IHIEIIMW
De psychologie van. de fooi
Binnenkort kan iedereen opviiegen
Frans debuut
Litteraire
Kanttekeningen
WESTDUITSE NOTITIES
Kinderspeelgoed?
Nederland heeft nu bijna
11 Yi miljoen inwoners
ff
iftPl
Toto, Lotto en Sekt
VOOR WAT
HOORT WAT
HET NOG altijd florerende
fooiensysteem is voor vele
Nederlanders een ergernis,
voor talloze buitenlandse
toeristen iets totaal onbe
grijpelijks. Maar juist de
laatsten zijn het misschien
die „de fooi" in stand hou
den, omdat zij zich onder
het motto 's lands wijs,
's lands eer snel bij de aan
getroffen situatie aanpassen
Lonen en werktijden
Kastje kijken
Vrije beroepen
De jongste roman van
Josepha Men de Is
VOOR de haastige zakenman en de ver
wende toerist is in Amerika een veelbe
lovend nieuw transportmiddel ontwikkeld:
een opvouwbaar vliegtuigje, dat in de
kofferruimte van een personenauto kan
worden meegenomen en nog vliegen kan
óók.
Het toestelletje wordt vervaardigd door
het „Goodyear"-rubberconcern en heeft de
toepasselijke naam „Inflato-Plane" (op
blaasvliegtuig) gekregen. Romp, vleugels
en verdere onderdelen zyn gemaakt van
de nieuwe, vrijwel onverwoestbare kunst
stof Airmat, die bestaat uit twee lagen ge
weven nylon, overtrokken met een laag
neopreen. De Inflato-Plane wordt met een
kleine luchtcompressor opgepompt, het
geen slechts vijf minuten vergt. In be
drijfsklare toestand heeft het toestel een
lengte van zes meter bij een vleugelspan
wijdte van zeven meter. Compleet met in
gebouwde motor (van het trekschroeftype)
weegt het hele geval slechts iets meer dan
negentig kilogram.
VERGIST u zich niet, want volgens
de fabrikant is dit opblaasvliegtuig (dat in
uitvoeringen voor één en twee personen
vervaardigd zal worden) reeds sinds enige
tijd in gebruik bij het Amerikaanse leger,
waar het, naar men ons meedeelt, voor
diverse hulpdiensten uitstekend voldoet.
Het is uiteraard door de constructeurs op
allerlei manieren beproefd en heeft dan
ook zonder moeite het officiële Ameri
kaanse bewijs van luchtvaardigheid ver
kregen.
Ook de vliegeigenschappen voldoen
blijkbaar aan zeer hoge eisen. Het toestel
heeft een topsnelheid van honderdvijftien
kilometer per uur en schijnt bijzonder ge
makkelijk en prettig bestuurbaar te zijn.
Het grootste voordeel is echter de zeer
korte aanloop, die de Inflato-Plane nodig
heeft om zich in de lucht te kunnen ver
heffen. Goodyear beweert, dat het toestel
niet slechts van kleine vliegvelden en air
strips, maar ook van meertjes en rivieren,
van een ijsvlakte en zelfs van een bemod-
derd of besneeuwd terrein zonder moeite
kan starten.
Een van de vele mogelijkheden is het
gebruik bij reddingen. Men kan het toestel
GEEN EROTIEK, geen perversi-
teit, geen uiteenrafeling van com
plexen en dat in een roman van
een jonge debutant. Op zichzelf zijn dat
al voldoende redenen om van de eersteling
van Gérard Delmain: „Le Professeur
Lorin" (uitgegeten door Robert Laffont)
met belangstelling kennis te nemen. De
roman verdient deze belangstelling trou
wens ten volle, zowel om het menselijke
van de inhoud als om de vorm, afgezien
van een aarzelend begin en een enigszins
conventionele stijl. De auteur geeft ons
in zijn roman het portret, dat naar het
leven getekend zou kunnen zijn, van een
professor in de geneeskunde, de „patron"
Olivier Lorin.
