Vijfenzeventig jaar geleden werd Louis Davids geboren WOENSDAG 24 DECEMBER 1958 Erbij PAGINA ACHT JAN BRUSSE schreef vlotte roman over MONTMARTRE PERSOONLIJKHEID ONTGOOCHELING HET LIED IS UIT KOMISCHE DUETTEN KARAKTERDUETTEN Dat is de kleine man, die hele kleine man Zo'n doodgewone man met een confectiepakkie an, Die man met 'n imitatie jaeger onder broekie an, Zo'n minimumlij erzenuwlijer van een kleine man. MODERNE BODE MET ZAKENVERLOF KOMIEKENTRUST KURHAUSCABARET JAN BRUSSE heeft zijn bij Bruna in Utrecht verschenen roman „Place du Ter- tre" het motto „Sérieux quand même" meegegeven: hij heeft dit werkstuk wer kelijk ernstig genomen en zijn uitgever verzekert ons op het stofomslag „dat Brus- se thans eindelijk zijn omvangrijke kennis van Parijs dienstbaar heeft gemaakt aan de meer blijvende vorm van een roman". Ook de voor de eeuw van het pocketboek tamelijk opmerkelijke typografische ver zorging duidt erop dat men Brusse's boek niet bij voorbaat bij de ééndagsvliegen in deelt Dat is eigenlijk erg jammer, want wat een gezellig, geestig verhaal is, dat tot de betere treinlectuur kan worden ge rekend (en dat is geen diskwalificatie maar een verdienste) wil men op die wij ze zo zwaar laten wegen, dat het risico groot is dat het juist daardoor te licht be vonden zal worden. Zoals de titel van deze roman al aan geeft speelt de geschiedenis zich af op en om het idyllische pleintje in de schaduw van de Sacré Coeur, dat het centrum van de vreemdelingenindustrie op Montmartre vormt. De „president van de Vrije Republiek van Montmartre" heeft een middel ont dekt om goud te maken, waardoor zijn wijkje de machtigste staat van de wereld dreigt te worden, hetgeen uiteraard voor andere meer of minder belangrijke sta ten aanleiding tot veel bezorgdheid en daaruit voortvloeiende verwikkelingen geeft De goudstroom heeft uiteraard ook zijn voordelen, met name op wijnbouw kundig en amoureus gebied en Brusse laat ons daaromtrent niet in het ongewisse. Tenslotte eindigt de roman met het ont waken van de hoofdpersoon, die alles jam mer genoeg maar gedroomd had. Men kan de schrijver inderdaad bezwaarlijk ver wijten dat hij te hoog heeft gegrepen Brusse schrijft zoals hij spreekt, op luch tige ironiserende toon doet hij graag dar tel met dingen welke zijn burgerlijke le zers heilig zijn. Maar omdat hij geen leeghoofd is en men achter zijn losse scherts intelligentie bespeurt slaagt hij erin de aandacht toch vast te houden. Zo dat hij met zijn motto misschien niet eens ongelijk had. J. H. B. Beschilderde koelkasten. Op een vei ling in Parijs zijn dinsdag tien koelkasten, welke door vooraanstaande moderne Fran se schilders zoals Bernard Buffet en Jean Cocteau waren beschilderd, voor een be drag van ruim dertigduizend gulden in andere handen overgegaan. Een stilleven van Van Gogh „Twee haringen op een tafel" bracht het dubbele op. KENT U ZE NOG, die cabaretliedjes van Louis Davids? Een overbodige vraag eigen lijk, want wie zou ze kunnen vergeten? Voor de ouderen onder ons zijn zij onver brekelijk verbonden met de herinnering aan de tijd tussen de twee wereldoorlogen, aan de crisisjaren vooral, waarin Davids' kleinkunst een der weinige lichtpuntjes vormde. Maar ook bij de jeugd van heden is Davids bijzonder populair. Verbazing wekkend populair zelfs, als men hoort van een Heemsteedse grammofoonplaten maatschappij dat zijn liedjes thans, twintig jaar na het overlijden van de ge liefde cabaretzanger, nog even gretig ge kocht worden als in zijn