Het probleem der geesteszieke immigranten MAUGHAM HOUDT OP, GRAVES GAAT DOOR Tekeningen en aquarellen van Dordtse meesters Tlieuuie UITGAVEN Prof. van Gelder schreef voortreffelijke studie over prentkunst als nieuw deel in de reeks NIEUWE BOEKEN in zakformaat ZATERDAG 24 JANUARI 19 5 9 Erbij PAGINA DRIE De rode bron wordt door de uitgeefster Holiandia-Baarn gekarakteriseerd als een Algerijnse familieroman. Dat is ze ook en dan vooral gezien van het standpunt van de Franse kolonisten. De schrijfster, Jean ne Montupet, bezit onmiskenbaar talent. De gecompliceerde opzet brengt haar niet tot een onevenwichtige uitwerking van hoofdzaken en bijzaken. Zij houdt de ge beurtenissen, die zich over drie generaties uitstrekken, goed in de hand. Men leert de achtergronden van wat zich nu in Algerije afspeelt er beter uit kennen dah door vele doeling van de schrijfster wa "InVX „DE SCHOONHEID VAN ONS LAND" zeker geslaagd. Maar ook in haar tekening van situaties en karakters getuigt zij van een synthetisch vermogen, dat men als eerste conditie moet stellen aan welke ro mancier of romancière dan ook. Terugkeer van de verloren zoon, een gewassen ventekening door Rembrandt, in het bezit van Teyler's Museum te Haarlem. In de serie „De onsterfelijken" van de uitgeverij Contact te Amsterdam/Antwer- pen is in een voortreffelijk verzorgde uit gave Misdaad en Straf van Dostojewski verschenen. De vertaling van Else Bu- kowska lijkt geen aanleiding tot bezwaren te geven. H. A. Gomperts schreef er een inleiding bij, die diep naar het wezen van Dostojewski's „psychologische werkelijk heid" peilt. „Misdaad en straf" (ook be kend als „Schuld en boete") krijgt door die inleiding voor de lezer niet alleen bij voorbaat al het reliëf van de achtergrond van juist dit boek, maar ook van het hele oeuvre van Dostojewski. De eenvoudige heldere taal van de inleiding betekent geen verlies aan diepte, integendeel. Bij wijze van uitzondering moge gezien de bij zonder goede verzorging van het boek de prijs genoemd worden: 6,90. Rivier van duizend oogsten voert ons naar China aan de hand van dr. Herbert Tichy, die het land veel heeft bereisd en zijn ervaringen verwerkte in een roman, die een Chinese vrouwelijke arts samen brengt met een Noorse ingenieur en het geweld van de oorlog doet ingrijpen in hun lot. De roman is zeker niet zonder ver diensten, boeiend van persoonsbeschrij ving, expressief in de schildering van het land en zijn intrigerende zeden, een neer slag van vele indrukken, die de schrijver in de vorm van een roman heeft willen verwerken. Men kan wel bezwaren heb ben tegen de rechtlijnige constructie, die verraadt dat Tichy de routine en de vak bekwaamheid nog onvoldoende bezit. C. de Boer jr. te Amsterdam-Hilversum gaf het boek uit. IN de laatste weken van het jaar steekt bij vrijwel iedereen, die er oud genoeg voor is, on vermijdelijk de neiging de kop op om eerder achterom het verleden dan vooruit de toekomst in te zien. Men kan. als men aan die neiging wil toegeven, zich eens bezighouden met het aller aardigste boekje Ri Ra Rutsch, waarin Janne Minck een verzameling kinderrijmpjes en kinder liedjes, afkomstig uit alle delen van de wereld, bijeengebracht heeft. Het is.natuurlijk plezierig er in Duitse vertaling ook onze Nederlandse rijm pjes en liedjes in terug te vinden, maar wat dit boekje zijn bijzondere waarde geeft is het feit, dat er zo duidelijk uit blijkt, dat er in het kin derwereldje van vandaag en gisteren maar wei nig of liever gezegd praktisch geen onderscheid heerst tussen de bewonertjes er van. Een beetje ongerijmd lijkt het wel om van een bundeltje kinderversjes naar het werk van een auteur als Boris Pasternak: Geleitbrief, over te stappen. Toch is dit in zeker opzicht niet zo. Entwurf zu einem Selbstbildnis luidt de ondertitel van het