Tlieuiae puMikaües mwüekÜe^hM&is Tentoonstellingen rond de feestdagen Japanse kimono's in Nederland Orgelwerken Voor gitaristen Voor blokfluit Tekeningen van Henk Broer Erbij Dr. L. G- Kortenhorst opende expositie in Den Haag Culturele bloei in Belgie ring: vijfenzeventig maten van de Dodendansvan Camille Saint-Saëns KARIKATUREN illlllllllllllll!lllllllllllllllllllllll!llllllllll!lllllllllllllllll|l|lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!!l!!lllllllllll lllllllllllllllllllllllllillllll!lll!!ll!llllllllllll!lllllllll|llllllll!l!!ll!ll!lllllllll!llllllllllllllllllllllllll[lllllllllllllll De voorzitter van de Tweede Kamer, dr. L. G. Kortenhorst, heeft woensdag in (je bovenzaal van boekhandel W. P. van Stockum en Zoon in Den Haag een ten toonstelling geopend van vijfenveertig te keningen en karikaturen die vervaardigd zijn door Fritz Behrendt. Onder de aan wezigen bevonden zich de ambassadeurs van Zuid-Afrika en Israel. In zijn openingswoord vroeg mr. Kor tenhorst zich af of hij wel de meest ge schikte persoon was om deze opening te verrichten, omdat een politicus er nu een maal van houdt in zijn ijdelheid gestreeld te worden. „En als ik hier zo rond kijk, zie ik geen enkele karikatuur van mij hangen. Ik geloof dat Kroesjtsjev de persoon is, die nu op deze plaats moest staan." Mr. Kortenhorst memoreerde dat de cartoonist en de politicus in ons land hoge waarden vertegenwoordigen, namelijk de vrije critiek en vrije meningsuiting. Spre kende over de karikatuurkunst van Fritz Behrendt zei hij, dat zijn cartoons op hoog niveau staan. „Ze zijn nooit hatelijk of laag bij de grond, maar spits en fijnzin nig." De drieëndertigjarige Fritz Behrendt, die voor Amerikaanse, Duitse, Zwitserse en Oostenrijkse kranten werkt, heeft reeds tweekeer in het buitenland geëxposeerd, onder meer in Hamburg en Berlijn. Vol gend .iaar wordt een tentoonstelling van zijn werk in Zürich gehouden. (Van onze correspondent in Brussel) DE PARIJSE „Figaro" heeft zich naar aanleiding van de toewijzing van de litteraire prijs „Goncourt" aan een vrjj onbekende Belgische auteur de venijnige opmerking laten ontvallen, waarom het Brussels „manneken" niet tot „académicien" zou worden uitgeroepen. Inderdaad, zo luidde de repliek van een Brus selse krant, de mooie groene tenu van de Franse acadcmicicns ont breekt in de garderobe van ons manneken. Het is een detail, dat op frappante wijze de eeuwenoude twist tussen de Franssprekende en schrij vende kringen van Parijs en de Bel gische hoofdstad als vijandige broe ders in het licht stelt. Maar het toe kennen van de „Prix Goncourt" aan de Belgische kolonel Francis Walder voor zijn boek „Saint Germain ou la négociation" bewijst tevens, dat de cultuur in Brussel kan bloeien, zon der machtig Expo-vuurwerk. De Parjjse critici zijn bovendien daarom nog ontstemd, omdat ook de niet on belangrijke „Prix Femina" eveneens aan België te beurt viel, met name aan de dochter van de tegenwoor dige vice-president van de regering, Franqoise Mallet-Joris voor haar werk „l'Empire Céleste" of „Het hemelse rijk". In de kringen van de Vlaamse cul tuur is het cultureel seizoen.... in Nederland begonnen. Maar het is een mislukt vuurwerk geweest. De „Taco" van Herman Teirlinck is een mislukte worp van de oude geniale goochelaar, die toch een blijvende plaats in de Nederlandse letteren heeft veroverd. In ieder geval had die mislukte Teirlinck-affaire dan toch een goede kant. Met name heeft, tot grote voldoening van de Vlaamse culturele kringen, heel Nederland het voortreffelijke spel van de artiesten van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg