JACK CHAMBRIN
VAN AMSTERDAM
Onvermoede mogelijkheden
der mannenkoorzang
getoetst aan het werk
van Bohuslav Martinu
FRANSE SCHILDER
Invasie 1940
Ter inleiding van
„DE BERG DER DRIE LICHTEN"
Erbij
Haagse beeldhouwer maakt
kopie van borstbeeld
Wilhelmina van Pruisen
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1958
PAGINA VIER
DE SCHILDER JACK CHAMBRIN was
de eerste Fransman, die profiteerde van de
door de Holtense arts Nagelhout bedachte
pensionregeling voor Nederlandse schil
ders in Frankrijk en Franse schilders hier.
Toen bekend werd, dat gegadigden voor
een maand volledig pension in een Neder
lands hotel in ruil voor een daar in de
buurt te vervaardigen schilderij zich kon
den melden bij de Touringclub de France,
was Chambrin er direct bij om zich te
verzekeren van een verblijf in A lerdam
of de naaste omgeving daarvan. Het werd
's Graveland, maar welhaast iedere dag
zat Chambrin in de hoofdstad of andere
daarbij in de buurt liggende echt Hol
landse steden.
In Melun, waar hij woont, alsook in
Parijs zocht Chambrin bij voorkeur zijn
motieven al aan de waterkant, waar sche
pen en gebouwen dicht bij elkaar komen.
En meestal kenmerkten de door hem ge
schilderde plekken zich door een zekere
beslotenheid. Tendele was dit een gevolg
van Chambrin's schilderkunstige opvattin
gen en mogelijkheden. Hij bouwde zijn
doeken op uit strakke, duidelijk verticaal
en horizontaal gerichte kleurvlakken van
meer of minder gelijkwaardige kracht en
soms grootte. Dan zit men in een wijd
landschap of stadsgezicht direct met de
zoveel lichtere lucht, waarin bovendien zo
moeilijk een even grote verscheidenheid
van kleuren te zien is als in het aardse
deel van het landschap. Wijdheid kon bij
de wijze van componeren van een Cham
brin het best gesuggereerd worden door
een uitzicht daarop uit een beslotenheid,
die op het eerste plan de gewenste, een
doek mooi ritmisch vullende motieven
levert.
Waar anders kon Chambrin beter te
recht dan in Holland voor hetgeen hij
zocht? En Holland overtrof nog zijn ver
wachtingen, toen bleek hoeveel meer kleur
schakeringen de luchten hier voor hem
vertoonden. Hier kon zijn aan tapijtkunst
herinnerend schilderen zich verder ont
wikkelen. Het is dan ook niet bij dat eer
ste verblijf van een maand gebleven. Het
Maison Descartes kende hem, nadat hij hier
met succes had deelgenomen aan de grote
expositie van de toen zo zich noemende
„Realisten" en een eigen tentoonstelling in
Amsterdam had gehouden, een beurs toe
voor een verblijf van negen maanden in
ons land. Alras had hij zich een aantal
goede vrienden hier weten te winnen en
zo de banden met ons land nog meer ver
sterkt. waardoor het hem gemakkelijk werd
steeds terug te komen. In eigen land
boekte hij succes met hetgeer hij in Neder
land gemaakt had. Een grote compositie
van de Amsterdamse haven werd aange
kocht door de Franse staat voor het Mu
seum Moderne Kunst te Parijs en Cham
brin verwierf de Prix Fénéon, die men
nogal belangrijk acht. En vervolgens kreeg
hij weer een beurs, die hem in staat stelde
met zijn gezin twee jaar lang in Algiers
te wonen. De overgang van het noorden
naar daar was hem moeilijk en in de eer
ste tijd heeft hij nog Hollandse motieven
verwerkt. In Nederland had hij al meer
ruimte in zijn composities weten te win
nen. Een kort verblijf in Dordrecht en
Rotterdam aan onze grote rivieren was
daaraan niet vreemd. Meer en meer waren
ook gebogen lijnen zijn strakke horizon
talen en verticalen komen afwisselen door
figuurstudies, meestal naar zijn vrouw. Het
Algerijnse landschap, waarop hij dan al
enigszins was voorbereid, is hem tenslotte
voldoende vertrouwd geworden, al blijft
het merkwaardig dat hij juist in Algiers
ook tot meer abstracte composities kwam
Hij had zijn verblijf nog met een jaar kun
nen verlengen, maar het werd hem daar
toch te benauwd door redenen, waarvan
wij door de krant genoeg weten. Chambrin
heeft in Noord-Afrika niet alleen voor
zichzelf gewerkt: ook heeft hij nog gehol
pen met het copiëren van de in het zuiden
van de Sahara ontdekte oude schilderin
gen, waarover mevrouw Tadema-Sporry
nog afzonderlijk schrijft.
