Hongaren confronteerden het Westen met eigen tekorten
m
Julie Stevens
'ussen tirannie
en heimwee
Tlleiuae
UITGAVEN
Erbij
EEN MEESTERWERK HERDRUKT
PAGINA TW L
Stendhal (wiens eigenlijke naam Marie-
Henri Beyle luidde) stierf te Parijs in 1842.
Het heeft honderd jaar geduurd eer zijn
meesterwerk „Le rouge et le noir" in een
Nederlandse vertaling verscheen. Deze is
thans als Rood en zwart in een nieuwe
reeks „De onsterfelijken uit de wereldlit
teratuur" door Contact in Amsterdam-
Antwerpen voor de tweede keer herdrukt.
De vertaler, David de Jong, schreef er
een belangwekkende inleiding bij. Ergens
citeert hij Goethe: „Ik houd er niet van
om de heer Stendhal te lezen. Maar ik kan
niet helpen dat ik het toch doe. Hij is bui
tengewoon vrij en buitengewoon imperti
nent en.ik kan u aanbevelen al zijn boe
ken te kopen". Als u het advies van Goethe
wilt volgen, dan kunt u daar dus nu een
goed begin mee maken. Aan deze „kro
niek van de negentiende eeuw" hebben wij
enkele maanden geleden nog uitvoerig
aandacht geschonken in de rubriek „Oude
litteratuur". Wij behoeven er dus niet op
terug te komen, tenzij om te verklaren
dat het omvangrijke boek nog springle
vend is. Wat de titel betreft merkt de inlei
der op, dat velen hier een symbool in heb
ben willen zien van het hazardspel van het
lot of van de politieke verhoudingen, maar
dat er geen reden is om aan Stendhals
eigen uitleg te twijfelen: rood zou moeten
betekenen, dat de hoofdpersoon, Julien So-
rel, soldaat zou zijn geworden als hij in de
tijd van Napoleon was geboren, zwart zou
wijzen op het priesterschap, tot de keuze
waarvan hij nu wel gedwongen was.
Een Hongaarse volksdansgroep in Nederland in actie
Élfe
:v
Kort verhaal dloor
Guuus Vleiaöél
ONGEVEER een maand lang heb ik op het kantoor gewerkt, waar ook Julie
Stevens werkte. We hadden daar alle twee een tijdelijk baantje. Mijn vorige
betrekking had ik opgegeven, omdat ik een idee had voor een toneelstuk en
van plan was dat in drie maanden te schrijven. Zoals men weet, zijn goede
toneelstukken in Holland nodig als brood. Ik vertrouwde er dan ook op, dat
ik mijn werk na deze drie maanden ogenblikkelijk zou kunnen slijten en verder
ruim van voorschotten en royalty's leven. Ik had vierhonderdvijftig gulden
opgespaard, waarvan ik dacht wel enige tijd mijn bestaan op bescheiden voet
te kunnen voortzetten. Het litteraire werk bleek echter hoge bedragen aan
koffie en sigaretten te vereisen. Bovendien had ik na iedere drie neergeschreven
regels een onbedaarlijke zin had in een broodje krab. Na iedere zes trok ik
mijn jas aan en bezocht een bioscoop, waar ik niet naar de film keek, maar
zenuwachtig piekerend op mijn nagels zat te bijten.
Halverwege het eerste bedrijf van mijn stuk zag ik mij dus genoodzaakt mijn
geldelijke middelen aan te vullen. Zonder veel moeite vond ik het genoemde
kantoorbaantje, dat zo vaag was en tegelijkertijd zo ingewikkeld, dat ik het
erg moeilijk zou kunnen beschrijven. Dat is ook trouwens niet gewenst. Het
zou mijn lezers maar vervelen, omdat het behalve vaag en ingewikkeld ook
een bijzonder vervelend baantje was. Ik kan volstaan te vertellen, dat ik met
Julie Stevens en twee heren, wier namen ik vergeten ben. aan een tafel in
een kamer zat. We vulden cijfers in op gele formulieren, maar ook wel op
rode. Af en toe rinkelde er een bel. Dan verlieten de heren het vertrek, met
medeneming van hun formulieren. Ik bleef dan alleen met Julie achter.
