Tlieuiae
puMikaües
mwüekÜe^hM&is
Tentoonstellingen rond de feestdagen
Japanse kimono's
in Nederland
Orgelwerken
Voor gitaristen
Voor blokfluit
Tekeningen van Henk Broer
Erbij
Dr. L. G- Kortenhorst
opende expositie in
Den Haag
Culturele bloei
in Belgie
ring: vijfenzeventig maten van de Dodendansvan Camille Saint-Saëns
KARIKATUREN
illlllllllllllll!lllllllllllllllllllllll!llllllllll!lllllllllllllllll|l|lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll!!l!!lllllllllll lllllllllllllllllllllllllillllll!lll!!ll!llllllllllll!lllllllll|llllllll!l!!ll!ll!lllllllll!llllllllllllllllllllllllll[lllllllllllllll
De voorzitter van de Tweede Kamer,
dr. L. G. Kortenhorst, heeft woensdag in
(je bovenzaal van boekhandel W. P. van
Stockum en Zoon in Den Haag een ten
toonstelling geopend van vijfenveertig te
keningen en karikaturen die vervaardigd
zijn door Fritz Behrendt. Onder de aan
wezigen bevonden zich de ambassadeurs
van Zuid-Afrika en Israel.
In zijn openingswoord vroeg mr. Kor
tenhorst zich af of hij wel de meest ge
schikte persoon was om deze opening te
verrichten, omdat een politicus er nu een
maal van houdt in zijn ijdelheid gestreeld
te worden. „En als ik hier zo rond kijk, zie
ik geen enkele karikatuur van mij hangen.
Ik geloof dat Kroesjtsjev de persoon is, die
nu op deze plaats moest staan."
Mr. Kortenhorst memoreerde dat de
cartoonist en de politicus in ons land hoge
waarden vertegenwoordigen, namelijk de
vrije critiek en vrije meningsuiting. Spre
kende over de karikatuurkunst van Fritz
Behrendt zei hij, dat zijn cartoons op hoog
niveau staan. „Ze zijn nooit hatelijk of
laag bij de grond, maar spits en fijnzin
nig." De drieëndertigjarige Fritz Behrendt,
die voor Amerikaanse, Duitse, Zwitserse
en Oostenrijkse kranten werkt, heeft reeds
tweekeer in het buitenland geëxposeerd,
onder meer in Hamburg en Berlijn. Vol
gend .iaar wordt een tentoonstelling van
zijn werk in Zürich gehouden.
(Van onze correspondent in Brussel)
DE PARIJSE „Figaro" heeft zich
naar aanleiding van de toewijzing
van de litteraire prijs „Goncourt"
aan een vrjj onbekende Belgische
auteur de venijnige opmerking laten
ontvallen, waarom het Brussels
„manneken" niet tot „académicien"
zou worden uitgeroepen. Inderdaad,
zo luidde de repliek van een Brus
selse krant, de mooie groene tenu
van de Franse acadcmicicns ont
breekt in de garderobe van ons
manneken. Het is een detail, dat op
frappante wijze de eeuwenoude twist
tussen de Franssprekende en schrij
vende kringen van Parijs en de Bel
gische hoofdstad als vijandige broe
ders in het licht stelt. Maar het toe
kennen van de „Prix Goncourt" aan
de Belgische kolonel Francis Walder
voor zijn boek „Saint Germain ou la
négociation" bewijst tevens, dat de
cultuur in Brussel kan bloeien, zon
der machtig Expo-vuurwerk. De
Parjjse critici zijn bovendien daarom
nog ontstemd, omdat ook de niet on
belangrijke „Prix Femina" eveneens
aan België te beurt viel, met name
aan de dochter van de tegenwoor
dige vice-president van de regering,
Franqoise Mallet-Joris voor haar
werk „l'Empire Céleste" of „Het
hemelse rijk".