Terug in Frankrijk stond allereerst een
bezoek aan Holland op zijn programma.
Het eerste werd hem een lichte teleur
stelling. Te zeer was alles in zijn herinne
ringen gesublimeerd. Maar zijn „lelijke
eendie" in Algiers verworven met de
verkoop van zijn schilderijen onder meer
aan Nederlanders voerde hem steeds
toch deze kant op onder anderen om
advies te komen halen bij de schilder Horn
voor de vervaardiging van scraffito's. Want
Chambrin is in Frankrijk een der zeldzame
figuren, die het ernstig neemt met wand
schilderingen. Hier leerde hij hoe slordig
naar opvattingen en techniek men deze
tak van monumentale kunst in Frankrijk
tegenwoordig opvat
DE ENKELE naar Hollandse onderwer
pen geschilderde doeken op Chambrin's
tentoonstelling in Magdalena Sothmanns
kunstzaal te Amsterdam (tot 30 november)
zullen ons wel enigszins vertrouwd voor
komen. Een enkel werd hier eerder ver
toond. Chambrin schilderde Amsterdam
al in een tijd, toen onze schilders daarmee
nog niet zo goed raad wisten. Het was
moeilijk iets van deze stad te maker, voor
een modern kunstenaar, die steeds het ge
voel kon hebben niet los te komen van
Breitners onovertroffen visie hierop. Zijn
het niet veelal de vreemdelingen geweest,
MET DEZE AANHEF citeer ik mijzelve,
namelijk met een alinea uit een referaat
dat ik voor het Koninklijk Nederlands
Zangersverbond heb gehouden. Insiders
weten dat deze organisatie zich sinds
jaren ernstig bezint op de problemen be
treffende een repertoirevorming, die de
mannenkoren uit de sleur der liedertafel-
traditie zou kunnen losmaken, ten einde
ze een taak toe te vertrouwen, die steunt
op een ruimer muziekbesef en die niet be
neden de tegenwoordige positieve resulta
ten van de evolutie der toonkunst blijft.
Deze actie voltrekt zich niet zonder resul
taat, want al is de geest van onze tijd niet
bepaald gunstig voor het verenigingsleven,
toch is er over het algemeen in heel Ne
derland een stijgende lijn waar te nemen
betreffende het muzikale gehalte der pro
gramma's, hetgeen zich openbaart in het in
onbruik raken van vergrijsde lievigheid-
jes, het in stand houden van waardevolle
repertoirenummers, het. opdiepen van
oudere werken van betekenis die door de
vorige generaties achteloos werden voor
bijgegaan en tenslotte aan het zich open
stellen voor de muziek van deze tijd. Deze
kentering alleen toe te schrijven aan de
activiteit van het Koninklijk Nederlands
Zangersverbond zou onbillijk zijn tegen
over hen die, onafhankelijk van deze or
ganisatie, hetzelfde doel nastreven en ook
in een voorbije periode nagestreefd heb
ben. Ook is met het verdwijnen der „grote
oncoursen" de rigoureuze cenakelgeest bij
de mannenzangverenigingen aanmerkelijk
verzwakt. Tot de opmerkelijke dingen op
het gebied van de mannenzang in onze
naaste omgeving, dingen die weinige jaren
geleden geen schijn van kans zouden ge
had hebben, behoort buiten kijf het uit hun
isolement treden van de twee grote Haar
lemse koren, de Koninklijke Liedertafel
Zan" en Vriendschap en het Koninklijk
Mannenkoor Caecilia. ten einde met ver
eende krachten zich te wijden aan de dub-
'belkorige Missa die Festo van Diepen-
brock, dus een muzikale daad van uit
zonderlijke betekenis te stellen. Ziedaar
een gezond en verblijdend antwoord op de
vraag: dienen wij de kunst, of moet de
kunst ons dienen? Dit gebaar van waar
achtig kunstlievend samenwerken hoeft de
,.clan"-geest niet te verdoezelen. Laat het
cenakel het cenakel blijven, als de deur
maar in de klink blijft ter bevordering van
het wederzijds verkeer, wanneer het er om
gaat gemeenschappelijk naar culturele
hoogtepunten te streven.
