CURLING-STENEN
„Solo op het kerkhof" door Bruno Walschap
Opvallend debuut van sterk talent
Jiichet yttaque ais mwzikaie nieuiaiicPitef
WORDEN DOOR SPECIALISTEN
IN MAUCHLINE GEMAAKT
Litteraire
Kanttekeningen
voor typisch Schots spel
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
Morgen is het niooï weer in Va! d'lsère
ZATERDAG 2^ JANUARI 1959
Erbij
PAGINA VIJF
„Strontiumneerslag is
voorlopig ongevaarlijk"
(Van een bijzondere medewerker)
ROBERT, CHARLES EN TOM WYLLIE
kregen bij hun geboorte een monopolie in
hun levensransel mee. Deze gave dankten
zij aan het feit, dat zij tegen Andrew Kay
„oudoom" mochten zeggen. Andrew Kay
was namelijk de man, die ongeveer een
eeuw geleden in het toen zeer zeker, doch
ook thans nog rustige en tamelijk vergeten
Schotse dorpje Mauchline een merkwaar
dig bedrijf begon, dat tot op de dag van
heden nergens ter wereld mededingers
heeft gekregen. Andrew Kay begon toen
met de vervaardiging van „curling"-
sténen. De Schotten gebruiken deze zware,
platronde stenen bij de beoefening van hun
geliefde wintersport „curling". Een Neder
landse naam voor dit spel kennen wij niet.
Desnoods zou men het „Schots ijskegelen"
kunnen noemen.
WANNEER EN HOE „curling" is ont
staan, laat zich niet met zekerheid vast
stellen. Wel is bekend, dat reeds kort na
1500 het spel in Schotland in zwang was
Vermoedelijk ontstond het in de vroege
middeleeuwen, doch als de historie van
vele andere sporten en spelen verliest ook
de vroegste geschiedenis van „curling" zich
in de nevelen van het verleden. In Zwit
serland nam men later het spel over. Nog
later emigreerde „curling" naar Canada
In dit jonge land vindt het tegenwoordig
zeer veel beoefenaren.
Over het spiegelgladde ijs glijden de
platte, gepolijste, van een handvat voor
ziene stenen in snelle vaart voort. Het is
een fascinerend spel. Is de baan werkelijk
effen en glad, dan kunnen de spelers de
„werpers" er heel bijzondere resultaten
mee behalen. Wie het spel ziet beoefenen,
vraagt zich af, of het oorspronkelijk niet.
een kegelspel is geweest, dat op het ijs
werd gespeeld. In Nederland is het onbe
kend. Misschien zou het aanbeveling ver
dienen, als men er hier te lande aandacht
aan ging besteden, zodat ons volk een
mooie wintersport rijker zou worden. Dan
zouden de Nederlandse wintersport
enthousiastelingen ook in eigen land hun
hart kunnen ophalen!
OP VELE IJSBANEN in vele landen
glijden in onze tijd „curling"-stenen over
de witte vlakte. Zij hebben één ding ge
meen: hun herkomst uit Mauchline, want
nergens anders worden deze stenen ge
maakt. De firma Andrew Kay zo heet
het bedrijf thans is de enige fabrikant
ter werld. De heren Wyllie zijn eigenaars
bedrijfsleiders. Tom is vrijwel de gehele
dag op het werk. Vaak steekt hij zelf de
handen uit de mouw en bedient hij de
slijpmachine. Robert en Charles houden
zich meer bezig met de commerciële en
administratieve kanten van het bedrijf.
Zwitserland, Nieuw-Zeeland en Canada
zijn buiten Schotland de belangrijkste af
nemers. De Schotten zelf zorgen voor een
grote binnenlandse vraag. Jaarlijks ver
vaardigen de arbeiders ongeveer driedui
zend „curling"-stenen „rocks" zeggen de
Canadezen die per stuk ongeveer acht
tien kilogram wegen.
In ruwe vorm weegt, het blok, waaruit
één „curling"-steen wordt gemaakt, zowat
vijfenveertig kilogram. Zij worden met
hamers en beitels bewerkt en behouwen,
totdat ze ongeveer de gewenste grootte en
de vorm hebben. Dit beitelen en hameren
is een moeilijk werkje, dat men pas na
jaren van oefening goed kan verrichten.