In de kringen van de Vlaamse cul
tuur is het cultureel seizoen.... in
Nederland begonnen. Maar het is een
mislukt vuurwerk geweest. De
„Taco" van Herman Teirlinck is een
mislukte worp van de oude geniale
goochelaar, die toch een blijvende
plaats in de Nederlandse letteren
heeft veroverd. In ieder geval had
die mislukte Teirlinck-affaire dan
toch een goede kant. Met name heeft,
tot grote voldoening van de Vlaamse
culturele kringen, heel Nederland het
voortreffelijke spel van de artiesten
van de Koninklijke Vlaamse
Schouwburg van Brussel erkend. Zij
stonden voor een hopeloze taak, maar
hebben niettemin het bewijs kunnen
leveren, dat Brussel een geduchte
concurrent van de Koninklijke Ne
derlandse Schouwburg in Antwerpen
Is geworden. Te Antwerpen rust men
3P zijn lauweren en dat is voor toneel
steeds fnuikend. De Expo is achter
de rug, maar men voelt dat zij op
het cultureel vlak haar invloed niet
heeft gemist. Zij brengt de mensen
tot een duidelijker besef van het
eigen prachtige cultuurbezit. Z- is
thans besloten tot de organisatie van
een „nationale campagne" ten voor
dele der Belgische musea". Van
december 1958 tot mei 1959 worden
de musea in de belangstelling van
het grote publiek getrokken. Men
verwacht van de conservators van de
musea, dat zij die belangstelling sti
muleren door speciale en aantrekke
lijke initiatieven. Te Luik wordt een
-Waals museum" opgericht, waar
men allerlei documenten en voor
werpen, die betrekking hebben op de
folklore, de ambachten en het Waal
se dialect zal kunnen zien. In mei
1959 worden de prijsvragen voor
viool van het internationale con
cours Koningin Elisabeth gehouden.
Anderzijds poogt het stadsbestuur
van Brussel van zijn jaarlijkse feest
verlichting, in samenwerking met de
zakenlieden in het stadscentrum, dit
jaar een bijzonder groot succes te
maken. Met meer dan honderdtwin
tig reisagentschappen zijn afspraken
gemaakt om duizenden toeristen uit
Nederland, het Rijnland en Noord-
frankrijk aan te trekken.
ONDER de titel „Horen, zienver
staan" verscheen bij de n.v. De Technische
Uitgeverij H. Stam te Haarlem een keurig
verzorgde „horen-en-zien-methode" voor
muzikale vorming, door M. P. Nijsse en P.
Kok samengesteld. De heer Nijsse meent
hiermee een doeltreffende leerwijze te
hebben gevonden om de schooljeugd van
twaalf tot vijftien jaar te leren luisteren
naar muziek. De heer Kok was hem daarbij
een zeer te prijzen steun, door het werk op
te luisteren met prachtig grafisch werk, dat
de muziek waar het om gaat picturaal of
in schets tracht weer te geven. Wat men in
de meeste gevallen illustratiewerk zou
noemen, is hier in feite de hoofdzaak ge
worden. Want de methode van de heer
Nijsse is erop gericht om het beluisteren
van muziek (via radio of grammofoon) te
combineren met het visuele beeld, dat de
ontwerpers daarvan gefantaseerd hebben.
Muziekkennis is daarbij niet van node.
(Aan de hand van het pedagogische orkest
werk opus 34 „Variaties en fuga op een
thema van Purcell van Benjamin Britten,
kan men de klankkleur van de verschil
lende speeltuigen leren onderscheiden. De
instrumenten staan bovendien met aan
duiding van hun speelwijze in het boek
afgebeeld. Men begint dus met wat in een
normale opleiding achteraan komt en kan
derhalve verwachten dat dit muziekonder
wijs zich in kreeftengang zal ontwikkelen.
Maar begrijp ik het goed, dan gaat het hier
niet om muziek te leren, doch alleen om
er belangstelling voor te wekken.
