AFSCHEID VAN inde derde
EEN JEUGD Aya Zakken
A ia êeidiaa (kasteifaa-
Litteraire
Kanttekeningen
roman van
een kapotgezongen driekoningenlied
1KrS—k-
'w
Tekort aan technici in de
Verenigde Staten
Dertien percent minder
studenten in 1958
Rechtzetting
Verenigd uitzicht
v
1. Wij ko- men van Oos- ten. wij ko- men van
-y -#- 9 9 9
ver. A la bef- di- na kos- tel- jon!(')Wij zijn er drij
tr -* -0. 9 9
WAT de liedfolklore ons van eeuwen hei-
nagelaten heeft betreffende de winterse
feesten en herdenkingen laat ik zeggen:
van Sint Maarten (11 november) tot Drie
koningen (6 januari) is bijzonder aanzien
lijk. Uiteraard spannen dc kerstliederen
daarbij de kroon. Bovendien zijn deze,
dank zij de culturele bemoeienissen van de
laatste eeuw, ook het gaafst gebleven, ge
vrijwaard als zij werden voor het „stuk
zingen" bij mondelinge overlevering, zoals
bijvoorbeeld in de kinderdeuntjes ter ere
van Sint Maarten en de traditionele liede
ren der sterrezangers op Driekoningen
avond die, aan de willekeur der vrije im
provisatie prijsgegeven, na verloop van
tijd vreemde afwijkingen in tekst en melo
die vertonen, doch ondertussen hun af
komst blijven verraden.
ZOALS met zovele volksgebruiken is de
oorsprong van het sterrezingen in de kerk
te zoeken, in dit geval het als de drie Oos
terse Wijzen verkleed met een draaiende
ster bedelend rondgaan. In de middel
eeuwen hield men ervan de bijzondere
evangelische gebeurtenissen op de dag van
hun viering in de kerk plastisch voor te
stellen. Op Driekoningendag toenmaals
een hoogfeest kwam het zelfs in grote
kerken voor, dat de drie koningen te paard
hun intrede deden, ieder door een der drie
ingangen. In het middenschip van het ge
bouw ontmoetten zij elkaar, terwijl koor
zangertjes als engelen uitgedost van het
oksaal het „Gloria in excelsis" zongen en
anderen, als herders verkleed, beneden op
schalmeien speelden. Aan het gewelf ver
scheen een grote ster, die zich bewoog in
de richting van het priesterkoor, waar het
kribbetje stond, waarbij een Maria en een
Jozef de wacht hielden. De ster volgend,
gingen allen nu, onder het zingen van een
toepasselijk lied, met de koningen hun
gaven naar het Kerstkindje brengen. Zo'n
geestelijk Driekoningenlied was dan, als
zovele geestelijke liederen met talrijke
strofen, een graag aangewend middel om
het evangelische verhaal bij de menigte op
te frissen.
In het „Devoot ende Profitelyck Boecx-
ken" vinden wij er nog zo een van elf cou
pletten:
Het quamen drie coninghen ghereden
Wel verre wt orienten lant
Er zijn ons ook van dergelijke gelegen
heidszangen bewaard, die ons het „Kindje
wiegen" voor de geest roepen, zoals bij
voorbeeld dit:
Het quamen dry coninghen wt verre landen
Nu wiegen, nu wiegen, nu wiegen wij,
Om Gode te doen een offerande
Toen echter deze primitieve mysterie
spelen uit de kerk verdwenen en door de
„Ghesellen van den Spele" en later door de
rederijkers op het plein vóór de kerk
voortgezet werden, sloop het profane ele
ment in de oorspronkelijk zuiver religieuse
liederen. En toen het rondgaan met ster en
„krijgskas" (het kistje waarin de klinkende
munt die men „kreeg" verzameld werd) een
algemeen gebruik werd, was begrijpelijk
het hek van de dam.
