CURLING-STENEN „Solo op het kerkhof" door Bruno Walschap Opvallend debuut van sterk talent Jiichet yttaque ais mwzikaie nieuiaiicPitef WORDEN DOOR SPECIALISTEN IN MAUCHLINE GEMAAKT Litteraire Kanttekeningen voor typisch Schots spel NIEUWE BOEKEN in zakformaat Morgen is het niooï weer in Va! d'lsère ZATERDAG 2^ JANUARI 1959 Erbij PAGINA VIJF „Strontiumneerslag is voorlopig ongevaarlijk" (Van een bijzondere medewerker) ROBERT, CHARLES EN TOM WYLLIE kregen bij hun geboorte een monopolie in hun levensransel mee. Deze gave dankten zij aan het feit, dat zij tegen Andrew Kay „oudoom" mochten zeggen. Andrew Kay was namelijk de man, die ongeveer een eeuw geleden in het toen zeer zeker, doch ook thans nog rustige en tamelijk vergeten Schotse dorpje Mauchline een merkwaar dig bedrijf begon, dat tot op de dag van heden nergens ter wereld mededingers heeft gekregen. Andrew Kay begon toen met de vervaardiging van „curling"- sténen. De Schotten gebruiken deze zware, platronde stenen bij de beoefening van hun geliefde wintersport „curling". Een Neder landse naam voor dit spel kennen wij niet. Desnoods zou men het „Schots ijskegelen" kunnen noemen. WANNEER EN HOE „curling" is ont staan, laat zich niet met zekerheid vast stellen. Wel is bekend, dat reeds kort na 1500 het spel in Schotland in zwang was Vermoedelijk ontstond het in de vroege middeleeuwen, doch als de historie van vele andere sporten en spelen verliest ook de vroegste geschiedenis van „curling" zich in de nevelen van het verleden. In Zwit serland nam men later het spel over. Nog later emigreerde „curling" naar Canada In dit jonge land vindt het tegenwoordig zeer veel beoefenaren. Over het spiegelgladde ijs glijden de platte, gepolijste, van een handvat voor ziene stenen in snelle vaart voort. Het is een fascinerend spel. Is de baan werkelijk effen en glad, dan kunnen de spelers de „werpers" er heel bijzondere resultaten mee behalen. Wie het spel ziet beoefenen, vraagt zich af, of het oorspronkelijk niet. een kegelspel is geweest, dat op het ijs werd gespeeld. In Nederland is het onbe kend. Misschien zou het aanbeveling ver dienen, als men er hier te lande aandacht aan ging besteden, zodat ons volk een mooie wintersport rijker zou worden. Dan zouden de Nederlandse wintersport enthousiastelingen ook in eigen land hun hart kunnen ophalen! OP VELE IJSBANEN in vele landen glijden in onze tijd „curling"-stenen over de witte vlakte. Zij hebben één ding ge meen: hun herkomst uit Mauchline, want nergens anders worden deze stenen ge maakt. De firma Andrew Kay zo heet het bedrijf thans is de enige fabrikant ter werld. De heren Wyllie zijn eigenaars bedrijfsleiders. Tom is vrijwel de gehele dag op het werk. Vaak steekt hij zelf de handen uit de mouw en bedient hij de slijpmachine. Robert en Charles houden zich meer bezig met de commerciële en administratieve kanten van het bedrijf. Zwitserland, Nieuw-Zeeland en Canada zijn buiten Schotland de belangrijkste af nemers. De Schotten zelf zorgen voor een grote binnenlandse vraag. Jaarlijks ver vaardigen de arbeiders ongeveer driedui zend „curling"-stenen „rocks" zeggen de Canadezen die per stuk ongeveer acht tien kilogram wegen. In ruwe vorm weegt, het blok, waaruit één „curling"-steen wordt gemaakt, zowat vijfenveertig kilogram. Zij worden met hamers en beitels bewerkt en behouwen, totdat ze ongeveer de gewenste grootte en de vorm hebben. Dit beitelen