De herdenking van de Slag in de Sont
Het verklede heldendicht
Twee „pockets" over film
Fraai stamboek van „W illem"
voor waarheden als koeien
W.P.-boek van het jaar 1958
Erbij
Driehonderd jaar geleden
versloeg de Staatse vloot
onder Wassenaer v. Obdam
de Zweedse, waardoor de
belegerde Deensehoofdstad
werd ontzet en de handel
in de Oostzee hersteld werd
Wat mijzelf betreft
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1958
..Ml
PAGINA TWEE
MÉ»
IN DE DAGEN dat de Republiek der
Verenigde Nederlanden de vrede van
Westminster sloot, die aan de voor ons
ongelukkig verlopen eerste Engelse oorlog
op 15 april 1654 een einde maakte, deed
in Zweden de jonge koningin Christina ait
eigen beweging afstand van de troon. Deze
werd toen bezet door haar neef Karei X
Gustaaf, graaf van Palts-Zweibrücken, die
na eerst orde in de verwarde binnenlandse
toestanden te hebben gebracht, Polen aan
viel. De reden daartoe was, dat de Poolse
koning Johan II Casimir als laatste man
lijke telg uit het geslacht Wasa, dat van
1523 tot 1654 over Zweden had geregeerd,
aanspraak maakte op de Zweedse troon.
Zonder veel moeite bezetten de Zweden
het Poolse gebied, met Warschau, dwongen
daarop de keurvorst van Brandenburg,
door wiens gebied de Zweden waren ge
trokken, tot het sluiten van een verdrag,
waarbij hij vrije doortocht toestond. Daar
door konden de Zweden ook voor Danzig
verschijnen, destijds de korenschuur van
het noorden. Het Nederlandse nandelsbe-
lang in de Oostzeegebieden liet evenwel
niet toe, dat de macht, van de Zweden daar
al te groot ging worden en daarom werd
een Hollandse vloot van meer dan veertig
schepen onder luitenant-admiraal Jacob
baron van Wassenaar, heer van Obdam,
die op 22 september 1653 Maarten Har-
pertsz. Tromp als opperbevelhebber was
opgevolgd, hoewel als vlootvoogd volslagen
onkundig, naar de Oostzee gezonden. Het
gevolg van dit vlagvertoon was, dat de
Zweedse koning de belegering van Danzig
opgaf en er een verdrag te Elbing gesloten
werd tussen Nederland en Zweden, waar-
1 de vrijheid van handel in de Oostzje
werd hersteld en Danzig onzijdig werd
vèrklaard. Voorlopig had de Republiek
haar doel bereikt. Haar graanhandel was
weer veilig gesteld.
Daarop verklaarde, vooral door toedoen
van onze gezant Coenraad van Beuningen,
de Deense koning Frederik III in 1657 de
oorlog aan Zweden, maar de Deense koning
werd reeds in februari 1658 gedwongen -ie
vrede van Roskilde te tekenen, waarbij hij
Halland, Schonen, Blekingen en Bornholm
alsmede de stad Drontheim aan de Zweden
moest afstaan.
Omdat Karei Gustaaf besloten was op
nieuw Polen en Brandenburg aan te vallèn
en hij Denemarken niet de gelegenheid
wilde geven hem in de rug aan te vallen,
verbrak hij in 1658 het vredesverdrag van
Roskilde om eerst het laatstgenoemde land
tot volledige onderwerping te orengen. In
augustus begon hij de insluiting van Ko
penhagen te land en van de zeezijde, maar
de Denen verdedigden zich hardnekkig
onder de bezielende leiding van hun ko
ning, zodat alle aanvallen werden afge
slagen. Wederom drong Amsterdam op het
zenden van een vloot ter ondersteuning
van de Denen aan. Johan de Witt, die be
vreesd was voor erger verwikkelingen,
omdat Zweden bevriend was met Frank
rijk en Engeland, was hiertoe aanvankelijk
niet bereid, maar hij gaf tenslotte toe toen
de politieke verwarring in Engeland in
grijpen van deze kant onwaarschijnlijk
maakte en Frankrijk, dat geen vloot van
enige omvang bezat, alleen niet zou kunnen
ingrijpen.
