Vijfenzeventig jaar geleden
werd Louis
Davids geboren
WOENSDAG 24 DECEMBER 1958
Erbij
PAGINA ACHT
JAN BRUSSE
schreef vlotte
roman over
MONTMARTRE
PERSOONLIJKHEID
ONTGOOCHELING
HET LIED IS UIT
KOMISCHE DUETTEN
KARAKTERDUETTEN
Dat is de kleine man, die hele kleine man
Zo'n doodgewone man met een confectiepakkie an,
Die man met 'n imitatie jaeger onder broekie an,
Zo'n minimumlij erzenuwlijer van een kleine man.
MODERNE BODE
MET ZAKENVERLOF
KOMIEKENTRUST
KURHAUSCABARET
JAN BRUSSE heeft zijn bij Bruna in
Utrecht verschenen roman „Place du Ter-
tre" het motto „Sérieux quand même"
meegegeven: hij heeft dit werkstuk wer
kelijk ernstig genomen en zijn uitgever
verzekert ons op het stofomslag „dat Brus-
se thans eindelijk zijn omvangrijke kennis
van Parijs dienstbaar heeft gemaakt aan
de meer blijvende vorm van een roman".
Ook de voor de eeuw van het pocketboek
tamelijk opmerkelijke typografische ver
zorging duidt erop dat men Brusse's boek
niet bij voorbaat bij de ééndagsvliegen in
deelt Dat is eigenlijk erg jammer, want
wat een gezellig, geestig verhaal is, dat
tot de betere treinlectuur kan worden ge
rekend (en dat is geen diskwalificatie
maar een verdienste) wil men op die wij
ze zo zwaar laten wegen, dat het risico
groot is dat het juist daardoor te licht be
vonden zal worden.
Zoals de titel van deze roman al aan
geeft speelt de geschiedenis zich af op en
om het idyllische pleintje in de schaduw
van de Sacré Coeur, dat het centrum van
de vreemdelingenindustrie op Montmartre
vormt.
De „president van de Vrije Republiek
van Montmartre" heeft een middel ont
dekt om goud te maken, waardoor zijn
wijkje de machtigste staat van de wereld
dreigt te worden, hetgeen uiteraard voor
andere meer of minder belangrijke sta
ten aanleiding tot veel bezorgdheid en
daaruit voortvloeiende verwikkelingen
geeft De goudstroom heeft uiteraard ook
zijn voordelen, met name op wijnbouw
kundig en amoureus gebied en Brusse laat
ons daaromtrent niet in het ongewisse.
Tenslotte eindigt de roman met het ont
waken van de hoofdpersoon, die alles jam
mer genoeg maar gedroomd had. Men kan
de schrijver inderdaad bezwaarlijk ver
wijten dat hij te hoog heeft gegrepen
Brusse schrijft zoals hij spreekt, op luch
tige ironiserende toon doet hij graag dar
tel met dingen welke zijn burgerlijke le
zers heilig zijn. Maar omdat hij geen
leeghoofd is en men achter zijn losse
scherts intelligentie bespeurt slaagt hij
erin de aandacht toch vast te houden. Zo
dat hij met zijn motto misschien niet eens
ongelijk had.
J. H. B.
Beschilderde koelkasten. Op een vei
ling in Parijs zijn dinsdag tien koelkasten,
welke door vooraanstaande moderne Fran
se schilders zoals Bernard Buffet en Jean
Cocteau waren beschilderd, voor een be
drag van ruim dertigduizend gulden in
andere handen overgegaan. Een stilleven
van Van Gogh „Twee haringen op een
tafel" bracht het dubbele op.
KENT U ZE NOG, die cabaretliedjes van
Louis Davids? Een overbodige vraag eigen
lijk, want wie zou ze kunnen vergeten?
