen de verschijning van zo'n boekje toe. Er bestond nog geen documentatie in de Nederlandse taal, die zo'n volledigheid nastreeft. De lezers worden tegelijk op eenvoudige wijze op de hoogte gebracht van wat er zich in de film heeft afge speeld. De schrijver roert zijn pen vlot. Zijn gevolgtrekkingen en waarderingen doen wel eens aan als vluchtige notities, een tikje te gemakkelijk neergeschreven, maar de ingewijde lezer hoeft eigen in zichten nog niet te verwerpen op gezag van de auteur. Brumsteede wil kennelijk in de eerste plaats een betrouwbare gids zijn, die gefundeerd genoeg staat in zijn geloof om kitsch van kunst te onderschei den zonder naar het starre principiële te overdrijven. Zijn boekje leest prettig, men vindt er veel in wat men onmogelijk kon onthouden, men heeft er wat aan. P. W. Franse it T7 ONDER DE TITEL „Wat mijzelf betreft" zijn bij De Arbeiderspers te Am is sterdam negentien afleveringen verschenen van de door Willem Wittkampf S voor Het Parool verzorgde rubriek, waarin „Willem" zijn lezer telkens S een mens-in-zijn-beroep laat ontmoeten, een conducteur, een mij ten- kenner, een reisleider, een bokser, een toneeldecorrijder en vele anderen. „Willem" laat ze praten ,hoogdraven, zwetsen, peinzen en zit er namens ieder een bij. Hij laat de mensen in hun meest eigene eigenheid met of zonder onnozelheid, maar ze gelóven er in. En daar komen ze dan aan, met hun be- roepshart. op de tong. Voor en door Wittkampf krijgen de kleine ervaringen van de overgegeven en toegewijde werkers grote betekenis. Dan blijkt plotseling dat het zich zonder voorbehoud uitleveren aan een vak niet alleen de fijnste kneepjes ervan doet kennen, maar dat die kennis uitmondt in ervaringen, die het beroep evenzeer overtreffen als de beoefenaar ervan. MIDDEN IN EEN VERHAAL zegt de vakman onbewust een zinnetje, dat als een raket uit de vertelling opschiet. De lezer krijgt, een schok: hij heeft de geboorte meegemaakt van de waarheid als een koe, een treffer die waard is door een volk geschraagd te worden. Hij hoort niet alleen hoe die waarheid gezegd wordt en ook behoort te worden gezegd, hij ervaart het levend worden ervan. In de vaderlandse wei, waar de laatste jaren alleen de koe „Niet op rejagere Lena" graasrecht heeft verworven, staat een nieuw kalf. „Willem" heeft het gehaald. Het beroepsjasje van de geïnterviewde hangt over de stoel, de verste vakgeheimen worden betrekkelijk, alles wat er tot dat ogenblik gezegd is krijgt een andere ruimte, de vakervaring brengt haar gewicht op in een stamboekwaarheid, IN DE VERHALEN VAN WILLEM staan mensen in hun beroep, zijn ze meer dan vaklieden en zo wordt „wat mijzelf betreft" een „wat onszelf 5 betreft". Dat Wittkampf in al zijn verhalen die dimensievermeerdering bereikt is knap. Voor hem geldt de uitspraak van de acrobatenleraar uit een der verhalen: „Het moeilijkste van mijn nummer merkt het publiek 'niet eens". En de volgende ook: „Toen was de zaak weer rond en kon ik van voren af aan beginnen". Hopelijk gaat voor hem de uitspraak van de boks manager niet op: „Een bokser wordt kapot gemaakt in zijn laatste drie ronden, nooit eerder". De taal van de door Willem geïnterviewden is zo eensluidend dat de praat op de flap over „bandrecorder" en „authentieke monologen" onder de uitspraak in het stukje „Ongelijk hebben" gerangschikt mag worden: „Ik liep trouwens al zo lang te proberen reclame te verkopen, dat ik er in was gaan geloven". Wittkampf heeft de interviews naar zijn hand gezet wat de stijl ervan betreft en dat is een goed recht dat niet levend hoeft te worden begraven op de boekomslag. De uitspraak van vader Vrolijk (op pagina 27) is hier zeer toepasselijk: „Aan elk idee hoort een haakje waardoor het bruik baar wordt": ALS MEN DE INTERVIEWS zo bij elkaar ziet staan, begint men tè ont- dekken wat dat haakje is, krijgt men gevoel voor de methodiek van de rubriek. De vraag doet zich dan voor of dat geen bezwaar is, zoals men vooral tegenwoordig ook bezwaar hoort maken tegen het bundelen van dagbladcartoons, cursiefjes, de onzakelijke kolommen, de pretrubrieken, de strips