JACK CHAMBRIN VAN AMSTERDAM Onvermoede mogelijkheden der mannenkoorzang getoetst aan het werk van Bohuslav Martinu FRANSE SCHILDER Invasie 1940 Ter inleiding van „DE BERG DER DRIE LICHTEN" Erbij Haagse beeldhouwer maakt kopie van borstbeeld Wilhelmina van Pruisen ZATERDAG 8 NOVEMBER 1958 PAGINA VIER DE SCHILDER JACK CHAMBRIN was de eerste Fransman, die profiteerde van de door de Holtense arts Nagelhout bedachte pensionregeling voor Nederlandse schil ders in Frankrijk en Franse schilders hier. Toen bekend werd, dat gegadigden voor een maand volledig pension in een Neder lands hotel in ruil voor een daar in de buurt te vervaardigen schilderij zich kon den melden bij de Touringclub de France, was Chambrin er direct bij om zich te verzekeren van een verblijf in A lerdam of de naaste omgeving daarvan. Het werd 's Graveland, maar welhaast iedere dag zat Chambrin in de hoofdstad of andere daarbij in de buurt liggende echt Hol landse steden. In Melun, waar hij woont, alsook in Parijs zocht Chambrin bij voorkeur zijn motieven al aan de waterkant, waar sche pen en gebouwen dicht bij elkaar komen. En meestal kenmerkten de door hem ge schilderde plekken zich door een zekere beslotenheid. Tendele was dit een gevolg van Chambrin's schilderkunstige opvattin gen en mogelijkheden. Hij bouwde zijn doeken op uit strakke, duidelijk verticaal en horizontaal gerichte kleurvlakken van meer of minder gelijkwaardige kracht en soms grootte. Dan zit men in een wijd landschap of stadsgezicht direct met de zoveel lichtere lucht, waarin bovendien zo moeilijk een even grote verscheidenheid van kleuren te zien is als in het aardse deel van het landschap. Wijdheid kon bij de wijze van componeren van een Cham brin het best gesuggereerd worden door een uitzicht daarop uit een beslotenheid, die op het eerste plan de gewenste, een doek mooi ritmisch vullende motieven levert. Waar anders kon Chambrin beter te recht dan in Holland voor hetgeen hij zocht? En Holland overtrof nog zijn ver wachtingen, toen bleek hoeveel meer kleur schakeringen de luchten hier voor hem vertoonden. Hier kon zijn aan tapijtkunst herinnerend schilderen zich verder ont wikkelen. Het is dan ook niet bij dat eer ste verblijf van een maand gebleven. Het Maison Descartes kende hem, nadat hij hier met succes had deelgenomen aan de grote expositie van de toen zo zich noemende „Realisten" en een eigen tentoonstelling in Amsterdam had gehouden, een beurs toe voor een verblijf van negen maanden in ons land. Alras had hij zich een aantal goede vrienden hier weten te winnen en zo de banden met ons land nog meer ver sterkt. waardoor het hem gemakkelijk werd steeds terug te komen. In eigen land boekte hij succes met hetgeer hij in Neder land gemaakt had. Een grote compositie van de Amsterdamse haven werd aange kocht door de Franse staat voor het Mu seum Moderne Kunst te Parijs en Cham brin verwierf de Prix Fénéon, die men nogal belangrijk acht. En vervolgens kreeg hij weer een beurs, die hem in staat stelde met zijn gezin twee jaar lang in Algiers te wonen. De overgang van het noorden naar daar was hem moeilijk en in de eer ste tijd heeft hij nog Hollandse motieven verwerkt. In Nederland had hij al meer ruimte in zijn composities weten te win nen. Een kort verblijf in Dordrecht en Rotterdam aan onze grote rivieren was daaraan niet vreemd. Meer en meer waren ook gebogen lijnen zijn strakke horizon talen en verticalen komen afwisselen door figuurstudies, meestal naar zijn vrouw. Het Algerijnse landschap, waarop hij dan al enigszins was voorbereid, is hem tenslotte voldoende vertrouwd geworden, al blijft het merkwaardig dat hij juist in Algiers ook tot meer abstracte composities kwam Hij had zijn verblijf