Op de morgen, dat ik met mijn baantje begon, had Julie zich meteen over
gegeven aan het openlijkste geflirt. In andere omstandigheden zouden haar
warme attenties mij beslist niet onverschillig gelaten hebben. Ik zou trouwens
niet willen beweren, dat ze me in de gegeven situatie met afkeer vervulden.
Julie was een vrolijk, blondharig meisje met mooie ronde vormen, die op een
toekomstige corpulentie wezen, maar nu nog weinig afstotelijks hadden. Ik
was echter bang dat een bewonderende blik en een vriendelijk woord ver
wachtingen zouden wekken, waaraan ik geenszins zou kunnen voldoen. Ik kon
mij niet veroorloven in de avonduren met een meisje te wandelen of in een
bioscoop liefkozingen uit te wisselen, omdat thuis op mijn bureau mijn toneel
stuk op voltooiing wachtte. Daarom gedroeg ik mij tegenover Julie zo correct
mogelijk, wat hierop neerkwam, dat ik haar ogen trachtte te vermijden en bij
ieder woord dat ze tot mij richtte, verstrooide afwezigheid voorwendde.
De eerste dagen bleek dit geen domme gedragslijn, maar daarna begon Julie
mij potloden, vlakgummi's en postzegelsponzen naar het hoofd te werpen,
wanneer ik haar conversatie onbeantwoord liet. In het nauw gedreven nam
ik mijn toevlucht tot een andere werkwijze en verviel plotseling in een ge
huichelde vertrouwelijkheid. Ik verzon belangwekkende leugens over allerlei
onderwerpen die zij aansneed en maakte haar in de voornaamste plaats wijs,
dat ik verloofd was.
Hoe heet je verloofde? vroeg Julie Stevens, haar beide ellebogen op tafel
plantend en met een balpuntpen bedachtzaam tegen haar neus tikkend.
Erica, antwoordde ik. Ze is eenentwintig en heel knap.
Hoe bedoel je dat, knap? wilde zij weten. Bedoel je verstandelijk knap,
of knap van uiterlijk?
O, allebei, riep ik nonchalant. mooi en intelligent.
Waaruit blijkt, dat ze intelligent is?
Ze studeert wiskunde, zei ik. Voor mij zei dat genoeg. Een wiskundige is
voor mij het hoogst denkbare op het stuk van vrouwelijke schranderheid en
ik moet daar wel meteen bij vermelden, dat ik er niet aan zou denken mij
ooit met een wiskundige te verloven. Ik meende dan ook enig medelijden in
Julie's vochtige blik te bespeuren. Ze won nu informaties in naar Erica's uiter
lijk. Ik voegde een helm van koperrood haar bij smalle, koude, groene ogen
en een matte doodsbleke teint, daarmee het signalement gevend van de vrouw
die mij op zeventienjarige leeftijd het toppunt van verlokking toescheen.
Hè, wat een bijzonder meisje lijkt me dat, zei Julie eindelijk Ik zou graag
eens kennis met haar maken.
O, dat zal moeilijk gaan, zei ik. Erica heeft het erg druk weet je. Ze moet
ontzettend veel college lopen en is bovendien een beetje schuw van aard.
Ik beschouwde de zaak hiermee als afgedaan, maar Julie Stevens niet. Zij
begon me nu het leven zuur te maken met toespelingen op mijn verloving die,
zoals ze liet uitkomen, niet erg gelukkig kon zijn. Ze vond dat mijn meisje
mij geweldig verwaarloosde, door zoveel tijd aan haar studie te besteden. Om
van het gezeur af te zijn, legde ik op een avond een bezoek af bij een jongeman,
die in hetzelfde huis als ik een kamer bewoonde. Hij deed iets bij de spoor
wegen en had een verloofde, die grote gedeelten van de avond op zijn kamer
doorbracht. Gelukkig was ze die avond juist bij mijn huisgenoot hemden aan
het strijken. Ik legde haar mijn moeilijkheden uit. Daar ze een avontuurlijke
geest had, beloofde ze grif aan mijn plan te zullen meewerken.