keurig verzorgde boekje. Een zelfportret, opgebouwd uit ervaringen uit jeugd- en jonge lingsjaren, ontmoetingen met mensen en bezoe ken aan steden in Rusland en Europa, factoren die op de vorming van zijn persoonlijkheid en talenten een beslissende invloed hebben uitge oefend. Bovendien laat Pasternak ons een Rus land zien. dat in cultuur en traditie zeer nauw met Europa verbonden was. Het zal interessant zijn om uit Beyond the Hills van Thomas Wolfe materiaal te putten voor een vergelijking tussen de zienswijze op de belangrijke dingen des levens door twee auteurs, tijdgenoten in hun jonge jaren, maar levend op twee wijd uiteenliggende werelddelen. Beyond the Hills is een boek. dat zoals praktisch alle werk van Wol fe. vol steekt van levenshonger, levensangst, on rust, angst voor eenzaamheid en een idealistisch pogen om mee te bouwen aan een Amerika waar in de mensheid een tehuis zou vinden om waar lijk menselijk in te kunnen leven. Hoe ver uiteindelijk overal ideaal en werke lijkheid uiteen kunnen komen te liggen probeert Aldous Huxley te schetsen in Ape and Essence, het verhaal van wat er overblijft voor de over levenden van een toekomstige atoomoorlog. Maar terug naar een aangenamer tijdsgewricht. Colet te, die het leven in alle aspecten wist te waar deren en te genieten is present met een tweetal titels, geborduurd op het stramien van haar eigen belevenissen: La Retraite sentimentale en Sido, waarin zij een prachtig beeld tekent van haar moeder. Geheel aan de fantasie ontsproten is het merk waardig werk Mr. Arkadin van Orson Welles, met een wel zeer ongewone ..plot". Mr. Arka din, die op geld niet heeft te letten, geeft een jonge man opdracht zijn verleden na te pluizen. Vol goede moed gaat deze aan de slag en komt naarmate hij er in slaagt steeds vollediger het levensbeeld van de raadselachtige Arkadin te reconstrueren tot de ontstellende ontdekking, dat het hele geval een misdadig complot is, waarvan hijzelf het slachtoffer zou moeten worden. Een boek. waarin de sfeer van het befaamde The Third Man tastbaar rondwaart. Van de maker hiervan, Graham Greene, verscheen The Man Within, een oudje waarbij men van maakwerk zou kunnen spreken. Men vindt er evenwel toch reeds alle trekken in die het latere werk van deze auteur kenmerken, met op de voorgrond de strijd tussen goed en kwaad, de controverse tus sen leer en leven. Van twee andere auteurs die met voorliefde op dit terrein opereren kwamen zojuist eveneens in goedkope herdrukken titels van de pers: Levia than van Julien Green en Le Mystère Frontenac van Fr. Mauriac: hun haat jegens de zonde, heeft men wel eens gezegd, is groter dan hun liefde voor de mensen. Tot wat groots de mens toch in staat blijkt te zijn, kan men als remedie tegen bovengenoemde zwartgallige boeken ervaren uit Vagrant Viking van Peter Freuchen. een verbazingwekkend ver haal van zijn onstuimig leven. A. M. IN HET Teyler's Museum aan het Spaarne in Haarlem bevindt zich een gewassen pentekening van Gerard Terborgh de Jonge, welke het stadhuis en de Grote Markt van Haarlem voorstelt. In het boek „Prenten en Tekeningen" verschenen in de be kende, kapitale reeks „De schoonheid van ons land" van uit geverij Contact in Amsterdam heeft de auteur, prof. dr. J. G. van Gelder, een reproduktie van deze tekening boven die van een pentekening van Pieter Saenredam laten plaatsen, welke het zelfde onderwerp uitbeeldt. Tussen beide werken ligt nauwelijks enig tijdsverschil van betekenis. Dat van Terborgh is niet later dan 1635 ontstaan, Saenredam tekende zijn stadsgezicht in 1629 maar welk een verschil in opvatting! In het laatstgenoemde werk is het nog het detail dat de toon aangeeft, men ziet niet in de eerste plaats een marktplein, maar betrekkelijk nauw keurig getekende huizen. De menselijke figuurtjes op de