Gedeelten uit het gelijknamige boek van H.K.H. Prinses Wilhelmina Pianiste Maria Mercedes Luna concerteerde in Beverwijk Charles van der Linden dirigeert Van Tussenbroeks poppen 5 EERSTE DEEL: VADER Kostbare kunstschatten komen in veiling „TUSSENSPEL BIJ KAARSLICHT" Schilderijenzwendel in Denemerken A msterdamse kunsthan delaar aangehouden Grote belangstelling voor Nederlandse expositie in Rome Amerikaanse Congresleden in Nederland Kevers knagen aan de Dordtse Grote Kerk Difterie in Den Haag neemt af DINSDAG 10 FEBRUARI 1959 Laat ik beginnen met te vertellen, dat ik nóg de wandel stok van vader bezit, waarmee ik altijd mocht spelen als wij samen kuierden. Wandelen is wel een te groot woord voor het gedribbel van een drie- of vierjarig kind. Thans speelt Marijke met mijn mooie dominospel, dat ik in hoge ere houd, in dezelfde kamer en op dezelfde plaats waar wij dit samen deden. Wij gebruikten de do minostenen eerst voor het maken van primitieve bouw sels; later, bij het rijpen van mijn bevattingsvermogen, legden wij de stenen heel echt, zoals dat in het spel moet. Een waar feest was het, als we gingen spelen met zijn groot zinken bad, dat o wonder voor die tijd reeds kranen voor warm en koud water had. Wij maakten dan van papier van zijn schrijftafel scheepjes en lieten die varen. Ik had een vast speeluurtje bij vader; ik meen mij te herinneren, dat het om vijf uur begon. Ik kreeg dan een mooie jurk aan met open hals en zonder mouwen, met een grote ceintuur en strikken van dezelfde kleur op m'n schouders. Als dit toilet voltooid was, werd ik via de grote trap en de grote zaal in de werkkamer van mijn vader ge leid en daar begon dan de pret!! Nauwelijks herinner ik mij hem te paard; éénmaal slechts zag ik hem uitrijden, op een zeer grote zware kool vos, Pantalon genaamd. Vader was heel groot en fors ge bouwd. Ook bleef de voorstelling mij bij van zijn vertrek voor de jacht in arren, bij prachtige sneeuw. Hier bij ons op Het Loo valt vaak meer sneeuw dan in de Hollanden. Moeder en ik arden soms ook in haar mooie oude kleine ar; dat was me een feest! Wij zaten knus gehuld in bont mantels, die vader ons gegeven had, beide precies hetzelfde, behalve natuurlijk de afmeting. Veel eerder dan ik mij herinneren kan, was er in het park een chaletje voor mij opgetrokken. Vlak daarbij had ik een duiventil, een eendenvijver, schommel en wip en een pomp. Ik hield konijnen en kip pen en niet te vergeten was er voor mij de ezel Grisette, waar ik veel mee reed. Ook had ik ver scheidene jaren één of meer geitjes als speel kameraden. Ik herinner mij het huppelen met hen over de paden van het park. Langs de Koningslaan was de hertenkamp met witte damherten, die uit de hand aten en hun haver uit voer bakken kwamen halen; zij werden daar naartoe geroepen door een hoornsignaal van de oude Peters, die, behalve voor de herten, ook voor de jachthonden zorgde. Soms ging ik met deze honden wandelen; als zij een nest met jongen hadden stonden zij natuurlijk in het middelpunt van mijn belangstelling. Aan de Koningslaan woonde mijn vaders eerste jacht opziener, Peters, die altijd voor vader persoonlijk dienst deed als hij op jacht ging. Niet alleen Peters was voor ons belangrijk, maar ook zijn gezin. Wij kwamen vaak bij hen aan huis, ik vond daar leeftijdsgenoten, die met mij speelden. Het was een patriarchale tijd, althans hier op de Veluwe. Er was een aantal oude geslachten, dat sedert onheuglijke tijden, van generatie op generatie, werk bij ons vond. Dit gaf een bijzondere band en bijzondere relaties tussen de leden daarvan en ons, Oranjes. Voor mij als kind speelde ook de oude geweermaker Overdijking een grote rol, want als er iets stuk was aan mijn speelgoed was hij de goede „fee" die het herstelde. Hoeveel zwijgende apen, clowns, enzovoort, hij wel niet weer tot muzikanten herschapen heeft!! Laat ik ook niet de oude tuinbaas Kraaijenbrink ver geten, met wie vader alles besprak wat bloemen en planten aanging, want op de tuin was hij erg gesteld. Ook voor mijn tuintje