De schrijver, die zelf arts is, kent de
spelregels van het medische milieu, waar
in het grootste gedeelte van de handeling
zich afspeelt, goed. Het is evenwel niet
het anecdotische dat ons in de roman
interesseert, doch het tragische lot van
Lorin, die, zijn normale gevoelens onder
drukkend, zich geheel wijdt aan zijn
onderzoekingen en zijn vak. Om „patron"
te worden, heeft Olivier Lorin reeds van
zijn studentenjaren af, zijn privé-leven
geheel opgeofferd aan zijn eerzucht. Hij
is koel, methodisch, nauwgezet, wils
krachtig en mist schijnbaar die zwak
heden, waardoor warm menselijk contact
tot stand gebracht wordt. Hij is een tech
nicus geworden, die zich tenslotte uit
sluitend bekommert om het ziektegeval en
niet om de zieke. Zelfs jegens zijn pete
kind Gilles, aangenomen zoon van zijn
enige vrienden, de emigranten Gerbator,
toont hij een op afstand houdende ge
negenheid, hoewel hij aan hem gehecht is.
Toch is deze passieloze Lorin niet anti
pathiek. Deze als in een waakdroom leven
de geleerde is een tragische figuur naar
wie het medegevoel van de lezer uitgaat.
Aan het eind van zijn leven, na de dood
van de Gerbatov's en een breuk met Gil
les, blijft Lorin achter, alleen, zoals hij zijn
gehele leven alleen is geweest. En hij
wordt zich de leegte van zijn leven be
wust. Op het hoogtepunt van zijn roem,
namelijk in opgevouwen toestand aan een
parachute naar beneden gooien, zodat
mensen die ergens in een onbegaanbaar
gebied gestrand zijn, toch weg kunnen
komen. Door zijn kleine afmetingen en
gemakkelijke bestuurbaarheid is het vlieg
tuig ook bijzonder geschikt voor militaire
doeleinden als luchtverkenningen, front
inspecties en verbindingen tussen diverse
legeronderdelen en stafkwartieren. Voor
lopig wordt de gehele produktie nog ge
reserveerd voor het Amerikaanse leger,
maar binnen afzienbare tijd zal iedereen
(nou, iederéén?) zich een eigen opblaas
vliegtuig kunnen aanschaffen.
Volgens opgave van het Centraal Bureau
voor de Statistiek bedroeg het aantal in
woners van Nederland op 1 december
11.247.467. Het aantal huwelijken in
Nederland bedroeg in de eerste elf maan
den van 1958 83.427 tegen 85.755 in de
overeenkomstige periode van 1957. Het
aantal levendgeborenen bedroeg 216.697
tegen 214.652 in 1957 en het aantal over
ledenen 76.363 tegen 74.517. Het aantal
immigranten bedroeg 64.394 tegen 44.972 in
1957 en het aantal emigranten 52.261 tegen
60.179 in 1957.
Het hoge immigratiecijfer is een gevolg
van de terugkeer naar Nederland van
landgenoten uit Indonesië. De emigratie
naar Australië, Brazilië, Nieuw-Zeeland,
Zuid-Afrika en Rhodesia nam toe.
JOSEPHA MENDELS is zichzelf be
wonderenswaardig trouw gebleven, ook
in haar vijfde, jongste roman „Heimwee
naar Haarlem" (bij De Arbeiderspers ver
schenen). Als Rolien maakte zij in 1947
haar entree in de litteratuur als Rolien
die Ralien, het kind dat volwassen, het
meisje dat een vrouw, de geluksverwach
ting die een ontgoocheling moest worden.
Enkele jaren kende Rolien de illusie van
de liefde: in het idyllische „Je wist het
toch". Ze heette toen Henrietje Bas en
was voor de oorlog weggevlucht in een bij
voorbaat eindig geluk, dat misschien alleen
zo volmaakt kon zijn omdat het een epi
sode bleef, iets dat voorbij moest gaan en
met geen hartsgeweld te weerhouden was.
Als Elise van Dam keerde ze in „Als wind
en rook" terug: een half-jodin toen, ten
halve de vader, ten halve de moeder en
daardoor gedoemd om de wederhelft van
haar leven te zoeken: datgene wat ze niét
was, wat ze had kunnen zijn als tweemaal
één in plaats van twee één was geweest.
Dan weer in „Alles even gezond bij
jou" stond ze aan het begin van het
leven van Victor Dupuis, die in de draden
van zijn leven verward ivas geraakt en
daarom het kluwen afrolde van zijn jeugd,
op zoek naar de oorsprong, de moeder, hier
Heieen Dupuis geheten. Maar in al deze
gedaanten was ze de Rolien-van-eens, die
in haar fantasie op het leven vooruitliep,
altijd moest zijn waar het leven niet was
en leerde dat dromen alleen al evenmin
genoeg is als leven alleen en dat de illusie
een Vogel Phoenix is, die uit de as der ont
goocheling verrijst als een nieuwe hoop,
omdat leven zonder verwachting zoveel als
een sterven is, een versterven tot de
nutteloosheid, der verouderde jaren.