gloriedagen. De vier platen met zijn liedjes De olieman, Naar de bollen De Sweepstake en vele andere staan nog steeds aan de top. geen enkele andere grammofoonplaat van het merk in kwestie, hetzij klassiek, popu lair of „hotjazz" heeft ooit zo'n enorme omzet bereikt. VANWAAR dit ongeëvenaarde succes? Wat was het geheim van Davids' liedjes, dat zij zelfs een wereldoorlog, die een „Um- wertung aller Werte" werd, glansrijk over leefden? Die vraag is niet afdoende te be antwoorden. Men kan aanvoeren, dat Davids een zeldzame intuïtie had voor de zin voor humor van zijn toehoorders en dat hij zijn kracht nooit in grove effec ten of valse sentimentaliteit zocht. Bij Louis' dood in 1939 schreef de kunstcriticus J. B. Schuil in Haarlems Dablad: „Zijn talent was zo groot, dat hij met de soberste middelen" toch onmiddellijk contact had met zijn publiek. Wie kon zo vlot en geestig causeren als hij, wie zo snel heen en weer fladderen tussen opperste dwaas heid en diepe weemoedigheid?" En in de Winkler Prins Encycopedie zegt Frank Arnoldi: „Door de weemoed en het senti ment vlocht hij op onnavolgbare wijze zijn droogkomische, nuchtere en altijd be schaafde geest". Dat alles was waar, maar het verklaarde het fenomeen-Davids toch niet ten volle. De beste karakteristiek kwam, als gewoonlijk, uit de volksmond: „Er is maar één Davids DEZE WEEK is het vijfenzeventig jaar geleden dat Louis geboren werd. Zijn prille jeugd bracht hij door in de beruchte Rot terdamse Zandstraat, een a-sociale buurt, waar dronkemansruzies en steekpartijen aan de orde van de dag waren. Zijn vader en moeder hadden een derderangs kome diantentroepje, dat 's zomers met kluchten van de oude school de kermissen afreisde, 's Winters was er voor hen, de zondagen uitgezonderd, weinig te doen, zodat er in 't seizoen hard gewerkt moest worden om de kost voor het gezin met de vier kinderen Louis. Rika, Hakkie en „Heintje" te verdienen. Vlissingen, met zijn grote ker mis, vormde wel de hoofdbron van in komsten voor het gehele jaar. De voorstel lingen begonnen daar al om drie uur des middags en duurden voort tot diep in de nacht, of liever: tot zolang er publiek was. Het hoofdnummer werd gevormd door vader en moeder Davids in hun „komische duetten". Dan waren er nog enige spaar zaam geklede soubrettes, die koortjes zon gen en over het toneel huppelden, waarbij zij er zorg voor droegen precies zoveel van haar bekoorlijkheden te tonen als met de locale zeden overeen te brengen was. Tot de taak van deze dames behoorde ook het rondgaan met de centenbak na iedere twee of drie nummers in de vaktaal „manche gaan" geheten. De oogst bestond vrijwel altijd uit stuivers en „losse" centen. Maar af en toe deed een royale bezoeker een dubbeltje, of zelfs wel een kwartje in het bakje. Dan riep de collecterende dame met luider stemme: „Witvis!" Meestal was schraalhans keukenmeester in het gezin en het was dus geen wonder dat de kinderen al heel jong mee op de „Bühne" moesten, behalve dan Heintje, die volgens vader Davids „zelfs voor het ker- mistoneel te lelijk" was. Louis maakte zijn debuut op de planken, toen hij nauwelijks zes was. Staande op een piëdestal en ge kleed in een matrozenpakje mocht hij het „hoogvereerde publiek" een paar kinder liedjes toezingen, die bij de veelal zwaar- alcoholische en dus licht tot tranen be wogen bezoekers best in de smaak vielen. Maar vader Davids verwaarloosde ook de opvoeding van zijn zoons niet (de dochters kwamen er blijkbaar minder op aan). En