voor grond laten de markt alleen maar leger schijnen. Bij Terborgh ziet men inderdaad een bedrijvige markt en dat ligt niet zozeer aan de omstandigheid, dat Saenredam zich bij het tekenen ken nelijk geen marktdag voor ogen'stelde, maar aan de veel meer „impressionistische" werkwijze van zijn jongere kunstbroeder. Het totale beeld wordt belangrijker geacht dan de gedetailleerde waarneming. Wij zijn met deze vergelijking niet alleen begonnen, omdat zij zo'n aantrekkelijk aanknopingspunt heeft, zij is namelijk karakteristiek voor de methode welke prof. Van Gelder bij de samenstelling van zijn boek heeft gevolgd. Het is de moeite waard om daarop de nadruk te leggen, want de geschied schrijving van de prentkunst is een vrijwel onbeschreven blad. Het is een nagenoeg onontgonnen terrein, zeker wanneer het om een samenvatting gaat. Prof. Van Gelder heeft het gepres- Boomstudie een gewassen teKenmg van ongeveer veertig bij dertig centimeter, waarvan het origineel in de verzameling F. F. Madan in Londen berust door Hendrick Goltzius. teerd om in een tiental hoofdstukken de ontwikkeling van de Nederlandse tekenkunst (gedurenae vijf eeuwen) duidelijk te schetsen in zijn continuïteit en slechts uit te weiden op de momenten waarop een waarlijk uitstekende figuur, die een hoogtepunt markeert ten opzichte van wat aan hem vooraf ging en bepaalt wat na hem zal komen, optreedt. Het is bijna overbodig te vermelden, dat de centrale plaats in deze inleiding van ongeveer tachtig bladzijden tot meer dan tweehonderd reprodukties door Rembrandt Harmensz. van Rijn wordt in genomen. In het aan hem gewijde hoofdstuk geeft de schrijver tevens op de gaafste wijze blijk van zijn vermogen de dingen trefzeker te kunnen formuleren m een bondige, pittige stijl, welke men Frans zou kunnen noemen en die in de kunsthistorie weliswaar in toenemende mate wij denken aan de mono grafie over Hals van H. P. Baard wordt gebezigd, maar toch nog betrekkelijk zeldzaam is. Deze kopergro-vure de zogenaamde „Madonna met de kersen" van de Meester van Zwolle bevindt zich in het museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam. De bewondering om de evenwichtigheid, waarmee prof. Van Gelder zijn stof ordende, wordt m niet geringe mate gestimu leerd door het besef om welk een bil kans onoverzienbaar terrein het gaat. De Nederlandse kunstenaars en daarbij bepaalde de auteur zich in hoofdzaak tot de schilders hebben in de loop der tijden vele duizenden tekeningen gemaakt, doch aan de andere kant is er van deze activiteit bijzonder veel verloren gegaan. Alleen reeds daardoor looDt een geschiedschrijving als deze niet zonder meer parallel met die der schilderkunst. Voor de tekeningen van Nederlandse herkomst komt daar nog bij, dat heel veel werk in buitenlanase verzamelingen verzeilde. Prof. Van Gelder heeft zich evenwei zeer veel moeite getroost afbeeldingen bijeen te brengen van tal van tekeningen en prenten welke in het buitenland worden bewaard. Daardoor kunnen we bijvoorbeeld de Bosweg van Cornelis Vroom, welke zich in Hamburg bevindt en welke gewassen tekening waar schijnlijk de Haarlemmer Hout voorstelt, leren kennen. We noemen dit werk alweer niet omdat het op zichzelf of in ver gelijking met andere reprodukties zo belangrijk is, maar om te illustreren hoe men de Haarlemse school in de beeldende kunst door dit boek van een onbekende zijde kan leren kennen. Het nadeel van de emigratie van zovele tekeningen en prenten is trouwens maar betrekkelijk. We kunnen inderdaad niet dagelijks naar Wenen, Parijs. Londen of New York reizen om daar de Boommens van Jeroen Bosch, het Gezicht oo de Singel te Amersfoort van Rembrandt, de Oude Gracht te Utrecht van Anthonie Waterloo of de Voorgevel van de kerk te Domburg door Piet Mondriaan te zien. In het Rijksprentenkabinet en het