Iemand, die niet beschikt over vakman
schap en ervaring, zeggen de arbeiders in
Mauchline, kost de firma een tientje per
hamerslag! Hieruit blijkt wel, dat de ruwe
steen niet zo maar voor het oprapen ligt,
doch tamelijk kostbaar is. Heeft de „cur-
ling"-steen een ruwe vorm verkregen, dan
begint men te werken aan de definitieve,
zowel met de hand als met behulp van
slijp- en polijstmachines. Het is een geluk
kige omstandigheid, dat zich in de bedding
van het nabij het werk gelegen riviertje
de Ayr een steensoort bevindt, die bijzon
der geschikt is voor het polijsten.
SCHOTS was de stichter van het be
drijf. Schots zijn ook alle arbeiders op een
na. En echte Schotse graniet is het, dat als
materiaal wordt gebruikt. Op het erf van
het bedrijf liggen stapels ruwe blokken
„ailsite". Zij heten zo, omdat zij gehouwen
worden in een granietgroeve op het
eilandje Ailsa Craig, dat als een taart
oprijst uit de Clyde, waar deze van rivier
tot zeearm wordt. Vele generaties reeds
werken vrijwel alleen leden van één ge
slacht de firma Girvan op Ailsa
Craig als steenhouwers. Deze familie sloot
namelijk lang geleden een overeenkomst
met de markiezen van Ailsa, de eigenaars
van het eilandje. Op grond van dat con
tract hebben de Girvans het alleenrecht
om daar graniet te houden. Ook de Gir
vans hebben dus een monopolie.
Ongezond is de fabricage van „curling"-
stenen blijkbaar niet. Er werken althans
verscheidene arbeiders, die om en nabij de
zeventig jaar tellen. Toen ik dit tegen een
hunner zei, kreeg ik in Schots-Engels te
horen: Dat is de Schotse luchtgezond,
mijnheerL
IN DE SERIE Donker-pockets zijn weer enkele
zeer goede titels verschenen. De boekjes zien er
met hun linnen, vaag bedrukte rugjes niet fris
maar ook niet onaantrekkelijk uit, liet bindwerk
is stevig, de druk helder, het papier goedkoop.
Dr. G. W. Huygens verzorgde de uitgave van
Max Havclaar van Multatuli, waarbij hij er zich
terdege rekenschap van gaf dat het pocketboek
een brede lezersmenigte bereiken moet. Die over
weging heeft de uitgave geen sciiade gedaan. De
toelichting van dr. Huygens is helder en zijn ty
pografische aanwijzingen hebben een grotere lees
baarheid van de tekst veroorzaakt zonder er scha
de aan te doen. Bernard Bekman's fascinerende,
gruwelijke en naar historische gegevens vervaar
digde roman Kapitein der Bokkenrijders beleeft
met deze uitgave in zakformaat zijn derde druk.
Henk de Graaf heeft in zijn vertaling van The
Catcher in the Rye van J. D. Salinger het. ge
spannen proza van de Amerikaan niet kunnen
bewaren. Het Nederlands is goedkoper en meer
verbasterd. Het Amerikaanse meesterwerk is on
der de titel Puber verschenen. Het onvolprezen
Typhoon van Joseph Conrad werd door W. L.
Leclercq uitstekend vertaald. Het is moeilijk Con
rad te vertalen, want deze in 1857 geboren Oekraï
ner die op zijn twintigste jaar nog geen woord
Engels schreef beschikte over een enorme
woordenschat, die nog steeds onderwerp van lit-
teratuuronderzoek uitmaakt.
Max Schuchart verdient dezelfde lof voor zijn
vertaling van Oscar Wilde's The Picture of Do
rian Gray en Good-Bye mr. Chips bet. roeren
de verhaal van een Engelse leraar kreeg van
Futger Jees een vertaling die het idioom van Ja
mes Hilton goed weergeeft. Three men in a boat
van Jerome K. Jerome werd door mr. J. Huyts
gniffelend vertaald. Sublieme wijze humor in een
goedkoop boekje.