en hameren is een moeilijk werkje, dat men pas na jaren van oefening goed kan verrichten. Iemand, die niet beschikt over vakman schap en ervaring, zeggen de arbeiders in Mauchline, kost de firma een tientje per hamerslag! Hieruit blijkt wel, dat de ruwe steen niet zo maar voor het oprapen ligt, doch tamelijk kostbaar is. Heeft de „cur- ling"-steen een ruwe vorm verkregen, dan begint men te werken aan de definitieve, zowel met de hand als met behulp van slijp- en polijstmachines. Het is een geluk kige omstandigheid, dat zich in de bedding van het nabij het werk gelegen riviertje de Ayr een steensoort bevindt, die bijzon der geschikt is voor het polijsten. SCHOTS was de stichter van het be drijf. Schots zijn ook alle arbeiders op een na. En echte Schotse graniet is het, dat als materiaal wordt gebruikt. Op het erf van het bedrijf liggen stapels ruwe blokken „ailsite". Zij heten zo, omdat zij gehouwen worden in een granietgroeve op het eilandje Ailsa Craig, dat als een taart oprijst uit de Clyde, waar deze van rivier tot zeearm wordt. Vele generaties reeds werken vrijwel alleen leden van één ge slacht de firma Girvan op Ailsa Craig als steenhouwers. Deze familie sloot namelijk lang geleden een overeenkomst met de markiezen van Ailsa, de eigenaars van het eilandje. Op grond van dat con tract hebben de Girvans het alleenrecht om daar graniet te houden. Ook de Gir vans hebben dus een monopolie. Ongezond is de fabricage van „curling"- stenen blijkbaar niet. Er werken althans verscheidene arbeiders, die om en nabij de zeventig jaar tellen. Toen ik dit tegen een hunner zei, kreeg ik in Schots-Engels te horen: Dat is de Schotse luchtgezond, mijnheerL IN DE SERIE Donker-pockets zijn weer enkele zeer goede titels verschenen. De boekjes zien er met hun linnen, vaag bedrukte rugjes niet fris maar ook niet onaantrekkelijk uit, liet bindwerk is stevig, de druk helder, het papier goedkoop. Dr. G. W. Huygens verzorgde de uitgave van Max Havclaar van Multatuli, waarbij hij er zich terdege rekenschap van gaf dat het pocketboek een brede lezersmenigte bereiken moet. Die over weging heeft de uitgave geen sciiade gedaan. De toelichting van dr. Huygens is helder en zijn ty pografische aanwijzingen hebben een grotere lees baarheid van de tekst veroorzaakt zonder er scha de aan te doen. Bernard Bekman's fascinerende, gruwelijke en naar historische gegevens vervaar digde roman Kapitein der Bokkenrijders beleeft met deze uitgave in zakformaat zijn derde druk. Henk de Graaf heeft in zijn vertaling van The Catcher in the Rye van J. D. Salinger het. ge spannen proza van de Amerikaan niet kunnen bewaren. Het Nederlands is goedkoper en meer verbasterd. Het Amerikaanse meesterwerk is on der de titel Puber verschenen. Het onvolprezen Typhoon van Joseph Conrad werd door W. L. Leclercq uitstekend vertaald. Het is moeilijk Con rad te vertalen, want deze in 1857 geboren Oekraï ner die op zijn twintigste jaar nog geen woord Engels schreef beschikte over een enorme woordenschat, die nog steeds onderwerp van lit- teratuuronderzoek uitmaakt. Max Schuchart verdient dezelfde lof voor zijn vertaling van Oscar Wilde's The Picture of Do rian Gray en Good-Bye mr. Chips bet. roeren de verhaal van een Engelse leraar kreeg van Futger Jees een vertaling die het idioom van Ja mes Hilton goed weergeeft. Three men in a boat van Jerome K. Jerome werd door mr. J. Huyts gniffelend