De besprekingen en analyses van „Peter
en de Wolf" van Prokovjev, van „Doden
dans" en „Carnaval der dieren" van Saint-
Saëns, van de muziek voor „Peer Gynt"
van Grieg zijn in de methode allemaal
reeds aan de beurt geweest, eer er in het
leerboek sprake is van maat en ritme en
de discipelen een heel klein beetje grond
onder de voeten krijgen, namelijk als de pri
mitieve canon „Vader Jacob" moet dienen
om de tweeslagsmaat te leren. Op even
summiere wijze wordt tevens de maatver
deling in drie en vier bijgebracht. En dan
gaat het verder met grafische en picturale
voorstellingen (die maat voor maat te vol
gen zijn) van een deel uit „De Notenkra
ker" van Tsjaikofsky, de „Kleine Nacht
muziek" van Mozart, „De Moldau" van
Smetana en het „Italiaans Capriccio" van
de hier eerstgenoemde. Onder meer zijn
dan dynamiek en vormleer aan de beurt
gekomen en heeft men zich tegoed kunnen
doen aan vrij uitvoerige biografische bij
zonderheden. Aan de begrippen noten
waarden en toonhoogte is men dan echter
nog niet toe. Om dergelijke positieve din
gen gaat het blijkbaar niet. Laten wij aan
nemen, dat de belangstelling voor de mu
ziek na een intensieve schoolcursus volgens
dit leerplan bij een aantal leerlingen zal
zijn gewekt. Maar ik vrees, dat dan weel
een geslacht zal zijn gekweekt van eigen
wijze passieve luisteraars, die een heleboel
menen te weten, doch die praktisch niets
kennen of kunnen. Met dat al gaat het ge
zonde amateurisme naar de kelder. De
koren en. muziekverenigingen .in Nederland
verkeren op vele plaatsen in noodtoestand
wegens gebrek aan belangstelling-van de
jeugd voor het actieve beleven van de mu
ziek. Het zou er waarachtig niet beter op
worden, indien dit „sit-down"-systeem een
zeer verbreide toepassing vond en op de
scholen steeds minder de grondslag voor
de actieve beoefening van de notenleer en
de samenzang gelegd zou worden. Dit vind
ik de bedenkelijke keerzijde van de ver
lokkelijk mooie medaille, die de heren
Nijsse en Kok ons tonen. Want verlokkelijk
is hun „Horen, zien.... verstaan" buiten
kijf, mede om de zeer verzorgde uitvoering
van hun werk. En als artistiek muzikaal
prentenboek voor volwassen muzieklief
hebbers is het zelfs uiterst aanbevelens
waardig. Want wie in zijn discotheek de
behandelde platen voorradig heeft, zal er
onderhoudende en leerzame uren mee kun
nen beleven, wanneer hij tracht de knap
getekende beelden (niet het minst de veel
kleurige van „De Moldau" en het „Capric
cio") maat voor maat te volgen en de aan
wijzingen na te gaan. Hij zal dan merken,
dat het heus geen „kinderspel" is horen en
zien te combineren, zelfs al is hij geen vol
slagen leek op het terrein der muziek. In
deze zin, dus voor huiselijk gebruik, is het
werk van Nijsse en Kok van harte aan te
bevelen. De Haarlemmers zullen bovendien
met genoegen op de titelpagina enige be- r, i i i i i j -Li
kende typen (onder meer wijlen de ceiiist hen voorbeeld van de methode tot visuele ver ster Ring van de muziRale erva-
Bram Hart Nibbrig) van het Noordhollands
Philharmonisch Orkest aantreffen.
FLOR PEETERS schreef als opus 52 een
Concert voor orgel en orkest. Het omvang
rijke werk werd dit jaar, in bewerking
voor orgel en klavier, in de Peters Editie
(C. F. Peters Corporation, New York) uit
gegeven. Het werk van de Vlaamse orgel
meester, die in Amerika een grote reputatie
geniet, wendt zich daardoor direct als het
ware tot heel de wereld en het wil mij
voorkomen dat de wereld er wel belang
stelling voor zal tonen. In de eerste plaats
om de briljante allure van de solopartij,
die aan de solist dankbare kansen biedt
tegenover een orkestpartij, die op boeiende
wijze alternerend concerteert met de solist,
doch deze bekoorlijk de ruimte laat om
zich te doen gelden. En bovendien ook om
zijn gezonde muzikale sfeer en zijn teke
ning in een vormentaal die geen quasi
mystieke raadsels opgeeft. Ik meen de
geest van dit opus het best weer te geven
door het moderne barok te noemen, een
barok die zijn gedachten klaar en zakelijk
formuleert, maar ook niet schroomt in een
breed gebaar gemoedswarmte en geestdrift
te laten blijken of, omgekeerd, zoals in het
tweede deel, een largo, die ontroerbaarheid
te verbergen en ze juist daardoor nog in
tensiever te laten werken. Het derde deel
is een uitgebreide cadenza, die een beroep
doel op de virtuositeit van de solist, niet
het minst op zijn pedaalspel. En de finale
volgt aan als een waardige bekroning. Een
werk dat verdient te klinken in alle con
certzalen met een volwaardig orgel. Dus
ook in Haarlem.