Deze nieuwe aflevering Donker-pockets bevat
delen, die stuk voor stuk begerenswaardige lec
tuur van hoog gehalte bevatten.
Die stoere, ervaren arbeiders zijn dag-in
dag-uit bezig met de vervaardiging van
„speelgoed" van gladde, glanzende ste
nen, die per vrachtauto, trein, boot en
vliegtuig hun weg zoeken naar de ijsbanen.
Nergens anders ter wereld kan men die
vervaardiging zien. Er is dus alle reden
om van een „uniek bedrijf" te spreken.
OBJECTIEF bezien mag het na
tuurlijk geen gewicht in de schaal
leggen: werk is werk. Maar het zegt
toch wel iets als een nog geen
twintigjarige een boek als „Solo op
het kerkhof" weet te schrijven, dat
A. A. M. Stols dezer dagen deed
verschijnen. Dat de auteur daarvan,
Bruno Walschap, een zoon is van de
befaamde Gerard en een broer van
Carla, welke laatste zich litterair
evenmin onbetuigd liet. vermeld ik
alleen als curiositeit en ter weer
legging va.n de stelling dat het moei
lijk is om de zoon te zijn van een
grote vader. Bruno is geen Gerard:
Tussen Adelaidehet eerste
grote boek van de vader en „Solo
op het kerkhof" het debuut van
de zoon liggen dertig jaren, die
historisch voor honderd tellen. Meer
dan ooit zijn vaders van gisteren en
zoons van morgen. Maar in het
heden ontmoeten zij elkaar, want er
is altijd verleden in de toekomst en
toekomst in het verleden. En zo
reikt Gerard zijn zoon Bruno over
een berg van onoverkomelijke ge
beurtenissen heen de hand van de
vader, vriend en schrijver, waarbij
het in zijn geest zou zijn om te zeg
gen: maak uw leven, maak het uit
de brokken die wij u lieten en maak
het sterk en goed, als ge kunt. Ver
geet wat w\j verzuimden, verzuim
niet wat wij vergaten. En daarmee
geeft Gerard Walschap dan aan het
„eeuwige" probleem van vaders en
zonen een oplossing, beider waardig.
Want als er onder de oudere Vla
mingen één is die fel heeft geleefd,
dan is het Gerard Walschap zeker.
En als er onder de jongste jongeren
één is, die zich met manmoedigheid
heeft voorgenomen om fel te leven,
dan is het wel Bruno Walschap.
HIJ WAS, meen ik, goed zeventien, toen
zijn manuscript gereed kwam. Zijn boek,
geschreven met een vurige levensdrift,
werd ondanks die jeugdige leeftijd een be
lofte en in velerlei opzicht zelfs een in
lossing daarvan. Zijn tekorten zijn eerlijke,
onvermijdelijke tekorten: wie de moed
heeft om met passie te schrijven en senti
ment te tonen, wie vrij genoeg is om een
eigen taal te spreken en waar te zijn in
wat hij te zeggen heeft, zal allicht zo hier
en daar eens de „vorm" aan het „vuur" of
feren, zonder zich daarvan bewust te zijn.
Maar hij zal tenminste zijn hart niet ver
loochenen. zijn waarheid niet aan de „lit
teratuur" verkwanseld hebben en zodoende
tóch hebben gedaan wat zijn talent hem
gebood te doen: te zijn die hij is,
Bruno Walschap behoort niet tot de
„angry young men" (de boze jongelingen
als ik denk aan Kingsley Amis, John Os
borne en John Braine, die vol ergernis zijn
over de wereld zoals deze is en veel erger
nis wekken in een wereld die niet geloven
wil dat ze zo is). Maar wel heeft hij met
deze weerspanningen de onwil gemeen om
zich, zoals de vorige generatie de groep
van Hemingway, Fitzgerald en Gertrude
Stein bijvoorbeeld tot een „lost genera
tion" (een verloren geslacht) te rekenen.
Bruno Walschap weigert dit halsstarrig.
Zijn boek is één en al protest daartegen.
