Hongaren confronteerden het Westen met eigen tekorten m Julie Stevens 'ussen tirannie en heimwee Tlleiuae UITGAVEN Erbij EEN MEESTERWERK HERDRUKT PAGINA TW L Stendhal (wiens eigenlijke naam Marie- Henri Beyle luidde) stierf te Parijs in 1842. Het heeft honderd jaar geduurd eer zijn meesterwerk „Le rouge et le noir" in een Nederlandse vertaling verscheen. Deze is thans als Rood en zwart in een nieuwe reeks „De onsterfelijken uit de wereldlit teratuur" door Contact in Amsterdam- Antwerpen voor de tweede keer herdrukt. De vertaler, David de Jong, schreef er een belangwekkende inleiding bij. Ergens citeert hij Goethe: „Ik houd er niet van om de heer Stendhal te lezen. Maar ik kan niet helpen dat ik het toch doe. Hij is bui tengewoon vrij en buitengewoon imperti nent en.ik kan u aanbevelen al zijn boe ken te kopen". Als u het advies van Goethe wilt volgen, dan kunt u daar dus nu een goed begin mee maken. Aan deze „kro niek van de negentiende eeuw" hebben wij enkele maanden geleden nog uitvoerig aandacht geschonken in de rubriek „Oude litteratuur". Wij behoeven er dus niet op terug te komen, tenzij om te verklaren dat het omvangrijke boek nog springle vend is. Wat de titel betreft merkt de inlei der op, dat velen hier een symbool in heb ben willen zien van het hazardspel van het lot of van de politieke verhoudingen, maar dat er geen reden is om aan Stendhals eigen uitleg te twijfelen: rood zou moeten betekenen, dat de hoofdpersoon, Julien So- rel, soldaat zou zijn geworden als hij in de tijd van Napoleon was geboren, zwart zou wijzen op het priesterschap, tot de keuze waarvan hij nu wel gedwongen was. Een Hongaarse volksdansgroep in Nederland in actie Élfe :v Kort verhaal dloor Guuus Vleiaöél ONGEVEER een maand lang heb ik op het kantoor gewerkt, waar ook Julie Stevens werkte. We hadden daar alle twee een tijdelijk baantje. Mijn vorige betrekking had ik opgegeven, omdat ik een idee had voor een toneelstuk en van plan was dat in drie maanden te schrijven. Zoals men weet, zijn goede toneelstukken in Holland nodig als brood. Ik vertrouwde er dan ook op, dat ik mijn werk na deze drie maanden ogenblikkelijk zou kunnen slijten en verder ruim van voorschotten en royalty's leven. Ik had vierhonderdvijftig gulden opgespaard, waarvan ik dacht wel enige tijd mijn bestaan op bescheiden voet te kunnen voortzetten. Het litteraire werk bleek echter hoge bedragen aan koffie en sigaretten te vereisen. Bovendien had ik na iedere drie neergeschreven regels een onbedaarlijke zin had in een broodje krab. Na iedere zes trok ik mijn jas aan en bezocht een bioscoop, waar ik niet naar de film keek, maar zenuwachtig piekerend op mijn nagels zat te bijten. Halverwege het eerste bedrijf van mijn stuk zag ik mij dus genoodzaakt mijn geldelijke middelen aan te vullen. Zonder veel moeite vond ik het genoemde kantoorbaantje, dat zo vaag was en tegelijkertijd zo ingewikkeld, dat ik het erg moeilijk zou kunnen beschrijven. Dat is ook trouwens niet gewenst. Het zou mijn lezers maar vervelen, omdat het behalve vaag en ingewikkeld ook een bijzonder vervelend baantje was. Ik kan volstaan te vertellen, dat ik met Julie Stevens en twee heren, wier namen ik vergeten ben. aan een tafel in een kamer zat. We vulden cijfers in op gele formulieren, maar ook wel op rode. Af en toe rinkelde er een bel. Dan verlieten de heren het vertrek, met medeneming van hun formulieren. Ik bleef dan alleen met Julie achter. Op de morgen, dat ik met mijn baantje begon, had Julie zich meteen over gegeven aan het openlijkste geflirt. In andere omstandigheden zouden haar warme attenties mij beslist niet onverschillig gelaten hebben. Ik zou trouwens niet willen beweren, dat ze me in de gegeven situatie met afkeer vervulden. Julie was een vrolijk, blondharig meisje met mooie ronde vormen, die op een toekomstige corpulentie wezen, maar nu nog weinig afstotelijks