Gewoonlijk haastte ik mij na afloop van de kantoortijd naar de garderobe,
trok in allerijl mijn jas aan en verdween vlug, zodat Julie mij niet op straat
met haar geflirt en geschimp op mijn liefdeleven kon achtervolgen. Op de dag,
die ik met de verdoofde van mijn huisgenoot had afgesproken, talmde ik langer
dan gewoonlijk, maakte verscheidene grapjes met Julie en zorgde dat we het
gebouw gelijktijdig verlieten. Buiten stond, zoals overeengekomen, het meisje
van mijn vriend op mij te wachten. Haar gelaatstrekken correspondeerden in
het geheel niet met die van mijn vriendin, zoals ik haar aan Julie had be
schreven. Ik had haar dan ook gevraagd een doekje om het haar te binden,
zodat Julie niet zien zou dat ze geen koperrood haar had, maar touwkleurig.
Verder had ik haar verzocht een sjaal voor haar mond te houden, alsof ze aan
een keelaandoening leed. Het meisje had mijn wensen met grote stiptheid
ingewilligd en stond bij het hek als iemand, die op een gekostumeerd bal een
oosterse haremvrouw wil uitbeelden.
TWEE JAAR na de Hongaarse op
stand is het aanvankelijke enthousiasme
voor de naar Nederland gevluchte vrij
heidsstrijders enigszins geluwd. De in
1956 met vlag en wimpel ingehaalde
helden van de Boedapester barricaden
bleken in het maatschappelijk verkeer
niet geheel bestand tegen de nogal nau
we normen, welke in deze lage landen
worden gehanteerd voor iemands aan
vaardbaarheid in de samenleving.
ER ZIJN voor die Hongarenmoeheid
meer oorzaken te vinden bij onszelf dan
bij de vluchtelingen. Wanneer velen met
een lichte ergernis worden herinnerd aan
hun aanwezigheid, dan is dat in de eerste
plaats omdat zij zich beschaamd voelen
over de passieve houding van het westen
in die bewogen novemberdagen. De Hon
gaarse opstand moge dan politiek een gro
te fout zijn geweest, zij brak uit omdat het
westen in 1945 op de conferentie van Pots
dam zijn eigen rust en veiligheid dacht te
kunnen kopen door het lot van honderd
miljoen Europeanen aan Stalin over te la
ten. Niet ten onrechte zei ons een jonge
Hongaar: „Er bestaat geen afzonderlijke
Hongaarse, maar alleen een Europese
kwestie. Het antwoord daarop is nog
steeds niet gegeven".
De Hongaren hebben ons echter niet al
leen geconfronteerd met onze politieke en
militaire onmacht, maar ook met een
paar voor ons minder gunstig uitvallende
sociale en economische waarheden. Wer
den wij geërgerd door hun ongedurigheid,
zij waren teleurgesteld door onze in hun
ogen belachelijk lage jeugdlonen, welke in
geen enkel opzicht recht doen wedervaren
aan hun werktempo. En dat werkte nu
juist weer als een rode lap op een stier
op de Nederlandse arbeiders, die ongaar
ne herinnerd worden aan het jaagsysteem.
Dat hun omgangsvormen anders zijn dan
de onze wilde men desnoods als een exo
tisch element nog wel aanvaarden, dat
hun levenswijze wat uitbundiger is en hun
levensvreugde wat sterker aan de dag
treedt doet ons, ingetogen Noordnederlan
ders, de wenkbrauwen fronsen, vooral
wanneer zulks aanleiding heeft gegeven
tot een gemengd bericht.