zo mocht Louis in de winter maanden bij mr. Thorn, een Rotterdamse variétéliefhebber wat Frans, Duits en En gels leren, terwijl Hakkie die later als kapelmeester van het Amsterdamse Flora lauweren zou oogsten muziek mocht studeren. TOEN LOUIS een jaar of vijftien was, had hij schoon genoeg van het ondankbare, vermoeiende en vernederende kermisleven en op een goede dag trok hij er met zijn oudste zuster Rika op uit om zelf een nummer te gaan „maken". Rika was toen wat men noemde een struise meid en aan haar vlotte verschijning was het te danken, dat het tweetal een proefengage- ment bij het befaamde revuegezelschap van Henri ter Hall kreeg. Een paar jaar later kwam ook de verguisde Heintje, na een korte carrière als pettenmaakster, bij dit ensemble terecht. Louis en Rika hadden zich toen als komisch duet reeds een zekere naam gemaakt, terwijl Rika ook contracten met de concurrerende revue van Frits van Haarlem had lopen en beiden bovendien het hoofdnummer van het variétépro gramma in het Amsterdamse Carré vorm den. Het duo-Davids was dus flink op weg naar de top, toen Rika ineens alles in de steek liet om de man harer keuze, de Engelse illusionist John Weill, naar Londen te volgen. En daar stond Louis dan, zijn duet in stukken, zijn hoop op roem en eer in rook vervlogen. In zijn wanhoop besloot hij goochelaar te worden. Hij sloot zich aan bij de „Japanse duivelskunstenaar" Aku- moto, die in Duitsland opereerde. Maar nadat hij tweemaal de duiven en konijnen ontijdig uit des meesters hoed had laten ontsnappen vond Akumoto het genoeg. Met een briefje aan vader Davids werd Louis naar Holland teruggestuurd. Het briefje was kort maar krachtig. „Uw zoon is voor een goochelaar een ontgoocheling. Hij heeft twee linkerhanden laat hem asjeblieft weer liedjes zingen. Het lied is uit. dat Louis Davids zong. Nu hem de kille dood tot zwijgen dwong En Nederland heeft een artist verloren En zo was het ook. Louis Davids was een persoonlijkheid. Zoals hij, bestond er geen tweede en zou er ook nooit een tweede bestaan. Dat hebben allen onder vonden die hem, jaloers op zijn triomfen, hebben trachten te imiteren. Ze zijn alle mislukt: op één uitzondering na, die later gelukkig een eigen stijl vond. OPNIEUW PROBEERDE Louis zijn geluk bij Frits van Haarlem, wiens prachtig-ge- monteerde revues in Carré, met een keur van buitenlandse artiesten, altijd dé ge beurtenis in het variétéwereldje waren. Bij de premières zaten in de loges dan ook de directeuren van de Berlijnse Winter- garten en tal van buitenlandse impresa rio's om er hun keus te doen. Maar Van Haarlem voelde er niets voor Louis als „solokomiek" te engageren. Als hij nu nog, zoals met Rika, een duet kon maken, dan viel erover te denken Na rijp beraad in de familiekring werd besloten, dat Heintje dan maar de plaats van Rika moest innemen. Louis had echter geen hoge dunk van zijn jongste zusje. „Zij heeft geen figuur, geen stem en geen talent, de rest is goed!" foeterde hij. Maar omdat er geen keus was berustte hij mokkend: „Let op mijn woorden, dit wordt een fiasco". Maar hij had zich in zijn zusje vergist. Want al miste „Hein" dan ook de charme, het slanke postuur en de zelfverzekerdheid van haar oudere zuster, zij was vastbe- sloten om te slagen. Haar eerste optreden met Louis, als twee boemelstudenten, kreeg een beleefd applausje. Dit werd gevolgd door een duet waarin beiden het toen nog onbekende lied „Een reisje langs de Rijn" zongen, dat jarenlang een onuitroeibare schlager zou