hadden. Ik was echter bang dat een bewonderende blik en een vriendelijk woord ver wachtingen zouden wekken, waaraan ik geenszins zou kunnen voldoen. Ik kon mij niet veroorloven in de avonduren met een meisje te wandelen of in een bioscoop liefkozingen uit te wisselen, omdat thuis op mijn bureau mijn toneel stuk op voltooiing wachtte. Daarom gedroeg ik mij tegenover Julie zo correct mogelijk, wat hierop neerkwam, dat ik haar ogen trachtte te vermijden en bij ieder woord dat ze tot mij richtte, verstrooide afwezigheid voorwendde. De eerste dagen bleek dit geen domme gedragslijn, maar daarna begon Julie mij potloden, vlakgummi's en postzegelsponzen naar het hoofd te werpen, wanneer ik haar conversatie onbeantwoord liet. In het nauw gedreven nam ik mijn toevlucht tot een andere werkwijze en verviel plotseling in een ge huichelde vertrouwelijkheid. Ik verzon belangwekkende leugens over allerlei onderwerpen die zij aansneed en maakte haar in de voornaamste plaats wijs, dat ik verloofd was. Hoe heet je verloofde? vroeg Julie Stevens, haar beide ellebogen op tafel plantend en met een balpuntpen bedachtzaam tegen haar neus tikkend. Erica, antwoordde ik. Ze is eenentwintig en heel knap. Hoe bedoel je dat, knap? wilde zij weten. Bedoel je verstandelijk knap, of knap van uiterlijk? O, allebei, riep ik nonchalant. mooi en intelligent. Waaruit blijkt, dat ze intelligent is? Ze studeert wiskunde, zei ik. Voor mij zei dat genoeg. Een wiskundige is voor mij het hoogst denkbare op het stuk van vrouwelijke schranderheid en ik moet daar wel meteen bij vermelden, dat ik er niet aan zou denken mij ooit met een wiskundige te verloven. Ik meende dan ook enig medelijden in Julie's vochtige blik te bespeuren. Ze won nu informaties in naar Erica's uiter lijk. Ik voegde een helm van koperrood haar bij smalle, koude, groene ogen en een matte doodsbleke teint, daarmee het signalement gevend van de vrouw die mij op zeventienjarige leeftijd het toppunt van verlokking toescheen. Hè, wat een bijzonder meisje lijkt me dat, zei Julie eindelijk Ik zou graag eens kennis met haar maken. O, dat zal moeilijk gaan, zei ik. Erica heeft het erg druk weet je. Ze moet ontzettend veel college lopen en is bovendien een beetje schuw van aard. Ik beschouwde de zaak hiermee als afgedaan, maar Julie Stevens niet. Zij begon me nu het leven zuur te maken met toespelingen op mijn verloving die, zoals ze liet uitkomen, niet erg gelukkig kon zijn. Ze vond dat mijn meisje mij geweldig verwaarloosde, door zoveel tijd aan haar studie te besteden. Om van het gezeur af te zijn, legde ik op een avond een bezoek af bij een jongeman, die in hetzelfde huis als ik een kamer bewoonde. Hij deed iets bij de spoor wegen en had een verloofde, die grote gedeelten van de avond op zijn kamer doorbracht. Gelukkig was ze die avond juist bij mijn huisgenoot hemden aan het strijken. Ik legde haar mijn moeilijkheden uit. Daar ze een avontuurlijke geest had, beloofde ze grif aan mijn plan te zullen meewerken. Gewoonlijk haastte ik mij na afloop van de kantoortijd naar de garderobe, trok in allerijl mijn jas aan en verdween vlug, zodat Julie mij niet op straat met haar geflirt en geschimp op mijn liefdeleven kon achtervolgen. Op de dag, die ik met de verdoofde van mijn huisgenoot had afgesproken, talmde ik langer dan gewoonlijk, maakte verscheidene grapjes met Julie en zorgde dat we het gebouw gelijktijdig verlieten. Buiten stond, zoals overeengekomen, het meisje van mijn vriend op mij te wachten. Haar gelaatstrekken correspondeerden in het geheel niet met die van mijn vriendin, zoals ik haar aan Julie had be schreven. Ik had haar dan ook gevraagd een doekje om het haar te binden, zodat Julie niet zien zou dat ze geen koperrood haar had, maar touwkleurig. Verder had ik haar verzocht een sjaal voor haar mond te houden, alsof ze aan een keelaandoening leed. Het meisje