Het is bladzij na bladzij vol begeren om
te leven, bezeerd, verdrukt, maar hoe dan
ook te léven, verbolgen en „boosaardig"
als het moet, maar met opstandige liefde,
met hartstocht, met moed en met alle
risico's, aan een onvervaard levenselan
verbonden.
RIGO VIROND, de eenentwintigjarige
xoofdfiguur, is zo'n opstandeling van het
hart. Plij heeft in de oorlogsjaren de lijken
van zijn ouders en broers onder het puin
gezien, oog in oog gestaan met de dood. In
die dood van een ontredderde wereld is de
onstuimige wil om het „leven te leven" in
hem ontwaakt. Hij wil niet „gered" wor
den, hij wil. zodra de nachtmerrie van de
menselijk-onmenselijke mensenverwoes-
dng ten. einde-is. niet-heulen met de zelf
verzekerden -en de: carrièremakers.- Het-is
voor hem een opluchting als zijn oom, de
beheerder van een weekblad waarvan
Rigo de erfgenaam is, hem als correspon
dent naar Parijs uitzendt. Roekeloos en
sas
(Vervolg van vorige pagina)
straatjes stil zijn, dan nog zouden de ho
tels tegen een uur of elf gesloten worden
en dan nog zou de dure bar in de Dorps
straat uitgestorven zijn. Want wie be
slist vermaak zoekt gaat naar Gogo, pan
nekoeken eten en kijken naar het dansen
van de charleston En men praat met
dorpsfotograaf Rombouts, die na een paar
glazen landwijn een verward verhaal be
gint over een oudtante, die een kasteel
had in Breukelen, dat door een of andere
fout in het testament aan de
neus van Rombouts voorbijge
gaan is. Men drinkt het af met
nog een glas wijn, men zegt
dat men beter in Val d'lsère
kan zitten dan in Breukelen
en men luistert aan de andere
kant van de bar naar een ge
sprek tussen veruit de be
langrijkste mannen van het
dorp: de sneeuwruimers. Die
zien geen toeristen en dorps
genoten. Ze zien niet eens
straatjes en weggetjes. Ze zien
des morgens een metersdikke
sneeuwvlakte, waarin zij drie
paadjes moeten graven. En
Gauloise op de lippen gaan zij
werk. Een beetje suf misschien
de wijn, maar in ieder geval met een doel
voor ogen.
Ze kruipen achter het stuur van hun ge
le sneeuwruimer en ze gaan op pad. Niet
altijd even recht en daardoor wil het nog
wel eens voorkomen, dat men onverwacht
stuit op een langs de weg geparkeerde en
met de
aan het
nog van
Dagelijks trekt een van de gidsen van Val
d'lsère de bergen in met zijn felrode
sleetje om een gewonde toerist naar het
dorp te vervoeren. Inzet: burgemeester
dokter Frèdéric Pétri van Val d'lsère.
ondergesneeuwde auto. Haastig trekken
de mannen van de Ponts et Chaussees dan
hun schuiver terug, ze ruimen verder en
in het voorbijgaan waarschuwen ze Mar
cel van de enige garage in het dorp dan
even, die met drie jongens na
een paar uur scheppen de auto
vrij heeft. Dat kost dan hon
derdvijfentwintig francs. Na
betaling krijgt men een bonne
tje. Niet omdat dat past in de
boekhouding van Marcel, maar
omdat die bonnetjes, een ge
schenk aan de garage van
een buitenlandse benzinemaat
schappij, ook opmoeten. Mar
cel en de jongens lachen er
wat om. Zoals dokter Pétri
lacht om de gebroken benen,
zoals.... de directeur van de
skilift lacht om al die toeris
ten, die zich voor een paar honderd francs
naar boven laten brengen, die op het topje
van de Solaise op de skis gaan staan en
die een kwartiertje later weer beneden
zijn. Zoals heel Val d'lsère lacht om die
gekke vreemdelingenindustrie.
Val d'lsère lacht om Val d'lsère.en Is
zelfspot geen rijk bezit?