Driehonderd jaar geleden werd de Slag in de
Sont geleverd. Om aan de herdenking daarvan
deel te nemen heeft het Nederlandse smaldeel I
op uitnodiging van de Deense marine van 28 okto
ber tot 3 november een bezoek aan Kopenhagen
gebracht. Ook de Zweedse marine was bij de
plechtigheden vertegenwoordigd. De zeeslag had
op 8 november 1658 plaats, maar wordt door de
Denen volgens de destijds geldende tijdrekening
steeds op 29 oktober herdacht. De reden daar
voor kan men in het onderstaande artikel lezen.
De bevelhebber der Nederlandse zeestrijdkrach
ten en chef van de marinestaf, vice-admiraal
H. H. L. Pröpper, kreeg een geschenk aangeboden
als dankbetuiging voor de destijds verleende
hulp: een stuk eikehout, afkomstig van het vlag-
geschip van zijn voorganger Witte de With, dat
tijdens de slag is gezonken. Het is versierd met
een kanonskogel, afkomstig van het wrak, dat nog
gelicht kan worden indien daarvoor de nodige
financiën bijeen worden gebracht.
Witte Comeliszoon de With, vice-admi
raal van Holland en Westfriesland, die
drie eeuwen geleden in d.e slag in de
Sont het leven liet.
IN OKTOBER 1658 vertrok een vloot
van ruim zeventig schepen, vier branders
en achtentwintig galjoten, bemand met
vierduizend koppen, onder Jacob van Was-
senaer naar het noorden. Op 8 november
viel deze vloot de Zweedse bij Kronenburg
in de Sont aan en versloeg die zo volledig,
dat de Zweden de vereniging van de Ne
derlandse vloot met de Deense niet konden
verhinderen, waardoor Denemarken gered
was. Na een gevecht van zes uur. waarin
vice-admiraal Witte Corneliszoon de With
uit Brielle (eens tafelbediende van Jan
Pietersz. Coen) en vice-admiraal Pietor
Florisz uit Hoorn het leven lieten, mo;sc
de Zweedse vloot onder admiraal Karei
DE COMPLETE UITGAVE van T. H.
White's verhalen over koning Arthur on
der de titel „The Once and Future King"
is een van die voordelige aanbiedingen:
vier romans voor één prijs. Drie ervan wa
ren al vroeger gepubliceerd: The Sword
in the Stone, The Queen of Air and Dark
ness (die eerst: The Witch in the Wood
heette) en The Ill-made Knight, waaraan
thans: The Candle in the Wind is toege
voegd. T. H. White geeft hier een vrij
moedige bewerking in de Engelse smaak
van de twintigste eeuw van de Arthurle-
genden zoals die in de vijftiende eeuw ver
dicht zijn in de Morte d'Arthur van Tho
mas Malory, die een materiaal gebruik
te dat grotendeels in de elfde eeuw ver
zonnen was door een monnik, Geoffrey of
Monmouth, voor zijn geschiedenis van de
Britse koningen.
De Engelse lezer zal het makkelijker
hebben met dit boek dan de buitenlandse.
De namen van de personages sluimeren
waarschijnlijk ergens in zijn herinnering
en hij wordt niet zo gauw uit het veld ge
slagen door de verouderde woorden, waar
mee de auteur af en toe koketteert. Aan
het eind van het boek bijvoorbeeld geeft
koning Arthur, kort voor zijn dood, aan de
page Thomas uit Newbold Reveil de op
dracht om de beginselen van de Taferonde
uit te dragen: dat is pas goed te begrij
pen als men weet dat Malory van New
bold Reveil afkomstig was. Het geeft dan
ook een mooie proeve van de chronologi
sche vrijheden, die de auteur zich veroor
looft: de ware koning Arthur, van wie
niet meer bekend is dan dat hij vermoe
delijk bestaan heeft, leefde in de vijfde of
zesde eeuw en heeft tegen de Romeinen
gevochten. De tijd van de handeling, voor
zover er aan dit boek aan zoiets gedacht
hoeft te worden, is de hele periode dei-
middeleeuwen. De realiteit ervan is el
ders, in de fantasie, de psychologie en de
problemen van staatsordening.