Voor de ouderen onder ons zijn zij onver
brekelijk verbonden met de herinnering
aan de tijd tussen de twee wereldoorlogen,
aan de crisisjaren vooral, waarin Davids'
kleinkunst een der weinige lichtpuntjes
vormde. Maar ook bij de jeugd van heden
is Davids bijzonder populair. Verbazing
wekkend populair zelfs, als men hoort
van een Heemsteedse grammofoonplaten
maatschappij dat zijn liedjes thans,
twintig jaar na het overlijden van de ge
liefde cabaretzanger, nog even gretig ge
kocht worden als in zijn gloriedagen. De
vier platen met zijn liedjes De olieman,
Naar de bollen De Sweepstake en vele
andere staan nog steeds aan de top.
geen enkele andere grammofoonplaat van
het merk in kwestie, hetzij klassiek, popu
lair of „hotjazz" heeft ooit zo'n enorme
omzet bereikt.
VANWAAR dit ongeëvenaarde succes?
Wat was het geheim van Davids' liedjes,
dat zij zelfs een wereldoorlog, die een „Um-
wertung aller Werte" werd, glansrijk over
leefden? Die vraag is niet afdoende te be
antwoorden. Men kan aanvoeren, dat
Davids een zeldzame intuïtie had voor
de zin voor humor van zijn toehoorders
en dat hij zijn kracht nooit in grove effec
ten of valse sentimentaliteit zocht. Bij
Louis' dood in 1939 schreef de kunstcriticus
J. B. Schuil in Haarlems Dablad: „Zijn
talent was zo groot, dat hij met de soberste
middelen" toch onmiddellijk contact had
met zijn publiek. Wie kon zo vlot en
geestig causeren als hij, wie zo snel heen
en weer fladderen tussen opperste dwaas
heid en diepe weemoedigheid?" En in de
Winkler Prins Encycopedie zegt Frank
Arnoldi: „Door de weemoed en het senti
ment vlocht hij op onnavolgbare wijze zijn
droogkomische, nuchtere en altijd be
schaafde geest". Dat alles was waar, maar
het verklaarde het fenomeen-Davids toch
niet ten volle. De beste karakteristiek
kwam, als gewoonlijk, uit de volksmond:
„Er is maar één Davids
DEZE WEEK is het vijfenzeventig jaar
geleden dat Louis geboren werd. Zijn prille
jeugd bracht hij door in de beruchte Rot
terdamse Zandstraat, een a-sociale buurt,
waar dronkemansruzies en steekpartijen
aan de orde van de dag waren. Zijn vader
en moeder hadden een derderangs kome
diantentroepje, dat 's zomers met kluchten
van de oude school de kermissen afreisde,
's Winters was er voor hen, de zondagen
uitgezonderd, weinig te doen, zodat er in 't
seizoen hard gewerkt moest worden om de
kost voor het gezin met de vier kinderen
Louis. Rika, Hakkie en „Heintje" te
verdienen. Vlissingen, met zijn grote ker
mis, vormde wel de hoofdbron van in
komsten voor het gehele jaar. De voorstel
lingen begonnen daar al om drie uur des
middags en duurden voort tot diep in de
nacht, of liever: tot zolang er publiek was.
Het hoofdnummer werd gevormd door
vader en moeder Davids in hun „komische
duetten". Dan waren er nog enige spaar
zaam geklede soubrettes, die koortjes zon
gen en over het toneel huppelden, waarbij
zij er zorg voor droegen precies zoveel
van haar bekoorlijkheden te tonen als met
de locale zeden overeen te brengen was.
Tot de taak van deze dames behoorde ook
het rondgaan met de centenbak na iedere
twee of drie nummers in de vaktaal
„manche gaan" geheten. De oogst bestond
vrijwel altijd uit stuivers en „losse" centen.
Maar af en toe deed een royale bezoeker
een dubbeltje, of zelfs wel een kwartje in
het bakje. Dan riep de collecterende dame
met luider stemme: „Witvis!"
Meestal was schraalhans keukenmeester
in het gezin en het was dus geen wonder
dat de kinderen al heel jong mee op de
„Bühne" moesten, behalve dan Heintje, die
volgens vader Davids „zelfs voor het ker-
mistoneel te lelijk" was. Louis maakte zijn
debuut op de planken, toen hij nauwelijks
zes was. Staande op een piëdestal en ge
kleed in een matrozenpakje mocht hij het
„hoogvereerde publiek" een paar kinder
liedjes toezingen, die bij de veelal zwaar-
alcoholische en dus licht tot tranen be
wogen bezoekers best in de smaak
vielen. Maar vader Davids verwaarloosde
ook de opvoeding van zijn zoons niet (de
dochters kwamen er blijkbaar minder op
aan). En zo mocht Louis in de winter
maanden bij mr. Thorn, een Rotterdamse
variétéliefhebber wat Frans, Duits en En
gels leren, terwijl Hakkie die later als
kapelmeester van het Amsterdamse Flora
lauweren zou oogsten muziek mocht
studeren.