van Brussel erkend. Zij stonden voor een hopeloze taak, maar hebben niettemin het bewijs kunnen leveren, dat Brussel een geduchte concurrent van de Koninklijke Ne derlandse Schouwburg in Antwerpen Is geworden. Te Antwerpen rust men 3P zijn lauweren en dat is voor toneel steeds fnuikend. De Expo is achter de rug, maar men voelt dat zij op het cultureel vlak haar invloed niet heeft gemist. Zij brengt de mensen tot een duidelijker besef van het eigen prachtige cultuurbezit. Z- is thans besloten tot de organisatie van een „nationale campagne" ten voor dele der Belgische musea". Van december 1958 tot mei 1959 worden de musea in de belangstelling van het grote publiek getrokken. Men verwacht van de conservators van de musea, dat zij die belangstelling sti muleren door speciale en aantrekke lijke initiatieven. Te Luik wordt een -Waals museum" opgericht, waar men allerlei documenten en voor werpen, die betrekking hebben op de folklore, de ambachten en het Waal se dialect zal kunnen zien. In mei 1959 worden de prijsvragen voor viool van het internationale con cours Koningin Elisabeth gehouden. Anderzijds poogt het stadsbestuur van Brussel van zijn jaarlijkse feest verlichting, in samenwerking met de zakenlieden in het stadscentrum, dit jaar een bijzonder groot succes te maken. Met meer dan honderdtwin tig reisagentschappen zijn afspraken gemaakt om duizenden toeristen uit Nederland, het Rijnland en Noord- frankrijk aan te trekken. ONDER de titel „Horen, zienver staan" verscheen bij de n.v. De Technische Uitgeverij H. Stam te Haarlem een keurig verzorgde „horen-en-zien-methode" voor muzikale vorming, door M. P. Nijsse en P. Kok samengesteld. De heer Nijsse meent hiermee een doeltreffende leerwijze te hebben gevonden om de schooljeugd van twaalf tot vijftien jaar te leren luisteren naar muziek. De heer Kok was hem daarbij een zeer te prijzen steun, door het werk op te luisteren met prachtig grafisch werk, dat de muziek waar het om gaat picturaal of in schets tracht weer te geven. Wat men in de meeste gevallen illustratiewerk zou noemen, is hier in feite de hoofdzaak ge worden. Want de methode van de heer Nijsse is erop gericht om het beluisteren van muziek (via radio of grammofoon) te combineren met het visuele beeld, dat de ontwerpers daarvan gefantaseerd hebben. Muziekkennis is daarbij niet van node. (Aan de hand van het pedagogische orkest werk opus 34 „Variaties en fuga op een thema van Purcell van Benjamin Britten, kan men de klankkleur van de verschil lende speeltuigen leren onderscheiden. De instrumenten staan bovendien met aan duiding van hun speelwijze in het boek afgebeeld. Men begint dus met wat in een normale opleiding achteraan komt en kan derhalve verwachten dat dit muziekonder wijs zich in kreeftengang zal ontwikkelen. Maar begrijp ik het goed, dan gaat het hier niet om muziek te leren, doch alleen om er belangstelling voor te wekken. De besprekingen en analyses van „Peter en de Wolf" van Prokovjev, van „Doden dans" en „Carnaval der dieren" van Saint- Saëns, van de muziek voor „Peer Gynt" van Grieg zijn in de methode allemaal reeds aan de beurt geweest, eer er in het leerboek sprake is van maat en ritme en de discipelen een heel klein beetje grond onder de voeten krijgen, namelijk als de pri mitieve canon „Vader Jacob" moet dienen om de tweeslagsmaat te leren. Op even summiere wijze wordt tevens de maatver deling in drie en vier bijgebracht. En dan gaat het verder met grafische en picturale voorstellingen (die maat voor maat te vol gen zijn) van een deel uit „De Notenkra ker" van Tsjaikofsky, de „Kleine Nacht muziek" van