Om de technische moeilijkheden goed te
maken zijn er lichtverteerbare aardighe
den te over. In het eerste boek wordt The
Wart, de aangenomen zoon van Sir Ector,
die pas later zal blijken een koningskind
te zijn, opgevoed door de tovenaar Mer-
lijn, die zijn begrip van het leven verrijkt
door hem van tijd tot tijd een dag of een
nacht te laten doorbrengen in de huid van
een dier. T. H. White maakt daar een goed
gebruik van, door de ervaringen van de
jongen als dier zowel grappig te laten zijn
als parten van de menselijke natuur te la
ten verduidelijken. Grappigheid is de eer
ste kwaliteit van deze auteur. Hij vestigt
daar zelf al de aandacht op in een stukje,
dat hij voor de stofomslag geschreven
heeft, redenerende dat de zware oude ma
terie zonder komedie voor het hedendaag
se publiek geen aantrekkingskracht zou
hebben. Soms drijft hij de grappigheid zo
ver bijvoorbeeld in het tweede boek met
het verhaal van koning Pellinore, die le
venslang een monster jaagt, waar hij al
lang goede vrienden mee is geworden
dat wij hem alleen nog met een vastge
roeste glimlach kunnen lezen. Wanneer hij
op zijn best is, doseert hij zijn grappig
heid met meer gevoel voor afwisseling. De
familiare stemming, die hij bij de lezer
wekt tegenover zijn ridders, is al gauw ge
heel ongedwongen.
Wat de zware materie betreft, die dooi
de grappen verteerbaar gemaakt moet
worden: koning Arthur pacificeert het land
dat onder het bewind van zijn voorouders
geteisterd werd door roofzuchtige baron
nen en hij organiseert te dien einde zijn
ridders in de Tafelronde, die de hoogste
beginselen van ridderlijkheid in ere houdt.
Wanneer het land op orde gebracht is,
wordt de Graal het object van een soort
werkverschaffing voor de ridders, wier
edele gezindheid hun anders slechts tot.
last zou zijn, maar het helpt niet: de
vreedzaamheid van alles ergert de eer-
zuchtigen van de nieuwe generaties, die
meer van het leven verlangen dan geluk
in kleine kring en Arthur besluit zijn le
ven met gedachten over de onmogelijk
heid om de maatschappij ooit duurzaam
t,ot aller voldoening te regelen. Behalve
deze tragedie van de cultuur in het alge
meen is er ook de persoonlijke tragedie
van Arthur, die in zijn jeugd een zoon
verwekt heeft bij een vrouw van wie hij
pas later te weten kwam, dat zij zijn half
zuster was. Deze zoon is Mordred, die de
leider wordt van de partij der ontevre
denen (een soort fascisten, aarzelt T. H.
White niet ze te noemen). Deze voert het
land naar een nieuwe wanorde. Zo wreekt
zich bij Arthur niet anders dan bij Oedi
pus de onwetens bedreven zondè, al wordt
dat tragische motief hier belangrijk ver
zacht. door de filosofie van de geschiede
nis die ermee verwerkt is.
Mordred verstoort de orde van het ko
ninkrijk door het Arthur onmogelijk te
maken langer de overspelige liefde van
de beroemde ridder Lancelot en koningin
Guenever te negeren. Aan hun driehoeks
verhouding, die tientallen jaren in stand
bleef dank zij de tact der deelnemenden,
heeft de auteur zijn beste psychologische
begrip besteed: Arthur die niet uit laf
heid maar uit moed doet alsof hij het niet
merkt, Lancelot die probeert met de ko
ningin te breken wanneer hij meent dat
zijn zondigheid zijn gevechtskracht aan
tast, de koningin die weet dat Lancelot bij
haar terug zal keren, nog voordat hij daai
zelf aan gedacht heeft.