TOEN LOUIS een jaar of vijftien was,
had hij schoon genoeg van het ondankbare,
vermoeiende en vernederende kermisleven
en op een goede dag trok hij er met zijn
oudste zuster Rika op uit om zelf een
nummer te gaan „maken". Rika was toen
wat men noemde een struise meid en
aan haar vlotte verschijning was het te
danken, dat het tweetal een proefengage-
ment bij het befaamde revuegezelschap
van Henri ter Hall kreeg. Een paar jaar
later kwam ook de verguisde Heintje, na
een korte carrière als pettenmaakster, bij
dit ensemble terecht. Louis en Rika hadden
zich toen als komisch duet reeds een zekere
naam gemaakt, terwijl Rika ook contracten
met de concurrerende revue van Frits van
Haarlem had lopen en beiden bovendien
het hoofdnummer van het variétépro
gramma in het Amsterdamse Carré vorm
den. Het duo-Davids was dus flink op
weg naar de top, toen Rika ineens alles
in de steek liet om de man harer keuze,
de Engelse illusionist John Weill, naar
Londen te volgen.
En daar stond Louis dan, zijn duet in
stukken, zijn hoop op roem en eer in rook
vervlogen. In zijn wanhoop besloot hij
goochelaar te worden. Hij sloot zich aan
bij de „Japanse duivelskunstenaar" Aku-
moto, die in Duitsland opereerde. Maar
nadat hij tweemaal de duiven en konijnen
ontijdig uit des meesters hoed had laten
ontsnappen vond Akumoto het genoeg. Met
een briefje aan vader Davids werd Louis
naar Holland teruggestuurd. Het briefje
was kort maar krachtig. „Uw zoon is voor
een goochelaar een ontgoocheling. Hij heeft
twee linkerhanden laat hem asjeblieft
weer liedjes zingen.
Het lied is uit. dat Louis Davids zong.
Nu hem de kille dood tot zwijgen dwong
En Nederland heeft een artist verloren
En zo was het ook. Louis Davids was
een persoonlijkheid. Zoals hij, bestond er
geen tweede en zou er ook nooit een
tweede bestaan. Dat hebben allen onder
vonden die hem, jaloers op zijn triomfen,
hebben trachten te imiteren. Ze zijn alle
mislukt: op één uitzondering na, die later
gelukkig een eigen stijl vond.
OPNIEUW PROBEERDE Louis zijn geluk
bij Frits van Haarlem, wiens prachtig-ge-
monteerde revues in Carré, met een keur
van buitenlandse artiesten, altijd dé ge
beurtenis in het variétéwereldje waren.
Bij de premières zaten in de loges dan ook
de directeuren van de Berlijnse Winter-
garten en tal van buitenlandse impresa
rio's om er hun keus te doen. Maar Van
Haarlem voelde er niets voor Louis als
„solokomiek" te engageren. Als hij nu
nog, zoals met Rika, een duet kon maken,
dan viel erover te denken
Na rijp beraad in de familiekring werd
besloten, dat Heintje dan maar de plaats
van Rika moest innemen. Louis had echter
geen hoge dunk van zijn jongste zusje. „Zij
heeft geen figuur, geen stem en geen
talent, de rest is goed!" foeterde hij. Maar
omdat er geen keus was berustte hij
mokkend: „Let op mijn woorden, dit wordt
een fiasco".
Maar hij had zich in zijn zusje vergist.