In „Heimwee naar Haarlem" heet ze
Roberta, maar ze is even argeloos, even
gaaf en onstuimig, even verlangend en
nieuwsgierig naar het leven, even spon
taan en weerloos als de vroegere Rolien.
Niet zij, maar haar vriendin Annette
vertelt haar geschiedenis, met haar woor
den. Want Annette, die in Haarlem woont,
was haar voorbeeld, de vervulling van
haar ideaal: huwelijksgeluk in vrije ge
bondenheid vandaar Roberta's heim
wee naar Haarlem, naar rust, goedheid en
wijsheid, naar de vrouwelijke rijpheid die
voor Roberta „Annette" heette en niet
meer van het leven, van de liefde em de
man vraagt dan er als antwoord op gege
ven kan worden. Annette is evenwicht, een
in-zichzelf voltooid-zijn. Roberta is gedre
venheid. Ze is te laat in het leven geko
men om nog ooit te kunnen aankomen.
Daarom reist ze van illusie naar hoop,
van ontgoocheling naar illusie. Daarom is
ze te gast in het leven, in haar liefde.
Daarom zijn haar gastheren zo nonchalant
en haastig met hun woorden, hun da
den en hun vroeg of laat verraad. Eén
voor één hebben ze of vinden ze een thuis,
maar niet voor Roberta en niet bij Rober
ta, die geboren is om voorbij te gaan en
zo zielsgraag zou wonen in wat men zo
gemakkelijk een hart noemt.
ROBERTA is een Groningse. Als kind
heeft ze op de kettingbrug van het Sterre-
bos gespeeld en geprobeerd om zonder
spatten aan de overzij te komen. Nooit
wilde dat lukken, toen niet en later niet,
in haar korte leven en haar lange liefde.
Misschien zou ze er samen met Wiebe Zil
verbeugel in geslaagd zijn. Hij vroeg haar,
toen ze nog een Rolien was, altijd ten
dans: „Wil je Roberta?" en Roberta ant
woordde: „Wat graag, Wiebe". Misschien
dansten ze toen wel aan de liefde voorbij
en Roberta's jeugd ten einde. Roberta
werd tenminste geen mevrouw Zilverbeu
gel. David was immers gekomen, die haar
wel zou trouwen, als.. Maar hij bedacht
zich tijdig, voor zover zijn liefde voor Ro
berta al geen bedenksel was geweest en
gaf haar ten afscheid de ervaring, dat
woorden vrijblijvend zijn en dat daden tot
niets verplichten.
Wat had Roberta bij hem gezocht? Dat,
wat ze nergens vond: eerlijkheid die even
echt was als de hare. Maar toen kende
ze de spelregels nog niet. Nog altijd was
ze een Rolien, die nog een Ralien moest
worden en als Ralien nooit zou kunnen
vergeten dat ze toch eens Rolien was ge
weest. Al had die David het gewild, dan
nog had hij Ralien niet meer aan Rolien
kunnen teruggeven, de kinderjuffrouw Ro
berta van meneer Bert van Smeent niet
meer de weg kunnen doen tei-ugvinden
naar het Groningse meisje, dat over de
kettingbrug liep van haar jeugd. Meneer
Bert van Smeent wilde dat niet eens. Hij
zocht geen Roberta, maar bij Roberta een
toevlucht voor zijn ongelukkige huwelijk,
waarin h ij Honny en zijn languisante eega
Boemsje heette. Zelfs toen hij niet meer
Boemsjes Honny, maar moederziel alleen
was, deed hij het niet. Bij een gast als
Roberta, die arm aan gelukshave was en
haast met het leven had, wilde hij niet
anders dan te gast zijn, om zo spoedig
mogelijk een onderdak te vinden in een
nieuw huwelijkstehuis waar zijn taal werd
gesproken.
Dit portretje, geschilderd door Frans Hals, behoort
thans tot het bezit van het Museum Boy mans van
Beuningen in Rotterdam, dat deze maand met gepaste
trots de nieuwe aanwinsten tentoonstelt. Elders in dit
nummer brengt onze medewerker Bob Buys verslag
van zijn bezoek uit.