In 't algemeen blijven zulke raffinemen-
ten van de psychologische roman op de
achtergrond. De verhalen van „The Once
and Future King" zijn helder middeleeuws
gekleurd, al heeft T. H. White de afbeel
dingen geïroniseerd en gemoderniseerd.
Zij zijn vaak heel mooi, soms inderdaad
als kijkplaatjes, anders ook als ontroeren
de of verbazende of lachwekkende geschie
denissen. Als wij dit bij Collins in Londen
verschenen werk typisch-Engels noemen,
is dat een poging tot definitie die niet be
paald een eer inhoudt, want het betekent
tenslotte niet anders dan dat het beant
woordt aan de eisen van het Engelse pu
bliek op het ogenblik. Maar het verdient
geëerd te worden als het beste typisch-
Engelse werk dat men zich voor kan stel
len: het standaard-typisch-Engelse werk.
De verwachtingen, die de onverbeterlijke
titels van de vier onderdelen wekken, wor
den niet teleurgesteld
S. M.
Gustaaf, graaf van Wrangel, .vaarvan acnt
schepen tot zinken werden gebracht, ter
wijl er nog drie door de Hollanders wer
den veroverd, retireren. Maar ook de Hol
landers leden in deze slag gevoelige ver
liezen. De „Brederode" het oude admi
raalsschip, waarop Maarten Harpertsz.
Tromp op 10 augustus 1653 in de slag bij
Ter Heide dodelijk werd getroffen en
waarop vice-admiraal Witte de With net
bevel voerde ging na een Heldhaftige
strijd, waarbij negenentachtig bemannings
leden sneuvelden en zeventig gekwetst
werden, verloren. Het wrak ligt thans nog
op een paar honderd meter uit de Deense
kust op een diepte van negen meter, zoals
een onlangs gehouden onderzoek he a ft
uitgewezen.
JACOB VAN WASSENAER had Witte
de With, die de oudste der vice-admiraal?
van Holland was, het bevel over de voor
hoede van twaalf schepen opgedragen. Pas
op 29 oktober had hij zich bij Kaap Scha-
gen bij de vloot van de luitenant-admiraal
kunnen voegen, omdat hij op 9 september
in hevig stormweer zware averij aan zijn
schip had opgelopen, die eerst hersteld
moest worden, zodat hij pas op 17 oktober
uit Hellevoetssluis kon vertrekken met een
sterk onbemand schip, aangezien de Ad
miraliteit van de Maze te Rotterdam ge
weigerd had hem behulpzaam te zijn bij
de werving van matrozen.
Nadat de commandant van de landings
troepen hem aan een veertigtal soldaten
ter versterking van zijn bemanning had
geholpen, zeilde Witte de With, na enige
dagen op een gunstige wind te hebben ge
wacht, de vijand tegemoet. Het vuur van
de beide forten Elseneur en Kroonenburg,
waar koning Karei Gustaaf persoonlijk het
eerste schot, loste, liet hij onbeantwoord.
Hij wierp zich terstond op de vijandelij ire
admiraal, maar Jacob van Wassenaer, van
oordeel dat die eer volgens gebruik hem
toekwam, legde zich eveneens langszij van
het Zweedse vlaggeschip, dat. zich weldra
uit de strijd moest terugtrekken en onder
Kronburg aan de grond liep.
De With wendde zich daarop tot de
Zweedse vice-admiraal. Deze, bijgestaan
door twee van zijn schepen, lag spoedig
langszij van de Brederode, die er in slaag
de een der Zweden in de lucht te laten
springen en de ander t.e doen afdeinzen.
Doch na enige uren vechten raakte hij op
de kust van Seeland bij Snekkersten, twee
mijl bezuiden Helsingöer, aan de grond.
Een nieuw Zweeds schip mengde zich bo
vendien in de strijd, terwijl Witte de With
door geen van zijn eigen schepen werd
ondersteund. Hoewel gewond door een
kogel in zijn linkerdij heeft hij nog een uur
doorgevochten. Een tweede schot, door zijn
lende, deed hem machteloos neerstorten.