vertaald. Sublieme wijze humor in een goedkoop boekje. Deze nieuwe aflevering Donker-pockets bevat delen, die stuk voor stuk begerenswaardige lec tuur van hoog gehalte bevatten. Die stoere, ervaren arbeiders zijn dag-in dag-uit bezig met de vervaardiging van „speelgoed" van gladde, glanzende ste nen, die per vrachtauto, trein, boot en vliegtuig hun weg zoeken naar de ijsbanen. Nergens anders ter wereld kan men die vervaardiging zien. Er is dus alle reden om van een „uniek bedrijf" te spreken. OBJECTIEF bezien mag het na tuurlijk geen gewicht in de schaal leggen: werk is werk. Maar het zegt toch wel iets als een nog geen twintigjarige een boek als „Solo op het kerkhof" weet te schrijven, dat A. A. M. Stols dezer dagen deed verschijnen. Dat de auteur daarvan, Bruno Walschap, een zoon is van de befaamde Gerard en een broer van Carla, welke laatste zich litterair evenmin onbetuigd liet. vermeld ik alleen als curiositeit en ter weer legging va.n de stelling dat het moei lijk is om de zoon te zijn van een grote vader. Bruno is geen Gerard: Tussen Adelaidehet eerste grote boek van de vader en „Solo op het kerkhof" het debuut van de zoon liggen dertig jaren, die historisch voor honderd tellen. Meer dan ooit zijn vaders van gisteren en zoons van morgen. Maar in het heden ontmoeten zij elkaar, want er is altijd verleden in de toekomst en toekomst in het verleden. En zo reikt Gerard zijn zoon Bruno over een berg van onoverkomelijke ge beurtenissen heen de hand van de vader, vriend en schrijver, waarbij het in zijn geest zou zijn om te zeg gen: maak uw leven, maak het uit de brokken die wij u lieten en maak het sterk en goed, als ge kunt. Ver geet wat w\j verzuimden, verzuim niet wat wij vergaten. En daarmee geeft Gerard Walschap dan aan het „eeuwige" probleem van vaders en zonen een oplossing, beider waardig. Want als er onder de oudere Vla mingen één is die fel heeft geleefd, dan is het Gerard Walschap zeker. En als er onder de jongste jongeren één is, die zich met manmoedigheid heeft voorgenomen om fel te leven, dan is het wel Bruno Walschap. HIJ WAS, meen ik, goed zeventien, toen zijn manuscript gereed kwam. Zijn boek, geschreven met een vurige levensdrift, werd ondanks die jeugdige leeftijd een be lofte en in velerlei opzicht zelfs een in lossing daarvan. Zijn tekorten zijn eerlijke, onvermijdelijke tekorten: wie de moed heeft om met passie te schrijven en senti ment te tonen, wie vrij genoeg is om een eigen taal te spreken en waar te zijn in wat hij te zeggen heeft, zal allicht zo hier en daar eens de „vorm" aan het „vuur" of feren, zonder zich daarvan bewust te zijn. Maar hij zal tenminste zijn hart niet ver loochenen. zijn waarheid niet aan de „lit teratuur" verkwanseld hebben en zodoende tóch hebben gedaan wat zijn talent hem gebood te doen: te zijn die hij is, Bruno Walschap behoort niet tot de „angry young men" (de boze jongelingen als ik denk aan Kingsley Amis, John Os borne en John Braine, die vol ergernis zijn over de wereld zoals deze is en veel erger nis wekken in een wereld die niet geloven wil dat ze zo is). Maar wel heeft hij met deze weerspanningen de onwil gemeen om zich, zoals de vorige generatie de groep van Hemingway, Fitzgerald en Gertrude Stein bijvoorbeeld tot een „lost genera tion" (een verloren geslacht) te rekenen. Bruno Walschap weigert dit halsstarrig. Zijn boek is één en al protest daartegen. Het is bladzij na