nog met een jaar kun nen verlengen, maar het werd hem daar toch te benauwd door redenen, waarvan wij door de krant genoeg weten. Chambrin heeft in Noord-Afrika niet alleen voor zichzelf gewerkt: ook heeft hij nog gehol pen met het copiëren van de in het zuiden van de Sahara ontdekte oude schilderin gen, waarover mevrouw Tadema-Sporry nog afzonderlijk schrijft. Terug in Frankrijk stond allereerst een bezoek aan Holland op zijn programma. Het eerste werd hem een lichte teleur stelling. Te zeer was alles in zijn herinne ringen gesublimeerd. Maar zijn „lelijke eendie" in Algiers verworven met de verkoop van zijn schilderijen onder meer aan Nederlanders voerde hem steeds toch deze kant op onder anderen om advies te komen halen bij de schilder Horn voor de vervaardiging van scraffito's. Want Chambrin is in Frankrijk een der zeldzame figuren, die het ernstig neemt met wand schilderingen. Hier leerde hij hoe slordig naar opvattingen en techniek men deze tak van monumentale kunst in Frankrijk tegenwoordig opvat DE ENKELE naar Hollandse onderwer pen geschilderde doeken op Chambrin's tentoonstelling in Magdalena Sothmanns kunstzaal te Amsterdam (tot 30 november) zullen ons wel enigszins vertrouwd voor komen. Een enkel werd hier eerder ver toond. Chambrin schilderde Amsterdam al in een tijd, toen onze schilders daarmee nog niet zo goed raad wisten. Het was moeilijk iets van deze stad te maker, voor een modern kunstenaar, die steeds het ge voel kon hebben niet los te komen van Breitners onovertroffen visie hierop. Zijn het niet veelal de vreemdelingen geweest, MET DEZE AANHEF citeer ik mijzelve, namelijk met een alinea uit een referaat dat ik voor het Koninklijk Nederlands Zangersverbond heb gehouden. Insiders weten dat deze organisatie zich sinds jaren ernstig bezint op de problemen be treffende een repertoirevorming, die de mannenkoren uit de sleur der liedertafel- traditie zou kunnen losmaken, ten einde ze een taak toe te vertrouwen, die steunt op een ruimer muziekbesef en die niet be neden de tegenwoordige positieve resulta ten van de evolutie der toonkunst blijft. Deze actie voltrekt zich niet zonder resul taat, want al is de geest van onze tijd niet bepaald gunstig voor het verenigingsleven, toch is er over het algemeen in heel Ne derland een stijgende lijn waar te nemen betreffende het muzikale gehalte der pro gramma's, hetgeen zich openbaart in het in onbruik raken van vergrijsde lievigheid- jes, het in stand houden van waardevolle repertoirenummers, het. opdiepen van oudere werken van betekenis die door de vorige generaties achteloos werden voor bijgegaan en tenslotte aan het zich open stellen voor de muziek van deze tijd. Deze kentering alleen toe te schrijven aan de activiteit van het Koninklijk Nederlands Zangersverbond zou onbillijk zijn tegen over hen die, onafhankelijk van deze or ganisatie, hetzelfde doel nastreven en ook in een voorbije periode nagestreefd heb ben. Ook is met het verdwijnen der „grote oncoursen" de rigoureuze cenakelgeest bij de mannenzangverenigingen aanmerkelijk verzwakt. Tot de opmerkelijke dingen op het gebied van de mannenzang in onze naaste omgeving, dingen die weinige jaren geleden geen schijn van kans zouden ge had hebben, behoort buiten kijf het uit hun isolement treden van de twee grote Haar lemse koren, de Koninklijke Liedertafel Zan" en Vriendschap en het Koninklijk Mannenkoor Caecilia. ten einde met ver eende krachten zich te wijden aan de dub- 'belkorige Missa die Festo van Diepen- brock, dus een muzikale daad van uit zonderlijke betekenis te stellen. Ziedaar een gezond en verblijdend antwoord op de vraag: dienen wij de kunst, of moet de kunst ons dienen? Dit gebaar van waar achtig