Hans de Graaf Bierbrouwer
MICHEL MAGNE is de jon
ge componist van het veel
besproken en omstreden
ballet „Le rendez-vous man-
qué van Frangoise Sagan, dat
intussen al in (welverdiende)
vergetelheid schijnt te zijn ge
raakt. Enkele jaren geleden
stelde Magne zich voor aan het
Parijse publiek met een pro
gramma, dat alleen aan het
eigen oeuvre was gewijd en
waarvoor hij de grootste zaal
van de Fx-anse hoofdstad, het
Palais Chailiot, had afgehuurd.
Aan ambities heeft het Magne
nooit ontbroken. Het instru
ment der publiciteit en dei-
sensatie hanteert hij met tref
fende bedrevenheid. Magne,
die zich uitgeeft als een leer
ling van Messiaen, met wie hij
muzikaal en vooral geestelijk
loch helemaal niets gemeen
heeft, had xoen voor zijn eer
ste concert een kolossaal or-
Kest en massale koren in stel
ling gebracht om een „Sym-
phonie humaine" uit te voe
ren, waai-voor ook nog een
machtige batterij elektronische
appax-aten nodig was, want de
coinponist zweefde een soort
synthese tussen „normale" (of
directe) en „conci-ete" (of al
thans ingeblikte) muziek voor
ogen en ox~en. Ik herinner me
zo, dat hij ook een fragment
uit een rede van Hitler in zijn
oeuvre verwerkt had. Waarom
ook eigenlijk niet? Een toon
dichter behoeft zich in onze
dagen immers geen enkele
„geluidsbron" of enig „object
sonoi-e" meer te ontzeggen?
Ook hier heiligt het doel alle
middelen. We zouden het
alleen over de omschrijving
van dat doel ééns moeten wor
den. Doch misschien had Mag
ne zijn doel toen al wel be
reikt, want zijn naam was in
een zekere sector van het Pa
rijse publiek, die geografisch
ongeveer door de wijk van
Saint-Germain gedekt wordt,
op slag gemaakt en gevestigd
als nieuw-lichter, avantgardist
en misschien zelfs wel als een
soort Bei-lioz lichting 1956, die
zijn ovex-stelpende visioenen in
de superlatief overtreffende
trap poogde zo niet wist
t;e realiseren.
MICHEL MAGNE is nu on
langs opnieuw voor het voet
licht getreden. Hij had het wat
bescheidener opgezet en aan
gepakt door dit keer „slechts"
de Salie Gaveau af te hui-en.
De instrumentalisten en koris
ten op het podium wax-en iets
minder talrijk aanwezig. Niet
temin moet de avond hem nog
een dikke miljoen franken heb
ben gekost, waarmee de winst,
die zijn samenwerking met
Frangoise Sagan had opgele
verd, zegt men, nu weer is uit
gegeven. Maar in elk geval
heeft hij zijn publiek wèl een
vrolijke avond bezox-gd. Hij
zelf leek zich ook allerminst
te vervelen.
Magne presenteei-de zijn
nieuwe produktie zelf en ver-
zekex'de zijn gehoor, dat hij het
afgelopen jaar zijn uiterste
best had gedaan om een se
rieuze componist te woi-den.
Hij somde ook de namen op
van zijn voornaamste mede-
werkex-s, die zo onderstreep
te hij de beste solisten zijn,
waarop Parijs vandaag kan
bogen. Inderdaad stonden de
instrumentale solo's, speciaal
van enkele jazz-muzikanten,
op een aanzienlijk hoger plan
dan zijn eigen prestaties als
dirigent, om van de componist
Magne dan nog maar niet eens
te spreken.