Uit deze opsomming blijkt wel, dat we
met de Hongaarse vluchtelingen van 1956,
drie duizend in getal, nog niet erg eigen
zijn geworden en men verwondert zich
eigenlijk wanneer men hoort dat er des
ondanks toch maar tien percent probleem
gevallen zijn. Men verneemt ook, dat het
tussen de „oude" Hongaren die hier al
van voor de tweede wereldoorlog of van
vlak na de bevrijding wonen en deze
„jonge" import niet erg botert. Dertien jaar
communistische opvoeding en beïnvloe
ding zijn aan deze jeugd niet ongemerkt
voorbij gegaan, zegt men dan, vergeten
de dat het deze zelfde jeugd is geweest,
welke tegen het regiem in opstand is ge-
zoals die door de propaganda van Radio
Vrij Europa in verlokkende termen was
geschilderd. En vooral verloren zij de dic
tatuur zelf, die het hun mogelijk maakte
de wereld in zwart-wit-tcgcnstellingen te
beleven, in het westen immers was alles
van een eentonige grijsheid.
IN DE NIEUWE omgeving gingen de
Hongaren liever geen bindingen aan: zij
hadden van de bindingen in het eigen land
welke altijd door het een of ander partij
embleem werden gewaarmerkt, hun be
komst. Zij kozen immers de vrijheid? Van
daar ook dat men maar weinig Hongaren
in het verenigingsleven zal ontmoeten, dat
zelfs hun eigen organisaties het vaak niet
buiten Nederlandse hulp kunnen stellen.
Dat werkt de vereenzaming natuurlijk in
de hand. dat vergroot de onzekerheid om
dat een levensdoel ontbreekt: voor de
komen. Deze .jeugd en de arbeiders, die
de bevoorrechte klasse heetten te zijn. In
derdaad, om de hierboven bedoelde Hon
gaar te citeren, was er in oktober 1956
sprake van een klassenstrijd: het waren de
arbeiders die in opstand kwamen tegen
hun onderdrukkers. Wie nog wat te ver
liezen had bleef thuis.
In feite werden de gevluchte opstande
lingen, om het even of ze actief aan de
revolte hadden deelgenomen of niet, de
grote verliezers. Zij verloren hun taalge
meenschap, hun verwanten, hun milieu,
zij bezaten geen westerse vrienden en
geen objectiviteit om hun situatie te be
oordelen, zij vonden geen welvaartsstaat,
O daar staat mijn verloofde, zei ik koortsachtig. Ik moet gauw naar haar
toe, zeg. Ze had helemaal niet moeten komen! Want. ze voelt zich helemaal
niet goed, de laatste tijd. Maar ja, het bloed kruipt waar het niet gaan kan.
Dag Julie, tot morgenvroeg.
Ik haastte mij naar het figuurtje bij het hek, zoende haar stevig op haar sjaal
en wilde haar meteen meesleuren.
Bent u de heer Witte? vroeg zij, me streng aankijkend.
Ja natuurlijk, zei ik Je bent onherkenbaar, Reinalda.
Ik ben Reinalda niet, zei het meisje, met mij oplopend. Reinalda was
plotseling verhinderd en daarom vroeg ze mij of ik het karweitje van haar
wilde overnemen.
Tijdens ons gesprek keek ik enkele keren achterom, of Julie nog achter ons
aanliep. Dat was inderdaad het geval. Telkens als ik over mijn schouder
gluurde, zwaaide ze hartelijk, met blikken vol verstandhouding. Eenmaal
wierp ze me een handkus toe. Tenslotte slaagde ik erin haar kwijt te raken
door de vriendin van Reinalda een zijsteeg in te trekken. Daar liet ik ogen
blikkelijk haar arm schieten. Zij ontdeed zich van haar sjaal en hoofddoek.