kunstlievend samenwerken hoeft de ,.clan"-geest niet te verdoezelen. Laat het cenakel het cenakel blijven, als de deur maar in de klink blijft ter bevordering van het wederzijds verkeer, wanneer het er om gaat gemeenschappelijk naar culturele hoogtepunten te streven. Deze manifestatie staat nog niet zo di rect voor de deur. Zij zal waarschijnlijk pas in het naseizoen plaatsvinden. Eer het zover is verwachten wij nog wel het een en ander van uitzonderlijke betekenis, dat te zijner tijd een aparte beschouwing ver dient. Laat ik er niet op vooruitlopen. DOCH DAAR HEBBEN WIJ in de loop van de volgende week donderdag aan staande het optreden van Haarlems Christelijk Mannenkoor, directeur B. Ver boom, dat naar de mate van zijn krachten reeds vaak getoond heeft de tekenen des tijds te verstaan en nu ook weer met een programma voor het publiek komt, dat bij de geest der vernieuwing is aangepast. Daartoe behoren koorliederen van Schu bert met begeleiding van waldhoorns, als mede het „Credo" uit de Magdalenamis van Philip Loots met orgelbegeleiding een stuk dat tot de voornaamste schep pingen van deze voorname Haarlemse componist gerekend wordt en ten slotte het vrij uitvoerige moderne werk ..Mounl of three Lights" van Bohuslav Martinu voor mannenkoor, baritonsolo. declama tie en orgel Het is vooral dit laatste werk. dat ons door de ongewone vorm. waarin het geconcipieerd is, aanleiding geeft tot een voorbespreking. die na Breitner op echt persoonlijke wijze een herkenbaar Amsterdam schilderden? De reproduktie naar Kokoschka's gezicht op de Kloveniersburgwal geniet tegenwoor dig zelfs een zekere populariteit. Gustave de Smet heeft eigenlijk Sluijters nog een weg gewezen betreffende dit onderwerp Marquets gezichten op de Amstel werden niet direct zo aanvaard door een meer al gemeen vooroordeel tegen de Ecole de Paris dat hier wel bestond in de dagen dat genoemde schilder hier exposeerde. Ge zegd werd dat hij een Amstel schilderde als de Seine een verwijt dat men toch maar moeilijk kon toepassen op de Elbe bij Hamburg, de Maas bij Rotterdam en andere riviergezichten buiten Frankrijk, die men blijkbaar niet kende en die in wezen van dezelfde aard waren als Mar- Sinds het Koninklijk Mannenkoor Die Haghe Sanghers de „Soldatenmis" van Martinu in ons land bekend maakte, is de naam van deze van oorsprong Tsjechische componist in de vooruitstrevende kringen van het Nederlandse zangersleven geëerd als die van een moderne kunstenaar, van wiens werk een suggestieve en overtui gende kracht uitgaat. Wie trouwens al eens in de gelegenheid was van deze „Sol datenmis" (een „in memoriam" voor de gesneuvelden van de tweede wereldoorlog) een verantwoorde uitvoering te horen, zal moeten beamen, dat. alles in dit werk (ook datgene wat met schijnbaar, excentrieke middelen bereikt wordt) bijdraagt tot een overweldigende totaalindruk en een emo tionaliteit dient en opwekt, die enig is in de litteratuur voor mannenkoor. Men ondergaat 'daarbij het onweerstaanbare ef fect van een dwingende dynamiek, die een waarachtige aandrang verraadt. De op gang, die deze „Soldatenmis' 'maakte noop te Martinu tot het componeren van „Mount of three Lights" (Berg der drie lichten) een soort religieuze cantate, die hij aan „Die Haghe Sanghers" opdroeg. Jos Vran- ken, de directeur van dit koor, bewerkte de originele orgelpartij voor een ensemble van blazers en in die vorm werd het werk met succes ten doop gehouden. Voor een Haarlems koor zou een dergelijke arrange ment echter niet alleen overbodig, maar zelfs onverantwoord zijn, daar het over een volwaardig concertorgel kan be schikken en de compositie dus kan reali seren zoals Martinu haar gedacht, heeft. Het kan verwondering wekken