enzovoorts. Deze tegenstand is dan meestal gebaseerd op de bescheiden gedachte, dat wat voor een dagblad is gemaakt het lot van dat blad behoort te delen, dat is: met de dag te verdwijnen. Men bedoelt eigenlijk: komt de lezer bij die bundelingen niet het nieuws, kunst, sport, financiën enzovoorts tekort. Dit zal wel gelden voor een deel van de stukjes en tekeningen, die rechtstreeks met het nieuws samenhangen, maar het „tekort aan de rest van de dag" weegt toch niet altijd zwaar men denke maar eens aan prenten van Albert Hahn en Braakensiek. Maar wat de indirect met, het nieuws samenhangende ru brieken betreft, zoals die van Wittkampf, geldt de uitspraak van Van Duin kerken, gedaan op het journalistencongres in Aken, 2 april 1954: „Wij vergissen ons in onze dag wanneer wij zijn voorbijgaande feiten vaststellen, want. ons ontgaat dan juist hun vastheid". Die vastheid kan zich söms voordoen bij bun deling van rechtstreeks met het nieuws samenhangende rubrieken. De andere de „indirecte" brengen die vastheid juist naar voren door de constante relatie, die zij meestal als tegenwicht met „de dag" onderhouden. Zij rea geren op het nieuws zoals de lezers zelf, die er midden in leven maar er zelden persoonlijk bij betrokken zijn. De vastheid van het nieuws is dat het de tijd is waarin wij leven. De niet-actüele krantestukken houden voor het nieuws het jaagpad open naar „onze tijd". Zij staan in dezelfde verhouding tot het nieuws als de lezers, die door de berichten wel worden getroffen, maar niet van huö gewoonte worden afgebracht dm op tijd het twaalfuurtje te nuttigen. In het vaste karakter van dé nevënstukjes vindt de mens zichzelf terug. H DIE VASTHEID VAN DE ONRUST, die meerwaarde van het nieuws, ken- merkt de stukken van Wittkampf. Zijn interviews maken onze „waarheid B als een koe" onze vaste relatie tot het zich dagelijks wijzigende voelbaar op menselijke wijze. En dat is belangrijk nu er „Kind verdronken" staat in de krant, waar nog maar vijftig Jaar geleden stond „Ai-me kleine" of „Zakkenroller betrapt" waar vroeger stond: „Ook niet fraai". Dat men dit nog sterker ervaart nu men Wittkampfs stukken achter elkaar kan lezen, moge reden zijn voor nóg meer bundelingen met nóg meer ernst uitgegeven. „Wat mijzelf betreft" is dan ook de beste titel die Wittkampf had kunnen kiezen. Deze geldt namelijk voor hemzelf, de geïnterviewden ende lezer. Ton Neelissen HET Boek van het Jaar van de Winkler Prins Stichting, uitgave Elsevier, Amsterdam/Brussel, wordt met de achtste verschijning een goede bekende, die een vaste vorm heeft gevonden en die in opzet weinig ver andert. De verkapte re clame, die de vorige uit gave ontsierde, is gelukkig verdwenen. Nieuw zijn de rubrieken voor techniek van radio en televisie, ap paratuur voor mechanische weergeving van muziek en nieuwe woorden in onze taal, die gelukkig niet volledig is en waarbij wij de hoop uitspreken dat zij niet is bedoeld als een aan beveling om nog meer vreemde woorden burger recht in onze taal te ver lenen, zonder ernstig te onderzoeken of er geen Ne derlandse benaming denk baar is. De uitvinding van het woord „ijzeren gordijn" wordt aan Churchill toe geschreven. Dit is niet juist. De uitdrukking be stond al voordat Churchill haar ingang deed vinden in het spraakgebruik. Een opvallend artikel verschijnt onder het tref woord Diplomatie, Episto- laire brief, waarmee Boel- ganin's persoonlijke brief wisseling met andere re geringshoofden wordt aan geduid en waarin deze nieuwe staatkundige vorm een uiting van de virili teit der Sovjet-diplomatie wordt genoemd. Dr. Drees heeft, ter illustratie in fas- cimile, een van deze brie ven afgestaan. Voortreffe lijke artikelen met foto's en/of tekeningen zijn ge wijd aan het Internationale Geofysische Jaar. de kunst manen, de raketten en de wereldtentoonstelling. Het past ons tenslotte te ver melden dat het kaartje ,.ruimteli,jke ordening" dat wij in ons speciale nummer Wonen en Winke len van 8 oktober per abuis zonder bronvermel ding afdrukten aan dit jaarboek werd ontleend.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 14