Want al miste „Hein" dan ook de charme,
het slanke postuur en de zelfverzekerdheid
van haar oudere zuster, zij was vastbe-
sloten om te slagen. Haar eerste optreden
met Louis, als twee boemelstudenten, kreeg
een beleefd applausje. Dit werd gevolgd
door een duet waarin beiden het toen nog
onbekende lied „Een reisje langs de Rijn"
zongen, dat jarenlang een onuitroeibare
schlager zou blijven. Maar hun laatste
nummer een „karakterduet" onder de
titel „Toon en Toos naar de Opera" deed
de deur dicht. Het was de geschiedenis
van een matroos die zijn meisje, een in wit
jak geklede werkster, meeneemt naar de
opera, waar beiden van het schellinkje
critische commentaar op de verrichtingen
van Faust, Gretchen en Mefistofeles geven.
Natuurlijk was het goedkope lol, maar het
publiek het deftige premièrepubliek
van Carré zat krom van de lach en
riep het nieuwe duo-Davids tweemaal te
rug voor een „encore".
Die tal van jaren lang, tot dit moment,
Met heel de eenvoud van zijn groot talent
Een ongetelde massa kon bekoren.
De kleine man is van ons heengegaan,
De zanger van het lied van de Jordaan
En van het blanke strand van Scheveningen,
Van duizend liedjes meer in elke trant,
Gehoord in ieder deel van Nederland,
Zijn lied is uit, hij zal het nooit meer zingen.
Het leven is voor hem niet licht geweest,
Hij had een sterke, levendige geest.
Maar 't lichaam kon die kracht niet evenaren
En in zijn rol op 's levens schouwtoneel.
Had daardoor ook tragiek een werkzaam deel,
Hoe ook zijn uitingen vol humor waren.
Het lied is uit. dat Davids zong.
Nu hem de kille dood tot zwijgen dwong,
Hier past een woordje ter gedachtenisse.
Want waarlijk, in dit aardse tranendal.
Kunnen wij en in deze tijd vooral
Een man die ons doet lachen kwalijk missen.
(P. Gasus in Haarlems Dagblad van 1 juli 1939)
DEZE SUCCESREVUE werd gevolgd door
een, die een enorme sof werd. Het was in
de dagen kort voor de eerste wereldoorlog
en dus werd het nieuwe programma vol
pathetische vaderlandslievende scènes
„Leve de vrede" gedoopt. Het ding was van
meet af aan een totale mislukking en Louis,
de vele ruzies met directie en mede-arties
ten moede, besloot uit te stappen en zijn
geluk in een ander genre te gaan proberen.
Maar juist op dat ogenblik legde iemand
hem de tekst van een groot „transformatie
nummer" voor, dat „moderne dienstboden"
heette. Het was het verhaal van een dienst
bode en een huisknecht, die tijdens de af
wezigheid van hun patroon in een rommel-
kist allerlei carnavalskostuums vinden en
dan, getooid in die kledij, toepasselijke
liedjes zingen. Het leek Davids een idee
met grote mogelijkheden. De voornaamste
attractie zou bestaan uit de snelle wisseling
der kostuums. Deze moesten over elkaar
worden aangetrokken en verwisseld door
dat de artiest aan een verborgen snaar
trekt, zodat elke verandering bliksemsnel
in zijn werk gaat. Na veel geharrewar
kwam het nummer gereed. In Meppel zou
den Louis en Hein het de vuurproef geven.
Er was heel wat geld in de dure kostuums
gestoken, maar men verwachtte er veel
van. Desondanks viel het nummer als een
baksteen. Louis stond te blunderen en
Heintje sloeg in haar zenuwachtigheid af
en toe hele stukken van haar tekst over.
Tot overmaat van ramp trok zij op een
bepaald ogenblik aan een verkeerde snaar,
zodat ze in plaats van als een Engelse bak
visje ontijdig als apache verscheen. Ieder
een was ervan overtuigd, dat het een ge
weldige sof zou worden, maar het tegen
deel was waar. Bij de tweede voorstelling
liep alles feilloos en was het publiek dol
van geestdrift.
