IHIEIIMW De psychologie van. de fooi Binnenkort kan iedereen opviiegen Frans debuut Litteraire Kanttekeningen WESTDUITSE NOTITIES Kinderspeelgoed? Nederland heeft nu bijna 11 Yi miljoen inwoners ff iftPl Toto, Lotto en Sekt VOOR WAT HOORT WAT HET NOG altijd florerende fooiensysteem is voor vele Nederlanders een ergernis, voor talloze buitenlandse toeristen iets totaal onbe grijpelijks. Maar juist de laatsten zijn het misschien die „de fooi" in stand hou den, omdat zij zich onder het motto 's lands wijs, 's lands eer snel bij de aan getroffen situatie aanpassen Lonen en werktijden Kastje kijken Vrije beroepen De jongste roman van Josepha Men de Is VOOR de haastige zakenman en de ver wende toerist is in Amerika een veelbe lovend nieuw transportmiddel ontwikkeld: een opvouwbaar vliegtuigje, dat in de kofferruimte van een personenauto kan worden meegenomen en nog vliegen kan óók. Het toestelletje wordt vervaardigd door het „Goodyear"-rubberconcern en heeft de toepasselijke naam „Inflato-Plane" (op blaasvliegtuig) gekregen. Romp, vleugels en verdere onderdelen zyn gemaakt van de nieuwe, vrijwel onverwoestbare kunst stof Airmat, die bestaat uit twee lagen ge weven nylon, overtrokken met een laag neopreen. De Inflato-Plane wordt met een kleine luchtcompressor opgepompt, het geen slechts vijf minuten vergt. In be drijfsklare toestand heeft het toestel een lengte van zes meter bij een vleugelspan wijdte van zeven meter. Compleet met in gebouwde motor (van het trekschroeftype) weegt het hele geval slechts iets meer dan negentig kilogram. VERGIST u zich niet, want volgens de fabrikant is dit opblaasvliegtuig (dat in uitvoeringen voor één en twee personen vervaardigd zal worden) reeds sinds enige tijd in gebruik bij het Amerikaanse leger, waar het, naar men ons meedeelt, voor diverse hulpdiensten uitstekend voldoet. Het is uiteraard door de constructeurs op allerlei manieren beproefd en heeft dan ook zonder moeite het officiële Ameri kaanse bewijs van luchtvaardigheid ver kregen. Ook de vliegeigenschappen voldoen blijkbaar aan zeer hoge eisen. Het toestel heeft een topsnelheid van honderdvijftien kilometer per uur en schijnt bijzonder ge makkelijk en prettig bestuurbaar te zijn. Het grootste voordeel is echter de zeer korte aanloop, die de Inflato-Plane nodig heeft om zich in de lucht te kunnen ver heffen. Goodyear beweert, dat het toestel niet slechts van kleine vliegvelden en air strips, maar ook van meertjes en rivieren, van een ijsvlakte en zelfs van een bemod- derd of besneeuwd terrein zonder moeite kan starten. Een van de vele mogelijkheden is het gebruik bij reddingen. Men kan het toestel GEEN EROTIEK, geen perversi- teit, geen uiteenrafeling van com plexen en dat in een roman van een jonge debutant. Op zichzelf zijn dat al voldoende redenen om van de eersteling van Gérard Delmain: „Le Professeur Lorin" (uitgegeten door Robert Laffont) met belangstelling kennis te nemen. De roman verdient deze belangstelling trou wens ten volle, zowel om het menselijke van de inhoud als om de vorm, afgezien van een aarzelend begin en een enigszins conventionele stijl. De auteur geeft ons in zijn roman het portret, dat naar het leven getekend zou kunnen zijn, van een professor in de geneeskunde, de „patron" Olivier Lorin. De schrijver, die zelf arts is, kent de spelregels van het medische milieu, waar in het grootste gedeelte van de handeling zich afspeelt, goed. Het is evenwel niet het anecdotische dat ons in de roman interesseert, doch het tragische lot van Lorin, die, zijn normale gevoelens onder drukkend, zich geheel wijdt aan zijn onderzoekingen en zijn vak. Om „patron" te worden, heeft Olivier Lorin reeds van zijn studentenjaren af, zijn privé-leven geheel opgeofferd aan zijn eerzucht. Hij is