Soms bleef een oorspronkelijke kern
bewaard, zoals:
Wij komen van Oost en wij komen van ver,
Wij zijn de drie Koningen met de ster.
Gij sterre, gij moogt er zo stille niet staan;
Gij rtyoet er met ons naar Bethlehem gaan
Maar als het lied eigenlijk uit was, volg
de er een vrije toevoeging op, die ons in
vele varianten bewaard is, onder meer
deze:
Zij passeerden al voor een bakkerij,
Zij kochten een brood en stolen er drij.
Zij passeerden al voor een herbergier,
Zij vroegen een pint en zij kregen er vier.
Zij belden al aan Herodes zijn deur,
De koning Herodes kwam zelve veur
Het motief van de „bakkerij" vinden wij
ook in een ander liedeken, dat als geheel
nogal aan de platte kant is:
De ster die wou niet voortgaan
En Jappe sloeg zijn wijf,
En Melsen bondt er een koordje aan
En Balten draaide zo stijf.
Toen kwamen wij aan een bakkerij
En anders niet een zier,
Daar stolen wij een brood of drij
En de sterre was van pampier.
In een schets betreffende dergelijke
volksgebruiken in de eerste jaren van de
reformatie in Nederland en bedoeld om
aan te duiden, dat de oude gewoonten te
ingeworteld waren om er zo maar plots
een eind aan te maken, schreef Hofdijk:
„De goede lieden gaan nog hun oude
gang. Zij kiezen onder elkander drie Ko
ningen, kleeden er twee in het wit en een
de Moor, natuurlijk in het zwart,
geven ieder een papieren ster met een
brandende kaars daarachter, in de hand, en
begeleiden dat driemanschap langs de stra
ten tot in de ene of andere herberg, waar
zij elkander onthalen op bier met suiker en
oliekoeken.
Onderweg klinkt de stem van een der
drie, op slepende toon:
„Wij komen getreden met onze starre"
En alle drie verenigen zich in het refrein:
„Lauwelier de crausio"
En de eerste dreunt weer slepend op:
„Wij zoeken Heer Jezus,
wij hadden hem gaarne"
En zij verenigen zich nogmaals tezamen
in het weder onverstaanbare
„Lauwelier de knier
Zijn Koning Kareis kinderen
Pater bonne Franselijn,
Jeremie".
Op deze wijze gaat het met al de overige
coupletten:
„Wij kwamen al voor Herodes zijn deur.
Herodes, de koning, kwam zeiver veur
ko- nin- gen met een ster. A
-ar
la ber-
di- na kos- tel-
F?:?r£:?=]
-r_. j*--H
#-
jon. van chcr a- mi tot in de knie. Wij
kin-de-ren.Sa pa-ter trok naar Venderloo. van eher a
zijn drij ko-nings-
=M=J
mi.
Pentekening door Felix Timmermans en het Zuidbrabantse
Driekoningenlied, opgetekend door Jan Bols.
Met die coupletten zijn wij op bekend
terrein. Het refrein is erbij gekomen.Waar
schijnlijk heeft Hofdijk deze lezing opge
diept uit een oud Amsterdams liedboekje,
waar Hofmann von Fallersleben het ook
in vond.
SLA IK daarna de bundel „Honderd
Oud-Vlaamse Liederen" van Jan Bols op,
dan vind ik daar ongeveer dezelfde strofen,
weliswaar met wat ruwe humor gekruid,
maar het refrein is anders en de melodie
schijnt jonger te wezen. Het refrein is nu:
A la berdina Kosteljon,
Van cher ami
Tot in de knie,
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok van Venderloo,
van cher ami.
Het ziet er al even onzinnig uit als het
„Lauwerier de crausio" en we kunnen er
uit opmaken dat het dateert uit de Franse
tijd met dat „cher ami" en de „ber-
line-postkoetsen met hun postiljons".