„Klingende Schatze" is de titel van een
kleine brochure met een veertigtal fraaie
reprodukties van Noordduitse barokorgels
van het type van de zeventiende-eeuwse
orgelbouwer Arp Schnitger, voor wiens
klankideaal tegenwoordig weer belangstel
ling is ontstaan. Vertegenwoordiger voor
deze uitgave van het Oliva Verlag te Cux-
haven is voor ons land het Bureau voor
Nederlandse Orgelkunst, Boreelstraat 53
te Rotterdam.
Dit bureau zond ons tevens ter bespre
king haar eigen uitgave van Psalm 105 van
Dirk Janszoon Zwart en Canonisch Orgel
koraal over gezang 182 van Jan J. van den
Berg, welke stukken de praktische be
kwaamheid van de auteurs verraden. Ver
der publiceerde het Bureau voor Neder
landse Orgelkunst een „Lento" een na
gelaten compositie van Hendrik dé Vries,
de bespeler van het orgel der Laurenskerk
te Rotterdam, die gelukkig de tragische
ondergang van zijn vermaarde instrument
niet meer beleefde. Ik kan voorstellen, dat
nog menige organist genoegen zal vinden
in deze; milde muziek, hoewel haar getij
eigenlijk verlopen is.
Tenslotte vraagt deze uitgeverij aan
dacht voor haar publikatie van de „Joni-
sche Fantasia" van Jan Pietersz. Sweelinck,
verzorgd door Jan Zwart, die hiervan in
een voorwoord verantwoording geeft, geba
seerd op de in 1953 ontdekte dispositie van
het orgel dat Sweelinck in de Oude Kerk
te Amsterdam bespeelde. De uitgave ziet
er keurig uit en bevat een afbeelding van
het oude orgel, dat in 1724 vervangen werd
door het huidige instrument.
Jacques Buus is een componistennaam,
die men in geleerde verhandelingen wel
eens aantreft, doch die uit de circulatie van
de praktijk verdwenen is. Hij was een
Vlaming uit Gent en wij weten dat hij or
ganist was aan de San Marco te Venetië
en dat hij in 1565 te Wénen overleed als
organist in keizerlijke dienst. De Harmo
nia-Uitgave te Hilversum gaf van Buus
een paar „Ricercari" uit het licht in een
zo goed als authentieke lezing. De Spaanse
musicoloog Macario Santiago Kastner, die
de uitgave verzorgde, leidde deze in met
een belangwekkend voorwoord. Stof voor
historische programma's.
DE GITAAR, die, na de luit, als speel
tuig voor huismuziek eens de rol vervulde
die later van de piano gegund werd, is
weer dapper terrein aan het veroveren,
niet zo maar om met een paar akkoordjes
een liedje te begeleiden, maar om als vol
waardig instrument te worden bespeeld.
De Harmonia-Uitgave is begonnen met de
publikatie van een reeks boekjes, die een
smaakrijk repertoii-e vormen voor één,
twee en drie gitaren. De keurige bundel
tjes zijn op muzikaal zeer verantwoorde
wijze samengesteld door Henk van Scha-
gen, die zich rnet zijn bewerkingen een
vaardig harmonist toont. De vijf reeds ver
schenen bandjes bevatten: Franse wijsjes
voor gitaarsolo, Zes etudes in hoge posities.
Acht Nederlandse liedjes voor twee gita
ren, stukjes die Leopold Mozart voor zijn
zoontje schreef, eveneens voor twee gita
ren bewerkt, benevens Zomeravondstilte,
een suite voor drie gitaren.