koel, methodisch, nauwgezet, wils krachtig en mist schijnbaar die zwak heden, waardoor warm menselijk contact tot stand gebracht wordt. Hij is een tech nicus geworden, die zich tenslotte uit sluitend bekommert om het ziektegeval en niet om de zieke. Zelfs jegens zijn pete kind Gilles, aangenomen zoon van zijn enige vrienden, de emigranten Gerbator, toont hij een op afstand houdende ge negenheid, hoewel hij aan hem gehecht is. Toch is deze passieloze Lorin niet anti pathiek. Deze als in een waakdroom leven de geleerde is een tragische figuur naar wie het medegevoel van de lezer uitgaat. Aan het eind van zijn leven, na de dood van de Gerbatov's en een breuk met Gil les, blijft Lorin achter, alleen, zoals hij zijn gehele leven alleen is geweest. En hij wordt zich de leegte van zijn leven be wust. Op het hoogtepunt van zijn roem, namelijk in opgevouwen toestand aan een parachute naar beneden gooien, zodat mensen die ergens in een onbegaanbaar gebied gestrand zijn, toch weg kunnen komen. Door zijn kleine afmetingen en gemakkelijke bestuurbaarheid is het vlieg tuig ook bijzonder geschikt voor militaire doeleinden als luchtverkenningen, front inspecties en verbindingen tussen diverse legeronderdelen en stafkwartieren. Voor lopig wordt de gehele produktie nog ge reserveerd voor het Amerikaanse leger, maar binnen afzienbare tijd zal iedereen (nou, iederéén?) zich een eigen opblaas vliegtuig kunnen aanschaffen. Volgens opgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek bedroeg het aantal in woners van Nederland op 1 december 11.247.467. Het aantal huwelijken in Nederland bedroeg in de eerste elf maan den van 1958 83.427 tegen 85.755 in de overeenkomstige periode van 1957. Het aantal levendgeborenen bedroeg 216.697 tegen 214.652 in 1957 en het aantal over ledenen 76.363 tegen 74.517. Het aantal immigranten bedroeg 64.394 tegen 44.972 in 1957 en het aantal emigranten 52.261 tegen 60.179 in 1957. Het hoge immigratiecijfer is een gevolg van de terugkeer naar Nederland van landgenoten uit Indonesië. De emigratie naar Australië, Brazilië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en Rhodesia nam toe. JOSEPHA MENDELS is zichzelf be wonderenswaardig trouw gebleven, ook in haar vijfde, jongste roman „Heimwee naar Haarlem" (bij De Arbeiderspers ver schenen). Als Rolien maakte zij in 1947 haar entree in de litteratuur als Rolien die Ralien, het kind dat volwassen, het meisje dat een vrouw, de geluksverwach ting die een ontgoocheling moest worden. Enkele jaren kende Rolien de illusie van de liefde: in het idyllische „Je wist het toch". Ze heette toen Henrietje Bas en was voor de oorlog weggevlucht in een bij voorbaat eindig geluk, dat misschien alleen zo volmaakt kon zijn omdat het een epi sode bleef, iets dat voorbij moest gaan en met geen hartsgeweld te weerhouden was. Als Elise van Dam keerde ze in „Als wind en rook" terug: een half-jodin toen, ten halve de vader, ten halve de moeder en daardoor gedoemd om de wederhelft van haar leven te zoeken: datgene wat ze niét was, wat ze had kunnen zijn als tweemaal één in plaats van twee één was geweest. Dan weer in „Alles even gezond bij jou" stond ze aan het begin van het leven van Victor Dupuis, die in de draden van zijn leven verward ivas geraakt en daarom het kluwen afrolde van zijn jeugd, op zoek naar de oorsprong, de moeder, hier Heieen Dupuis geheten. Maar in al deze gedaanten was ze de Rolien-van-eens, die in haar fantasie op het leven vooruitliep, altijd moest zijn waar het leven niet was en leerde dat dromen alleen al evenmin genoeg is als leven alleen en dat de illusie een Vogel Phoenix is, die uit de as der ont goocheling verrijst als een nieuwe hoop, omdat leven zonder verwachting zoveel als een sterven is, een versterven tot de nutteloosheid, der