Zo kwam „Moderne dienstboden" naar
Amsterdam, waar het in Carré ongekende
triomfen beleefde. Direct na de première
kwam een Duitse variétéagent hun een
engagement voor de grootste Duitse thea
ters aanbieden. De gage was vorstelijk en
Louis aarzelde niet. De Duitse tournee, die
via Leipzig, Mannheim, Düsseldorf, Mün-
chen en Keulen naar Berlijn ging, werd
een volledig succes. „Moderne Dienstbo-
ten" had het evengoed gedaan als in Hol
land. Als „Modern Servants" maakten
Louis en Heintje direct daarna ook een
tour door Engeland, waar zij in de Empire
music-halls in Liverpool. Birmingham,
Manchester, Glasgow en Londen nieuwe
lauweren oogstten. Het koele Britse pu
bliek was in de wolken, maar Louis noch
zijn zuster voelde zich erg op hun ge
mak in de mistige, sombere atmosfeer van
de Engelse fabriekssteden. Zo gauw zij
konden, keerden ze naar Holland terug,
waar zij nu, als internationale artiesten,
ineens veel hogere gages konden bedingen.
Maar de altijd rusteloze Louis wilde wat
anders. De revue bevredigde hem niet
meer. Hij had hogere aspiraties. Zijn lief
ste wens was, toneelspeler te worden en
dan nog eens de Shylock in „De Koop
man van Venetië" te spelen. Maar daar de
dramatische kunst vooralsnog buiten zijn
bereik lag, verbond hij zich aan het ope
rettegezelschap van Kreeft en Pauwels dat
destijds, in 1913, de Hollandse Schouwburg
bespeelde. Kreeft, die de artistieke leiding
van dit ensemble had, gaf hem de komische
hoofdrol in zijn nieuwe Amerikaanse ope
rette „De Kinokoningin" en hij heeft er
geen spijt van gehad. Davids' vocale bij
drage hij had drie komische aria's en
enkele duetten te zingen mag dan niet
schitterend geweest zijn, z'n mimiek ging
erin als koek. „De Kinokoningin" beleefde
meer dan honderd uitverkochte uitvoerin
gen. De volgende operette echter werd een
kostbare mislukking, zonder dat er een
bepaalde reden voor aan te wijzen viel.
Misschien lag de Hollandse Schouwburg te
ver uit het centrum voor uitgaand Am
sterdam, dat toen zijn vermaak reeds
goeddeels op Rembrandtplein en Thor-
beckeplein zocht. Misschien ook gaf het
publiek tenslotte aan variété en revue de
voorkeur boven het zangspel. Onder deze
omstandigheden besloten Pauwels en
Kreeft de bakens te verzetten en van hun
operette een revue te maken, waarvoor
men de voornaamste ingrediënten: een
groot koor, een prima orkest en een keur
van artiesten immers bij de hand had-
Omstreeks Pasen 1914 kwam deze nieuwe
revue gereed. Zij heette „Verboden toe
gang" een prikkeltitel, die insloeg. De
montering was schitterend, de teksten wa
ren goed. In deze revue bracht Louis Da
vids voor het eerst zijn vermaard-gewor-
dden kluchtfiguur Tinus de kruier ten
tonele. Maar het meeste succes had zijn
duet met Heintje in de scène: „Het rijk
der boeken". Daarin was het toneel her
schapen tot een welvoorziene bibliotheek.
In de boekenruggen klapten deurtjes open
waaruit beroemde figuren uit de littera
tuur: Kniertje uit Op hoop van Zegen, een
bevallige Eline Vere uit de roman van Cou
perus en zelfs de complete familie Stastok
uit de Camera Obscura, tevoorschijn tra
den. Geen wonder, dat deze „verfijnde"
revue de sensatie van het zomerseizoen
werd. Urenlang stonden de Amsterdam
mers in de rij om een kaartje te bemach
tigen en ondanks het warme zomerweer
was de Hollandse Schouwburg avond aan
avond besproken uitverkocht. Maar te
midden van deze triomfen kwam in augus
tus 1914 plotseling de eerste wereldoorlog.
Alle theaters werden gesloten, de arties
ten op straat gezet. Louis Davids en vele
van zijn collega's werden gemobiliseerd,
hetgeen betekende, dat zij althans voe
ding, kleding en onderdak zouden hebben.