Deze manifestatie staat nog niet zo di
rect voor de deur. Zij zal waarschijnlijk
pas in het naseizoen plaatsvinden. Eer het
zover is verwachten wij nog wel het een
en ander van uitzonderlijke betekenis, dat
te zijner tijd een aparte beschouwing ver
dient. Laat ik er niet op vooruitlopen.
DOCH DAAR HEBBEN WIJ in de loop
van de volgende week donderdag aan
staande het optreden van Haarlems
Christelijk Mannenkoor, directeur B. Ver
boom, dat naar de mate van zijn krachten
reeds vaak getoond heeft de tekenen des
tijds te verstaan en nu ook weer met een
programma voor het publiek komt, dat bij
de geest der vernieuwing is aangepast.
Daartoe behoren koorliederen van Schu
bert met begeleiding van waldhoorns, als
mede het „Credo" uit de Magdalenamis
van Philip Loots met orgelbegeleiding
een stuk dat tot de voornaamste schep
pingen van deze voorname Haarlemse
componist gerekend wordt en ten slotte
het vrij uitvoerige moderne werk ..Mounl
of three Lights" van Bohuslav Martinu
voor mannenkoor, baritonsolo. declama
tie en orgel Het is vooral dit laatste werk.
dat ons door de ongewone vorm. waarin
het geconcipieerd is, aanleiding geeft tot
een voorbespreking.
die na Breitner op echt persoonlijke wijze
een herkenbaar Amsterdam schilderden?
De reproduktie naar Kokoschka's gezicht
op de Kloveniersburgwal geniet tegenwoor
dig zelfs een zekere populariteit. Gustave
de Smet heeft eigenlijk Sluijters nog een
weg gewezen betreffende dit onderwerp
Marquets gezichten op de Amstel werden
niet direct zo aanvaard door een meer al
gemeen vooroordeel tegen de Ecole de
Paris dat hier wel bestond in de dagen dat
genoemde schilder hier exposeerde. Ge
zegd werd dat hij een Amstel schilderde
als de Seine een verwijt dat men toch
maar moeilijk kon toepassen op de Elbe
bij Hamburg, de Maas bij Rotterdam en
andere riviergezichten buiten Frankrijk,
die men blijkbaar niet kende en die in
wezen van dezelfde aard waren als Mar-
Sinds het Koninklijk Mannenkoor Die
Haghe Sanghers de „Soldatenmis" van
Martinu in ons land bekend maakte, is de
naam van deze van oorsprong Tsjechische
componist in de vooruitstrevende kringen
van het Nederlandse zangersleven geëerd
als die van een moderne kunstenaar, van
wiens werk een suggestieve en overtui
gende kracht uitgaat. Wie trouwens al
eens in de gelegenheid was van deze „Sol
datenmis" (een „in memoriam" voor de
gesneuvelden van de tweede wereldoorlog)
een verantwoorde uitvoering te horen, zal
moeten beamen, dat. alles in dit werk (ook
datgene wat met schijnbaar, excentrieke
middelen bereikt wordt) bijdraagt tot een
overweldigende totaalindruk en een emo
tionaliteit dient en opwekt, die enig is in
de litteratuur voor mannenkoor. Men
ondergaat 'daarbij het onweerstaanbare ef
fect van een dwingende dynamiek, die een
waarachtige aandrang verraadt. De op
gang, die deze „Soldatenmis' 'maakte noop
te Martinu tot het componeren van „Mount
of three Lights" (Berg der drie lichten)
een soort religieuze cantate, die hij aan
„Die Haghe Sanghers" opdroeg. Jos Vran-
ken, de directeur van dit koor, bewerkte
de originele orgelpartij voor een ensemble
van blazers en in die vorm werd het werk
met succes ten doop gehouden. Voor een
Haarlems koor zou een dergelijke arrange
ment echter niet alleen overbodig, maar
zelfs onverantwoord zijn, daar het over
een volwaardig concertorgel kan be
schikken en de compositie dus kan reali
seren zoals Martinu haar gedacht, heeft.