verouderde jaren. In „Heimwee naar Haarlem" heet ze Roberta, maar ze is even argeloos, even gaaf en onstuimig, even verlangend en nieuwsgierig naar het leven, even spon taan en weerloos als de vroegere Rolien. Niet zij, maar haar vriendin Annette vertelt haar geschiedenis, met haar woor den. Want Annette, die in Haarlem woont, was haar voorbeeld, de vervulling van haar ideaal: huwelijksgeluk in vrije ge bondenheid vandaar Roberta's heim wee naar Haarlem, naar rust, goedheid en wijsheid, naar de vrouwelijke rijpheid die voor Roberta „Annette" heette en niet meer van het leven, van de liefde em de man vraagt dan er als antwoord op gege ven kan worden. Annette is evenwicht, een in-zichzelf voltooid-zijn. Roberta is gedre venheid. Ze is te laat in het leven geko men om nog ooit te kunnen aankomen. Daarom reist ze van illusie naar hoop, van ontgoocheling naar illusie. Daarom is ze te gast in het leven, in haar liefde. Daarom zijn haar gastheren zo nonchalant en haastig met hun woorden, hun da den en hun vroeg of laat verraad. Eén voor één hebben ze of vinden ze een thuis, maar niet voor Roberta en niet bij Rober ta, die geboren is om voorbij te gaan en zo zielsgraag zou wonen in wat men zo gemakkelijk een hart noemt. ROBERTA is een Groningse. Als kind heeft ze op de kettingbrug van het Sterre- bos gespeeld en geprobeerd om zonder spatten aan de overzij te komen. Nooit wilde dat lukken, toen niet en later niet, in haar korte leven en haar lange liefde. Misschien zou ze er samen met Wiebe Zil verbeugel in geslaagd zijn. Hij vroeg haar, toen ze nog een Rolien was, altijd ten dans: „Wil je Roberta?" en Roberta ant woordde: „Wat graag, Wiebe". Misschien dansten ze toen wel aan de liefde voorbij en Roberta's jeugd ten einde. Roberta werd tenminste geen mevrouw Zilverbeu gel. David was immers gekomen, die haar wel zou trouwen, als.. Maar hij bedacht zich tijdig, voor zover zijn liefde voor Ro berta al geen bedenksel was geweest en gaf haar ten afscheid de ervaring, dat woorden vrijblijvend zijn en dat daden tot niets verplichten. Wat had Roberta bij hem gezocht? Dat, wat ze nergens vond: eerlijkheid die even echt was als de hare. Maar toen kende ze de spelregels nog niet. Nog altijd was ze een Rolien, die nog een Ralien moest worden en als Ralien nooit zou kunnen vergeten dat ze toch eens Rolien was ge weest. Al had die David het gewild, dan nog had hij Ralien niet meer aan Rolien kunnen teruggeven, de kinderjuffrouw Ro berta van meneer Bert van Smeent niet meer de weg kunnen doen tei-ugvinden naar het Groningse meisje, dat over de kettingbrug liep van haar jeugd. Meneer Bert van Smeent wilde dat niet eens. Hij zocht geen Roberta, maar bij Roberta een toevlucht voor zijn ongelukkige huwelijk, waarin h ij Honny en zijn languisante eega Boemsje heette. Zelfs toen hij niet meer Boemsjes Honny, maar moederziel alleen was, deed hij het niet. Bij een gast als Roberta, die arm aan gelukshave was en haast met het leven had, wilde hij niet anders dan te gast zijn, om zo spoedig mogelijk een onderdak te vinden in een nieuw huwelijkstehuis waar zijn taal werd gesproken. Dit portretje, geschilderd door Frans Hals, behoort thans tot het bezit van het Museum Boy mans van Beuningen in Rotterdam, dat deze maand met gepaste trots de nieuwe aanwinsten tentoonstelt. Elders in dit nummer brengt onze medewerker Bob Buys verslag van zijn bezoek uit. ANNETTE vertelt dat alles. Ze zegt geen woord te veel. Ze weet hoe ze spreken moet om Roberta's dood te verzoenen met het léven. Ze begrijpt wat ze moet 'ver zwijgen om des te beter betrepen te wor den. Daarom verhaalt ze zoals Roberta gesproken zou hebben: anders, heel an ders dan wie ook het zou zeggen. Anders gevoeld, anders gedacht, anders ervaren directer in wat ze