dat deze mannenkoorcantate deels op Engelse tekst en deels op Tsjechische woorden is gecom poneerd. Dit is te verklaren uit het feit dat Martinu, hoewel Tsjech in hart en nieren, een wereldburger is. die zowel in Amerika vertoefde (als hoogleraar in de muziek aan de universiteit van Princeton) als in Frankrijk. Italië, Portugal. Zwitser land en wie weet waar nog al meer. In een artikel, dat de Franse criticus P. O. Fer- roud in 1936 even voor zijn dood schreef voor het Schweitzer Musikzeit- schrift, werd reeds op het voortvluchtige bestaan van Martinu gewezen. Zoek ik hem in Parijs, aldus Ferroud. dan zit hij in Praag en zoek ik hem in Praag dan heeft hij zich, na de voltooiing van een comnositie. weer teruggetrokken hier of daar in een dorp. Hij heeft blijkbaar, zo meende de criticus, niet de stabiele rust nodig die een scheppend kunstenaar door gaans behoeft om zijn werk te concipiëren, het innerlijk te laten groeien en uit te werken. Martinu schrijft, gedreven door een dwingende macht, zijn composities meestal met buitengewone vlotheid in één ruk on. Zijn in alle haast neergepende quets uit het Amstelhotel geziene stads gezichten. Chambrin trof direct de zeer eigen wat broeierige kleur van onze gevels en bleek sterk geboeid door de verticale accenten van onze hoge en vaak smalle gevels. Hij begon aan het open Damrak en vond het Prinseneiland en het Oosterdok al gauw. Pas na hem heeft een aantal jongere mo derne kunstenaars zich weer op de stad geworpen. Ik denk aan Engelman, Bier man, Jutta Metzger en Sierhuis, die in sommige opzichten, vooral wat betreft de kleur, eenzelfde wijze van zien vertonen als Chambrin, die wel direct aansluiting gevonden had bij Horn, die zich wat be treft Amsterdam tot het IJ had beperkt- Als echte Fransman is Chambrin meer be zorgd om de vorm dan de Hollanders, die noten zijn nauwelijks droog, of hij heeft zich weer voor weken naar elders be geven, zonder iemand over zijn vertrek in te lichten. Verder merkte Ferroud op. dat de» componist zich overal kon thuis voelen en men van zijn bedeesde, weinig comba- tieve en zwijgzame natuur niet zou ver moeden. dat zijn muzikale geladenheid en inventieve kracht zo groot is als blijkt uit zijn scheppende werk. echter wel meer dan voor de oorlog in de Franse schilderkunst voorbeelden hadden leren vinden. Chambrin kon in de beginne Gromaire en Villon als zijn meesters er kennen. De laatste is ook op Nederlanders als Groenestein en Zwier van invloed ge weest, zodat er meer overeenkomsten tus sen werk van sommige onzer schilders en dat van Chambrin zijn aan te wijzen. Diens latere werk werd vrijer en sluit mo gelijk nu nog iets meer aan bij een Ne derlands voelen. Deze indruk ondergaat men zeker als men het in Frankrijk ont moet, vooral wanneer het hangt tussen dat van zijn landgenoten, zoals ik mocht con stateren. Dat was onder andere op een tentoonstelling in Chambrins departement, een streek waar Nederlanders als Nols en Engelman zich op hun gemak bevinden. Hieronder een tekening uit de Daily Express van 22 februari 1941 met het onderschrift: „Onzin, mijn lieve Gertrudel Zij zouden nooit hun paarden naar land kunnen laten zwemmen in een zee als deze". En hiernaast, uit hetzelfde blad van 10 augustus 1940: „Ober, ga die kerels vragen of zij lid zijn". \T/Ï Minister-president. Winston Churchi'l in specteert een der eerste wegversperringen (de foto en de twee spotprenten hierboven zijn ontleend nan het hier besproken en dezer dagen bij A. W. Sijthoff's Uitgevers maatschappij te Leiden verschenen boek „Invasie 1940" van. Peter Fleming, een documentaire van de Duitse voorbereidin gen van een invasie op de Britse eilanden en de tegenmaatregelen). De Koningin heeft