Het kan verwondering wekken dat deze
mannenkoorcantate deels op Engelse tekst
en deels op Tsjechische woorden is gecom
poneerd. Dit is te verklaren uit het feit
dat Martinu, hoewel Tsjech in hart en
nieren, een wereldburger is. die zowel in
Amerika vertoefde (als hoogleraar in de
muziek aan de universiteit van Princeton)
als in Frankrijk. Italië, Portugal. Zwitser
land en wie weet waar nog al meer. In een
artikel, dat de Franse criticus P. O. Fer-
roud in 1936 even voor zijn dood
schreef voor het Schweitzer Musikzeit-
schrift, werd reeds op het voortvluchtige
bestaan van Martinu gewezen. Zoek ik
hem in Parijs, aldus Ferroud. dan zit hij
in Praag en zoek ik hem in Praag dan
heeft hij zich, na de voltooiing van een
comnositie. weer teruggetrokken hier of
daar in een dorp. Hij heeft blijkbaar, zo
meende de criticus, niet de stabiele rust
nodig die een scheppend kunstenaar door
gaans behoeft om zijn werk te concipiëren,
het innerlijk te laten groeien en uit te
werken. Martinu schrijft, gedreven door
een dwingende macht, zijn composities
meestal met buitengewone vlotheid in één
ruk on. Zijn in alle haast neergepende
quets uit het Amstelhotel geziene stads
gezichten.
Chambrin trof direct de zeer eigen wat
broeierige kleur van onze gevels en bleek
sterk geboeid door de verticale accenten
van onze hoge en vaak smalle gevels. Hij
begon aan het open Damrak en vond het
Prinseneiland en het Oosterdok al gauw.
Pas na hem heeft een aantal jongere mo
derne kunstenaars zich weer op de stad
geworpen. Ik denk aan Engelman, Bier
man, Jutta Metzger en Sierhuis, die in
sommige opzichten, vooral wat betreft de
kleur, eenzelfde wijze van zien vertonen
als Chambrin, die wel direct aansluiting
gevonden had bij Horn, die zich wat be
treft Amsterdam tot het IJ had beperkt-
Als echte Fransman is Chambrin meer be
zorgd om de vorm dan de Hollanders, die
noten zijn nauwelijks droog, of hij heeft
zich weer voor weken naar elders be
geven, zonder iemand over zijn vertrek in
te lichten. Verder merkte Ferroud op. dat
de» componist zich overal kon thuis voelen
en men van zijn bedeesde, weinig comba-
tieve en zwijgzame natuur niet zou ver
moeden. dat zijn muzikale geladenheid en
inventieve kracht zo groot is als blijkt uit
zijn scheppende werk.
echter wel meer dan voor de oorlog in de
Franse schilderkunst voorbeelden hadden
leren vinden. Chambrin kon in de beginne
Gromaire en Villon als zijn meesters er
kennen. De laatste is ook op Nederlanders
als Groenestein en Zwier van invloed ge
weest, zodat er meer overeenkomsten tus
sen werk van sommige onzer schilders en
dat van Chambrin zijn aan te wijzen.
Diens latere werk werd vrijer en sluit mo
gelijk nu nog iets meer aan bij een Ne
derlands voelen. Deze indruk ondergaat
men zeker als men het in Frankrijk ont
moet, vooral wanneer het hangt tussen dat
van zijn landgenoten, zoals ik mocht con
stateren. Dat was onder andere op een
tentoonstelling in Chambrins departement,
een streek waar Nederlanders als Nols en
Engelman zich op hun gemak bevinden.
Hieronder een tekening uit de Daily
Express van 22 februari 1941 met het
onderschrift: „Onzin, mijn lieve Gertrudel
Zij zouden nooit hun paarden naar land
kunnen laten zwemmen in een zee als
deze". En hiernaast, uit hetzelfde blad
van 10 augustus 1940: „Ober, ga die kerels
vragen of zij lid zijn".
\T/Ï
Minister-president. Winston Churchi'l in
specteert een der eerste wegversperringen
(de foto en de twee spotprenten hierboven
zijn ontleend nan het hier besproken en
dezer dagen bij A. W. Sijthoff's Uitgevers
maatschappij te Leiden verschenen boek
„Invasie 1940" van. Peter Fleming, een
documentaire van de Duitse voorbereidin
gen van een invasie op de Britse eilanden
en de tegenmaatregelen).