blijven. Maar hun laatste nummer een „karakterduet" onder de titel „Toon en Toos naar de Opera" deed de deur dicht. Het was de geschiedenis van een matroos die zijn meisje, een in wit jak geklede werkster, meeneemt naar de opera, waar beiden van het schellinkje critische commentaar op de verrichtingen van Faust, Gretchen en Mefistofeles geven. Natuurlijk was het goedkope lol, maar het publiek het deftige premièrepubliek van Carré zat krom van de lach en riep het nieuwe duo-Davids tweemaal te rug voor een „encore". Die tal van jaren lang, tot dit moment, Met heel de eenvoud van zijn groot talent Een ongetelde massa kon bekoren. De kleine man is van ons heengegaan, De zanger van het lied van de Jordaan En van het blanke strand van Scheveningen, Van duizend liedjes meer in elke trant, Gehoord in ieder deel van Nederland, Zijn lied is uit, hij zal het nooit meer zingen. Het leven is voor hem niet licht geweest, Hij had een sterke, levendige geest. Maar 't lichaam kon die kracht niet evenaren En in zijn rol op 's levens schouwtoneel. Had daardoor ook tragiek een werkzaam deel, Hoe ook zijn uitingen vol humor waren. Het lied is uit. dat Davids zong. Nu hem de kille dood tot zwijgen dwong, Hier past een woordje ter gedachtenisse. Want waarlijk, in dit aardse tranendal. Kunnen wij en in deze tijd vooral Een man die ons doet lachen kwalijk missen. (P. Gasus in Haarlems Dagblad van 1 juli 1939) DEZE SUCCESREVUE werd gevolgd door een, die een enorme sof werd. Het was in de dagen kort voor de eerste wereldoorlog en dus werd het nieuwe programma vol pathetische vaderlandslievende scènes „Leve de vrede" gedoopt. Het ding was van meet af aan een totale mislukking en Louis, de vele ruzies met directie en mede-arties ten moede, besloot uit te stappen en zijn geluk in een ander genre te gaan proberen. Maar juist op dat ogenblik legde iemand hem de tekst van een groot „transformatie nummer" voor, dat „moderne dienstboden" heette. Het was het verhaal van een dienst bode en een huisknecht, die tijdens de af wezigheid van hun patroon in een rommel- kist allerlei carnavalskostuums vinden en dan, getooid in die kledij, toepasselijke liedjes zingen. Het leek Davids een idee met grote mogelijkheden. De voornaamste attractie zou bestaan uit de snelle wisseling der kostuums. Deze moesten over elkaar worden aangetrokken en verwisseld door dat de artiest aan een verborgen snaar trekt, zodat elke verandering bliksemsnel in zijn werk gaat. Na veel geharrewar kwam het nummer gereed. In Meppel zou den Louis en Hein het de vuurproef geven. Er was heel wat geld in de dure kostuums gestoken, maar men verwachtte er veel van. Desondanks viel het nummer als een baksteen. Louis stond te blunderen en Heintje sloeg in haar zenuwachtigheid af en toe hele stukken van haar tekst over. Tot overmaat van ramp trok zij op een bepaald ogenblik aan een verkeerde snaar, zodat ze in plaats van als een Engelse bak visje ontijdig als apache verscheen. Ieder een was ervan overtuigd, dat het een ge weldige sof zou worden, maar het tegen deel was waar. Bij de tweede voorstelling liep alles feilloos en was het publiek dol van geestdrift. Zo kwam „Moderne dienstboden" naar Amsterdam, waar het in Carré ongekende triomfen beleefde. Direct na de première kwam een Duitse variétéagent hun een engagement voor de grootste Duitse thea ters aanbieden. De gage was vorstelijk en Louis aarzelde niet. De Duitse tournee, die via Leipzig, Mannheim, Düsseldorf, Mün- chen en Keulen naar Berlijn