bladzij vol begeren om te leven, bezeerd, verdrukt, maar hoe dan ook te léven, verbolgen en „boosaardig" als het moet, maar met opstandige liefde, met hartstocht, met moed en met alle risico's, aan een onvervaard levenselan verbonden. RIGO VIROND, de eenentwintigjarige xoofdfiguur, is zo'n opstandeling van het hart. Plij heeft in de oorlogsjaren de lijken van zijn ouders en broers onder het puin gezien, oog in oog gestaan met de dood. In die dood van een ontredderde wereld is de onstuimige wil om het „leven te leven" in hem ontwaakt. Hij wil niet „gered" wor den, hij wil. zodra de nachtmerrie van de menselijk-onmenselijke mensenverwoes- dng ten. einde-is. niet-heulen met de zelf verzekerden -en de: carrièremakers.- Het-is voor hem een opluchting als zijn oom, de beheerder van een weekblad waarvan Rigo de erfgenaam is, hem als correspon dent naar Parijs uitzendt. Roekeloos en sas (Vervolg van vorige pagina) straatjes stil zijn, dan nog zouden de ho tels tegen een uur of elf gesloten worden en dan nog zou de dure bar in de Dorps straat uitgestorven zijn. Want wie be slist vermaak zoekt gaat naar Gogo, pan nekoeken eten en kijken naar het dansen van de charleston En men praat met dorpsfotograaf Rombouts, die na een paar glazen landwijn een verward verhaal be gint over een oudtante, die een kasteel had in Breukelen, dat door een of andere fout in het testament aan de neus van Rombouts voorbijge gaan is. Men drinkt het af met nog een glas wijn, men zegt dat men beter in Val d'lsère kan zitten dan in Breukelen en men luistert aan de andere kant van de bar naar een ge sprek tussen veruit de be langrijkste mannen van het dorp: de sneeuwruimers. Die zien geen toeristen en dorps genoten. Ze zien niet eens straatjes en weggetjes. Ze zien des morgens een metersdikke sneeuwvlakte, waarin zij drie paadjes moeten graven. En Gauloise op de lippen gaan zij werk. Een beetje suf misschien de wijn, maar in ieder geval met een doel voor ogen. Ze kruipen achter het stuur van hun ge le sneeuwruimer en ze gaan op pad. Niet altijd even recht en daardoor wil het nog wel eens voorkomen, dat men onverwacht stuit op een langs de weg geparkeerde en met de aan het nog van Dagelijks trekt een van de gidsen van Val d'lsère de bergen in met zijn felrode sleetje om een gewonde toerist naar het dorp te vervoeren. Inzet: burgemeester dokter Frèdéric Pétri van Val d'lsère. ondergesneeuwde auto. Haastig trekken de mannen van de Ponts et Chaussees dan hun schuiver terug, ze ruimen verder en in het voorbijgaan waarschuwen ze Mar cel van de enige garage in het dorp dan even, die met drie jongens na een paar uur scheppen de auto vrij heeft. Dat kost dan hon derdvijfentwintig francs. Na betaling krijgt men een bonne tje. Niet omdat dat past in de boekhouding van Marcel, maar omdat die bonnetjes, een ge schenk aan de garage van een buitenlandse benzinemaat schappij, ook opmoeten. Mar cel en de jongens lachen er wat om. Zoals dokter Pétri lacht om de gebroken benen, zoals.... de directeur van de skilift lacht om al die toeris ten, die zich voor een paar honderd francs naar boven laten brengen, die op het topje van de Solaise op de skis gaan staan en die een kwartiertje later weer beneden zijn. Zoals heel Val d'lsère lacht om die gekke vreemdelingenindustrie. Val d'lsère lacht om Val d'lsère.en Is zelfspot geen rijk bezit? Hans de Graaf Bierbrouwer MICHEL MAGNE is de jon ge