DE FOLKLORIST Jan Bols noteerde
deze lezing in de laatste jaren der vorige
eeuw in een dorp in Zuid-Brabant,
waar het jaarlijks gezongen werd in een
traditioneel Driekoningenspel, door twaalf
personen, waaronder de drie koningen en
een geketende Herodes, vertoond. Aan de
verlopen rederijkerij wordt men door een
der personages „De Vliegende Wind"
herinnerd, die de rondtrekkende troep
voorafging en aan de herbergen ging belet
vragen om het spel aldaar te mogen ver
tonen.
En dan begon
genoemd lied:
de intocht met boven-
WASHINGTON (Reuter) De Ameri
kaanse commissie, die president Eisenho
wer van advies moet dienen over de be
hoefte aan technici en wetenschapsmen
sen, heeft in een rapport gewaarschuwd
voor een mogelijk tekort aan gespeciali
seerde technici in de komende tien jaar.
In het rapport wordt gezegd dat het aan
tal studenten, dat zich in 1958 aangemeld
heeft voor een technische opleiding der
tien percent minder is dan in 1957. Voorts
moet er rekening mee worden gehouden,
aldus het rapport, dat er in 1956 een kleine
re groep mensen van de meest produktie-
ve leeftijdsklasse werkzaam zal zijn dan
op het ogenblik, als gevolg van de daling
van het geboortecijfer in de crisisjaren
rond 1930 en in de jaren van de tweede
wereldoorlog.
De commissie dringt er bij Eisenhower
op aan de verantwoordelijkheid op zich te
nemen voor de bundeling en stimulering
van het werk dat particuliere en over
heidsinstellingen op dit terrein doen.
In het rapport wordt er met nadruk op
gewezen dat de teruggang van het aantal
technische studenten in dit jaar een „ver
ontrustend verschijnsel" is, vooral gezien
het Russische streven om de Verenigde
Staten op het gebied van de natuur- en
technische wetenschappen te overtroeven.
Eisenhower heeft in het afgelopen week
einde meegedeeld, dat hij een nieuwe fe
derale raad voor natuurwetenschap en
technologie zal oprichten, die een betere
opstelling van programs op wetenschap
pelijk gebied moet bevorderen.
WARSCHAU De Poolse professor
Cebertowicz, die verzakte gebouwen
tracht teêredden door verstening van
hun fundamenten, heeft vérklaard, dat
Italiaanse autoriteiten hem hebben ver
zocht de scheve toren van Pisa te redden.
Cebertowicz zei dit in een vraagge
sprek met een verslaggever van het
partijblad van de Poolse ^communisten
„Trybuna Ludu".
Tijdens een bezoek aan Italië heeft
Cebertowicz proeven gedaan in Venetië
en andere Italiaanse stedenBij de door
hem ontdekte methode van verstening
der fundamenten wordj gebruik ge
maakt van kinetische energie, langs
elektrische weg opgewekt.
Cebertowicz verklaarde voorts, dat hij
er door zijn methode in geslaagd is dz
hand van een beeld van Michelangelo
haar oorspronkelijke schoonheid en
compactheid terug te geven.
Wij komen van Oosten
wij komen van ver,
a la berdina kosteljon.'
De vertoning, die a l'improviste tot in
het oneindige gerekt kon worden, bestond
in hoofdzaak uit een dolzinnige preek en
een afstraffing van de kindermoordenaar
Herodes, die uiteindelijk gedwongen werd
ten bate van de „krijgskas" met de hoed
van de predikant rond te gaan en aan alle
aanwezigen een „zalig nieuwjaar" te wen
sen. En dan weer maar „a la berdina kos
teljon" op aftocht en op zoek naar een
ander „speeltoneel".
ENKELE JAREN geleden noteerde Pol
Heyns nagenoeg dezelfde lezing van het
lied in een dorpje van de Kempen na
genoeg, zeg ik, maar toch weer met lichte
varianten.