ging, werd een volledig succes. „Moderne Dienstbo- ten" had het evengoed gedaan als in Hol land. Als „Modern Servants" maakten Louis en Heintje direct daarna ook een tour door Engeland, waar zij in de Empire music-halls in Liverpool. Birmingham, Manchester, Glasgow en Londen nieuwe lauweren oogstten. Het koele Britse pu bliek was in de wolken, maar Louis noch zijn zuster voelde zich erg op hun ge mak in de mistige, sombere atmosfeer van de Engelse fabriekssteden. Zo gauw zij konden, keerden ze naar Holland terug, waar zij nu, als internationale artiesten, ineens veel hogere gages konden bedingen. Maar de altijd rusteloze Louis wilde wat anders. De revue bevredigde hem niet meer. Hij had hogere aspiraties. Zijn lief ste wens was, toneelspeler te worden en dan nog eens de Shylock in „De Koop man van Venetië" te spelen. Maar daar de dramatische kunst vooralsnog buiten zijn bereik lag, verbond hij zich aan het ope rettegezelschap van Kreeft en Pauwels dat destijds, in 1913, de Hollandse Schouwburg bespeelde. Kreeft, die de artistieke leiding van dit ensemble had, gaf hem de komische hoofdrol in zijn nieuwe Amerikaanse ope rette „De Kinokoningin" en hij heeft er geen spijt van gehad. Davids' vocale bij drage hij had drie komische aria's en enkele duetten te zingen mag dan niet schitterend geweest zijn, z'n mimiek ging erin als koek. „De Kinokoningin" beleefde meer dan honderd uitverkochte uitvoerin gen. De volgende operette echter werd een kostbare mislukking, zonder dat er een bepaalde reden voor aan te wijzen viel. Misschien lag de Hollandse Schouwburg te ver uit het centrum voor uitgaand Am sterdam, dat toen zijn vermaak reeds goeddeels op Rembrandtplein en Thor- beckeplein zocht. Misschien ook gaf het publiek tenslotte aan variété en revue de voorkeur boven het zangspel. Onder deze omstandigheden besloten Pauwels en Kreeft de bakens te verzetten en van hun operette een revue te maken, waarvoor men de voornaamste ingrediënten: een groot koor, een prima orkest en een keur van artiesten immers bij de hand had- Omstreeks Pasen 1914 kwam deze nieuwe revue gereed. Zij heette „Verboden toe gang" een prikkeltitel, die insloeg. De montering was schitterend, de teksten wa ren goed. In deze revue bracht Louis Da vids voor het eerst zijn vermaard-gewor- dden kluchtfiguur Tinus de kruier ten tonele. Maar het meeste succes had zijn duet met Heintje in de scène: „Het rijk der boeken". Daarin was het toneel her schapen tot een welvoorziene bibliotheek. In de boekenruggen klapten deurtjes open waaruit beroemde figuren uit de littera tuur: Kniertje uit Op hoop van Zegen, een bevallige Eline Vere uit de roman van Cou perus en zelfs de complete familie Stastok uit de Camera Obscura, tevoorschijn tra den. Geen wonder, dat deze „verfijnde" revue de sensatie van het zomerseizoen werd. Urenlang stonden de Amsterdam mers in de rij om een kaartje te bemach tigen en ondanks het warme zomerweer was de Hollandse Schouwburg avond aan avond besproken uitverkocht. Maar te midden van deze triomfen kwam in augus tus 1914 plotseling de eerste wereldoorlog. Alle theaters werden gesloten, de arties ten op straat gezet. Louis Davids en vele van zijn collega's werden gemobiliseerd, hetgeen betekende, dat zij althans voe ding, kleding en onderdak zouden hebben. TOEN DE EERSTE SCHRIK voorbij was hernam het leven in gemobiliseerd Neder land al gauw zijn normale loop, afgezien dan van de levensmiddelenschaarste en de troepenbewegingen. Het ene theater na