componist van het veel besproken en omstreden ballet „Le rendez-vous man- qué van Frangoise Sagan, dat intussen al in (welverdiende) vergetelheid schijnt te zijn ge raakt. Enkele jaren geleden stelde Magne zich voor aan het Parijse publiek met een pro gramma, dat alleen aan het eigen oeuvre was gewijd en waarvoor hij de grootste zaal van de Fx-anse hoofdstad, het Palais Chailiot, had afgehuurd. Aan ambities heeft het Magne nooit ontbroken. Het instru ment der publiciteit en dei- sensatie hanteert hij met tref fende bedrevenheid. Magne, die zich uitgeeft als een leer ling van Messiaen, met wie hij muzikaal en vooral geestelijk loch helemaal niets gemeen heeft, had xoen voor zijn eer ste concert een kolossaal or- Kest en massale koren in stel ling gebracht om een „Sym- phonie humaine" uit te voe ren, waai-voor ook nog een machtige batterij elektronische appax-aten nodig was, want de coinponist zweefde een soort synthese tussen „normale" (of directe) en „conci-ete" (of al thans ingeblikte) muziek voor ogen en ox~en. Ik herinner me zo, dat hij ook een fragment uit een rede van Hitler in zijn oeuvre verwerkt had. Waarom ook eigenlijk niet? Een toon dichter behoeft zich in onze dagen immers geen enkele „geluidsbron" of enig „object sonoi-e" meer te ontzeggen? Ook hier heiligt het doel alle middelen. We zouden het alleen over de omschrijving van dat doel ééns moeten wor den. Doch misschien had Mag ne zijn doel toen al wel be reikt, want zijn naam was in een zekere sector van het Pa rijse publiek, die geografisch ongeveer door de wijk van Saint-Germain gedekt wordt, op slag gemaakt en gevestigd als nieuw-lichter, avantgardist en misschien zelfs wel als een soort Bei-lioz lichting 1956, die zijn ovex-stelpende visioenen in de superlatief overtreffende trap poogde zo niet wist t;e realiseren. MICHEL MAGNE is nu on langs opnieuw voor het voet licht getreden. Hij had het wat bescheidener opgezet en aan gepakt door dit keer „slechts" de Salie Gaveau af te hui-en. De instrumentalisten en koris ten op het podium wax-en iets minder talrijk aanwezig. Niet temin moet de avond hem nog een dikke miljoen franken heb ben gekost, waarmee de winst, die zijn samenwerking met Frangoise Sagan had opgele verd, zegt men, nu weer is uit gegeven. Maar in elk geval heeft hij zijn publiek wèl een vrolijke avond bezox-gd. Hij zelf leek zich ook allerminst te vervelen. Magne presenteei-de zijn nieuwe produktie zelf en ver- zekex'de zijn gehoor, dat hij het afgelopen jaar zijn uiterste best had gedaan om een se rieuze componist te woi-den. Hij somde ook de namen op van zijn voornaamste mede- werkex-s, die zo onderstreep te hij de beste solisten zijn, waarop Parijs vandaag kan bogen. Inderdaad stonden de instrumentale solo's, speciaal van enkele jazz-muzikanten, op een aanzienlijk hoger plan dan zijn eigen prestaties als dirigent, om van de componist Magne dan nog maar niet eens te spreken. Bij gebx-ek aan mechanische solisten had hij ditkeer een aantal jazz-muzikanten tegen over het „symfonische" ox-kest opgesteld, waarbij derhalve het klassieke principe van het concertino in het concerto grosso werd toegepast. Het was intussen zeker niet de eerste keer dat men een com binatie, of synthese, tussen muziek van symfonische allure en van jazz-origine beproefde, maar zelden heeft mij per soonlijk het resultaat zo wei nig voldoening gegeven. In beide domeinen ondex-scheidde, zo