de Haagse beeldhou wer G. A. Graff toestemming verleend een marmeren kopie te vervaardigen van een borstbeeld van wijlen Koningin Wil helmina van Pruisen, de echtgenote van Koning Willem II. Deze kopie zal worden aangeboden aan het bestuur van de stichting „Wilhelmina- polder" op Zuid-Beveland ter gelegenheid van het honderdvijftigjarig bestaan van de polder. De viering van dit jubileum zal plaats hebben op 10 en 11 juni van het volgend jaar. Chambrin's liefde voor Amsterdam maakte hem tot een der zeldzame bewon deraars in het buitenland van Breitners werk. Zijn museurnbezoek hier gold echter vooral Vermeer, de meester die door zijn zo weloverwogen stellen van zuiver pictu rale waarden de Fransen veelal meer nog boeit dan de andere grote Hollan ders uit de zeventiende eeuw. Zij zien Vermeers werk steunen op schilderkun stige wetten, die ook de hedendaagse kunst kunnen gelden. Zoals zij die ook zien in het werk van de Franse schilder Le Lor- rain, voor wiens vele tekeningen, die zich in de collectie Teyler van Teylers Museum bevinden, Chambrin dan ook Haarlem moest bezoeken. Bob Buys Overzien wij de geschiedenis van het mannenkoor wezen, beter gezegd: zoeken wij de oorsprong op van de vorm die het als maatschappelijk verschijnsel van eer,staf vertoonde in de biedermeiertijdnamelijk als vereniging van zangiievende burgers, die niet alleen zang maar vooral gezelligheid zoch ten, dan zien wij het. daar als uit de lucht, komen gevallen met een eigen stijl zonder afkomst of verledenzonder stam boom. Men verzamelde zich om de liedertafel die ook biertafel en rooktafel mocht heten en men zong vierstem mige vaderlandse en gezelschapsliederen van een nieuwe, speciale snit, koorstukjes die vooral berekend waren op akkoordklanken in eenvoudige verbindingen. Zelfs de gezel ligheid. zoekende Schubert was niet onwillig het repertoire in de geijkte geest aan te vullen. Maar, ten gerieve van liedertafels, die alleen nog maar die naam droegen, doch in wezen al geëvolueerd waren tot boven het. gezelligheidstype uitgegroeide ensemble, schreef de grote liederencomponist tevens tal van werken voor mannenkoor, sommige ook met instrumentale begeleidingdie het stempel van zijn genie dragen. Hij leverde daarmee het bewijs dat het genre onvermoede mogelijkheden in zich borg. MARTINU, die in 1890 geboren werd, begon op achtjarige leeftijd de vioolstudie en componeerde als tienjarige reeds een striikkwartet. Hij studeerde aan de orga- nistenschool en aan het conservatorium te Praag, doch daar de studie in de compo sitie hem daar niet bevredigde, stelde hii zich onder leiding van Josef Suk, de schoonzoon van Dvorsjak en lid van het Boheems strijkkwartet. Ondertussen maak te de jonge musicus de praktijk van het concertleven als lid van het Tsjechisch Philharmonisch Orkest mee. De drang tot componeren dreef hem naar Parijs, waar hij studeerde bij Roussel en een verbazen de werkkracht ontwikkelde als componist van kamermuziek, symfonieën, concerten (zijn Dubbelconcert voor twee strijkorkes ten. piano en slagwerk kreeg vermaard heid). Ook schreef hij opera's, liederen en filmmuziek. Martinu is in die periode de grote gangmaker van de zogenaamde „Groupe de Paris" geweest. In 1940 week hij via Portugal naar Amerika uit. In 1945 werd hij aan het conservatorium van Praag beroepen als leraar in de compositie. Hij vestigde zich echter in Zwitserland. NA EEN RUSTIGE INLEIDING van hel orgel, reciteert de baritpnsolist, op een vrij alleen door een normale spreekwijze be ïnvloed ritme, de volgende aanloop: „Het wo.s in oude tijden gebruik om iedere vreemdeling op doorreis te ontvangen als ware hij Christus zelf. Dit mooie gebaar van gastvrijheid bestaat nog slechts