museum Fodor te Amsterdam, in ons eigen Haarlems Teyler's Museum en in het Haarlemse Gemeentearchief en in zovele andere openbare verzamelingen in Nederland sluimeren echter vele honderden prenten en tekeningen in hun mappen. Daar kan men de prachtige boomstudies van een Hercules Seghers of het romantische, forse werk van een Wijnand Nuyen ont dekken. Wie neemt de moeite al dit schoons uit de slaap te wekken en er een ogenblik mee te vertoeven? Tekeningen en prenten veronderstellen een veel Intensiever beleven dan schilderijen. Men neemt ze in de hand, men gaat er bij zitten en men benadert ze op een bij Kans even persoonlijke wijze als een brief van een verre vriend. Wij hopen, dat prof. dr. J. G. van Gelder met dit voortreffe lijke boek zeer velen'een sleutel zal hebben gegeven tot een voordien ongeweten domein, waarvan de betreding een vreugde en een verrijking van de geest zonder weerga betekent. Meisjesportret door Cornelis Troost, een pastel van achtendertig bij achtentwintig centimeter, zich bevindend in het museum Fodor te Amsterdam. (Van onze correspondent) HET AANTAL immigranten, dat binnen vijf jaar r.a hun aankomst in Australië moet worden opgenomen in inrichtingen voor geesteszieken, begint een ernstig pro bleem te worden in Nieuw Zuid Wales en Victoria, waar meer dan de helft van de bevolking van dit werelddeel woont. De regering heeft sinds 1947 al miljoenen gul dens uitgegeven aan de verzorging van geestelijk gestoorden. Dit betekent een grote last voor de staat, die bovendien ge nerlei zeggenschap heeft in het beleid van de federale regering ten aanzien van de toelating van immigranten. Nieuw Zuid Wales heeft, evenals de andere Australi sche staten, weliswaar een minister van immigratie, maar deze bezit niet het recht om de deur voor immigranten te sluiten. Immigranten, die binnen vijf jaar na aankomst geestesziek worden, kunnen ge deporteerd worden naar het land van hun herkomst, maar de federale regering houdt er te dien aanzien zeer menselijke gevoelens op na. Eerder wordt een immi grant op politieke of criminele gronden ge deporteerd dan wegens geestesstoring. In Nieuw-Zuid-Wales waren er in 1948 slechts zes geestelijk gestoorden, het jaar daarop al dubbel zoveel, en in 1951 meer dan honderd, in 1953 bijna tweehonderd. Sinds 1954 is er een daling te zien: honderd vijftig in 1954, daarna honderddertig en in 1957 ruim tachtig, maar niemand kan zeggen of dit aantal niet weer zal toene- In tien jaar tijds zijn in Nieuw Zuid Wales alleen, al zo'n duizend immigranten als geestelijk gestoorden in inrichtingen opgenomen. Men kan aannemen dat een zelfde aantal voor Victoria geldt, en een kleiner aantal in de rest van Australië. Naar schatting zijn er vijfentwintighon derd immigranten geestesziek. In Nieuw Zuid Wales bedragen de kosten voor hun verzorging meer dan twee miljoen gulden per jaar. Dit betekent een extra last. Er wordt thans 'n nieuwe inrichting gebouwd in Sydney voor vijfentwintig miljoen gul den. Het behoeft dus niet te verbazen, dat er stemmen zijn opgegaan voor strenger medisch onderzoek voor emigranten. DE UITNODIGING voor de tentoonstel ling van tekeningen en aquarellen van Dordtse meesters (1750-1850) vermeldt nog enige andere attracties, die het Dordrechts Museum te bieden heeft. In mijn voor gaande artikel over de tentoonstelling van werken van Scheffer en de verrassende expositie van de stillevenschilder Coorthe heeft de lezer misschien wel mijn sympa thie voor dit met zo bescheiden middelen werkende museum bespeurd. Benieuwd was ik dan ook naar de vernieuwingen, die ons bij de invitatie vermeld werden. Som mige gebouwen van de vorige eeuw kun nen dat nostalgieverwekkende ouderwetse hebben, maar dragen het gevaar in zich te verlopen in wat men noemt „een oude boel". Het Dordrechts Museum, waarvoor