De Koningin heeft de Haagse beeldhou
wer G. A. Graff toestemming verleend
een marmeren kopie te vervaardigen van
een borstbeeld van wijlen Koningin Wil
helmina van Pruisen, de echtgenote van
Koning Willem II.
Deze kopie zal worden aangeboden aan
het bestuur van de stichting „Wilhelmina-
polder" op Zuid-Beveland ter gelegenheid
van het honderdvijftigjarig bestaan van
de polder.
De viering van dit jubileum zal plaats
hebben op 10 en 11 juni van het volgend
jaar.
Chambrin's liefde voor Amsterdam
maakte hem tot een der zeldzame bewon
deraars in het buitenland van Breitners
werk. Zijn museurnbezoek hier gold echter
vooral Vermeer, de meester die door zijn
zo weloverwogen stellen van zuiver pictu
rale waarden de Fransen veelal meer
nog boeit dan de andere grote Hollan
ders uit de zeventiende eeuw. Zij zien
Vermeers werk steunen op schilderkun
stige wetten, die ook de hedendaagse kunst
kunnen gelden. Zoals zij die ook zien in
het werk van de Franse schilder Le Lor-
rain, voor wiens vele tekeningen, die zich
in de collectie Teyler van Teylers Museum
bevinden, Chambrin dan ook Haarlem
moest bezoeken.
Bob Buys
Overzien wij de geschiedenis van het mannenkoor wezen,
beter gezegd: zoeken wij de oorsprong op van de vorm die
het als maatschappelijk verschijnsel van eer,staf vertoonde in
de biedermeiertijdnamelijk als vereniging van zangiievende
burgers, die niet alleen zang maar vooral gezelligheid zoch
ten, dan zien wij het. daar als uit de lucht, komen gevallen
met een eigen stijl zonder afkomst of verledenzonder stam
boom. Men verzamelde zich om de liedertafel die ook
biertafel en rooktafel mocht heten en men zong vierstem
mige vaderlandse en gezelschapsliederen van een nieuwe,
speciale snit, koorstukjes die vooral berekend waren op
akkoordklanken in eenvoudige verbindingen. Zelfs de gezel
ligheid. zoekende Schubert was niet onwillig het repertoire
in de geijkte geest aan te vullen. Maar, ten gerieve van
liedertafels, die alleen nog maar die naam droegen, doch in
wezen al geëvolueerd waren tot boven het. gezelligheidstype
uitgegroeide ensemble, schreef de grote liederencomponist
tevens tal van werken voor mannenkoor, sommige ook met
instrumentale begeleidingdie het stempel van zijn genie
dragen. Hij leverde daarmee het bewijs dat het genre
onvermoede mogelijkheden in zich borg.
MARTINU, die in 1890 geboren werd,
begon op achtjarige leeftijd de vioolstudie
en componeerde als tienjarige reeds een
striikkwartet. Hij studeerde aan de orga-
nistenschool en aan het conservatorium te
Praag, doch daar de studie in de compo
sitie hem daar niet bevredigde, stelde hii
zich onder leiding van Josef Suk, de
schoonzoon van Dvorsjak en lid van het
Boheems strijkkwartet. Ondertussen maak
te de jonge musicus de praktijk van het
concertleven als lid van het Tsjechisch
Philharmonisch Orkest mee. De drang tot
componeren dreef hem naar Parijs, waar
hij studeerde bij Roussel en een verbazen
de werkkracht ontwikkelde als componist
van kamermuziek, symfonieën, concerten
(zijn Dubbelconcert voor twee strijkorkes
ten. piano en slagwerk kreeg vermaard
heid). Ook schreef hij opera's, liederen en
filmmuziek. Martinu is in die periode de
grote gangmaker van de zogenaamde
„Groupe de Paris" geweest. In 1940 week
hij via Portugal naar Amerika uit. In 1945
werd hij aan het conservatorium van Praag
beroepen als leraar in de compositie. Hij
vestigde zich echter in Zwitserland.
NA EEN RUSTIGE INLEIDING van hel
orgel, reciteert de baritpnsolist, op een vrij
alleen door een normale spreekwijze be
ïnvloed ritme, de volgende aanloop: „Het
wo.s in oude tijden gebruik om iedere
vreemdeling op doorreis te ontvangen als
ware hij Christus zelf. Dit mooie gebaar
van gastvrijheid bestaat nog slechts in af
gelegen streken van de wereld. Wij hebben
het verloren en hiermee is iets schoons
uit ons leven verdwenen".