het andere werd heropend en begin 1915 be sloot ook het befaamde Flora aan de Am- seelstraat in Amsterdam zijn poorten te ontsluiten. Op 16 maart zou men daar de première geven van een nieuwe revue „Loop naar de duivel". Vele artiesten van naam waren daarvoor aangetrokken. Ook Louis, die met kunst- en vliegwerk zaken- verlof van zijn commandant in Gorinchem had losgepeuterd, werd aangezocht, maar hij stelde geen geringe eis. Duizend gulden per maand was de minimumgage waarmee hij genoegen wenste te nemen en ook zou zijn naam op grote reclamestroken over de hele voorgevel van Flora moeten worden aangebracht. De directie zwichtte voor zijn eisen en Louis kreeg de hoofdrol waarin hij op een kostelijke manier de draak stak met de mobilisatie, de woningnood, de voedseldistributie en zelfs de generale staf- Ook Heintje was van de partij in een spectaculaire scène waarin zij, als pilote van een gevechtsvliegtuig, een stad van blokken moest bombarderen.... In deze revue lanceerden Louis en Heintje ook hun onsterfelijke liedje „Zandvoort aan de zee". De apotheose werd gevormd door een hel denfinale, waarin de veldgrijze verdedigers des vaderlands, samen met de roze chorus- girls rond de Nederlandse Leeuw ge schaard, uit volle borst „Holland zal pal staan" aanheffen, terwijl iedereen de tra nen over de wangen rollen. Is het een wonder, dat het geestdriftige publiek de zaal bijna afbreekt? En ook de critiek is in de wolken. De gevreesde Barbarossa schrijft in zijn krant: „Ik raad heel Am sterdam aan naar de duivel te lopen. De aan- en uitkleding is schitterend, de de cors zijn een pracht en Louis Davids is een nationaal kleinood, waarop we zuinig moeten zijn. In één woord dus: een reuzen- succes". „LOOP NAAR DE DUIVEL" haalt zon der moeite de driehonderd voorstellingen, maar lang voordat het zover is, heeft Louis Davids er schoon genoeg van. Na de hon derdste voorstelling verbreekt hij zijn en gagement hij was op maandcontract gehuurd en sticht met Nap de la Mar en de „boemelbaron" Piet Kohier een „komiekentrust". Erg veel levert die com binatie niet op, er is voortdurend ruzie en gekrakeel. Dan vindt Louis in Margie Mor ris een nieuwe partner én zijn definitieve bestemming: het cabaret. Al lang heeft hij getwijfeld, of de revue en het variété wel het juiste arbeidsterrein voor hem zijn. Nu eindelijk weet hij het zeker. Pas in de intieme sfeer van het cabaret komen zijn bespiegelende liedjes, zijn fijngeestige „witzen" en zijn sprankelende conferences ten volle tot hun recht. Het ene succeslied je na het andere ontstaat: Mammie heeft een rijbewijs, Ome Arie heeft een lot ge kocht, Ik breng m'n weekend door in Scheveningen en vele tientallen anderen. Voor sommige daarvan schrijft hij tekst en muziek zelf, anderen ontstaan in samen werking met Margie en met zijn boezem vriend Ferry. Zij trekken van cabaret naar cabaret, het succes is overal enorm en een tijdlang is Louis volmaakt gelukkig. Maar behalve kunstenaar is hij ook zakenman, en 'n bij zonder scherpe zakenman bovendien. Van vele zijden wordt er een beroep gedaan op zijn medewerking en zijn ervaring en hij weigert nooit, mits er goed betaald wordt. Samen met Herman Bouber schrijft hij een reeks van volksrevues zoals Bleke Bet, Oranje Hein en De Jantjes. In verscheidene Nederlandse films verschijnt Louis als de zanger van het levenslied en als acteur speelt hij gastrollen bij het Schouwtoneel en het Centraal Toneel, al is het dan de Shylock niet- Hij wordt directeur van het