ik een oude liefde koester, begon de grens tussen twee sferen te naderen. Eigen bezit en de opstelling daarvan maakten zeker dit museum aantrekkelijk. Nu de wanden opnieuw zijn bespannen en ook de opstel ling weer veranderd werd, kan ik met meer klem nog een bezoek aanbevelen. De collectie is bescheiden, maar voor komt dan ook een te zeer vermoeien.' Men is hier overigens wat betreft Haagse en ook Amsterdamse school goed voorzien. Twee werken van Isaac Israels werden voor de tentoonstelling in het Amsterdamse Stede lijk Museum uitgeleend. Witsen heeft zo veel in Dordrecht gewerkt, dat men voor de expositie van diens werk in het Singer- museum geen beroep behoefde te doen op het Dordtse dat een zeer fraai schilderij naar een van de zo aantrekkelijke hoeken van de eigen stad van hem bezit. Onder het vele, dat mij ditkeer weer opviel, wa ren onder meer een uitzonderlijk groot schilderij van Tholen en vooral twee land schappen van J. H. Weissenbruch, die zich met-schilderijen uit de school van Barbi zon kunnen meten. Bij de schaars verte genwoordigde tijdgenoten is ook Kees Verwey met een sterk portret van zijn vrouw. Het Dordrechts Museum werd voorts enige schilderijen rijker. Zelf geholpen door een particulier, die onbekend wenst te blijven kon men een stilleven van Pieter de Bloot (1601-1658) aankopen, dat door eenvoud en een helder stellen van de vorm zou kunnen doen denken aan bij voorbeeld de Franse schilder Chardin, die ons zo goed ligt. Ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van.de Vereni ging Rembrandt kreeg dit museum een klein boomrijk landschap met herten van Roelant Savery cadeau. Ook de stichting Openbaar Kunstbezit heeft aan het Dor drechts Museum gedacht. De heer L. J. Bol, directeur van dit museum, heeft de naam van de auteur van twee kleine land schapjes in het bezit van het Mauritshuis ontdekt. Men heeft hem daarvoor beloond door deze werkjes, van Christoffel van den Berghe uit Middelburg, die in ieder geval geleefd heeft tussen 1619 en 1642, in In onderstaande kroniek van nieuwe Engelse litteratuur worden drie boeken besproken van schrijvers met een reeds lang gevestigde reputatie, namelijk „Steps" van Robert Graves, „Points of View" van W. Somerset Mau gham en „Words in our Time" van Ivor Browndie respectievelijk door Cassell, Heinemann en Jonathan Cape te Londen zijn uitgegeven. bruikleen aan zijn museum af te staan. Enige particuliere verzamelaars zorgden voorts voor andere aanvullingen. Aan de tentoonstelling van aquarellen en tekeningen van Dordtse meesters zitten twee interessante kanten. De in de aanhef genoemde jaartallen werden door de heer Bol gekozen, omdat ze een periode om spannen, waarin de vertegenwoordigden zeer intens werkzaam waren. Men vond elkaar in die tijd in het in 1774 opgerichte Dordtse Teekengenootschap Pictura, dat nog bestaat en zijn twee e's heeft gehand haafd. Het was geen academie. Men oefen de zich daar in het tekenen naar het naakt. Die „men" waren vaklieden en ama teurs. Twee zeer verdienstelijke figuren van de laatste categorie waren Leendert Dupper, suikerraffinadeur en kunstverza melaar, benevens Paulus Knoch, een na tuurkundige, die een biologisch kabinet be zat en insecten en amfibieën met water verf tekende. Dupper heeft nog een gete kende catalogus gemaakt van een toen bekende schilderijencollectie. Juist de aan wezigheid van dilettanten in zo'n milieu tekent het toen daar in Dordrecht zo in tense culturele leven. Van de echte schilders zijn J. C. Schotel (1787-1838) en P. H. Schotel (1808-1865) het meest bekend geworden, vooral als schil ders van de waterkant. Dat ligt wel enigs zins voor de hand met figuren, die in de Merwestad geboren werden. Persoonlijk ben ik niet zo enthousiast voor wat de Ro mantische School (toch eigenlijk niet zo'n goede