HARMONIA'S uitgave Kleine Speelmu-
ziek groeit onder leiding en redactie van
Hans P. Keuning steeds maar aan met
werkjes voor blokfluit in allerlei moeilijk
heidsgraad en samenstelling. Een enkele
keer doet Keuning wel eens moeilijk te
verantwoorden dingen, wanneer hij quasie-
modern pianobegeleidingen bij eenvoudige
melodietjes schrijft, maar overigens ver
rijkt hij de verzameling met zeer bruik
baar materiaal, voor één, twee en drie
blokfluiten. Bijzondér aanbevelenswaardig
zijn de acht etudes voor altblokfluit: „Van
de bovenste plank". Met deze titel wordt
bedoeld, dat het oefeningen zijn voor ver
gevorderden. Ook heb ik veel respect voor
Keunings bewerking voor twee altblok
fluiten en piano van de bekende „Sonate
a trois en ré" voor fluit, gamba en conti
nuo van Jean Marie Leclair, alleen zou ik
het te prijzen gevonden hebben, indien de
bewerker in het eerste deel de ritmiek
van het aanvangsmotief, dat heel dit Ada
gio domineert, zou hebben opgetekend zo
als het in de praktijk dient gespeeld te
worden, dat is te zeggen: met een stip ach
ter de zestiende rust en een twee-en-dèr-
tigste noot om te beginnen. Wat in dê ba-
roktijd natuurlijk was, is het nu niet meer
en zo ontstaan scheve verhoudingen in de
ritmische structuur.
Tenslotte heeft Hans P. Keuning nog een
aardig speelboek voor schoolorkestjes sa
mengesteld met gebruikmaking van frag
menten uit composities van Haydn. Het is
getiteld „Op bezoek bij Papa Haydn"
Jos. de Klerk
DAT OOK de beeldende kunstenaars ho
pen te profileren van de feestdagen, be
wijzen enkele tentoonstellingen in de
hoofdstad. Een elftal vroeg expositieruim
te aan de kunsthandel M. L. de Boer, waar
dan tot 31 december een ruim aantal litho
grafieën, etsen en houtsneden van hen
wordt getoond. De beoefening van de litho
grafie is onder schilders de laatste jaren
nogal gestimuleerd door de hier vertegen
woordigde Metten T. Koornstra, wiens
naam de laatste jaren door zijn „aankle
ding" van het Boekenbal vaak in de krant
kwam. Koornstra beschikt over een pers,
waarvoor hij zijn collega's graag aan de
gang zet, hen daarbij met raad en daad hel
pend voor zover dat nodig is. Deze maand
is het wel zeer druk bij hem, want dan
worden de nieuwjaarskaarten van de
Amsterdamse artiestenbent gemaakt. Be
halve voor zichzelf tekende Koornstra ook
wel geestige gelegenheidsgrafiek voor an
deren. Voorts illustreerde hij bibliofiele uit
gaven. Van zijn geschiktheid hiervoor en
zijn gevoel voor humor getuigt het bij De
Boer geëxposeerde.
Van Koornstra's pers kwam ook de
reeks litho's het circus betreffende van
Jan Groenestein, door zijn vaardigheid zo
uitermate geschikt voor een dergelijk on
derwerp. Toch geeft hij meer dan een ver
slag van hetgeen hij zag alleen en boeit hij
ons door zijn. enigszins poëtische visie op
hét-1"circus. Wijnberg en Van Norden zijn
at "jarenlang rhcj? grafiek bezig. Vol van
ideeën is altijd de eerste. Stroever en daar
door meer gespannen werkt Van Norden
echter. Ten Holts vormgeving komt in de
hier geëxposeerde grafiek iets minder dui
delijk dan die er wel enigszins op gelijke
de van Harry op de Laak tot gelding. Zij
vertonen alleen etsen. Ook Berserik drukt
zich graag en veelal met gevoel voor hu
mor in deze techniek uit. Humor ontmoet
men ook in de houtsneden van Hens M. de
Jong, die hier tot nu toe nog niet zo bekend
was. Voor mij waren de etsen van Huig
een verrassing. Hij toont een voorkeur
voor de stadsrand en weet daarvan tref
fend de sfeer weer te geven. Door het ge
bruik van aquatint verdragen zijn land
schappen ook enige afstand, waardoor dit
werk ook geschikt is voor onze wanden.