Ondertussen is de lezing van Jan Bols
met succes in Noordnederland binnenge
drongen. Men vindt het lied in vele ver
zamelingen opgenomen, blijkbaar meer om
de joligheid van het „a la berdina kostel
jon" dat nu netjes „a la berline postil
jon" heet dan om de geestige geïmpro
viseerde strofen van het „gestolen brood"
en het „pintje bier" en wat er nog verder
bij kwam om met het levenwekkende
element der spontane volksverbeelding een
bloedtransfusie toe te passen. Want dat
alles wordt braafjes weggelaten.
Het lied is nu gecanoniseerd. En dat zal
wel op tijd gebeurd zijn, want het ras der
echter sterzangers, zoals Felix Timmer
mans ze nog zag, beschreef, tekende en
schilderde het is, geloof ik, volledig uit
gestorven, het behoort tot de figuratie van
de romantische verbeeldingen, die ons,
vooral in de kersttijd, de schoonheid van
de simpele eenvoud in herinnering bren
gen.
O Dickens! o Timmermans! o naamloze
dichters en componisten van onze onuit
puttelijke kerstpoëzie, die, kapot gezongen
of niet, toch haar bekoring behoudt voor
wie er zijn harl voor openstelt!
DE NOVELLE „Het godsgeschenk onbe
grepen'' waarmee Aya Zikken vijf jaar
geleden in de Boekvinkserie (n.v. De Ar
beiderspers) debuteerde was nog een
onzekere, maar respectabele poging om
aan de nevelige kern van haar levensge
voel inhoud en vorm te geven en het raad
sel te omcirkelen van het menselijk be
staan: wie, wat ben ik, wie zijn de anderen,
wat zijn zij voor elkaar, voor zichzelf,
voor mij? Dat een ieder voor anderen een
ander is, dat mensen voor elkaar en voor
zichzelf vreemden blijven, dat was en dat
is voor Aya Zikken geen wijsgerig of psy
chologisch probleem, maar een zeer onmid
dellijke, innerlijke ervaring, zoals haar
beide later verschenen romans („Als wij
groot zijn, dan misschien" en „De vrij
williger") lieten vermoeden en haar jong
ste boek „De Atlasvinder", dat De Arbei
derspers dezer dagen uitgaf, ondubbel
zinnig bevestigd. Ik zeg dit met zoveel na
druk omdat haar destijds door een van
haar critici door A. Marja met name
werd aangewreven dat zij er niet, zoals
Emants en Vestdijk, in geslaagd zou zijn
dc rationeel verworven kennis van de af
gronden der menselijke ziel in haar in
spiratie in te vlechten". Al weet ik van Aya
Zikken niet meer dan dat zij in 11)18 te
Epe werd geboren en haar jeugd groten
deels in Indonesië doorbracht, ik zon er
want ik ken haar boeken heel wat onder
durven verwedden dat de haar door Marja
toegeschreven „kennis" van dieptepsycho
logie en de existentiefilosofie (die haar
dan zou hebben verleid om als romancière
„op oppervlakkige en schematische wijze
een axioma uit de wetenschap toe te pas
sen") niet groter is dan die van iedere ont
wikkelde leek en in het niet verzinkt, ver
geleken met wat Marja daarvan opstak.
AYA ZIKKEN en dat is heel wat an
ders dan „schema" en „axioma" ziet
créatief, ze ziet, ze hoort, ze voelt meer
dan de zichtbare werkelijkheid. Ze be
schikt over een zeer persoonlijke intuïtie,
over een tastgevoel, dat haar in contact
brengt met het verborgene van mensen
en dingen. Ze heeft toegang tot de raadsel
achtige motievenwereld van het menselijk
inneidijk, tot de sferische geheimzinnig
heid van een landschap, een huiselijk mi
lieu. een geur. een kleur, een geluid, zon
der te weten hoè en zonder de uitweg uit
do doolhof te kennen. Ze raadt diepten zon
der ze te kunnen verklaren, ze vermoedt
tragische conflicten, achtergronden van
menselijke verhoudingen, de aanwezig
heid van onbepaalbare krachten, kortom
ze put al dat „weten" uit haar kunste
naarschap, zoals Emants, de schrijver
van „Liefdeleven" en „Een nagelaten be
kentenis" dat in weerwil van de hem door
Marja toegedichte psychologische „ken
nis" dat deed, maar in een volkomen an
dere levenssfeer dan Aya Zikken.