Mozart, „De Moldau" van Smetana en het „Italiaans Capriccio" van de hier eerstgenoemde. Onder meer zijn dan dynamiek en vormleer aan de beurt gekomen en heeft men zich tegoed kunnen doen aan vrij uitvoerige biografische bij zonderheden. Aan de begrippen noten waarden en toonhoogte is men dan echter nog niet toe. Om dergelijke positieve din gen gaat het blijkbaar niet. Laten wij aan nemen, dat de belangstelling voor de mu ziek na een intensieve schoolcursus volgens dit leerplan bij een aantal leerlingen zal zijn gewekt. Maar ik vrees, dat dan weel een geslacht zal zijn gekweekt van eigen wijze passieve luisteraars, die een heleboel menen te weten, doch die praktisch niets kennen of kunnen. Met dat al gaat het ge zonde amateurisme naar de kelder. De koren en. muziekverenigingen .in Nederland verkeren op vele plaatsen in noodtoestand wegens gebrek aan belangstelling-van de jeugd voor het actieve beleven van de mu ziek. Het zou er waarachtig niet beter op worden, indien dit „sit-down"-systeem een zeer verbreide toepassing vond en op de scholen steeds minder de grondslag voor de actieve beoefening van de notenleer en de samenzang gelegd zou worden. Dit vind ik de bedenkelijke keerzijde van de ver lokkelijk mooie medaille, die de heren Nijsse en Kok ons tonen. Want verlokkelijk is hun „Horen, zien.... verstaan" buiten kijf, mede om de zeer verzorgde uitvoering van hun werk. En als artistiek muzikaal prentenboek voor volwassen muzieklief hebbers is het zelfs uiterst aanbevelens waardig. Want wie in zijn discotheek de behandelde platen voorradig heeft, zal er onderhoudende en leerzame uren mee kun nen beleven, wanneer hij tracht de knap getekende beelden (niet het minst de veel kleurige van „De Moldau" en het „Capric cio") maat voor maat te volgen en de aan wijzingen na te gaan. Hij zal dan merken, dat het heus geen „kinderspel" is horen en zien te combineren, zelfs al is hij geen vol slagen leek op het terrein der muziek. In deze zin, dus voor huiselijk gebruik, is het werk van Nijsse en Kok van harte aan te bevelen. De Haarlemmers zullen bovendien met genoegen op de titelpagina enige be- r, i i i i i j -Li kende typen (onder meer wijlen de ceiiist hen voorbeeld van de methode tot visuele ver ster Ring van de muziRale erva- Bram Hart Nibbrig) van het Noordhollands Philharmonisch Orkest aantreffen. FLOR PEETERS schreef als opus 52 een Concert voor orgel en orkest. Het omvang rijke werk werd dit jaar, in bewerking voor orgel en klavier, in de Peters Editie (C. F. Peters Corporation, New York) uit gegeven. Het werk van de Vlaamse orgel meester, die in Amerika een grote reputatie geniet, wendt zich daardoor direct als het ware tot heel de wereld en het wil mij voorkomen dat de wereld er wel belang stelling voor zal tonen. In de eerste plaats om de briljante allure van de solopartij, die aan de solist dankbare kansen biedt tegenover een orkestpartij, die op boeiende wijze alternerend concerteert met de solist, doch deze bekoorlijk de ruimte laat om zich te doen gelden. En bovendien ook om zijn gezonde muzikale sfeer en zijn teke ning in een vormentaal die geen quasi mystieke raadsels opgeeft. Ik meen de geest van dit opus het best weer te geven door het moderne barok te noemen, een barok die zijn gedachten klaar en zakelijk formuleert, maar ook niet schroomt in een breed gebaar gemoedswarmte en geestdrift te laten blijken of, omgekeerd, zoals in het tweede deel, een largo, die ontroerbaarheid te verbergen en ze juist daardoor nog in tensiever te laten werken. Het derde deel is een uitgebreide cadenza, die een beroep doel op de virtuositeit van de