had mijn wensen met grote stiptheid ingewilligd en stond bij het hek als iemand, die op een gekostumeerd bal een oosterse haremvrouw wil uitbeelden. TWEE JAAR na de Hongaarse op stand is het aanvankelijke enthousiasme voor de naar Nederland gevluchte vrij heidsstrijders enigszins geluwd. De in 1956 met vlag en wimpel ingehaalde helden van de Boedapester barricaden bleken in het maatschappelijk verkeer niet geheel bestand tegen de nogal nau we normen, welke in deze lage landen worden gehanteerd voor iemands aan vaardbaarheid in de samenleving. ER ZIJN voor die Hongarenmoeheid meer oorzaken te vinden bij onszelf dan bij de vluchtelingen. Wanneer velen met een lichte ergernis worden herinnerd aan hun aanwezigheid, dan is dat in de eerste plaats omdat zij zich beschaamd voelen over de passieve houding van het westen in die bewogen novemberdagen. De Hon gaarse opstand moge dan politiek een gro te fout zijn geweest, zij brak uit omdat het westen in 1945 op de conferentie van Pots dam zijn eigen rust en veiligheid dacht te kunnen kopen door het lot van honderd miljoen Europeanen aan Stalin over te la ten. Niet ten onrechte zei ons een jonge Hongaar: „Er bestaat geen afzonderlijke Hongaarse, maar alleen een Europese kwestie. Het antwoord daarop is nog steeds niet gegeven". De Hongaren hebben ons echter niet al leen geconfronteerd met onze politieke en militaire onmacht, maar ook met een paar voor ons minder gunstig uitvallende sociale en economische waarheden. Wer den wij geërgerd door hun ongedurigheid, zij waren teleurgesteld door onze in hun ogen belachelijk lage jeugdlonen, welke in geen enkel opzicht recht doen wedervaren aan hun werktempo. En dat werkte nu juist weer als een rode lap op een stier op de Nederlandse arbeiders, die ongaar ne herinnerd worden aan het jaagsysteem. Dat hun omgangsvormen anders zijn dan de onze wilde men desnoods als een exo tisch element nog wel aanvaarden, dat hun levenswijze wat uitbundiger is en hun levensvreugde wat sterker aan de dag treedt doet ons, ingetogen Noordnederlan ders, de wenkbrauwen fronsen, vooral wanneer zulks aanleiding heeft gegeven tot een gemengd bericht. Uit deze opsomming blijkt wel, dat we met de Hongaarse vluchtelingen van 1956, drie duizend in getal, nog niet erg eigen zijn geworden en men verwondert zich eigenlijk wanneer men hoort dat er des ondanks toch maar tien percent probleem gevallen zijn. Men verneemt ook, dat het tussen de „oude" Hongaren die hier al van voor de tweede wereldoorlog of van vlak na de bevrijding wonen en deze „jonge" import niet erg botert. Dertien jaar communistische opvoeding en beïnvloe ding zijn aan deze jeugd niet ongemerkt voorbij gegaan, zegt men dan, vergeten de dat het deze zelfde jeugd is geweest, welke tegen het regiem in opstand is ge- zoals die door de propaganda van Radio Vrij Europa in verlokkende termen was geschilderd. En vooral verloren zij de dic tatuur zelf, die het hun mogelijk maakte de wereld in zwart-wit-tcgcnstellingen te beleven, in het westen immers was alles van een eentonige grijsheid. IN DE NIEUWE omgeving gingen de Hongaren liever geen bindingen aan: zij hadden van de bindingen in het eigen land welke altijd door het een of ander partij embleem werden gewaarmerkt, hun be komst. Zij kozen immers de vrijheid? Van daar ook dat men maar weinig Hongaren in het verenigingsleven zal ontmoeten, dat zelfs hun eigen organisaties het vaak niet buiten Nederlandse hulp kunnen stellen. Dat werkt de vereenzaming natuurlijk in de hand. dat vergroot de onzekerheid om dat een levensdoel ontbreekt: voor de komen. Deze .jeugd en de arbeiders, die de bevoorrechte klasse heetten te zijn. In derdaad, om de hierboven bedoelde Hon gaar te citeren, was er in oktober 1956 sprake van een klassenstrijd: het waren de arbeiders die in opstand kwamen tegen hun onderdrukkers. Wie nog wat te ver liezen had bleef