Bij gebx-ek aan mechanische
solisten had hij ditkeer een
aantal jazz-muzikanten tegen
over het „symfonische" ox-kest
opgesteld, waarbij derhalve
het klassieke principe van het
concertino in het concerto
grosso werd toegepast. Het
was intussen zeker niet de
eerste keer dat men een com
binatie, of synthese, tussen
muziek van symfonische allure
en van jazz-origine beproefde,
maar zelden heeft mij per
soonlijk het resultaat zo wei
nig voldoening gegeven. In
beide domeinen ondex-scheidde,
zo ik dat woox'd gebruiken
kan, Magne zich namelijk als
een epigoon, die muzikaal
helemaal niets te vertellen of
zelfs mee te delen had. In de
klassieke fragmenten kwamen
we vooral Rachmaninov, Tsjai-
kofsky en Stx-awinski uit de
neoklassistische periode tegen,
zodat men een kopie van een
kopie van Bach kreeg te ho
ren. Als „jazzist" kwam Mag
ne ook technisch wel beter
toegerust ten tonele. In zijn
ritmesectie ging het met animo
toe, al had in het bijzonder
voor de vele gestopte-tx-ompet-
interventies de grote Duke El
lington dan ook wel overdui
delijk model gestaan. Maar
naast een Gershwin en
zelfs een Robert Bergmann,
die vroeger deze weg in Parijs
ook wel bewandelde, bleek
Michel Magne toch een figuur,
die in het niet verzinken
moest.
In één opzicht heeft Magne
in de concertzaal misschien
nog iets nieuws vertoond. Hij
heeft hier met name een soort
humor geïntx-oduceerd die men
tot dusver slechts in de varié
tétheaters ontmoette. Een ge
slaagd voorbeeld in deze rich
ting was zijn opus „self ser
vice" en ook zijn „symphonie
en noir et blanc" bevatte een
aantal goede „gags". Het eer
ste stuk begint met. een imita
tie door het slagwerk van
vaatwerk, l_pels en vorken,
die worden afgewassen en in
dit geluidsdecor voltrekt zich
dan de verder muzikale han
deling van gierende blazers en
jankende violen. Het nummer
wordt besloten door een mu
zikant die, staande op een
stoel, een stapel borden op de
grond smijt, terwijl gelijktijdig
een pistool wordt afgeschoten.
Attracties van verwant al
looi, doch nu met een licht
blasfemische inslag, gaf hij in
'.ijn nieuwe symphonie ten
beste, waar pseudo-grego-
riaanse passages van het koor
met de wildste jazz-fragmen-
ten werden afgewisseld, welke
bestanddelen de dirigent-com
ponist dan verbond met een
eigen exclusieve solo, waarbij
men hem dus gedurende enige
minuten, zonder hoorbaar ef
fect in de ruimte, zag tac-
teren.
Men heeft dus wèl plezier
gehad. En wanneer óók Magne
geen spijt heeft van zijn (kost
bare) avond, dan kunnen we
elkander dus alleen maar
dankbaar zijn.
Frank Onnen
hongerig naar de ervaring van de wérke
lijke werkelijkheid en alle geheimenis dat
daax-achter schuilt, werpt hij zich in de
stroom, die hem hoog opwerpt en diep
neex-smakt, fnaar hem met al zijn grillig
heid, zijn droesem, zijn verradexTijkheden,
niet kan onderhouden tot hij bezwijkt. Wat
volgt is een reeks van flitsen, van film
achtige close-ups, van scherpgetekende,
felgekleurde taferelen, meeslepend in hun
tomeloze opeenvolging, hun dynamische
stuwing, hun vex-betenheid, hun vertede-
x-ing, hun heftige omaiming van het leven
als onloochenbare werkelijkheid.
„Als ik geef, dan geef ik mezelf" dat
woord van Walt Whitman heeft Frans
Masereel destijds tot motto van zijn „Livre
d'heures" of „getijdenboek" gekozen, waar
aan ik vergelijkenderwijs heb moeten den
ken. Wat in Masereels houtsneden, in zijn
verhaal-in-beelden, met humanistisch
idealisme tot uitdrukking kwam al het
tragische, trieste, wrange, vertroostende,
bemoedigende, hartverwarmende krijgt
bij Bruno Walschap het accent van een
vitaliteit, die zich niet door illusies laat
misleiden. Maar wat beiden in hun flits-
achtige vex-beelding van de realiteit de
één met het mes, de ander met de pen
gemeen hebben, dat is wat Thomas Mann
in zijn voorwoord tot de Duitse uitgave
van Masereels plastische levenskroniek
voortreffeliik samenvatte. „Het hart"
schreef hij „dat verdoemde mensenhart
was het, dat hem aandreef tot leven, dat
hem de leerschool zo tot op de bodem deed
doorploeteren, hem liet liefhebben en lij
den, hem deed protesteren tegen het valse,
vervalsende, laaghartige en liefdeloze". Dat
is woord voor woord van toepassing op
Bruno Walschap. En dat het dit is. strekt
-hem tot eer.