TOEN DE EERSTE SCHRIK voorbij was
hernam het leven in gemobiliseerd Neder
land al gauw zijn normale loop, afgezien
dan van de levensmiddelenschaarste en de
troepenbewegingen. Het ene theater na het
andere werd heropend en begin 1915 be
sloot ook het befaamde Flora aan de Am-
seelstraat in Amsterdam zijn poorten te
ontsluiten. Op 16 maart zou men daar de
première geven van een nieuwe revue
„Loop naar de duivel". Vele artiesten van
naam waren daarvoor aangetrokken. Ook
Louis, die met kunst- en vliegwerk zaken-
verlof van zijn commandant in Gorinchem
had losgepeuterd, werd aangezocht, maar
hij stelde geen geringe eis. Duizend gulden
per maand was de minimumgage waarmee
hij genoegen wenste te nemen en ook zou
zijn naam op grote reclamestroken over de
hele voorgevel van Flora moeten worden
aangebracht. De directie zwichtte voor zijn
eisen en Louis kreeg de hoofdrol waarin
hij op een kostelijke manier de draak stak
met de mobilisatie, de woningnood, de
voedseldistributie en zelfs de generale staf-
Ook Heintje was van de partij in een
spectaculaire scène waarin zij, als pilote
van een gevechtsvliegtuig, een stad van
blokken moest bombarderen.... In deze
revue lanceerden Louis en Heintje ook hun
onsterfelijke liedje „Zandvoort aan de zee".
De apotheose werd gevormd door een hel
denfinale, waarin de veldgrijze verdedigers
des vaderlands, samen met de roze chorus-
girls rond de Nederlandse Leeuw ge
schaard, uit volle borst „Holland zal pal
staan" aanheffen, terwijl iedereen de tra
nen over de wangen rollen. Is het een
wonder, dat het geestdriftige publiek de
zaal bijna afbreekt? En ook de critiek is
in de wolken. De gevreesde Barbarossa
schrijft in zijn krant: „Ik raad heel Am
sterdam aan naar de duivel te lopen. De
aan- en uitkleding is schitterend, de de
cors zijn een pracht en Louis Davids is
een nationaal kleinood, waarop we zuinig
moeten zijn. In één woord dus: een reuzen-
succes".
„LOOP NAAR DE DUIVEL" haalt zon
der moeite de driehonderd voorstellingen,
maar lang voordat het zover is, heeft Louis
Davids er schoon genoeg van. Na de hon
derdste voorstelling verbreekt hij zijn en
gagement hij was op maandcontract
gehuurd en sticht met Nap de la Mar
en de „boemelbaron" Piet Kohier een
„komiekentrust". Erg veel levert die com
binatie niet op, er is voortdurend ruzie en
gekrakeel. Dan vindt Louis in Margie Mor
ris een nieuwe partner én zijn definitieve
bestemming: het cabaret. Al lang heeft
hij getwijfeld, of de revue en het variété
wel het juiste arbeidsterrein voor hem
zijn. Nu eindelijk weet hij het zeker. Pas
in de intieme sfeer van het cabaret komen
zijn bespiegelende liedjes, zijn fijngeestige
„witzen" en zijn sprankelende conferences
ten volle tot hun recht. Het ene succeslied
je na het andere ontstaat: Mammie heeft
een rijbewijs, Ome Arie heeft een lot ge
kocht, Ik breng m'n weekend door in
Scheveningen en vele tientallen anderen.
Voor sommige daarvan schrijft hij tekst
en muziek zelf, anderen ontstaan in samen
werking met Margie en met zijn boezem
vriend Ferry.
Zij trekken van cabaret naar cabaret, het
succes is overal enorm en een tijdlang is
Louis volmaakt gelukkig. Maar behalve
kunstenaar is hij ook zakenman, en 'n bij
zonder scherpe zakenman bovendien. Van
vele zijden wordt er een beroep gedaan op
zijn medewerking en zijn ervaring en hij
weigert nooit, mits er goed betaald wordt.
Samen met Herman Bouber schrijft hij
een reeks van volksrevues zoals Bleke Bet,
Oranje Hein en De Jantjes. In verscheidene
Nederlandse films verschijnt Louis als de
zanger van het levenslied en als acteur
speelt hij gastrollen bij het Schouwtoneel
en het Centraal Toneel, al is het dan de
Shylock niet- Hij wordt directeur van het
Casino in Rotterdam en van het Leidse-
pleintheater in de hoofdstad, die onder zijn
bewind floreren als nooit tevoren. En op
een goede dag, als hij in 1924 de bijna
failliete boedel van Louis Chrispijns Kleine
Komedie heeft overgenomen, mag hij zich
zelfs eigenaar noemen van een compleet
toneelgezelschap.