in af gelegen streken van de wereld. Wij hebben het verloren en hiermee is iets schoons uit ons leven verdwenen". EN DAN VOLGT, vertolkt door het koor a capella en eveneens in een scandering van het woordritme dat niet aan een be paalde maat gebonden is, het Evangelie verhaal der geboorte van Christus, na melijk de boodschap aan de herders en de zang der engelen. Dit alles is zeer beknopt gehouden evenals het volkswijsje, een oud Tsjechisch kerstlied, dat als het ware de reflex van het. Evangelieverhaal op het volksgemoed weergeeft. „Nog nooit hebben wij zulk een wonder licht gezien" heet het in dit folkloristisch liedje. Dit is dan het eerste van de „drie lich ten" die in het werk ter sprake komen. Het tweede licht is dat van de walmende toort sen over Gethsemane, het licht van het verraad. Het derde is Christus, die in een hymneachtige volksmelodie sprekend in geleid wordt en wiens woord redding en verzoening betekent. Het verband van deze schetsmatige epi soden met de hierboven geciteerde aanhef, lijkt mij te verklaren uit de idee van de Godzoekende mens, die, van goeden wille zijnde, het verloren paradijs terugvindt, zelfs na de judaskus. Een persoonlijke klankentaai bindt dan dit epische, doch in wezen visionaire gegeven tot een ge heel dat zich op hoogspanning beweegt. Want Martinu heeft met dit stuk de on vermoede mogelijkheden van wat ander halve eeuw geleden als de ..liedertafel" tot stand kwam, treffend aangetoond en zin rijk te pas gebracht. Jos. de Klerk INVASIE 1940, van Peter Fleming, een documentaire van de Duitse voorbereidin gen voor een invasie op de Britse eilan den en de tegenmaatregelen, uitgegeven door A. W. Sijthoff te Leiden, is vertaald door J. F. Kliphuis en van aantekeningen voorzien van professor dr. T. H. Milo, hoogleraar in de geschiedenis van het zeewezen. In dit boek wordt een stukje ge schiedenis van vijf maanden mei tot september uit de doeken gedaan, dat de Nederlanders, die de Duitse bezetting hebben beleefd, alleen bij geruchte be kend is geworden. Hoe boeiend hel k is het verhaal over „de invasie-die-niet- kwam" tot in bijzonderheden gerecon strueerd te zien, documentaires lijden aan het euvel dat de eigenlijke pit eruit is. De journalist Fleming poogt dit bezwaar te ondervangen door elk hoofdstuk te la den met een zekere spanning en te illustre ren met spotprenten en foto's. Op die wij ze wij geven er hierbij enkele voor beelden van ontstaat toch een lezens waardig geheel, dat vooral voor liefheb bers van geschiedkunde een waardevolle bron vormt. De verdienste van Fleming is dat hij een verantwoorde beschrijving geeft over een tijdvak, waarover zeer ve le legenden in omloop zijn. Hij komt tot de slotsom, dat de invasie in feit een on mogelijkheid was, dat de Britten onvoor waardelijk hebben geloofd in de. mogelijk heid ervan en dat het opgeven van de plan nen op de Duitsers geen diepe indruk heeft gemaakt. Fleming heeft het boek eigenlijk ge schreven om waarheid van verdichtsel te scheiden en komt op die weg zelfs tot stra tegische speculaties over de vraag wat er gebeurd zou zijn als de „operatie Zee leeuw" wel gelukt zou zijn. In zijn slot beschouwing trekt hij de interessante con clusie, dat Hitler met zijn propaganda over de dreigende invasie een psycholo gische blunder heeft begaan, omdat hij meer had kunnen bereiken als hij de Brit ten ongemoeid zou hebben gelaten. Te meer omdat hij op het gunstigste ogen blik, onmiddellijk na het einde van de strijd op het Westeuropese vasteland, nog geen invasieplannen gereed had en de Britten de voorgenomen invasie drie maanden lang op de oostkust verwacht ten, in plaats van over Het Kanaal.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 16