Dodelijk gewond aan boord van het schip
van de Zweedse vice-admiraal gebracht,
die hem met alle mogelijke eer ontving, is
Witte de With na een kwartier gestorven,
kort nadat zijn schip in de golven was ver
dwenen.
DE VOORNSE boerenzoon Witte Cor-
nelisz. de With, die als een uiterst lastig,
naijverig, haatdragend en zelfs hardvoch
tig man beschreven wordt, waardoor net
hem vaak moeilijk was scheepsvolk aan
te werven, is door zijn ontembare moed,
zijn bekwaamheid als zeeman en als nooit
overwonnen vechtadmiraal een van onze
grootste vlootvoogden uit-de gouden eeuw
geweest. Doch de beweringen, dat Witte
de With zo onbemind was dat men gewei
gerd heeft hem te hulp te komen, wordt
duidelijk weerlegd door uitlatingen n
brieven van de toenmalige kapiteins Aert
van Nes en Johan de Liefde.
Uit het onderzoek naar een klacht, door
de luitenant-generaal ingediend, dat men
hem en Witte de With in de slag aan hun
lot had overgelaten, ook toen zij door twee
of drie vijandelijke schepen tegelijk wer
den aangevallen, blijkt dat aan opzet niet
behoeft, te worden gedacht en dat eerder
het gebrekkige overleg, de nauwte van de
zeestraat, die goed manoeuvreren vrijwel
onmogelijk maakte en de wanorde, waar
mee de aanval geschiedde, het verklaar
baar maken dat. alle eskaderverband ter
stond was opgeheven en ieder schip op
eigen gelegenheid zijn strijd moest strijden.
Van Wassenaer van Obdam, die in de
hitte van de strijd inderdaad heel weinig
hulp had gekregen en als door een wonder
werd gespaard, was daarover niet wèiViig
verbolgen en Joost van den Vondel dichtte
zijn „Staetwekker" op de ..lafheid van de
zeekapiteins". Maar de admiraliteit van
Amsterdam verwierp de beschuldiging. De
luitenant-generaal kreeg het verwijt te
horen verkeerde leiding te hebben ge
geven. Een onverkwikkelijk geschil met.
een politieke achtergrond, dat nog enige
jaren bleef broeien. Het doel echter: Ko
penhagen te ontzetten was bereikt, de Sont
bleef open en de vaart op de Oostzee, :1e
moeder van al onze negotie, waarmee jaar
lijks een bedrag van meer dan drieëneen
half miljoen werd verdiend, was ver
zekerd.
Nadat een bemiddelingspoging van
Frankrijk en Engeland in mei 1659 in een
bijeenkomst, bekend als het Concert van
's-Gravenhage, door Karei X Gustaaf was
afgewezen, kwam de Republiek in 1659 in
Denemarken nogmaals te hulp, toen Mi-
chiel Adriaensz. de Ruyter op Funen
landde en Nyborg veroverde. Kort daarop
stierf koning Karei X en sloot Zweden met
Polen en Denemarken vrede.
De afloop van de strijd was een triomf
voor de Nederlanden. wa,nt Zwedens over
wicht in de Oostzee was gebroken, zonder
dat wij met Engeland en Frankrijk in oor
log waren geraakt. En onze vloot had haar
reputatie, die in de eerste Engelse oorlog
een flinke deuk had gekregen, schitterend
hersteld.
P. C. H.
KORT NA ELKAAR zijn er twee
„pockef-boekjes verschenen over aange
legenheden betreffende de film. Bij Meu-
lenhoff kwam „Vijftig jaar bioscoopfau
teuil" uit, een reeks mémoires en over
peinzingen van de filmcriticus L. J. Jor-
daan.