benaming!) maakte. De zo kundig vervaardigde schilderijen van de Schotels doen me eerlijk gezegd weinig. Zij blijken echter gezien hun tekeningen veel meer in hun mars gehad te hebben dan de smaak van deze voor ons toch wat weinig schok kende tijd toeliet. Men ontmoet hier name lijk de mooiste gewassen tekeningen. Men kan deze vergelijken met schilderijen uit dezelfde tijd, die zich in dit museum be vinden. Een ervan „Het laatste schot op Dordrecht" is een voorstudie van het hier te vinden schilderij van de eerstge noemde. Jongkind, onze grootste schilder van de vorige eeuw voor Vincent van Gogh wordt door hun werk aangekondigd. Minder populair zijn buiten Dordrecht andere hier vertegenwoordigden. Ik ge noot van enkele dierstudies van Aart Schouman (1710-1792) en van tekeningen en aquarellen van Abraham van Strij (1753-1826). Deze laatste is een der oprich ters van Pictura geweest. Zeei' verschil lend en in sommige zaken subliem bleek mij Jacob van Strij (1756-1815). Charmante en qua plaatsing in het vlak boeiende stu dies naar vlinders en planten waren weer van een amateur, Hermanus de Wit, stief zoon van de bovenvermelde natuurkundi ge. Ik noemde overigens slechts een deel van alles in dit museum, dat men zo op zijn gemak, zonder overvoerd te gera ken, kan zien.... misschien het beste na een wandeling langs Dordrechts ka- de's, waar men op de werken van de Scho tels voorbereid wordt. De tentoonstelling blijft tot 2 februari geopend. Bob Buys ROBERT GRAVES, de zestig jarige dichter en schrijver, die buiten Engeland vooral bekend is door zijn romans over de Ro meinse keizer Claudius, gaat voort met van zijn woonplaats op Ma jorca verschillende soorten litte rair werk de wereld in te sturen (het gaat meestal eerst naar Amerika, waar er meer vraag naar hem dan in Engeland is). In „Steps" zijn zijn jongste zendin gen in verscheidenheid bijeenge bracht. De titel is gemaakt van de beginletters van „Stories, Talks, Essays, Poems, Studies in history" een letterspelletje, dat zowel de informaliteit van de auteur aankondigt als zijn be langstelling voor oude mysteriën. In al deze soorten is hij goed en soms bepaald verbluffend, zo als in zijn historisch detective- onderzoek naar „wat de Centau ren aten". Hij draagt, zoals dat heet, de mantel van zijn eruditie met natuurlijk gemak, maar soms zwaait hij er uitdagend mee en niet zonder reden vreest hij dat verantwoordelijke geleerden hoofdschuddend van zijn ge dachten over Centaurenvoedsel kennis zullen nemen. De lezer, die met Robert Graves niet in kennis van zaken wil concur reren, hoeft het geleerde voor beeld niet te volgen. Al deze his torische stukken zijn onderhou dend en prikkelen nog meer de nieuwsgierigheid dan zij bevre digen. Dat geldt evenzeer voor de studies over Etrusken en Ro meinen en over de historische waarheid van de Trojaanse oor log. Als men Robert Graves zijn wetenschappelijke vrijheden wil ontzeggen, is de consequentie dat niemand meer ergens een mond over mag opendoen of hij moet officieel gediplomeerd zijn, een buitengewoon onvruchtbare op vatting, zoals hier nog eens wordt getoond. Men gaat onder het lezen van dit boek al spoedig de partij van de auteur kiezen. Zijn verhalen over mensen van Majorca zijn zo goed als men ze wensen kan op het thema: die Latijnen leven altijd iets directer en zijn daar door nogal wat vermakelijker dan wij van het noorden. Er zijn een paar uitstekende proeven van nuchter meesterschap in de poëzie (why have such scores of lovely, gifted girls married impossible men?") en er zijn critische essays over poëtische kwesties die de meest prozaïsche lezer een tijde lijke belangstelling voor de dicht kunst moeten bijbrengen. Met zijn aanbieding van elk wat wils doet Steps zich voor als een „bedside book" dat is op zichzelf niet zo'n