laat raden, spontaner in wat ze beleefde, onafhankelijker in wat ze dacht, eenzamer in wat ze moest missen, zuiverder, warmer, ongekunstel- der in wat ze verlangde, dan wie ook zou kunnen vermoeden die Rolien niet heeft gekend. Korte hoofdstukken, soms niet langer dan enkele bladzijden. Snelle, flitsende overgangen, zodat al het bijkomstige, al le kleurloze maanden en jaren zijn weg- geschrapt tot alleen het wezenlijke bleef: de waarheid van Roberta's leven, van haar kettingbrug die ze niét overstak, van de spatten die ze steeds riskeerde, van de moed waarmee ze altijd weer herbegon, van de vraag die ze steeds weer stelde en het antwoord dat nooit gegeven werd. 3* I DE AVOND voor haar dood gaf ze mij vertelt Annette een dagbladpagina, waarvan zij de witte rand had roodge- maakt. Ze zei: zie je die aankondigen van geboorte, verloving, huwelijk en ouder schap? Ik heb daar nooit bij gestaan. Jij weet waarom niet. Jij kent mijn leven Annette, je kunt het vertellen, misschien zullen andere vrouwen dan begrijpen hoe ze het niet moeten doen... Aldus Josepha Mendels' introductie. Had ook Roberta het anders kunnen doen, beter, bedachtzamer en een beetje gelukkiger, zonder zichzelf daarbij te moeten verloochenen? Natuur lijk niet. Het klinkt wel vreemd, maar het is toch zo met deze Roberta: ze faalde door haar liefde. Ze werd de dupe van haar verlangen om open en eerlijk en onafhan kelijk te leven en lief te hebben. Was ze drie eeuwen eerder geboren, ze zou „une grande dame" zijn geweest, een Pompa dour misschien, te groot voor de kleine snoepsnuivers. „Heimwee naar Haarlem" geschreven met de lichte toets van de ironie, verteld met stembuigingen die men zelden zo hoort is een tragisch boek. Er wordt geen klacht in geuit, maar in zekere zin is het een aanklacht: tegen de onmogelijkheid om ongeschaad te zijn die men is. Er wordt geen traan in gestort, maar het is het boek van het leed, dat het deel is van alle Ro- liens. En, litterair gesproken, is het een onafhankelijke, een door en door persoon lijke, door zijn vorm ongemene en zijn kernachtige verhaaltrant treffende roman. C. J. E. Dinaux (Van onze correspondent in Bonn) Vorig jaar werden er in de Duitse Bondsrepubliek niet minder dan 75.000 auto's gestolen. Men noemt dit een van de symptomen van de zogenaamde welstands- criminaliteit. Er zijn namelijk talloze jonge mensen en onevenwichtige ouderen, die ten koste van alles een auto willen be rijden. Zij stelen een wagen, rijden er een paar dagen in en laten hem dan ergens staanVan de ongeveer 200 auto's die per dag in West-Duitsland worden ge stolen, kunnen er overigens maar 83 aan de eigenaars worden teruggegeven. Het grootste deel van de wagens komt in han den van complete benden die de wagens naar het buitenland verkopen. De golven van het Duitse „Wirtschafts- wunder" slaan ieder jaar hotger. In 1958 kon het niet op: er werden niet minder dan 37,3 miljoen flessen Duitse champagne („Sekt") leeggedronken en 6,7 miljoen kaartspellen verkocht. Er werd voor 996 miljoen mark vergokt in toto en lotto. Het verbruik van koffie per man bedroeg rond drie kilo, van thee 116 gram, van siga retten 1140 stuks.... DE LAATSTE JAREN wordt er wel het een en ander gedaan om aan het wijdverbreide systeem paal en perk te stellen. Met name kan de invoering van een vaste vergoeding van vijftien percent voor de service in de horecabedrijven langzamerhand een succes genoemd worden, maar nog niet overal rekent men onmiddellijk inclusief. Men is van plan in 1960 ook in het kappers- bedrijf de fooien eraan te willen geven, zodat het „bal- leefd mijnheer" ons dan waarschijnlijk niet meer in de oren zal klinken. Dat zullen vele mensen toch „ergens" jammer vinden en daarmee zijn we meteen een van de mogelijke oorzaken van