Een bijzondere figuur is eveneens A. Veld
hoen, een der jongeren, voor wie het on
derwerp en zijn verhouding daartegenover
weer van groot belang zijn. Enkele van
zijn hier vertegenwoordigde confraters
Dlachten zich enige jaren geleden realisten
te noemen. Hun wil ik de realist Veldhoen
ten voorbeeld stellen. Veldhoen wil „van
„In 't Goede Uur" te Haarlem
zijn deze maand tekeningen van
de Amsterdamse kunstenaar Henk
Broer te zien. Welbewust vertel
ik de lezer waar Broer werkt,
want Amsterdam is belangrijk in
zijn werk. Hij gaf zijn tekenin
gen geen titels. Dat was ook niet
altijd nodig. Het Rembrandts-
plein, gezien van een caféterras
en andere plaatsen, herkent men
zo. Maar voor diegenen, die nog
nooit in het kunstenaarscafé
Reijnders waren, zou het noemen
van de naam toch wel aardig
zijn geweest. Van de figuren, die
Broer tekende, ken ik de schil
der Fiedler, maar van de anderen
had ik in b~"^lde gevallen graag
De schilder Fiedler
een nadere aanwijzing gehad,
want men mag aannemen, dat zijn
portretten lijken en dat door zijn
visie op zijn modellen die teke
ningen van meer dan enkel docu
mentair belang zijn. Tiet is niet
onmogelijk, dat Broer het naliet
titels te geven uit bescheidenheid.
Bovendien is hij een figuur, die
niet wil dat zijn naam steunt op
die van de mensen, die hij teken
de. De bekendheid, die zijn naam
thans dan toch heeft, werd niet
door hem gezocht. Tezeer wan
trouwde hij de bekendheid van
anderen, die zoveel meer bij de
tijd heten te zijn dan deze al
tijd op een zuiver realisme inge
stelde figuur. En eigenlijk is hij
zelfs een beetje verwonderd, dat
die naam er dan toch gekomen
is. Niet dat hij twijfelde aan de
waarde van zijn pogen. Telang
echter had hij de macht van het
snobisme meegemaakt. dat
snobisme, dat wel het gelijktij
dig bestaan van verschillende
richtingen in de beeldende kunst
accepteert, mits de kunstenaar
van de natuur afwijkt en realis
me of impressionisme als verou
derd verwerpt. Zo werkt men in
deze tijd niet meer, heet het dan.
Echter blijken enkelen toch wel
zo te werken, jongeren dan de
nog net wel aanvaarde Amster
damse Joffers zelfs. En sommi
gen, Kees Verwey voorop, kon
men tenslotte niet meer uit de
weg gaan. Een krachtige persoon
lijkheid als de zijne bewijst, dat
zekere waarden toch nog levend
zijn. En aan dergelijke persoon
lijkheden en aan zichzelf dankt
Broer het, dat enig succes zijn
deel is geworden. Hij werd tot
leraar aan de Kunstnijverheids
school benoemd. Terecht, want
Broer tekent uitstekend en weet
ook wat hij doet. In zijn ont
wikkeling won hij aan uitdruk
kingskracht, omdat hij een levend
beschouwer wist te blijven. Zo
verviel zijn wijze van uitdruk
ken niet. in vlakke maniertjes.
Zijn handschrift werd steeds be
wuster. En daarmee werden
zijn resultaten indringender. Het
ietwat expressionistische karak
ter van zijn werk is door hem
niet gezocht, maar ontstond uit
zijn handschrift en door zijn
warme belangstelling voor de
mens en zijn omgeving. Deze Am
sterdammer heeft het daartoe
niet ver behoeven te zoeken.
Zijn collega's en de jonge men
sen, die dat hopen te worden,
waren hem modellen van vol
doende verscheidenheid. Genoemd
Amsterdams plein domineert in
Biljarten bij Reijnders
zijn stadsgezichten. Het opfrisser-
tje. dat een ander wel in het
buitenland zoekt, vond hij dich
ter bij huis, tendele uit nood
zaak. Wij gunnen het hem, dat
hij zijn neus ook eens over de
grens steekt. Maar hij bewees
dit niet nodig te hebben en daar
mee zijn kracht
Bob Buys
deze tijd" zijn en zocht het ondermeer
daarom in een zeer eigentijds onderwerp.
Maandenlang heeft hij gewerkt op de
vliegbasis Soesterberg aan een groot schil
derij van een straaljager-piloot voor zijn
machine. Het niet helemaal geslaagde
maar als poging toch zo interessante doek
is tijdelijk bij Magdalena Sothmann onder
gebracht. Verwacht niet de beeltenis van
een held. De zwaarbeladen figuur is eer
der deerniswekkend. Bijna griezelig werd
hij in enkele in dezelfde kunstzaal te be
zichtigen litho's.