ANNETTE vertelt dat alles. Ze zegt geen
woord te veel. Ze weet hoe ze spreken
moet om Roberta's dood te verzoenen met
het léven. Ze begrijpt wat ze moet 'ver
zwijgen om des te beter betrepen te wor
den. Daarom verhaalt ze zoals Roberta
gesproken zou hebben: anders, heel an
ders dan wie ook het zou zeggen. Anders
gevoeld, anders gedacht, anders ervaren
directer in wat ze laat raden, spontaner
in wat ze beleefde, onafhankelijker in
wat ze dacht, eenzamer in wat ze moest
missen, zuiverder, warmer, ongekunstel-
der in wat ze verlangde, dan wie ook zou
kunnen vermoeden die Rolien niet heeft
gekend.
Korte hoofdstukken, soms niet langer
dan enkele bladzijden. Snelle, flitsende
overgangen, zodat al het bijkomstige, al
le kleurloze maanden en jaren zijn weg-
geschrapt tot alleen het wezenlijke bleef:
de waarheid van Roberta's leven, van haar
kettingbrug die ze niét overstak, van de
spatten die ze steeds riskeerde, van de
moed waarmee ze altijd weer herbegon,
van de vraag die ze steeds weer stelde
en het antwoord dat nooit gegeven werd.
3* I
DE AVOND voor haar dood gaf ze mij
vertelt Annette een dagbladpagina,
waarvan zij de witte rand had roodge-
maakt. Ze zei: zie je die aankondigen van
geboorte, verloving, huwelijk en ouder
schap? Ik heb daar nooit bij gestaan. Jij
weet waarom niet. Jij kent mijn leven
Annette, je kunt het vertellen, misschien
zullen andere vrouwen dan begrijpen hoe
ze het niet moeten doen... Aldus Josepha
Mendels' introductie. Had ook Roberta het
anders kunnen doen, beter, bedachtzamer
en een beetje gelukkiger, zonder zichzelf
daarbij te moeten verloochenen? Natuur
lijk niet. Het klinkt wel vreemd, maar het
is toch zo met deze Roberta: ze faalde
door haar liefde. Ze werd de dupe van haar
verlangen om open en eerlijk en onafhan
kelijk te leven en lief te hebben. Was ze
drie eeuwen eerder geboren, ze zou „une
grande dame" zijn geweest, een Pompa
dour misschien, te groot voor de kleine
snoepsnuivers.
„Heimwee naar Haarlem" geschreven
met de lichte toets van de ironie, verteld
met stembuigingen die men zelden zo hoort
is een tragisch boek. Er wordt geen
klacht in geuit, maar in zekere zin is het
een aanklacht: tegen de onmogelijkheid om
ongeschaad te zijn die men is. Er wordt
geen traan in gestort, maar het is het boek
van het leed, dat het deel is van alle Ro-
liens. En, litterair gesproken, is het een
onafhankelijke, een door en door persoon
lijke, door zijn vorm ongemene en zijn
kernachtige verhaaltrant treffende roman.
C. J. E. Dinaux
(Van onze correspondent in Bonn)
Vorig jaar werden er in de Duitse
Bondsrepubliek niet minder dan 75.000
auto's gestolen. Men noemt dit een van de
symptomen van de zogenaamde welstands-
criminaliteit. Er zijn namelijk talloze
jonge mensen en onevenwichtige ouderen,
die ten koste van alles een auto willen be
rijden. Zij stelen een wagen, rijden er een
paar dagen in en laten hem dan ergens
staanVan de ongeveer 200 auto's die
per dag in West-Duitsland worden ge
stolen, kunnen er overigens maar 83 aan
de eigenaars worden teruggegeven. Het
grootste deel van de wagens komt in han
den van complete benden die de wagens
naar het buitenland verkopen.
De golven van het Duitse „Wirtschafts-
wunder" slaan ieder jaar hotger. In 1958
kon het niet op: er werden niet minder
dan 37,3 miljoen flessen Duitse champagne
(„Sekt") leeggedronken en 6,7 miljoen
kaartspellen verkocht. Er werd voor 996
miljoen mark vergokt in toto en lotto. Het
verbruik van koffie per man bedroeg rond
drie kilo, van thee 116 gram, van siga
retten 1140 stuks....