dit koppig fooienstelsel op het spoor. De fooi is namelijk een prestigemiddel voor de gever, tenminste kan dat zijn. Door het schenken van een bedragje extra beloon ik de persoon voor de dienst verricht in mijn belang, natuurlijk, maar tegelijkertijd onderscheid ik mij van de ontvanger. Het aanpakken van fooien wordt sociaal veroordeeld, men ziet er iets kleinerends, neerbuigends in. Niet alleen de gevers doen dat. De zichzelf respecterende verlener van een dienst kent de onbeschofte fooi, die te klein maar ook te groot kan zijn. Al te royaal fooien geven getuigt van slechte manieren, ook in de ogen van hen, die ze ontvangen Er is dus een maatstaf voor de grootte van de fooi. Waar dit zo is heeft hij een typisch loonkarakter gekre gen, een vaste, bijna verplichte vergoeding voor gedane arbeid. De werkgever ziet het ook als zodanig evenals de belastingautoriteiten want hij houdt bij de vast stelling van het loon terdege rekening met de grootte van het inkomen uit fooien. Dit maakt natuurlijk, dat het personeel nu ook de fooi werkelijk als een vorm van loon gaat zien, iets waarop men recht heeft, ongeacht de kwaliteit van de arbeid die men voor de klant verricht. De fooi is dan niet meer een extra beloning voor de speciale zoi-g, waarmee de schenker is omringd geweest, maar een economische plicht geworden, waarop het met eerbewijzen overladen, winnaar van personeel duidelijk zijn rechten laat gelden. Het komt de Nobelprijs, is hij voor zichzelf niet meer de beroemde patron Lorin, maar een voudig Olivier Lorin, die inziet dat hij zichzelf altijd innerlijk geweld heeft aan gedaan. Hij begrijpt echter ook, dat hij zich op zijn leeftijd niet meer veranderen kan en zichzelf met kruimelillusies over het nut van zijn leven en zijn werk ver blindend, gaat hij in de oude, zonloze tred molen van zijn bestaan naar een trooste loos einde. Lorin is een van die roman figuren, die in de herinnering van de lezer blijven. S. Elte dan ook voor, dat men door de ontvanger onbehoorlijk bejegend wordt, wanneer men naar zijn mening geen of te weinig fooi geeft. Als het zo ver is, wordt het hoog tijd fooien in de prijs te laten berekenen, ofwel ze hele maal af te schaffen. Men geeft fooien wanneer de dienst iets persoonlijks heeft, aan de opdiener van een diner, de sjouwer van onze koffers, de ouvreuse die ons naar onze plaats brengt. Het is moeilijk uit te maken of men nu een fooi geeft, omdat men graag behoorlijk behandeld wil wor den, of uit dank voor de persoonlijke behandeling. Waar schijnlijk spelen beide factoren mee. De fooi wordt dus ten dele gegeven uit angst bij voorbeeld voor de na righeid die kan ontstaan wanneer men hem niet geeft. Fooien geeft men namelijk aan hen door wie men ge blameerd kan worden. De kelner en de kapper zijn hier goede voorbeelden. Is het fooigeven gewoonte geworden (en dat is in de meeste gevallen zo) dan is de kans op blamage bij weigering nog groter. Heel duidelijk zien we dit in het geval van de bioscoopportier. De verrichte dienst bestaat uit het afroepen van onze plaatsen, nadat we het eerst zelf gezegd hebben en vervolgens in het opschuiven van ons geld of van de plaatsbewijzen door het loket over een afstand van enkele centimeters onder het mompelen van een beleefdheidsfrase. Negen van de tien mensen laten voor deze vergemakkelijkende hande lingen een fooitje bij het loket achter. Waarom? Ogen schijnlijk wordt hier toch geen belangrijke dienst ver richt, behalve in enkele speciale gevallen, als er zich bijzonderheden voordoen. De fooi wordt dan ook ver oorzaakt door de simpele aanwezigheid van de ontvan ger, in casu de portier, die zich als een menselijke bar rière voor ons opwerpt. Velen raken in verlegenheid, ja voelen zich beschaamd als ze hem geen fooi verstrekken. Zoals