Misschien dat iemand, die een cadeau in
deze dagen zoekt, ook wel iets vindt op de
expositie van Dorry Kahn, die tot 15 de
cember bij Sothmann gehouden wordt.
Het meeste kan ik haar tekeningen aanbe
velen. Deze figuur dient echter voor haar
ontwikkeling wel eens wat langer op de
dingen door te werken. Enkele pastels dui
den op mogelijkheden. Het grootste deel
van het met dit materiaal vervaardigde
werk bleef tezeer aan de oppervlakkige
kant. In haar beperking tot „Mensen uit
Israel" toont de Israëlische schilders
Ilena Shafir zich tot een veel sterkere fi
guur. Zij exposeert bij Sothmann tot 20 de
cember alleen monotypes. Het geheel
maakt op het eerste gezicht even een wat
monotone indruk. Stuk voor stuk weten
haar zo raak getroffen types niettemin te
boeien.
Van het optreden van de groep „Wer
king" deed ik tot nu toe nog geen verslag,
menende dat het toch wat teveel ge
vraagd was van onze lezers hun schreden
naar de Indische Buurt te Amsterdam te
richten. Nu deze groep onderdak heeft ge
vonden aan de Leliegracht 17 meen ik, dat
een voorzichtige aanbeveling op zijn
plaats is. „Werking" stelt zich namelijk
ten doel, zo schrijft men, het contact te
herstellen tussen publiek en kunstenaar
door te verkopen tegen „betaalbare" prij
zen, waardoor kunst een grotere spreiding
krijgt en de kunstenaar geen collectioneur
wordt van eigen werk. Tot 24 december ex
poseert „Werking" dan inderdaad goedko
pe tekeningen en grafiek van Nel Waller
Zeper, Ursula den Tex, Flip van der Burgt
Herman Stammeshaus en Otto Streef
kerk, namen die men nog weinig of niet ge
hoord zal hebben. Al is deze tentoonstel
ling kwalitatief dan wel minder sterk dan
die bij De Boer, er zijn hier toch aardige
werkstukken te vinden. De enkele plastie
ken van de meer ervaren beeldhouwers
Eva Mendlik, Theresia van de Pant, Dan-
nenburg, Van Lith en Sterenberg zijn al
tijd een aanbeveling voor een tentoonstel
ling. „Werking" heeft ook deze figuren we
ten aan te trekken. Nog niet helemaal ge
slaagd is de combinatie van gedichten van
Hett.y van Waalwijk en Pierre Bogaers
met tekening of grafiek.
De Stichting Kunstkontakt Nèderland
probeert ook met andere middelen tot
kunstspreiding te komen. Men verhuurt
daar en verkoopt ook wel op afbetaling.
Wie er iets meer van weten wil, kan zich
op de hoogte laten stellen in de toonzaal
van de stichting in de Eerste Jacob van
Campenstraat 64, waar tot 1 januari een
tentoonstelling van schilderijen, tekenin
gen en grafiek te zien is, die wat be
treft onderwerp beperkt blijft tot flessen,
stillevenvoorwerpen, die we wel overhou
den op de laatste feestdag van het jaar.
Bob Buys
De ambassadeur van Japan, de heer
Akira Ohye, zal op 18 december in het Ge
meentemuseum te 's-Gravenhage een ten-
toonstellling van meer dan honderdtwin
tig kimono's openen. De expositie, die
duurt tot 1 februari, volgt op de onlangs in
hetzelfde museum met succes gehouden
tentoonstelling over Japanse kunst.
De kimonotentoonstelling, die reeds eer
der in Genua, Turijn en Rome werd gehou
den, bevat ondermeer gewaden uit de pri-
vécollectie van prinses Takamatsu, de
echtgenote van de broer van de Japanse
keizer. In deze collectie bevindt zich het
uit meer dan tien delen bestaande bruids
toilet van de Japanse prinses, die presi
dente is van een belangrijke culturele ver
eniging.
De Japanse deskundige Seiichi Inouye
zal naar Den Haag komen om de tentoon
stelling in te richten. Nog nooit is een der
gelijke expositie in Nederland gehouden.
De tentoonstelling zal een beeld geven van
het dagelijkse leven in Japan. En zijn in
gedeeld in vier groepen: Hofkleding,
krijgskleding, uitgaanskleding en de kle
derdracht der gewone mensen.