solist, niet het minst op zijn pedaalspel. En de finale volgt aan als een waardige bekroning. Een werk dat verdient te klinken in alle con certzalen met een volwaardig orgel. Dus ook in Haarlem. „Klingende Schatze" is de titel van een kleine brochure met een veertigtal fraaie reprodukties van Noordduitse barokorgels van het type van de zeventiende-eeuwse orgelbouwer Arp Schnitger, voor wiens klankideaal tegenwoordig weer belangstel ling is ontstaan. Vertegenwoordiger voor deze uitgave van het Oliva Verlag te Cux- haven is voor ons land het Bureau voor Nederlandse Orgelkunst, Boreelstraat 53 te Rotterdam. Dit bureau zond ons tevens ter bespre king haar eigen uitgave van Psalm 105 van Dirk Janszoon Zwart en Canonisch Orgel koraal over gezang 182 van Jan J. van den Berg, welke stukken de praktische be kwaamheid van de auteurs verraden. Ver der publiceerde het Bureau voor Neder landse Orgelkunst een „Lento" een na gelaten compositie van Hendrik dé Vries, de bespeler van het orgel der Laurenskerk te Rotterdam, die gelukkig de tragische ondergang van zijn vermaarde instrument niet meer beleefde. Ik kan voorstellen, dat nog menige organist genoegen zal vinden in deze; milde muziek, hoewel haar getij eigenlijk verlopen is. Tenslotte vraagt deze uitgeverij aan dacht voor haar publikatie van de „Joni- sche Fantasia" van Jan Pietersz. Sweelinck, verzorgd door Jan Zwart, die hiervan in een voorwoord verantwoording geeft, geba seerd op de in 1953 ontdekte dispositie van het orgel dat Sweelinck in de Oude Kerk te Amsterdam bespeelde. De uitgave ziet er keurig uit en bevat een afbeelding van het oude orgel, dat in 1724 vervangen werd door het huidige instrument. Jacques Buus is een componistennaam, die men in geleerde verhandelingen wel eens aantreft, doch die uit de circulatie van de praktijk verdwenen is. Hij was een Vlaming uit Gent en wij weten dat hij or ganist was aan de San Marco te Venetië en dat hij in 1565 te Wénen overleed als organist in keizerlijke dienst. De Harmo nia-Uitgave te Hilversum gaf van Buus een paar „Ricercari" uit het licht in een zo goed als authentieke lezing. De Spaanse musicoloog Macario Santiago Kastner, die de uitgave verzorgde, leidde deze in met een belangwekkend voorwoord. Stof voor historische programma's. DE GITAAR, die, na de luit, als speel tuig voor huismuziek eens de rol vervulde die later van de piano gegund werd, is weer dapper terrein aan het veroveren, niet zo maar om met een paar akkoordjes een liedje te begeleiden, maar om als vol waardig instrument te worden bespeeld. De Harmonia-Uitgave is begonnen met de publikatie van een reeks boekjes, die een smaakrijk repertoii-e vormen voor één, twee en drie gitaren. De keurige bundel tjes zijn op muzikaal zeer verantwoorde wijze samengesteld door Henk van Scha- gen, die zich rnet zijn bewerkingen een vaardig harmonist toont. De vijf reeds ver schenen bandjes bevatten: Franse wijsjes voor gitaarsolo, Zes etudes in hoge posities. Acht Nederlandse liedjes voor twee gita ren, stukjes die Leopold Mozart voor zijn zoontje schreef, eveneens voor twee gita ren bewerkt, benevens Zomeravondstilte, een suite voor drie gitaren. HARMONIA'S uitgave Kleine Speelmu- ziek groeit onder leiding en redactie van Hans P. Keuning steeds maar aan met werkjes voor blokfluit in allerlei moeilijk heidsgraad en samenstelling. Een enkele keer doet Keuning wel eens moeilijk te verantwoorden dingen, wanneer hij quasie- modern pianobegeleidingen bij eenvoudige melodietjes schrijft, maar overigens ver rijkt hij de verzameling met zeer bruik baar materiaal, voor één, twee en drie blokfluiten. Bijzondér