EN DAN VOLGT, vertolkt door het koor
a capella en eveneens in een scandering
van het woordritme dat niet aan een be
paalde maat gebonden is, het Evangelie
verhaal der geboorte van Christus, na
melijk de boodschap aan de herders en de
zang der engelen. Dit alles is zeer beknopt
gehouden evenals het volkswijsje, een oud
Tsjechisch kerstlied, dat als het ware de
reflex van het. Evangelieverhaal op het
volksgemoed weergeeft. „Nog nooit hebben
wij zulk een wonder licht gezien" heet het
in dit folkloristisch liedje.
Dit is dan het eerste van de „drie lich
ten" die in het werk ter sprake komen. Het
tweede licht is dat van de walmende toort
sen over Gethsemane, het licht van het
verraad. Het derde is Christus, die in een
hymneachtige volksmelodie sprekend in
geleid wordt en wiens woord redding en
verzoening betekent.
Het verband van deze schetsmatige epi
soden met de hierboven geciteerde aanhef,
lijkt mij te verklaren uit de idee van de
Godzoekende mens, die, van goeden wille
zijnde, het verloren paradijs terugvindt,
zelfs na de judaskus. Een persoonlijke
klankentaai bindt dan dit epische, doch
in wezen visionaire gegeven tot een ge
heel dat zich op hoogspanning beweegt.
Want Martinu heeft met dit stuk de on
vermoede mogelijkheden van wat ander
halve eeuw geleden als de ..liedertafel" tot
stand kwam, treffend aangetoond en zin
rijk te pas gebracht.
Jos. de Klerk
INVASIE 1940, van Peter Fleming, een
documentaire van de Duitse voorbereidin
gen voor een invasie op de Britse eilan
den en de tegenmaatregelen, uitgegeven
door A. W. Sijthoff te Leiden, is vertaald
door J. F. Kliphuis en van aantekeningen
voorzien van professor dr. T. H. Milo,
hoogleraar in de geschiedenis van het
zeewezen. In dit boek wordt een stukje ge
schiedenis van vijf maanden mei tot
september uit de doeken gedaan, dat
de Nederlanders, die de Duitse bezetting
hebben beleefd, alleen bij geruchte be
kend is geworden. Hoe boeiend hel k is
het verhaal over „de invasie-die-niet-
kwam" tot in bijzonderheden gerecon
strueerd te zien, documentaires lijden aan
het euvel dat de eigenlijke pit eruit is.
De journalist Fleming poogt dit bezwaar
te ondervangen door elk hoofdstuk te la
den met een zekere spanning en te illustre
ren met spotprenten en foto's. Op die wij
ze wij geven er hierbij enkele voor
beelden van ontstaat toch een lezens
waardig geheel, dat vooral voor liefheb
bers van geschiedkunde een waardevolle
bron vormt. De verdienste van Fleming is
dat hij een verantwoorde beschrijving
geeft over een tijdvak, waarover zeer ve
le legenden in omloop zijn. Hij komt tot
de slotsom, dat de invasie in feit een on
mogelijkheid was, dat de Britten onvoor
waardelijk hebben geloofd in de. mogelijk
heid ervan en dat het opgeven van de plan
nen op de Duitsers geen diepe indruk heeft
gemaakt.
Fleming heeft het boek eigenlijk ge
schreven om waarheid van verdichtsel te
scheiden en komt op die weg zelfs tot stra
tegische speculaties over de vraag wat er
gebeurd zou zijn als de „operatie Zee
leeuw" wel gelukt zou zijn. In zijn slot
beschouwing trekt hij de interessante con
clusie, dat Hitler met zijn propaganda
over de dreigende invasie een psycholo
gische blunder heeft begaan, omdat hij
meer had kunnen bereiken als hij de Brit
ten ongemoeid zou hebben gelaten. Te
meer omdat hij op het gunstigste ogen
blik, onmiddellijk na het einde van de
strijd op het Westeuropese vasteland, nog
geen invasieplannen gereed had en de
Britten de voorgenomen invasie drie
maanden lang op de oostkust verwacht
ten, in plaats van over Het Kanaal.