Casino in Rotterdam en van het Leidse- pleintheater in de hoofdstad, die onder zijn bewind floreren als nooit tevoren. En op een goede dag, als hij in 1924 de bijna failliete boedel van Louis Chrispijns Kleine Komedie heeft overgenomen, mag hij zich zelfs eigenaar noemen van een compleet toneelgezelschap. IN DATZELFDE JAAR keert Louis nog eenmaal tot zijn eerste liefde, het variété, terug. Samen met Heintje een hereni ging na negen jaar! wordt hij de clou van Dirk Reese's revue „Amsterdam wil dansen" in Mille Colonnes, doch dit is slechts een kort intermezzo. Spoedig keert hij terug naar zijn Kurhauscabaret, waar hij de ziel van het international program ma is. Hij staat op het toppunt van zijn roem, maar één ding zit hem dwars: zijn zwakke gezondheid. Reeds in zijn kinder jaren heeft hij last gehad van „aamborstig heid". Met het klimmen der jaren, zo zei den de doktoren, zou dat wel overgaan. Het tegendeel echter was het geval. Naar mate hij ouder werd, kreeg Louis steeds meer hinder van astma-aanvallen en om streeks 1930 werd dat zo erg, dat hij soms wekenlang niet kon optreden. De kwaal verergerde steeds en na elke aanval kwam Louis verzwakt uit de strijd. Eind augustus 1937 kwam het tot een crisis- Louis, een dag tevoren tot ridder in de Orde van Oranje Nassau benoemd, was met een gezelschap naar Arnhem getrok ken om daar een Oranjeavond te verzor gen. Een hevige aanval midden onder de voorstelling, dwong hem zich terug te trek ken. Wekenlang zweefde hij in een zieken huis tussen leven en dood, maar zijn zwak ke hart herstelde zich. In maart 1938: de tweede waarschuwing. Louis Davids moest de leiding van het Kurhauscabaret neer leggen en zijn reis naar Zuid-Afrika, waar hij herstel van gezondheid hoopte te vin den, uitstellen. Opnieuw een ziekenhuis- kuur en opnieuw een kortstondig herstel- Maar in juni 1939 moest hij weer zijn intrek nemen in de Emma-kliniek in Den Haag. „Op vrijdag 30 juni", zo schrijft Hen- riette Davids in haar memoires bezocht ik hem daar, en hoewel niet afgesproken, vond ik er Hakkie en Rika ook. Louis maakte allerlei grapjes en haalde toen een zojuist gemaakt liedje te voorschijn, het laatste produkt van zijn onuitputtelijke fantasie. Het was een wrang liedje over bommen en oorlogsdreiging op de wijs van een kinderversje. Louis stopte mij de tekst in de hand en lachend zei hij: „Daar! Zing jij het maar. Ik zal er wel geen ge legenheid meer voor hebben". „Kort daaop namen wij afscheid, waarbij I-ouis ons nog toevoegde, dat hij weer gauw thuis hoopte te zijnNiets wees erop dat het einde nabij zou zijn, maar diezelfde nacht is Louis Davids overleden. Reeds de volgende ochtend werd zijn stof felijk overschot naar zijn woning in de Herman Heijermansstraat vervoerd. Zijn voorspelling, dat hij gauw weer thuis zou zijn, werd dus wel op een trieste manier bewaarheid. „GROOT WAS de verslagenheid die het bericht van zijn dood in Nederland teweeg bracht". zo vervolgt mevrouw Davids „en de deelneming, die de familie onder vond uit alle lagen der bevolking, was werkelijk overweldigend. Zijn heengaan was voor ons een verschrikkelijke slag, maar toen later de oorlog kwam met zijn jodenvervolgingen, ben ik steeds dankbaar geweest, dat hem dit bespaard gebleven is. Hij is heengegaan op het toppunt van zijn carrière temidden van een vrij volk in een land, dat nog vrijelijk uiting mocht geven aan zijn gevoelens voor mijn onver getelijke broer H. Croesen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 20