eerbiedwekkende betiteling, maar zoals het hier gemaakt is, leert het ons dat alle genres goed kunnen zijn. Wie genoeg heeft van het woord cultuur, dat tegen woordig allerwegen ijdel ge bruikt wordt, moet dit boek maar eens lezen: hij zal er dan weer plezier in krijgen om het toe te passen en zelfs te proberen er een definitie van te maken. DAT PLEZIER kan men niet in dezelfde mate verwachten van een lezing van W. Somerset Maugham's werk, waarvan de verdiensten bijna geheel bepaald worden door zijn vermogen om een verhaal te vertellen. In essays is dat talent niet van het eerste belang maar de essays van „Points of View" moeten toch vermeld worden, omdat zij aan gekondigd zijn als het laatste werk van hun auteur. Hoewel wij, zolang Somerset Maugham nog onder ons is, geen volledige zekerheid hebben dat hij niet toch nog eens iets zal schrijven, lijkt het aannemelijk dat hij, nu al over de tachtig, verder rust zal nemen. Wij moeten dus van deze gelegenheid profiteren om hem onze respecten te betuigen, zo niet aan deze bundel, die bijna geheel is samengesteld uit ge gevens van biografieën en na slagwerken. Het bevat stukken over Goethe als romancier, over een Indische heilige, over Jules Renard en Paul Léautaud en enkele anderen. Het essay onder de titel „The Short Story" dat er het meest aanlokkelijk uitziet als men zich de reputatie van de auteur in dit genre herinnert blijkt toch ook weer hoofdzake lijk uit biografieën van Maupas sant, Tsjechov en Katherine Mansfield te bestaan. In het voorbijgaan staat er een enkele keer een goed idee, zoals dat over de autobiografische roman die altijd aan een belangrijke verval sing lijdt: de weglating van het creatieve instinct uit de hoofd persoon (het is niet helemaal waar dat het altijd weggelaten wordt, maar het probleem is in derdaad niet gering). Vervolgens moet men ook zeggen, dat het verhalende talent van Somerset Maugham aan zijn beknopte bio grafieën soms nog goed besteed wordt, maar tenslotte blijkt teveel van dit alles toch al te zeer be kend geweest te zijn. Intussen is de merkwaardigheid ervan dat deze essays nog precies in de stijl en toon staan, die wij gewend zijn. Somerset Maugham is inder daad zichzelf gebleven. ALS DERDE veteraan in een gemêleerd gezelschap kan hier nog Ivor Brown genoemd wor den, de voormalige toneelcriticus van de Observer, die de laatste jaren een hele reeks woordboe ken onder zulke titels als „I Break my Word" en „A Word In Edgeways" heeft gepubliceerd. Daar is nu „Words in our Time" aan toegevoegd. Een woordboek, in deze zin, bevat notities over de herkomst en betekenis van nieuwe of wonderlijke woorden. Als het samengesteld wordt door iemand, die niet te schools is in zijn grapjes en ook niet zo schools dat hij grapjes vermijdt, kan het heel aardige lectuur opleveren. Bummaree, Gimmick, Lolly, Mews, Skiffle over zulke woor den is het dankbaar vertellen. En Ivor Brown, op het ogenblik de bekendste woordboekenschrijver in Engeland, heldert ze wel goed op. Helaas is hij een beetje zuur, over de modernismen en preten ties van zijn tijdgenoten. S. M. Expositie. In het prentenkabinet van het Museum Boymans-Van Beuningen in Rotterdam wordt tot 22 februari een ten toonstelling gehouden onder de naam „Het oude testament in de prentkunst". De ex positie bevat gravures, etsen en houtsne den uit de zestiende en de zeventiende eeuw, onder meer van Albrecht Dürer, Lucas van Leyden, Marcantonio Raimondi en Rembrandt. Men krijgt hier een over zicht van episodes uit de bijbelse geschie denis, die bij de kunstenaars uit die dagen het meest geliefd waren, van de schep ping tot de apocriefe boeken. Op de woens dagen 7 en 21 januari en 4 en 18 februari zal 's avonds om kwart over acht een i-ondleiding worden gehouden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 19