Wie Jordaan kent, weet dat hij niet te
boek staat als een dogmaticus en dat hij
dus geen banbliksems slingert naar het
hoofd van al degenen, die het niet met hem
eens zijn inzake zijn waardering voor ver
schijnselen en verschijningen op het ter
rein van de film. Wat Jordaan in „Vijftig
jaar bioscoopfauteuil" te boek heeft ge
steld is voor zijn persoon en opvattingen
karakteristiek. Een welberedeneerde me
ning, vrucht van een selectieve geest,
wordt aan de lezers voorgehouden. Hij
laat het iedereen vrij het er mee eens tc
zijn of niet. Hij maakt zelfs de indruk, dat
hij er niet zo op staat dat men zich aan
zijn mening hecht. Het is veeleer of hij
het plezieriger vindt om eens honderduit
te praten en hij zich allang beloond acht,
wanneer men achteraf van hem zegt, dat
hij een aangenaam causeur is. Zeker is
hij dat, al betreurt men het wel eens dat
zijn persoon soms schuil gaat achter zijn
bescheidenheid, zodat bij alle objectiviteit,
welke hij als verteller betracht de opwin
ding teloor gaat, die hem tot schrijven
vroeger en nu bewogen moet heb
ben. Ze is al verwerkt, ze is bezonken. Dat
neemt niet weg, dat men in Jordaan nog
altijd een strijder herkent, een rustige
strijder, geen rustende. Het doet goed te
zien dat hij a priori niet het aandeel ver
werpt, dat de filmacteur heeft in het fil
misch proces. Hij blijft altijd dicht bij het
publiek staan, hij laat de film niet bij de
filmkunst ophouden, hij probeert zijn
waardering in redelijke normen vast te
leggen. Zijn welverzorgde stijl is niet al
leen schrijfstijl, het is ook levensstijl. Jor
daan bekleedt tussen het vaak opgewon
den gedoe der jongere critici een eerzame,
geen eenzame positie. Hij is jong geble
ven, een man met een open oog voor al
wat er in de filmwereld omgaat. Zijn
„pocket" bevestigt dat.
DE TWEEDE UITGAVE, waaróp wij doe
len, is in een reeks van Querido versche
nen. Ze werd onder de titel „Film" ge
schreven of moeten wij zeggen: samen
gesteld door Emil Brumsteede: het is
'n naslagwerkje over de ontwikkeling van
de film van voor de eerste vertoning door
de gebroeders Lumière tot nu. Brumstee
de heeft dus gezorgd voor een Nederlandse
lexicon, dat voor wat feiten en data be
treft, zeer betrouwbaar geacht mag wor
den. Men vindt er de bekende en veel
minder bekende werken in uit de film
litteratuur. Wij juichen de verschijning
van zo'n boekje toe.
Er bestond nog geen documentatie in de
Nederlandse taal, die zo'n volledigheid
nastreeft. De lezers worden tegelijk op
eenvoudige wijze op de hoogte gebracht
van wat er zich in de film heeft afge
speeld. De schrijver roert zijn pen vlot. Zijn
gevolgtrekkingen en waarderingen doen
wel eens aan als vluchtige notities, een
tikje te gemakkelijk neergeschreven,
maar de ingewijde lezer hoeft eigen in
zichten nog niet te verwerpen op gezag
van de auteur. Brumsteede wil kennelijk
in de eerste plaats een betrouwbare gids
zijn, die gefundeerd genoeg staat in zijn
geloof om kitsch van kunst te onderschei
den zonder naar het starre principiële te
overdrijven. Zijn boekje leest prettig, men
vindt er veel in wat men onmogelijk kon
onthouden, men heeft er wat aan.
P. W. Franse
it
T7
ONDER DE TITEL „Wat mijzelf betreft" zijn bij De Arbeiderspers te Am
is sterdam negentien afleveringen verschenen van de door Willem Wittkampf
S voor Het Parool verzorgde rubriek, waarin „Willem" zijn lezer telkens
S een mens-in-zijn-beroep laat ontmoeten, een conducteur, een mij ten-
kenner, een reisleider, een bokser, een toneeldecorrijder en vele anderen.