aanbevelenswaardig zijn de acht etudes voor altblokfluit: „Van de bovenste plank". Met deze titel wordt bedoeld, dat het oefeningen zijn voor ver gevorderden. Ook heb ik veel respect voor Keunings bewerking voor twee altblok fluiten en piano van de bekende „Sonate a trois en ré" voor fluit, gamba en conti nuo van Jean Marie Leclair, alleen zou ik het te prijzen gevonden hebben, indien de bewerker in het eerste deel de ritmiek van het aanvangsmotief, dat heel dit Ada gio domineert, zou hebben opgetekend zo als het in de praktijk dient gespeeld te worden, dat is te zeggen: met een stip ach ter de zestiende rust en een twee-en-dèr- tigste noot om te beginnen. Wat in dê ba- roktijd natuurlijk was, is het nu niet meer en zo ontstaan scheve verhoudingen in de ritmische structuur. Tenslotte heeft Hans P. Keuning nog een aardig speelboek voor schoolorkestjes sa mengesteld met gebruikmaking van frag menten uit composities van Haydn. Het is getiteld „Op bezoek bij Papa Haydn" Jos. de Klerk DAT OOK de beeldende kunstenaars ho pen te profileren van de feestdagen, be wijzen enkele tentoonstellingen in de hoofdstad. Een elftal vroeg expositieruim te aan de kunsthandel M. L. de Boer, waar dan tot 31 december een ruim aantal litho grafieën, etsen en houtsneden van hen wordt getoond. De beoefening van de litho grafie is onder schilders de laatste jaren nogal gestimuleerd door de hier vertegen woordigde Metten T. Koornstra, wiens naam de laatste jaren door zijn „aankle ding" van het Boekenbal vaak in de krant kwam. Koornstra beschikt over een pers, waarvoor hij zijn collega's graag aan de gang zet, hen daarbij met raad en daad hel pend voor zover dat nodig is. Deze maand is het wel zeer druk bij hem, want dan worden de nieuwjaarskaarten van de Amsterdamse artiestenbent gemaakt. Be halve voor zichzelf tekende Koornstra ook wel geestige gelegenheidsgrafiek voor an deren. Voorts illustreerde hij bibliofiele uit gaven. Van zijn geschiktheid hiervoor en zijn gevoel voor humor getuigt het bij De Boer geëxposeerde. Van Koornstra's pers kwam ook de reeks litho's het circus betreffende van Jan Groenestein, door zijn vaardigheid zo uitermate geschikt voor een dergelijk on derwerp. Toch geeft hij meer dan een ver slag van hetgeen hij zag alleen en boeit hij ons door zijn. enigszins poëtische visie op hét-1"circus. Wijnberg en Van Norden zijn at "jarenlang rhcj? grafiek bezig. Vol van ideeën is altijd de eerste. Stroever en daar door meer gespannen werkt Van Norden echter. Ten Holts vormgeving komt in de hier geëxposeerde grafiek iets minder dui delijk dan die er wel enigszins op gelijke de van Harry op de Laak tot gelding. Zij vertonen alleen etsen. Ook Berserik drukt zich graag en veelal met gevoel voor hu mor in deze techniek uit. Humor ontmoet men ook in de houtsneden van Hens M. de Jong, die hier tot nu toe nog niet zo bekend was. Voor mij waren de etsen van Huig een verrassing. Hij toont een voorkeur voor de stadsrand en weet daarvan tref fend de sfeer weer te geven. Door het ge bruik van aquatint verdragen zijn land schappen ook enige afstand, waardoor dit werk ook geschikt is voor onze wanden. Een bijzondere figuur is eveneens A. Veld hoen, een der jongeren, voor wie het on derwerp en zijn verhouding daartegenover weer van groot belang zijn. Enkele van zijn hier vertegenwoordigde confraters Dlachten zich enige jaren geleden realisten te noemen. Hun wil ik de realist Veldhoen ten voorbeeld stellen. Veldhoen wil „van „In 't Goede Uur" te Haarlem zijn deze maand tekeningen van de Amsterdamse kunstenaar Henk Broer te zien. Welbewust vertel ik de lezer waar Broer