Het plannetje was in zoverre gelukt, dat Julie Stevens ophield mijn verloofde
nalatigheid en onhartelijkheid te verwijten. Tot mijn verbazing begon ze me
nu te plagen met de uitnodiging, eens thuis bij haar te komen eten.
Je mag Erica wel meebrengen, hoor! verzekerde ze. Mijn moeder vindt
dat juist prettig. Ze vindt het leuk om lekker te koken voor allerlei mensen.
Ja maar, Erica is mensenschuw, zei ik gedecideerd.
Nu, dan moet je maar alleen komen, besliste zij. Daar kan Erica toch
geen bezwaar tegen hebben? Dat zou kleingeestig van haar zijn.
Haar aandringen was mij erg onaangenaam, temeer omdat ik het in die dagen
toch al niet gemakkelijk had. De vriendin van Reinalda, die Hildegard heette,
meende bepaalde rechten op mij te kunnen doen gelden, na de dienst die ze
mij bewezen had. Ze belde me geregeld op, stond 's avonds onverhoeds op mijn
stoep en als ik zei dat ik aan een toneelstuk wilde werken, riposteerde zij met
vrolijk gelach, dat ik haar geen rad voor de ogen kon draaien, zoals dat zielige
meisje op mijn kantoor.
Wat mijn toneelstuk betreft, daaraan werkte ik niet meer, omdat ik tot de
ontdekking gekomen was geen talent voor de dramatische structuur te be
zitten. In plaats daarvan moest ik naar het insipide gesnater van Hildegard
luisteren. Lichamelijk noch geestelijk had zij veel kwaliteiten die mij langer
dan een minuut konden boeien. Ze had dof, vuilgrauw haar, een huid vol
puistjes. Haar mond stond niet stil. Maar juist daarom vond ik het moeilijk
haar voor het hoofd te stoten. Toen er tenslotte geen dag voorbij ging zonder
dat Hildegard mij kwam opzoeken, nam ik de invitatie van Julie Stevens aan,
om tenminste één avond van Reinalda's vriendin verlost te zijn.
We hadden er een zondagavond voor uitgezocht. Tegen zessen kwam ik in
het huis van Julie aan. Deze was nog niet thuis, maar haar moeder zei dat
ze wel gauw zou komen. Ze was een aardige, goedlachse, mollige vrouw die
sterk op Julie leek, helemaal niet zo dik als ik gedacht had dat Julie later
zou worden! Zij gaf me een glas sherry en liep zelf met een glas in haar hand
steeds heen en weer tussen de kamer en de keuken, waaruit verrukkelijke
geuren van paprika, knoflook en gebraden paddestoelen stroomden.
Na een poosje kwam Julie zelf binnen. Ze was niet alleen, maar had een
vriendelijke jongeman bij zich, die mij stralend toelachte. Ik probeerde terug
te lachen, maar het ging me niet zo goed af als de jongeman.
Kijk, zei Julie, dit is nu mijn verloofde. Terwijl ik mijn hand in zijn richting
uitstak, besefte Ik duidelijk, dat ik radeloos verliefd was op Julie, Stevens.
meesten was de opstand een spontane
reactie. Op de consequenties daarvan wa
ren zij mentaal noch praktisch voorbereid.
Velen hebben van de gelegenheid gebruik
gemaakt dat het „IJzeren gordijn" een
ogenblik werd opgehaald, waardoor men
dat mysterieuze westen, waarover de eigen
radio altijd zo honend deed en de verboden
zenders steeds zo verheerlijkend spraken,
nu eens uit eigen waarneming te leren
kennen. Wie zou durven volhouden dat die
ontmoeting in alle opzichten in het voor
deel van het westen is uitgevallen?