„Willem" laat ze praten ,hoogdraven, zwetsen, peinzen en zit er namens ieder
een bij. Hij laat de mensen in hun meest eigene eigenheid met of zonder
onnozelheid, maar ze gelóven er in. En daar komen ze dan aan, met hun be-
roepshart. op de tong. Voor en door Wittkampf krijgen de kleine ervaringen van
de overgegeven en toegewijde werkers grote betekenis. Dan blijkt plotseling
dat het zich zonder voorbehoud uitleveren aan een vak niet alleen de fijnste
kneepjes ervan doet kennen, maar dat die kennis uitmondt in ervaringen, die
het beroep evenzeer overtreffen als de beoefenaar ervan.
MIDDEN IN EEN VERHAAL zegt de vakman onbewust een zinnetje, dat
als een raket uit de vertelling opschiet. De lezer krijgt, een schok: hij heeft
de geboorte meegemaakt van de waarheid als een koe, een treffer die
waard is door een volk geschraagd te worden. Hij hoort niet alleen hoe
die waarheid gezegd wordt en ook behoort te worden gezegd, hij ervaart
het levend worden ervan. In de vaderlandse wei, waar de laatste jaren alleen
de koe „Niet op rejagere Lena" graasrecht heeft verworven, staat een nieuw
kalf. „Willem" heeft het gehaald. Het beroepsjasje van de geïnterviewde hangt
over de stoel, de verste vakgeheimen worden betrekkelijk, alles wat er tot dat
ogenblik gezegd is krijgt een andere ruimte, de vakervaring brengt haar
gewicht op in een stamboekwaarheid,
IN DE VERHALEN VAN WILLEM staan mensen in hun beroep, zijn ze
meer dan vaklieden en zo wordt „wat mijzelf betreft" een „wat onszelf
5 betreft". Dat Wittkampf in al zijn verhalen die dimensievermeerdering
bereikt is knap. Voor hem geldt de uitspraak van de acrobatenleraar uit
een der verhalen: „Het moeilijkste van mijn nummer merkt het publiek
'niet eens". En de volgende ook: „Toen was de zaak weer rond en kon ik van
voren af aan beginnen". Hopelijk gaat voor hem de uitspraak van de boks
manager niet op: „Een bokser wordt kapot gemaakt in zijn laatste drie ronden,
nooit eerder". De taal van de door Willem geïnterviewden is zo eensluidend
dat de praat op de flap over „bandrecorder" en „authentieke monologen" onder
de uitspraak in het stukje „Ongelijk hebben" gerangschikt mag worden: „Ik
liep trouwens al zo lang te proberen reclame te verkopen, dat ik er in was
gaan geloven". Wittkampf heeft de interviews naar zijn hand gezet wat de
stijl ervan betreft en dat is een goed recht dat niet levend hoeft te worden
begraven op de boekomslag. De uitspraak van vader Vrolijk (op pagina 27) is
hier zeer toepasselijk: „Aan elk idee hoort een haakje waardoor het bruik
baar wordt":
ALS MEN DE INTERVIEWS zo bij elkaar ziet staan, begint men tè ont-
dekken wat dat haakje is, krijgt men gevoel voor de methodiek van de
rubriek. De vraag doet zich dan voor of dat geen bezwaar is, zoals men
vooral tegenwoordig ook bezwaar hoort maken tegen het bundelen van
dagbladcartoons, cursiefjes, de onzakelijke kolommen, de pretrubrieken, de
strips enzovoorts. Deze tegenstand is dan meestal gebaseerd op de bescheiden
gedachte, dat wat voor een dagblad is gemaakt het lot van dat blad behoort te
delen, dat is: met de dag te verdwijnen. Men bedoelt eigenlijk: komt de lezer
bij die bundelingen niet het nieuws, kunst, sport, financiën enzovoorts tekort.