ZIEHIER zijn „getijdenboek" enkele
beelden tenminste daaruit. Parijs: Adèle,
een vrouw die in haar huwelijk gelukkig
is, maar minder standvastig blijkt dan ze
gelooft, een hardhandige ontmoeting in een
steeg, blauwe luchten en doorrookte bis
tro's, een existentialistische dichtex'es, die
Rigo Virond vergezelt in „de kelders"
waar de moderne „walg" in alcohol en
amour wordt gesmoord. Nice: de op
dringerige vx-iendschap van een geestelijk
en lichamelijk invalide oorlogs-Duitser, die
vergetelheid zoekt in roes en gekochte lief
de, een strand, i-uimte van licht en zee,
golven die leren hóe het zou zijn als men
niet meer komt bovendrijven, Carine, als
een droom die te vroeg eindigt, een „beau
monde" die als steeds „zich vermaakt" en
ginds de paupex-s, die klinkende munt slaan
uit de slechte gewetens van hun slacht
offers. San Remo: waar Rigo leert haten
en bewonderen. Venetië: niet zó vol van
stervenomoeheid of een Amerikaanse sol
daat komt er na vier jaren zijn verloren
geliefde zoeken en Rigo vindt er een Ma
ria, die hem met eerlijke vx-iendschap (die
bijna een idylle is) vergoedt wat de liefde
hem onthoudt. Como: hachelijke vlucht
voor argwanende cax-abinieri door een
nachtelijk bex-glandschap (levensminnaars
zijn a priori verdachte lieden) en een tijde
lijk onderdak bij een schijnbare vrede.
Antwerpen, punt van uitgang: „ik heb een
vreemde smaak van het leven te pakken
wrang, mild, zoet, bitter, wreed". Maar
de dox-st is niet gelest, het levensverlangen
is niet gezwicht voor de verzekerde po
sitie en „c~3 intimiteit van de huiskamei-"
die hem thuis wachten. Rigo Virond zal
geen weekbladredacteur en geen brave
burger worden, hij zal het aangeboden
compromis met de goedbetaalde schijn niet
sluiten zoveel staat wel vast. al ver
liezen we hem na zijn aankomst in de ge-
boox-testad uit het oog. „Nooit berusten,
Rigo. Tot hier toe heb je een afkooksel ge
proefd. Er bestaat veel meer". Rigo zal dus
opnieuw „deserteren" op zoek naar de ver
werkelijking van een verloren jeugdliefde
zijn goede genius.
ER IS ADEM in dit iongè boek Het heeft
Spieren en een polsslag, die met een moe
dige eigenzinnigheid klopt. Er is een talent
tot schrijven gekomen, dat sterk en on-
verstoox-d genoeg is om eigen wegen te
gaan. Ik zou me hard moeten vergissen als
Bruno Walschap niet opnieuw van zich
liet horen. Van ganser harte zal ik naar
hem luisteren.
C. J. E. Dinaux
Mededeling aan Lagerhuis:
LONDEN (Reutei-) De neerslag van
radioactief stx-ontium zal geen ernstig ge
vaar voor de Britse bevolking vormen
zelfs als deze neerslag de komende twee
of drie generaties in het tempo van nu
blijft toenemen.
Dit heeft de parlementaix-e staatssecx-e-
tai-is van het Britse ministerie van ener
gie, Sir Ian Hoi-obin, in het Lagerhuis mee
gedeeld. Hij voegde hier echter aan toe,
dat de bewering dat het aantal geval
len van leukemie toeneemt, juist is. Maar
dit probleem is daarom zo moeilijk op te
lossen omdat deze toeneming al een ge
neratie vóór de eerste kernproeven is in
gezet, aldus Sir Ian.