Waar is, dat Aya Zikkens novellistische
eersteling en hoewel in een veel gerin
gere mate haar eerste roman een duide
lijk merkbare kloof vertoonde tussen ver
telster en vertelling, tussen inzet en opzet,
tussen haar stem en haar woorden. Maar
haar eigenlijke verhaal was niet de fictie
ve geschiedenis, die ze te hulp riep om al
schrijvend met zichzelf te kunnen spreken
over haar heimelijke weten van de mense
lijke onkenbaarheid. Wat ze verhaalde
was men kan het hóren in de onder
stroom van haar verhaal de benauwenis
van de vreemdheid tussen mens en mens
en van het onvermijdelijke misverstand en
het leed, dat daarmee is verbonden. Mèt
elkaar gaat men langs elkaar ieder een
eigen, onvoorziene weg, ieder weggedoken
in een eigen wereld, ieder tastend naar ge
meenzaamheid, ieder in zijn diepste we
zen alleen.
Dat had Aya Zikken te zeggen, dat was,
als men het zo wil noemen, haar „the
ma" en dat bleef het, in haar tweede ro
man „De vrijwilliger" ook, maar dan, zo
als ik al zei, als een thema, dat haar
authentieke innerlijke ervaring, haar le
vensgevoel haar had ingegeven en pas
tenvolle tot zijn recht kon komen waar de
schrijfster terugkeerde tot de bron van die
ervaring, dat haar Indische jeugd, haar ont
vankelijke meisjesjaren, die zij in „De at
lasvlinder" verdichtend herbeleefde. Het
is een uitzonderlijk, een verrassend, een
ontroerend boek geworden, die Atlasvlin
der, iets als een parelmoeren zeeschelp,
waarin men de branding hoort nazingen—
]os. de Klerk de zee der herinneringen, der vroege in
drukken die nooit meer overgaan: de
geur van bloemen, het ruisen van regen,
de wind die door de assembomen gaat, de
klank van stemmen, het geheim van men
selijke gezichten en gebaren, de beklem
ming van een naderend onheil, de be
vreemding en de angst voor wat zich af
speelt in het onbekende „andere" der gro-
te-mensenlevens, de bekoring van het al
leenzijn en de vrees voor het vereenzamen,
het stil verbond met dieren en dingen, het
broze geluk dat zich van stemming tot stem
ming weeft, een vriendschap die niet blij
ven zal, een afscheid waaraan niet te ont
komen valt een jeugddroom, gaaf en on
herhaalbaar en onvergetelijk.
DIE DROOM heeft Aya Zikken het meis
je Gembyr ergens in de „buitenbezittingen"
laten dromen in een klein tropisch dorp.
Gembyr spreekt met zichzelf, Aya Zikken
spreekt met Gembyr, men weet soms niet
wie van beiden aan het woord is, zo nauw
zijn ze met elkaar verbonden. Er wordt
niet meer verhaald, er wordt weer ge
zien met de ogen van Gembyr, weer ge
droomd in haar droom. Nog eens, als toen
is de Atlasvlinder neergestreken, de voor
bode van een komende gast, van een grote
verandering, waarna niets meer zo zal zijn
als het was: de vriendschap met Ferdie
niet, de angst, de verwachting, de arge
loosheid niet, de verhouding tussen de vol-
wassenen niet. In één hoofdstuk, het eer
ste, ligt thematisch alles al besloten: wat
komen zal en wat eindigen zal. Elk motief
van deze afscheidsmelodie wordt als het
ware con sordino aangeslagen, getok
keld op het snaarinstrument van bang-ge-
spannen gevoelens. En het ene akkoord
voegt zich bij het andere tot een prelude
van de volwassenheid, die met een vraag
teken, een veelzeggend orgelpunt zal be
sluiten.