IN DATZELFDE JAAR keert Louis nog
eenmaal tot zijn eerste liefde, het variété,
terug. Samen met Heintje een hereni
ging na negen jaar! wordt hij de clou
van Dirk Reese's revue „Amsterdam wil
dansen" in Mille Colonnes, doch dit is
slechts een kort intermezzo. Spoedig keert
hij terug naar zijn Kurhauscabaret, waar
hij de ziel van het international program
ma is. Hij staat op het toppunt van zijn
roem, maar één ding zit hem dwars: zijn
zwakke gezondheid. Reeds in zijn kinder
jaren heeft hij last gehad van „aamborstig
heid". Met het klimmen der jaren, zo zei
den de doktoren, zou dat wel overgaan.
Het tegendeel echter was het geval. Naar
mate hij ouder werd, kreeg Louis steeds
meer hinder van astma-aanvallen en om
streeks 1930 werd dat zo erg, dat hij soms
wekenlang niet kon optreden. De kwaal
verergerde steeds en na elke aanval kwam
Louis verzwakt uit de strijd.
Eind augustus 1937 kwam het tot een
crisis- Louis, een dag tevoren tot ridder in
de Orde van Oranje Nassau benoemd, was
met een gezelschap naar Arnhem getrok
ken om daar een Oranjeavond te verzor
gen. Een hevige aanval midden onder de
voorstelling, dwong hem zich terug te trek
ken. Wekenlang zweefde hij in een zieken
huis tussen leven en dood, maar zijn zwak
ke hart herstelde zich. In maart 1938: de
tweede waarschuwing. Louis Davids moest
de leiding van het Kurhauscabaret neer
leggen en zijn reis naar Zuid-Afrika, waar
hij herstel van gezondheid hoopte te vin
den, uitstellen. Opnieuw een ziekenhuis-
kuur en opnieuw een kortstondig herstel-
Maar in juni 1939 moest hij weer zijn intrek
nemen in de Emma-kliniek in Den Haag.
„Op vrijdag 30 juni", zo schrijft Hen-
riette Davids in haar memoires bezocht
ik hem daar, en hoewel niet afgesproken,
vond ik er Hakkie en Rika ook. Louis
maakte allerlei grapjes en haalde toen een
zojuist gemaakt liedje te voorschijn, het
laatste produkt van zijn onuitputtelijke
fantasie. Het was een wrang liedje over
bommen en oorlogsdreiging op de wijs
van een kinderversje. Louis stopte mij de
tekst in de hand en lachend zei hij: „Daar!
Zing jij het maar. Ik zal er wel geen ge
legenheid meer voor hebben".
„Kort daaop namen wij afscheid, waarbij
I-ouis ons nog toevoegde, dat hij weer
gauw thuis hoopte te zijnNiets wees
erop dat het einde nabij zou zijn, maar
diezelfde nacht is Louis Davids overleden.
Reeds de volgende ochtend werd zijn stof
felijk overschot naar zijn woning in de
Herman Heijermansstraat vervoerd. Zijn
voorspelling, dat hij gauw weer thuis zou
zijn, werd dus wel op een trieste manier
bewaarheid.
„GROOT WAS de verslagenheid die het
bericht van zijn dood in Nederland teweeg
bracht". zo vervolgt mevrouw Davids
„en de deelneming, die de familie onder
vond uit alle lagen der bevolking, was
werkelijk overweldigend. Zijn heengaan
was voor ons een verschrikkelijke slag,
maar toen later de oorlog kwam met zijn
jodenvervolgingen, ben ik steeds dankbaar
geweest, dat hem dit bespaard gebleven is.
Hij is heengegaan op het toppunt van zijn
carrière temidden van een vrij volk in
een land, dat nog vrijelijk uiting mocht
geven aan zijn gevoelens voor mijn onver
getelijke broer
H. Croesen