werkt, want Amsterdam is belangrijk in zijn werk. Hij gaf zijn tekenin gen geen titels. Dat was ook niet altijd nodig. Het Rembrandts- plein, gezien van een caféterras en andere plaatsen, herkent men zo. Maar voor diegenen, die nog nooit in het kunstenaarscafé Reijnders waren, zou het noemen van de naam toch wel aardig zijn geweest. Van de figuren, die Broer tekende, ken ik de schil der Fiedler, maar van de anderen had ik in b~"^lde gevallen graag De schilder Fiedler een nadere aanwijzing gehad, want men mag aannemen, dat zijn portretten lijken en dat door zijn visie op zijn modellen die teke ningen van meer dan enkel docu mentair belang zijn. Tiet is niet onmogelijk, dat Broer het naliet titels te geven uit bescheidenheid. Bovendien is hij een figuur, die niet wil dat zijn naam steunt op die van de mensen, die hij teken de. De bekendheid, die zijn naam thans dan toch heeft, werd niet door hem gezocht. Tezeer wan trouwde hij de bekendheid van anderen, die zoveel meer bij de tijd heten te zijn dan deze al tijd op een zuiver realisme inge stelde figuur. En eigenlijk is hij zelfs een beetje verwonderd, dat die naam er dan toch gekomen is. Niet dat hij twijfelde aan de waarde van zijn pogen. Telang echter had hij de macht van het snobisme meegemaakt. dat snobisme, dat wel het gelijktij dig bestaan van verschillende richtingen in de beeldende kunst accepteert, mits de kunstenaar van de natuur afwijkt en realis me of impressionisme als verou derd verwerpt. Zo werkt men in deze tijd niet meer, heet het dan. Echter blijken enkelen toch wel zo te werken, jongeren dan de nog net wel aanvaarde Amster damse Joffers zelfs. En sommi gen, Kees Verwey voorop, kon men tenslotte niet meer uit de weg gaan. Een krachtige persoon lijkheid als de zijne bewijst, dat zekere waarden toch nog levend zijn. En aan dergelijke persoon lijkheden en aan zichzelf dankt Broer het, dat enig succes zijn deel is geworden. Hij werd tot leraar aan de Kunstnijverheids school benoemd. Terecht, want Broer tekent uitstekend en weet ook wat hij doet. In zijn ont wikkeling won hij aan uitdruk kingskracht, omdat hij een levend beschouwer wist te blijven. Zo verviel zijn wijze van uitdruk ken niet. in vlakke maniertjes. Zijn handschrift werd steeds be wuster. En daarmee werden zijn resultaten indringender. Het ietwat expressionistische karak ter van zijn werk is door hem niet gezocht, maar ontstond uit zijn handschrift en door zijn warme belangstelling voor de mens en zijn omgeving. Deze Am sterdammer heeft het daartoe niet ver behoeven te zoeken. Zijn collega's en de jonge men sen, die dat hopen te worden, waren hem modellen van vol doende verscheidenheid. Genoemd Amsterdams plein domineert in Biljarten bij Reijnders zijn stadsgezichten. Het opfrisser- tje. dat een ander wel in het buitenland zoekt, vond hij dich ter bij huis, tendele uit nood zaak. Wij gunnen het hem, dat hij zijn neus ook eens over de grens steekt. Maar hij bewees dit niet nodig te hebben en daar mee zijn kracht Bob Buys deze tijd" zijn en zocht het ondermeer daarom in een zeer eigentijds onderwerp. Maandenlang heeft hij gewerkt op de vliegbasis Soesterberg aan een groot schil derij van een straaljager-piloot voor zijn machine. Het niet helemaal geslaagde maar als poging toch zo interessante doek is tijdelijk bij Magdalena Sothmann onder gebracht. Verwacht niet de beeltenis van een held. De zwaarbeladen figuur is eer der deerniswekkend. Bijna griezelig werd hij in enkele in dezelfde kunstzaal te be zichtigen litho's. Misschien dat iemand, die een cadeau in deze dagen zoekt, ook wel iets vindt op de expositie van