in vele andere gevallen geeft het doorbreken van een gewoonte schuldgevoelens. TYPISCH NEDERLANDS is overigens de voor-wat- hoort-wat-mentaliteit, geen dienst zonder beloning, niets voor niets. Dit gevoel kan ook bij de gever bestaan en het wordt gemotiveerd met de uitspraak: „Ik wil niet dat er iets voor mij gedaan wordt". Onder invloed ervan dreigt het fooiensysteem zich steeds uit te breiden. In de mo derne maatschappij wordt immers voortdurend meer gereglementeerd. Van het principe „alle arbeid moet be taald worden" uitgaande, blijft er steeds minder over voor de persoonlijke geste. Integendeel, daar waar nog een dienst tegen een niet van te voren bedongen prijs wordt verricht, voelt men dit als een anomalie. Ener zijds leidt dit ei'toe, dat men vraagt om de bepaling van een vast bedrag als vergoeding, zoals de horecaregeling, anderzijds gaat men fooien betalen aan mensen, voor wie men dit in vroeger jaren beledigend zou hebben ge vonden. Van dit laatste een voorbeeld: de speciale ser vice van middenstanders, die hun waren aan huis bezor gen, wordt zo hoog gewaardeerd, of zo eigenaardig ge vonden, dat men het personeel vaak een fooi geeft. Dit gebeurt nu nog vrijwillig, maar spoedig kan dit tot een verplichting worden Het verstrekken van fooien is verbonden met bepaalde psychologische behoeften van de mens en daarom waar schijnlijk een onuitroeibaar sociaal verschijnsel, hoe ir ritant het soms pok kan zijn. Van 1 januari af wordt in de Westduitse metaalindustrie nog slechts 44 uur per week gewerkt: een uur minder dan tot dusver. Onder deze regeling vallen meer dan drie miljoen metaalarbeiders. Ook in de Westduitse grafische bedrijven bedraagt de werkweek thans 44 uur. Tegenover deze werkweekverkorting staan loon stijgingen, waarover men zich zeer onge rust maakt. In 1949 bijvoorbeeld moest een industriearbeider 493 dagen van acht uur werken om een waarde van een Volks wagen bij elkaar te verdienen. Thans is dit aantal nog slechts 284 werkdagen, ter wijl de prijs van de Volkswagen-standaard nog altijd rond de 4000 mark zweeft. De gemiddelde Westduitse industriearbeider verdiende in 1949 gemiddeld 56 mark per week, thans 107 mark (een Duitse mark 90 cent). Zijn loon steeg dus met 91 percent. Het bioscoopbezoek neemt met de dag af. In 1957 verminderde het, vergeleken met 1956, met twee percent, in 1958 (ver geleken met 1957) zelfs met zes percent. In 14 van de 51 grote Duitse steden nam het gemiddelde zelfs af met meer dan negen percent. En dat alles zou een gevolg zijn van het steeds groter aantal televisie kijkers. Op 1 december 1957 waren er irf West-Duitsland en West-Berlijn reeds 1,2 miljoen „kastjeskijkers", een jaar later meer dan twee miljoen. De vraag is thans hoe lang de bioscopen de daling van het aantal bezoekers kunnen uithouden. Er zal een punt komen, waarop diverse be drijven zullen moeten worden opgegeven. Maar het opvallende is nu weer dat de omzetten van de Duitse bioscopen in 1957 voor de eerste maal na de oorlog het be drag van 1 miljard mark overschreden en dat het aantal bioscopen thans bijna 7000 bedraagt een ongekend groot getal. Desondanks ziet men in bioscoopkringen de toekomst bepaald niet optimistisch tegemoet Gemiddeld verdient men thans in West- Duitsland in de vrije beroepen (artsen, tandartsen, architecten, notarissen, dieren artsen, advocaten) 39.631 mark. Accoun tants en belastingconsulenten hebben de grootste gemiddelde omzet (60.000 mark). Op hen volgen advocaten (gemiddeld 50.000 mark), de artsen (40.000 mark) tand artsen (35.000 mark), dierenartsen (24.000 mark). Op iedere 3844 inwoners komt in *r» ~r i j West-Duitsland thans één advocaat voott W. Langeveld 0p iedere 1139 mensen één arts.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 15