thuis. In feite werden de gevluchte opstande lingen, om het even of ze actief aan de revolte hadden deelgenomen of niet, de grote verliezers. Zij verloren hun taalge meenschap, hun verwanten, hun milieu, zij bezaten geen westerse vrienden en geen objectiviteit om hun situatie te be oordelen, zij vonden geen welvaartsstaat, O daar staat mijn verloofde, zei ik koortsachtig. Ik moet gauw naar haar toe, zeg. Ze had helemaal niet moeten komen! Want. ze voelt zich helemaal niet goed, de laatste tijd. Maar ja, het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Dag Julie, tot morgenvroeg. Ik haastte mij naar het figuurtje bij het hek, zoende haar stevig op haar sjaal en wilde haar meteen meesleuren. Bent u de heer Witte? vroeg zij, me streng aankijkend. Ja natuurlijk, zei ik Je bent onherkenbaar, Reinalda. Ik ben Reinalda niet, zei het meisje, met mij oplopend. Reinalda was plotseling verhinderd en daarom vroeg ze mij of ik het karweitje van haar wilde overnemen. Tijdens ons gesprek keek ik enkele keren achterom, of Julie nog achter ons aanliep. Dat was inderdaad het geval. Telkens als ik over mijn schouder gluurde, zwaaide ze hartelijk, met blikken vol verstandhouding. Eenmaal wierp ze me een handkus toe. Tenslotte slaagde ik erin haar kwijt te raken door de vriendin van Reinalda een zijsteeg in te trekken. Daar liet ik ogen blikkelijk haar arm schieten. Zij ontdeed zich van haar sjaal en hoofddoek. Het plannetje was in zoverre gelukt, dat Julie Stevens ophield mijn verloofde nalatigheid en onhartelijkheid te verwijten. Tot mijn verbazing begon ze me nu te plagen met de uitnodiging, eens thuis bij haar te komen eten. Je mag Erica wel meebrengen, hoor! verzekerde ze. Mijn moeder vindt dat juist prettig. Ze vindt het leuk om lekker te koken voor allerlei mensen. Ja maar, Erica is mensenschuw, zei ik gedecideerd. Nu, dan moet je maar alleen komen, besliste zij. Daar kan Erica toch geen bezwaar tegen hebben? Dat zou kleingeestig van haar zijn. Haar aandringen was mij erg onaangenaam, temeer omdat ik het in die dagen toch al niet gemakkelijk had. De vriendin van Reinalda, die Hildegard heette, meende bepaalde rechten op mij te kunnen doen gelden, na de dienst die ze mij bewezen had. Ze belde me geregeld op, stond 's avonds onverhoeds op mijn stoep en als ik zei dat ik aan een toneelstuk wilde werken, riposteerde zij met vrolijk gelach, dat ik haar geen rad voor de ogen kon draaien, zoals dat zielige meisje op mijn kantoor. Wat mijn toneelstuk betreft, daaraan werkte ik niet meer, omdat ik tot de ontdekking gekomen was geen talent voor de dramatische structuur te be zitten. In plaats daarvan moest ik naar het insipide gesnater van Hildegard luisteren. Lichamelijk noch geestelijk had zij veel kwaliteiten die mij langer dan een minuut konden boeien. Ze had dof, vuilgrauw haar, een huid vol puistjes. Haar mond stond niet stil. Maar juist daarom vond ik het moeilijk haar voor het hoofd te stoten. Toen er tenslotte geen dag voorbij ging zonder dat Hildegard mij kwam opzoeken, nam ik de invitatie van Julie Stevens aan, om tenminste één avond van Reinalda's vriendin verlost te zijn. We hadden er een zondagavond voor uitgezocht. Tegen zessen kwam ik in het huis van Julie aan. Deze was nog niet thuis, maar haar moeder zei dat ze wel gauw zou komen. Ze was een aardige, goedlachse, mollige vrouw die sterk op Julie leek, helemaal niet zo dik als ik gedacht had dat Julie later zou worden! Zij gaf me een glas sherry en liep zelf met een glas in haar hand steeds heen en weer tussen de kamer en de keuken, waaruit verrukkelijke geuren van paprika, knoflook en gebraden paddestoelen stroomden. Na een poosje kwam Julie zelf binnen. Ze was niet alleen, maar had een vriendelijke jongeman bij zich, die mij stralend toelachte. Ik probeerde terug te lachen, maar het ging me niet zo goed af als de jongeman. Kijk, zei Julie, dit