Het meisje Gembyr is een van die ver
dwaalde wezens, die altijd en overal te
gast zullen zijn. Ze is niet meer van Hol
land en evenmin van Indië, ze is niet vol
wassen en ook niet meer een kind, ze be
hoort niet tot de werkelijkheid en wordt uit
haar droom verdreven. Als ter vervan
ging van het tijdelijk afwezige school
hoofd de fascinerende mevrouw Borne-
man een vrouw van de wereld en met
een verleden in gezelschap van haar
„charmante" dochter Oetari in het dorp
is aangekomen (en ze komt er, gezien door
verschillende ogen, meer dan één keer
aan) dan is het pleit beslecht. Ten goede
of ten kwade? Verander één gelaatstrek
in het gezicht van een mens en het is het
zelfde niet meer, voeg aan de jeugddroom
één ontkoombare ervaring toe, en de wer
kelijkheid breekt aan.
Het meisje Gembyr verliest haar jeugd
vriendje Ferdie aan de jonge vrouw Oeta
ri, haar vriendinnetje Scotch aan de vol
wassenheid, haar naïveteit aan het ont
goochelde vermoeden van het verdriet, de
mislukte liefde, het onbevredigde verlan
gen, het compromis met het onvolkomene,
die achter de levens van de groten schuil
gaan. En ten slotte neemt zij bij haar ver
trek naar Java afscheid van haar wereld,
haar jeugd en haar droom. Niet in eens
gebeurt dat. Aya Zikken ontbladert in een
fijngenuanceerde taal blad na blad de
bloem van een meisjesjeugd. Maar de
geur blijft. De bladeren zijn ongeschon
den. Er is alleen maar een regen geval
len, er is een wind gekomen en dokter
Thelen zal nu met mevrouw Borneman
trouwen, Ferdie zal Oetari's Fei'die en niet
meer Gembyrs Ferdie zijn en wie weet
heeft de vrouw van kapitein Franken zich
bevrijd van een doem uit het verleden en
zullen Gembyrs vader en moeder op Ja
va een beetje gelukkiger zijn. Het meisje
Gembyr kan dat niet weten. Zij is er niet
meer. Ze werd herinnering. Ze werd een
boek, een van die boeken, die men zonder
voorbehoud aanvaardt zoals ze zijn: met
hun bijkomstige gebreken en vele deug
den.
C. J. E. Dinaux
Hoog in de duinen van Wijk aan Zee,
gebouwd op een bunker, ligt een café-
restaurant. De heer Riezenkamp is de
initiatiefnemer van dit project, dat
vele mensen, voornamelijk industrië
len, trekt. Het voornemen bestaat nog
vóór Pasen elf bungalows te bouwen,
die als hotelruimte moeten dienen. In
de toekomst komt er nog een café aan
de voet van het duin. Van achter de
glazen ramen kan men werkelijk alle
facetten van de IJmond bekijken: de
glinsterende zee met de vele vissers
bootjes, de verre duinen, waarboven
's avonds de vuurtoren van IJmuiden
een mysterieus licht doet dwalen, de
badplaats terecht Klein Zwitser
land genoemd met boven de toren
spits de heuvels met dennebossen en
daarachter de bouwwerken der indu
strie, een dynamisch beeld, waarin de
Hoogovens domineren. Bij helder
zicht kan men Amsterdam-Noord zien
liggen, alsmede aan de andere kant
enkele plaatsjes als Katwijk, Egmond
aan Zee.