DE LAATSTE JAREN wordt er wel het een en ander
gedaan om aan het wijdverbreide systeem paal en perk
te stellen. Met name kan de invoering van een vaste
vergoeding van vijftien percent voor de service in de
horecabedrijven langzamerhand een succes genoemd
worden, maar nog niet overal rekent men onmiddellijk
inclusief. Men is van plan in 1960 ook in het kappers-
bedrijf de fooien eraan te willen geven, zodat het „bal-
leefd mijnheer" ons dan waarschijnlijk niet meer in de
oren zal klinken. Dat zullen vele mensen toch „ergens"
jammer vinden en daarmee zijn we meteen een van de
mogelijke oorzaken van dit koppig fooienstelsel op het
spoor. De fooi is namelijk een prestigemiddel voor de
gever, tenminste kan dat zijn. Door het schenken van
een bedragje extra beloon ik de persoon voor de dienst
verricht in mijn belang, natuurlijk, maar tegelijkertijd
onderscheid ik mij van de ontvanger. Het aanpakken
van fooien wordt sociaal veroordeeld, men ziet er iets
kleinerends, neerbuigends in. Niet alleen de gevers doen
dat. De zichzelf respecterende verlener van een dienst
kent de onbeschofte fooi, die te klein maar ook te groot
kan zijn. Al te royaal fooien geven getuigt van slechte
manieren, ook in de ogen van hen, die ze ontvangen
Er is dus een maatstaf voor de grootte van de fooi.
Waar dit zo is heeft hij een typisch loonkarakter gekre
gen, een vaste, bijna verplichte vergoeding voor gedane
arbeid. De werkgever ziet het ook als zodanig evenals
de belastingautoriteiten want hij houdt bij de vast
stelling van het loon terdege rekening met de grootte
van het inkomen uit fooien. Dit maakt natuurlijk, dat
het personeel nu ook de fooi werkelijk als een vorm van
loon gaat zien, iets waarop men recht heeft, ongeacht de
kwaliteit van de arbeid die men voor de klant verricht.
De fooi is dan niet meer een extra beloning voor de
speciale zoi-g, waarmee de schenker is omringd geweest,
maar een economische plicht geworden, waarop het
met eerbewijzen overladen, winnaar van personeel duidelijk zijn rechten laat gelden. Het komt
de Nobelprijs, is hij voor zichzelf niet meer
de beroemde patron Lorin, maar een
voudig Olivier Lorin, die inziet dat hij
zichzelf altijd innerlijk geweld heeft aan
gedaan. Hij begrijpt echter ook, dat hij
zich op zijn leeftijd niet meer veranderen
kan en zichzelf met kruimelillusies over
het nut van zijn leven en zijn werk ver
blindend, gaat hij in de oude, zonloze tred
molen van zijn bestaan naar een trooste
loos einde. Lorin is een van die roman
figuren, die in de herinnering van de lezer
blijven.
S. Elte
dan ook voor, dat men door de ontvanger onbehoorlijk
bejegend wordt, wanneer men naar zijn mening geen of
te weinig fooi geeft. Als het zo ver is, wordt het hoog
tijd fooien in de prijs te laten berekenen, ofwel ze hele
maal af te schaffen.
Men geeft fooien wanneer de dienst iets persoonlijks
heeft, aan de opdiener van een diner, de sjouwer van
onze koffers, de ouvreuse die ons naar onze plaats
brengt. Het is moeilijk uit te maken of men nu een fooi
geeft, omdat men graag behoorlijk behandeld wil wor
den, of uit dank voor de persoonlijke behandeling. Waar
schijnlijk spelen beide factoren mee. De fooi wordt dus
ten dele gegeven uit angst bij voorbeeld voor de na
righeid die kan ontstaan wanneer men hem niet geeft.
Fooien geeft men namelijk aan hen door wie men ge
blameerd kan worden. De kelner en de kapper zijn hier
goede voorbeelden. Is het fooigeven gewoonte geworden
(en dat is in de meeste gevallen zo) dan is de kans op
blamage bij weigering nog groter. Heel duidelijk zien we
dit in het geval van de bioscoopportier. De verrichte
dienst bestaat uit het afroepen van onze plaatsen, nadat
we het eerst zelf gezegd hebben en vervolgens in het
opschuiven van ons geld of van de plaatsbewijzen door
het loket over een afstand van enkele centimeters onder
het mompelen van een beleefdheidsfrase. Negen van de
tien mensen laten voor deze vergemakkelijkende hande
lingen een fooitje bij het loket achter. Waarom? Ogen
schijnlijk wordt hier toch geen belangrijke dienst ver
richt, behalve in enkele speciale gevallen, als er zich
bijzonderheden voordoen. De fooi wordt dan ook ver
oorzaakt door de simpele aanwezigheid van de ontvan
ger, in casu de portier, die zich als een menselijke bar
rière voor ons opwerpt. Velen raken in verlegenheid, ja
voelen zich beschaamd als ze hem geen fooi verstrekken.