Dit zal wel gelden voor een deel van de stukjes en tekeningen, die rechtstreeks
met het nieuws samenhangen, maar het „tekort aan de rest van de dag" weegt
toch niet altijd zwaar men denke maar eens aan prenten van Albert Hahn
en Braakensiek. Maar wat de indirect met, het nieuws samenhangende ru
brieken betreft, zoals die van Wittkampf, geldt de uitspraak van Van Duin
kerken, gedaan op het journalistencongres in Aken, 2 april 1954: „Wij vergissen
ons in onze dag wanneer wij zijn voorbijgaande feiten vaststellen, want. ons
ontgaat dan juist hun vastheid". Die vastheid kan zich söms voordoen bij bun
deling van rechtstreeks met het nieuws samenhangende rubrieken. De andere
de „indirecte" brengen die vastheid juist naar voren door de constante
relatie, die zij meestal als tegenwicht met „de dag" onderhouden. Zij rea
geren op het nieuws zoals de lezers zelf, die er midden in leven maar er zelden
persoonlijk bij betrokken zijn. De vastheid van het nieuws is dat het de tijd
is waarin wij leven. De niet-actüele krantestukken houden voor het nieuws
het jaagpad open naar „onze tijd". Zij staan in dezelfde verhouding tot het
nieuws als de lezers, die door de berichten wel worden getroffen, maar niet
van huö gewoonte worden afgebracht dm op tijd het twaalfuurtje te nuttigen.
In het vaste karakter van dé nevënstukjes vindt de mens zichzelf terug.
H DIE VASTHEID VAN DE ONRUST, die meerwaarde van het nieuws, ken-
merkt de stukken van Wittkampf. Zijn interviews maken onze „waarheid
B als een koe" onze vaste relatie tot het zich dagelijks wijzigende
voelbaar op menselijke wijze. En dat is belangrijk nu er „Kind verdronken"
staat in de krant, waar nog maar vijftig Jaar geleden stond „Ai-me kleine"
of „Zakkenroller betrapt" waar vroeger stond: „Ook niet fraai". Dat men dit
nog sterker ervaart nu men Wittkampfs stukken achter elkaar kan lezen, moge
reden zijn voor nóg meer bundelingen met nóg meer ernst uitgegeven. „Wat
mijzelf betreft" is dan ook de beste titel die Wittkampf had kunnen kiezen.
Deze geldt namelijk voor hemzelf, de geïnterviewden ende lezer.
Ton Neelissen
HET Boek van het Jaar
van de Winkler Prins
Stichting, uitgave Elsevier,
Amsterdam/Brussel, wordt
met de achtste verschijning
een goede bekende, die een
vaste vorm heeft gevonden
en die in opzet weinig ver
andert. De verkapte re
clame, die de vorige uit
gave ontsierde, is gelukkig
verdwenen. Nieuw zijn de
rubrieken voor techniek
van radio en televisie, ap
paratuur voor mechanische
weergeving van muziek en
nieuwe woorden in onze
taal, die gelukkig niet
volledig is en waarbij wij
de hoop uitspreken dat zij
niet is bedoeld als een aan
beveling om nog meer
vreemde woorden burger
recht in onze taal te ver
lenen, zonder ernstig te
onderzoeken of er geen Ne
derlandse benaming denk
baar is. De uitvinding van
het woord „ijzeren gordijn"
wordt aan Churchill toe
geschreven. Dit is niet
juist. De uitdrukking be
stond al voordat Churchill
haar ingang deed vinden in
het spraakgebruik.
Een opvallend artikel
verschijnt onder het tref
woord Diplomatie, Episto-
laire brief, waarmee Boel-
ganin's persoonlijke brief
wisseling met andere re
geringshoofden wordt aan
geduid en waarin deze
nieuwe staatkundige vorm
een uiting van de virili
teit der Sovjet-diplomatie
wordt genoemd. Dr. Drees
heeft, ter illustratie in fas-
cimile, een van deze brie
ven afgestaan. Voortreffe
lijke artikelen met foto's
en/of tekeningen zijn ge
wijd aan het Internationale
Geofysische Jaar. de kunst
manen, de raketten en de
wereldtentoonstelling. Het
past ons tenslotte te ver
melden dat het kaartje
,.ruimteli,jke ordening"
dat wij in ons speciale
nummer Wonen en Winke
len van 8 oktober per
abuis zonder bronvermel
ding afdrukten aan dit
jaarboek werd ontleend.