is nu mijn verloofde. Terwijl ik mijn hand in zijn richting uitstak, besefte Ik duidelijk, dat ik radeloos verliefd was op Julie, Stevens. meesten was de opstand een spontane reactie. Op de consequenties daarvan wa ren zij mentaal noch praktisch voorbereid. Velen hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt dat het „IJzeren gordijn" een ogenblik werd opgehaald, waardoor men dat mysterieuze westen, waarover de eigen radio altijd zo honend deed en de verboden zenders steeds zo verheerlijkend spraken, nu eens uit eigen waarneming te leren kennen. Wie zou durven volhouden dat die ontmoeting in alle opzichten in het voor deel van het westen is uitgevallen? Diezelfde Hongaar zei ons: „In het westen is de sociale en economische structuur van de maatschappij achtergebleven bij de technische ontwikkeling. Men heeft niet voldoende begrepen dat de nog uit de ne gentiende eeuw stammende maatschap- pijvorm niet meer doeltreffend is in de huidige stand van zaken". En hij gaf een voorbeeld uit de praktijk: het loonverschil tussen een draaier en een ingenieur is in Hongarije minder groot dan hier, omdat men de draaier als een geschoold en ge specialiseerd vakman van een met een in genieur vergelijkbare waarde op grond van hun financieel gewaardeerde produk- tiviteit erkent. Verontrustender nog dan deze sociale en economische achterstand is het onvermogen om het westen een politie ke gestalte geven welke op de hoogte staat van de geweldige krachten waarover de mensheid thans beschikt. Of de integreatie der Hongaren al of niet geslaagd is, valt op dit ogenblik niet te zeggen. Men rekent in het algemeen twee jaar voor de aanpassing aan de nieuwe omgeving, daarna begint pas de integra tie. Ook in dat opzicht wijkt de Hongaarse groep, welke dus op z'n ruimst gerekend hier juist twee jaar is, geheel af van de andere in deze reeks besproken ontheem den, die vaak aUmeer dan tien jaar in Ne derland wonen Een ander verschil wordt gevormd door de verscheidenheid in hun veelheid. De Hongaren hebben zich be paald niet te beklagen over een gebrek aan intelligentsia in hun midden en ook daarbuiten vindt men een breed gamma van beroepen vertegenwoordigd. Daarbij moet men wel bedenken, dat velen in het eigen land hun eigenlijke carrière zijn mis gelopen, omdat zij tot een politiek ver dacht milieu behoorden. Een zoon van een gewezen hoge politiefunctionaris bijvoor beeld mocht niet studeren omdat zijn va der weigerde lid te worden van de com munistische partij. Deze jongen werd op z'n best opzichter bij een genationaliseerd vrachtautobedri if. In Haarlem is hij aan vankelijk chauffeur bij de N.Z.H. gewor den. Hij ging daar weg omdat hij door de onregelmatige diensten weinig gelegen heid tot studeren had. kwam toen in dienst bij een verhuisonderneming, in welke be trekking hij bij een bedrijfsongeval een schedelbasisfractuur opliep en studeert sinds zijn genezing voor ern middenstands diploma, hopende zich eens in de ver voerssector te kunnen vestigen. Hij streeft zijn naturalisatie als Nederlander na „om ongestraft met vakantie naar Hongarije te kunnen gaan", waaruit men kan zien hoe sterk uiteenlopende drijfveren ge voelsargumenten kunnen zijn: men aan vaardt een andere nationaliteit om de band met het eigen land te versterken! De verscheidenheid zit ook in de drijfve ren waardoor men het eigen land heeft ontvlucht. Zeer grof kan men zeggen dat Het land waarnaar de Hongaarse vluchte lingen blijven terugverlangen. er drie groepen kunnen worden onder scheiden: de politiek-bewusten, de deelne mers aan de revolutie en de paniekvluch telingen. De eersten leveren uiteraard de minste moeilijkheden op omdat zij zich reeds lang op hun tegenwoordige situatie van emigrant hebben voorbereid. Bij de beide andere groepen is dat niet het ge val, waarbij de paniekvluchtelingen, waar onder zich uiteraard ook heel wat avon