Zoals in vele andere gevallen geeft het doorbreken van
een gewoonte schuldgevoelens.
TYPISCH NEDERLANDS is overigens de voor-wat-
hoort-wat-mentaliteit, geen dienst zonder beloning, niets
voor niets. Dit gevoel kan ook bij de gever bestaan en het
wordt gemotiveerd met de uitspraak: „Ik wil niet dat er
iets voor mij gedaan wordt". Onder invloed ervan dreigt
het fooiensysteem zich steeds uit te breiden. In de mo
derne maatschappij wordt immers voortdurend meer
gereglementeerd. Van het principe „alle arbeid moet be
taald worden" uitgaande, blijft er steeds minder over
voor de persoonlijke geste. Integendeel, daar waar nog
een dienst tegen een niet van te voren bedongen prijs
wordt verricht, voelt men dit als een anomalie. Ener
zijds leidt dit ei'toe, dat men vraagt om de bepaling van
een vast bedrag als vergoeding, zoals de horecaregeling,
anderzijds gaat men fooien betalen aan mensen, voor
wie men dit in vroeger jaren beledigend zou hebben ge
vonden. Van dit laatste een voorbeeld: de speciale ser
vice van middenstanders, die hun waren aan huis bezor
gen, wordt zo hoog gewaardeerd, of zo eigenaardig ge
vonden, dat men het personeel vaak een fooi geeft. Dit
gebeurt nu nog vrijwillig, maar spoedig kan dit tot een
verplichting worden
Het verstrekken van fooien is verbonden met bepaalde
psychologische behoeften van de mens en daarom waar
schijnlijk een onuitroeibaar sociaal verschijnsel, hoe ir
ritant het soms pok kan zijn.
Van 1 januari af wordt in de Westduitse
metaalindustrie nog slechts 44 uur per
week gewerkt: een uur minder dan tot
dusver. Onder deze regeling vallen meer
dan drie miljoen metaalarbeiders. Ook in
de Westduitse grafische bedrijven bedraagt
de werkweek thans 44 uur. Tegenover
deze werkweekverkorting staan loon
stijgingen, waarover men zich zeer onge
rust maakt. In 1949 bijvoorbeeld moest een
industriearbeider 493 dagen van acht uur
werken om een waarde van een Volks
wagen bij elkaar te verdienen. Thans is
dit aantal nog slechts 284 werkdagen, ter
wijl de prijs van de Volkswagen-standaard
nog altijd rond de 4000 mark zweeft. De
gemiddelde Westduitse industriearbeider
verdiende in 1949 gemiddeld 56 mark per
week, thans 107 mark (een Duitse mark
90 cent). Zijn loon steeg dus met 91 percent.
Het bioscoopbezoek neemt met de dag
af. In 1957 verminderde het, vergeleken
met 1956, met twee percent, in 1958 (ver
geleken met 1957) zelfs met zes percent.
In 14 van de 51 grote Duitse steden nam
het gemiddelde zelfs af met meer dan
negen percent. En dat alles zou een gevolg
zijn van het steeds groter aantal televisie
kijkers. Op 1 december 1957 waren er irf
West-Duitsland en West-Berlijn reeds 1,2
miljoen „kastjeskijkers", een jaar later
meer dan twee miljoen. De vraag is thans
hoe lang de bioscopen de daling van het
aantal bezoekers kunnen uithouden. Er
zal een punt komen, waarop diverse be
drijven zullen moeten worden opgegeven.
Maar het opvallende is nu weer dat de
omzetten van de Duitse bioscopen in 1957
voor de eerste maal na de oorlog het be
drag van 1 miljard mark overschreden en
dat het aantal bioscopen thans bijna 7000
bedraagt een ongekend groot getal.
Desondanks ziet men in bioscoopkringen
de toekomst bepaald niet optimistisch
tegemoet
Gemiddeld verdient men thans in West-
Duitsland in de vrije beroepen (artsen,
tandartsen, architecten, notarissen, dieren
artsen, advocaten) 39.631 mark. Accoun
tants en belastingconsulenten hebben de
grootste gemiddelde omzet (60.000 mark).
Op hen volgen advocaten (gemiddeld
50.000 mark), de artsen (40.000 mark) tand
artsen (35.000 mark), dierenartsen (24.000
mark). Op iedere 3844 inwoners komt in
*r» ~r i j West-Duitsland thans één advocaat voott
W. Langeveld 0p iedere 1139 mensen één arts.