ik dat woox'd gebruiken kan, Magne zich namelijk als een epigoon, die muzikaal helemaal niets te vertellen of zelfs mee te delen had. In de klassieke fragmenten kwamen we vooral Rachmaninov, Tsjai- kofsky en Stx-awinski uit de neoklassistische periode tegen, zodat men een kopie van een kopie van Bach kreeg te ho ren. Als „jazzist" kwam Mag ne ook technisch wel beter toegerust ten tonele. In zijn ritmesectie ging het met animo toe, al had in het bijzonder voor de vele gestopte-tx-ompet- interventies de grote Duke El lington dan ook wel overdui delijk model gestaan. Maar naast een Gershwin en zelfs een Robert Bergmann, die vroeger deze weg in Parijs ook wel bewandelde, bleek Michel Magne toch een figuur, die in het niet verzinken moest. In één opzicht heeft Magne in de concertzaal misschien nog iets nieuws vertoond. Hij heeft hier met name een soort humor geïntx-oduceerd die men tot dusver slechts in de varié tétheaters ontmoette. Een ge slaagd voorbeeld in deze rich ting was zijn opus „self ser vice" en ook zijn „symphonie en noir et blanc" bevatte een aantal goede „gags". Het eer ste stuk begint met. een imita tie door het slagwerk van vaatwerk, l_pels en vorken, die worden afgewassen en in dit geluidsdecor voltrekt zich dan de verder muzikale han deling van gierende blazers en jankende violen. Het nummer wordt besloten door een mu zikant die, staande op een stoel, een stapel borden op de grond smijt, terwijl gelijktijdig een pistool wordt afgeschoten. Attracties van verwant al looi, doch nu met een licht blasfemische inslag, gaf hij in '.ijn nieuwe symphonie ten beste, waar pseudo-grego- riaanse passages van het koor met de wildste jazz-fragmen- ten werden afgewisseld, welke bestanddelen de dirigent-com ponist dan verbond met een eigen exclusieve solo, waarbij men hem dus gedurende enige minuten, zonder hoorbaar ef fect in de ruimte, zag tac- teren. Men heeft dus wèl plezier gehad. En wanneer óók Magne geen spijt heeft van zijn (kost bare) avond, dan kunnen we elkander dus alleen maar dankbaar zijn. Frank Onnen hongerig naar de ervaring van de wérke lijke werkelijkheid en alle geheimenis dat daax-achter schuilt, werpt hij zich in de stroom, die hem hoog opwerpt en diep neex-smakt, fnaar hem met al zijn grillig heid, zijn droesem, zijn verradexTijkheden, niet kan onderhouden tot hij bezwijkt. Wat volgt is een reeks van flitsen, van film achtige close-ups, van scherpgetekende, felgekleurde taferelen, meeslepend in hun tomeloze opeenvolging, hun dynamische stuwing, hun vex-betenheid, hun vertede- x-ing, hun heftige omaiming van het leven als onloochenbare werkelijkheid. „Als ik geef, dan geef ik mezelf" dat woord van Walt Whitman heeft Frans Masereel destijds tot motto van zijn „Livre d'heures" of „getijdenboek" gekozen, waar aan ik vergelijkenderwijs heb moeten den ken. Wat in Masereels houtsneden, in zijn verhaal-in-beelden, met humanistisch idealisme tot uitdrukking kwam al het tragische, trieste, wrange, vertroostende, bemoedigende, hartverwarmende krijgt bij Bruno Walschap het accent van een vitaliteit, die zich niet door illusies laat misleiden. Maar wat beiden in hun flits- achtige vex-beelding van de realiteit de één met het mes, de ander met de pen gemeen hebben, dat is wat Thomas Mann in zijn voorwoord tot de Duitse uitgave van Masereels plastische levenskroniek voortreffeliik samenvatte. „Het hart" schreef hij „dat