tuurlijke jongelui en misschien zelfs een paar losgelaten misdadigers bevinden, in de mentaal zwakste positie bevinden. Zij zullen het eerst teleurgesteld worden door de lang niet volmaakte westerse maat schappij en pogen naar huis terug te ke ren. Maar men moet, ook bij de groep der ac tieve opstandelingen, de heimweefactor en de zorg om de achtergeblevenen niet on derschatten. Van de bijna vier duizend Hongaren, welke Nederland asiel heeft verleend, zijn er meer dan driehonderd te ruggegaan: op zichzelf geen verontrustend percentage in vergelijking met andere landen. De verontrusting schuilt meer in het lot dat hun daarginds wacht, want de afgekondigde amnestie ten spijt staat van vijftien hunner vast, dat ze na hun terug keer werden gefusilleerd. Men moet er na melijk rekening mee houden dat de ach tergeblevenen vaak bij vervolging de schuld op de gevluchten hebben ge worpen. RIJ DE BETROKKEN hulpinstanties stelt men echter met spijt vast, dat de re patriëring doorgaat. Dat is een teken dat het met de aanpassing en de integratie niet overal even goed loopt. Er zijn te wei nig indirecte begeleiders, zoals de jong ste modeterm in het maatschappelijk werk luidt: er zijn te weinig mensen, die hun huizen voor de vluchteling openstellen om ze niet alleen wat gezelligheid, maar ook een menselijk contact te bezorgen. Het is waar, dat zulks ook met tact en begrip dient te gebeuren. In dit soort dingen valt men gemakkelijk van het ene uiterste te grote bezorgdheid en bemoeizucht in het andere: onverschilligheid. Wanneer de Nederlandse arbeiders hun Hongaarse bedrijfsgenoten geïsoleerd laten werken en leven, worden ze op z'n best technisch en materieel geïntegreerd. Bij tegenslag en werkloosheid zullen ze gemakkelijker gaan piekeren en aan de lokstem van Kadar gehoor geven. Dat probleem, dat door het Nederland se volk zelf moet worden opgelost, dus niet door een handvol specialisten, is veel nijpender dan de ongeveer driehonderd probleemgevallen van sociaal-zwakkeren, moeilijker dan de opleiding van de onge veer dertig middelbare scholieren, waar voor Prinses Wilhelmina in Apeldoorn een internaat beschikbaar heeft gesteld, en het is veel belangrijker dan de oplei ding tot vakarbeider, waarvoor in twaalf centrums cursussen werden ingericht Want dat alles is een kwestie van geld en van organisatie. Daaraan heeft het oni bij de vluchtelingenhulp ook niet geman keerd. Maar het allerbelangrijkste is be grip. Begrip dat bestand moet blijken te gen de orde van alledag, wanneer de geestdrift en de spontaniteit van het eerste uur verdwenen zijn en de nadere kennis making niet in alle opzichten verloopt zo als men die zich had voorgesteld. Dan komt het erop aan te bedenken dat voor de vluchteling alles vreemd is en ook nog geruime tijd blijft, van het weer tot het werk en van het voedsel tot het vertier, Dan komt het er op aan niet te falen in datgene wat eigenlijk de voornaamste voorwaarde voor een geslaagde integra tie is: de te l van het menselijk hart. J. H. Bartmn Een dozijn Hollandse jongens door C. Joh. Kieviet, door Andries Blitz te Laren opnieuw uitgegeven. Honderd jaar gele den werd C. Johan Kieviet geboren. Ter herdenking van dat feit is een van zijn boe ken, namelijk het hierboven genoemde, in „moderne" uitvoering herdrukt. De popu laire jeugdschrijver treedt hierin op als een historicus, doordat hij een „echt ge beurd" verhaal uit de eerste wereldoor log in min of meer geromantiseerde vorm tot een boeiend jongensboek bewerkte. Kieviet heeft een reputatie verworven die weinig toevoeging nodig heeft doch de ze herdenkingsuitgave moge desalniette min nog eens de herinnering verlevendi gen aan een man, die ontelbare kinderen heeft leren lezen nadat zij op school lezen hadden geleerd. De band is een vermel ding apart waard: linnen met zeefdruk,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 12