Diezelfde Hongaar zei ons: „In het westen
is de sociale en economische structuur van
de maatschappij achtergebleven bij de
technische ontwikkeling. Men heeft niet
voldoende begrepen dat de nog uit de ne
gentiende eeuw stammende maatschap-
pijvorm niet meer doeltreffend is in de
huidige stand van zaken". En hij gaf een
voorbeeld uit de praktijk: het loonverschil
tussen een draaier en een ingenieur is in
Hongarije minder groot dan hier, omdat
men de draaier als een geschoold en ge
specialiseerd vakman van een met een in
genieur vergelijkbare waarde op grond
van hun financieel gewaardeerde produk-
tiviteit erkent. Verontrustender nog dan
deze sociale en economische achterstand is
het onvermogen om het westen een politie
ke gestalte geven welke op de hoogte staat
van de geweldige krachten waarover de
mensheid thans beschikt.
Of de integreatie der Hongaren al of niet
geslaagd is, valt op dit ogenblik niet te
zeggen. Men rekent in het algemeen twee
jaar voor de aanpassing aan de nieuwe
omgeving, daarna begint pas de integra
tie. Ook in dat opzicht wijkt de Hongaarse
groep, welke dus op z'n ruimst gerekend
hier juist twee jaar is, geheel af van de
andere in deze reeks besproken ontheem
den, die vaak aUmeer dan tien jaar in Ne
derland wonen Een ander verschil wordt
gevormd door de verscheidenheid in hun
veelheid. De Hongaren hebben zich be
paald niet te beklagen over een gebrek
aan intelligentsia in hun midden en ook
daarbuiten vindt men een breed gamma
van beroepen vertegenwoordigd. Daarbij
moet men wel bedenken, dat velen in het
eigen land hun eigenlijke carrière zijn mis
gelopen, omdat zij tot een politiek ver
dacht milieu behoorden. Een zoon van een
gewezen hoge politiefunctionaris bijvoor
beeld mocht niet studeren omdat zijn va
der weigerde lid te worden van de com
munistische partij. Deze jongen werd op
z'n best opzichter bij een genationaliseerd
vrachtautobedri if. In Haarlem is hij aan
vankelijk chauffeur bij de N.Z.H. gewor
den. Hij ging daar weg omdat hij door de
onregelmatige diensten weinig gelegen
heid tot studeren had. kwam toen in dienst
bij een verhuisonderneming, in welke be
trekking hij bij een bedrijfsongeval een
schedelbasisfractuur opliep en studeert
sinds zijn genezing voor ern middenstands
diploma, hopende zich eens in de ver
voerssector te kunnen vestigen. Hij streeft
zijn naturalisatie als Nederlander na „om
ongestraft met vakantie naar Hongarije
te kunnen gaan", waaruit men kan zien
hoe sterk uiteenlopende drijfveren ge
voelsargumenten kunnen zijn: men aan
vaardt een andere nationaliteit om de band
met het eigen land te versterken!
De verscheidenheid zit ook in de drijfve
ren waardoor men het eigen land heeft
ontvlucht. Zeer grof kan men zeggen dat
Het land waarnaar de Hongaarse vluchte
lingen blijven terugverlangen.
er drie groepen kunnen worden onder
scheiden: de politiek-bewusten, de deelne
mers aan de revolutie en de paniekvluch
telingen. De eersten leveren uiteraard de
minste moeilijkheden op omdat zij zich
reeds lang op hun tegenwoordige situatie
van emigrant hebben voorbereid. Bij de
beide andere groepen is dat niet het ge
val, waarbij de paniekvluchtelingen, waar
onder zich uiteraard ook heel wat avon
tuurlijke jongelui en misschien zelfs een
paar losgelaten misdadigers bevinden, in
de mentaal zwakste positie bevinden. Zij
zullen het eerst teleurgesteld worden door
de lang niet volmaakte westerse maat
schappij en pogen naar huis terug te ke
ren.