Dorry Kahn, die tot 15 de cember bij Sothmann gehouden wordt. Het meeste kan ik haar tekeningen aanbe velen. Deze figuur dient echter voor haar ontwikkeling wel eens wat langer op de dingen door te werken. Enkele pastels dui den op mogelijkheden. Het grootste deel van het met dit materiaal vervaardigde werk bleef tezeer aan de oppervlakkige kant. In haar beperking tot „Mensen uit Israel" toont de Israëlische schilders Ilena Shafir zich tot een veel sterkere fi guur. Zij exposeert bij Sothmann tot 20 de cember alleen monotypes. Het geheel maakt op het eerste gezicht even een wat monotone indruk. Stuk voor stuk weten haar zo raak getroffen types niettemin te boeien. Van het optreden van de groep „Wer king" deed ik tot nu toe nog geen verslag, menende dat het toch wat teveel ge vraagd was van onze lezers hun schreden naar de Indische Buurt te Amsterdam te richten. Nu deze groep onderdak heeft ge vonden aan de Leliegracht 17 meen ik, dat een voorzichtige aanbeveling op zijn plaats is. „Werking" stelt zich namelijk ten doel, zo schrijft men, het contact te herstellen tussen publiek en kunstenaar door te verkopen tegen „betaalbare" prij zen, waardoor kunst een grotere spreiding krijgt en de kunstenaar geen collectioneur wordt van eigen werk. Tot 24 december ex poseert „Werking" dan inderdaad goedko pe tekeningen en grafiek van Nel Waller Zeper, Ursula den Tex, Flip van der Burgt Herman Stammeshaus en Otto Streef kerk, namen die men nog weinig of niet ge hoord zal hebben. Al is deze tentoonstel ling kwalitatief dan wel minder sterk dan die bij De Boer, er zijn hier toch aardige werkstukken te vinden. De enkele plastie ken van de meer ervaren beeldhouwers Eva Mendlik, Theresia van de Pant, Dan- nenburg, Van Lith en Sterenberg zijn al tijd een aanbeveling voor een tentoonstel ling. „Werking" heeft ook deze figuren we ten aan te trekken. Nog niet helemaal ge slaagd is de combinatie van gedichten van Hett.y van Waalwijk en Pierre Bogaers met tekening of grafiek. De Stichting Kunstkontakt Nèderland probeert ook met andere middelen tot kunstspreiding te komen. Men verhuurt daar en verkoopt ook wel op afbetaling. Wie er iets meer van weten wil, kan zich op de hoogte laten stellen in de toonzaal van de stichting in de Eerste Jacob van Campenstraat 64, waar tot 1 januari een tentoonstelling van schilderijen, tekenin gen en grafiek te zien is, die wat be treft onderwerp beperkt blijft tot flessen, stillevenvoorwerpen, die we wel overhou den op de laatste feestdag van het jaar. Bob Buys De ambassadeur van Japan, de heer Akira Ohye, zal op 18 december in het Ge meentemuseum te 's-Gravenhage een ten- toonstellling van meer dan honderdtwin tig kimono's openen. De expositie, die duurt tot 1 februari, volgt op de onlangs in hetzelfde museum met succes gehouden tentoonstelling over Japanse kunst. De kimonotentoonstelling, die reeds eer der in Genua, Turijn en Rome werd gehou den, bevat ondermeer gewaden uit de pri- vécollectie van prinses Takamatsu, de echtgenote van de broer van de Japanse keizer. In deze collectie bevindt zich het uit meer dan tien delen bestaande bruids toilet van de Japanse prinses, die presi dente is van een belangrijke culturele ver eniging. De Japanse deskundige Seiichi Inouye zal naar Den Haag komen om de tentoon stelling in te richten. Nog nooit is een der gelijke expositie in Nederland gehouden. De tentoonstelling zal een beeld geven van het dagelijkse leven in Japan. En zijn in gedeeld in vier groepen: Hofkleding, krijgskleding, uitgaanskleding en de kle derdracht der gewone mensen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 13