verdoemde mensenhart was het, dat hem aandreef tot leven, dat hem de leerschool zo tot op de bodem deed doorploeteren, hem liet liefhebben en lij den, hem deed protesteren tegen het valse, vervalsende, laaghartige en liefdeloze". Dat is woord voor woord van toepassing op Bruno Walschap. En dat het dit is. strekt -hem tot eer. ZIEHIER zijn „getijdenboek" enkele beelden tenminste daaruit. Parijs: Adèle, een vrouw die in haar huwelijk gelukkig is, maar minder standvastig blijkt dan ze gelooft, een hardhandige ontmoeting in een steeg, blauwe luchten en doorrookte bis tro's, een existentialistische dichtex'es, die Rigo Virond vergezelt in „de kelders" waar de moderne „walg" in alcohol en amour wordt gesmoord. Nice: de op dringerige vx-iendschap van een geestelijk en lichamelijk invalide oorlogs-Duitser, die vergetelheid zoekt in roes en gekochte lief de, een strand, i-uimte van licht en zee, golven die leren hóe het zou zijn als men niet meer komt bovendrijven, Carine, als een droom die te vroeg eindigt, een „beau monde" die als steeds „zich vermaakt" en ginds de paupex-s, die klinkende munt slaan uit de slechte gewetens van hun slacht offers. San Remo: waar Rigo leert haten en bewonderen. Venetië: niet zó vol van stervenomoeheid of een Amerikaanse sol daat komt er na vier jaren zijn verloren geliefde zoeken en Rigo vindt er een Ma ria, die hem met eerlijke vx-iendschap (die bijna een idylle is) vergoedt wat de liefde hem onthoudt. Como: hachelijke vlucht voor argwanende cax-abinieri door een nachtelijk bex-glandschap (levensminnaars zijn a priori verdachte lieden) en een tijde lijk onderdak bij een schijnbare vrede. Antwerpen, punt van uitgang: „ik heb een vreemde smaak van het leven te pakken wrang, mild, zoet, bitter, wreed". Maar de dox-st is niet gelest, het levensverlangen is niet gezwicht voor de verzekerde po sitie en „c~3 intimiteit van de huiskamei-" die hem thuis wachten. Rigo Virond zal geen weekbladredacteur en geen brave burger worden, hij zal het aangeboden compromis met de goedbetaalde schijn niet sluiten zoveel staat wel vast. al ver liezen we hem na zijn aankomst in de ge- boox-testad uit het oog. „Nooit berusten, Rigo. Tot hier toe heb je een afkooksel ge proefd. Er bestaat veel meer". Rigo zal dus opnieuw „deserteren" op zoek naar de ver werkelijking van een verloren jeugdliefde zijn goede genius. ER IS ADEM in dit iongè boek Het heeft Spieren en een polsslag, die met een moe dige eigenzinnigheid klopt. Er is een talent tot schrijven gekomen, dat sterk en on- verstoox-d genoeg is om eigen wegen te gaan. Ik zou me hard moeten vergissen als Bruno Walschap niet opnieuw van zich liet horen. Van ganser harte zal ik naar hem luisteren. C. J. E. Dinaux Mededeling aan Lagerhuis: LONDEN (Reutei-) De neerslag van radioactief stx-ontium zal geen ernstig ge vaar voor de Britse bevolking vormen zelfs als deze neerslag de komende twee of drie generaties in het tempo van nu blijft toenemen. Dit heeft de parlementaix-e staatssecx-e- tai-is van het Britse ministerie van ener gie, Sir Ian Hoi-obin, in het Lagerhuis mee gedeeld. Hij voegde hier echter aan toe, dat de bewering dat het aantal geval len van leukemie toeneemt, juist is. Maar dit probleem is daarom zo moeilijk op te lossen omdat deze toeneming al een ge neratie vóór de eerste kernproeven is in gezet, aldus Sir Ian.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 17