Maar men moet, ook bij de groep der ac
tieve opstandelingen, de heimweefactor en
de zorg om de achtergeblevenen niet on
derschatten. Van de bijna vier duizend
Hongaren, welke Nederland asiel heeft
verleend, zijn er meer dan driehonderd te
ruggegaan: op zichzelf geen verontrustend
percentage in vergelijking met andere
landen. De verontrusting schuilt meer in
het lot dat hun daarginds wacht, want de
afgekondigde amnestie ten spijt staat van
vijftien hunner vast, dat ze na hun terug
keer werden gefusilleerd. Men moet er na
melijk rekening mee houden dat de ach
tergeblevenen vaak bij vervolging de
schuld op de gevluchten hebben ge
worpen.
RIJ DE BETROKKEN hulpinstanties
stelt men echter met spijt vast, dat de re
patriëring doorgaat. Dat is een teken dat
het met de aanpassing en de integratie
niet overal even goed loopt. Er zijn te wei
nig indirecte begeleiders, zoals de jong
ste modeterm in het maatschappelijk werk
luidt: er zijn te weinig mensen, die hun
huizen voor de vluchteling openstellen om
ze niet alleen wat gezelligheid, maar ook
een menselijk contact te bezorgen. Het is
waar, dat zulks ook met tact en begrip
dient te gebeuren. In dit soort dingen valt
men gemakkelijk van het ene uiterste
te grote bezorgdheid en bemoeizucht in
het andere: onverschilligheid. Wanneer
de Nederlandse arbeiders hun Hongaarse
bedrijfsgenoten geïsoleerd laten werken en
leven, worden ze op z'n best technisch en
materieel geïntegreerd. Bij tegenslag en
werkloosheid zullen ze gemakkelijker gaan
piekeren en aan de lokstem van Kadar
gehoor geven.
Dat probleem, dat door het Nederland
se volk zelf moet worden opgelost, dus
niet door een handvol specialisten, is veel
nijpender dan de ongeveer driehonderd
probleemgevallen van sociaal-zwakkeren,
moeilijker dan de opleiding van de onge
veer dertig middelbare scholieren, waar
voor Prinses Wilhelmina in Apeldoorn
een internaat beschikbaar heeft gesteld,
en het is veel belangrijker dan de oplei
ding tot vakarbeider, waarvoor in twaalf
centrums cursussen werden ingericht
Want dat alles is een kwestie van geld en
van organisatie. Daaraan heeft het oni
bij de vluchtelingenhulp ook niet geman
keerd. Maar het allerbelangrijkste is be
grip. Begrip dat bestand moet blijken te
gen de orde van alledag, wanneer de
geestdrift en de spontaniteit van het eerste
uur verdwenen zijn en de nadere kennis
making niet in alle opzichten verloopt zo
als men die zich had voorgesteld. Dan
komt het erop aan te bedenken dat voor
de vluchteling alles vreemd is en ook nog
geruime tijd blijft, van het weer tot het
werk en van het voedsel tot het vertier,
Dan komt het er op aan niet te falen in
datgene wat eigenlijk de voornaamste
voorwaarde voor een geslaagde integra
tie is: de te l van het menselijk hart.
J. H. Bartmn
Een dozijn Hollandse jongens door C.
Joh. Kieviet, door Andries Blitz te Laren
opnieuw uitgegeven. Honderd jaar gele
den werd C. Johan Kieviet geboren. Ter
herdenking van dat feit is een van zijn boe
ken, namelijk het hierboven genoemde, in
„moderne" uitvoering herdrukt. De popu
laire jeugdschrijver treedt hierin op als
een historicus, doordat hij een „echt ge
beurd" verhaal uit de eerste wereldoor
log in min of meer geromantiseerde vorm
tot een boeiend jongensboek bewerkte.
Kieviet heeft een reputatie verworven die
weinig toevoeging nodig heeft doch de
ze herdenkingsuitgave moge desalniette
min nog eens de herinnering verlevendi
gen aan een man, die ontelbare kinderen
heeft leren lezen nadat zij op school lezen
hadden geleerd. De band is een vermel
ding apart waard: linnen met zeefdruk,