ik had een eigen tuintje bestelde hij alle bloeiende planten, onder andere een hele beplanting van dwergroosjes (Perle d'Or) langs het pad daar doorheen. Ook de kassen en kasplanten hadden vaders belangstelling; hij schonk moeder vele mooie uitheemse planten van allerlei soort en herkomst. Moeder droeg er zorg voor, dat ik het hele jaar door maar hij had de .oude vorm, alsmede het geschilderde mandenmotief van de paniers. Toen ik ongeveer zestien was, kreeg ik van onze oude koetsier-majoor les in het mennen met dit vierspan, om het geleerde toe te passen op een vierspan grote paarden, dat moeder mij toen gaf. Baby ging altijd mee op de wandeling, zoals vroeger Grisette; duurde deze lang, dan werd ik op haar gehesen en oefende een drafje of galopje, terwijl de man er naast liep. Verder kreeg ik op kinderlijke wijze rijles in de buiten manege. Toen dat te eentonig werd, ging één van de heren van de omgeving naast mij rijden op de reusachtige oude Pantalon (laatste rijpaard van mijn vader); hij had mij daarbij aan dé longe, maar Baby, die niet van zin voor humor ontbloot was, manoeuvreerde zó, dat zij mét haar ruiter steeds onder het hoofd van Pantalon doorschoot. Het longeren werd hierdoor volkomen onmogelijk gemaakt en er moest een klein paard een „cob" worden gekocht, dat dit spelletje niet kon uithalen. Zolang mijn vader van een goede gezondheid genoot, trokken wij nogal wat op en neer. Tussen Kerstmis en Nieuwjaar vond de grote verhuizing van Het Loo naar Den Haag plaats. Daar bleven wij tot enkele weken na Pasen om vervolgens naar Amsterdam te gaan voor het officiële zesdaagse bezoek. Dan kwam Het Loo weer aan de beurt. Het verblijf daar werd onderbroken door een reis naar Arolsen, naar mijn gootouders, waar meestal een grote familie-reünie werd gehouden, waaraan ook de kleinkinderen deelnamen. Na dit bezoek ging vader kuren. Soms kuurde moeder ook, doch dit was niet dezelfde kuur. Daarna kwam er een toegiftje voor het plezier. Vervolgens keerden we terug naar Het Loo tot midden september, om dan naar Den Haag te gaan voor de opening van de Staten-Generaal. Hierna vertrokken wij naar Het Loo om te genieten van het herfsttij, dat daar zo prachtig kan zijn met zijn op wekkende lucht en schitterende kleuren. Men ging toentertijd niet voor een dagje op en neer; was men op een plaats ge vestigd, dan bleef men er tot de periodieke verhuizing. Men reisde meestal per trein, doch dit kostte veel meer tijd en voorbereiding dan nu. Men zag er niet tegen op lange tochten per rijtuig te maken en dat ging dan vaak wel in één dag op en neer. De rijtuigen waren gemakkelijk ingericht, doch het waren niet meer de oude reiswagens. Ik herinner mij een tocht van Het Loo naar Arnhem op en neer en een reis van Het Loo naar Oranje-Nassau's Oord. Toen mijn grootmoeder nog leefde de moeder van vader moet hij nogal eens voor het avondeten overgekomen zijn naar Soestdijk, waar zij woonde, om reeds diezelfde avond weer naar Het Loo terug te gaan. Met tweemaal pleisteren was dat mogelijk. Hij reed dan met het vierspan in galop. Mijn man en ik deden er met zijn schimmels ongeveer vier uur over. Wij reden dan in snelle draf en hielden één relais. Uit de late tachtiger jaren herinner ik mij. rijdend met moeder op de weg, de eerste vélocipède te hebben gezien. Eén hoog wiel met een klein er achter. „Ik had een vast speeluurtje bij vaderIk kreeg dan een mooie jurk aan met open hals en zonder mouwen, met een grote ceintuur en strikken vaders kamer van bloemen voorzag. Eerst plukken en dan schikken, dat was mijn taak. Wat was hij er altijd blij mee! Natuurlijk kreeg moeder ook haar deel. Mijn eerste pony en de eerste ponywagen, waarin ik door het park gereden werd, herinner ik mij haast niet meer, maar des te levendiger zie ik voor mij de dolle vreugde en opwinding bij het vooruitzicht op Shetland pony's. Op een dag, laat in het najaar, beloofde vader mij deze op eens, nog wel vier Shetlands. Eindelijk zouden zij komen. Het was al donker, toen moeder en ik ze tegemoet gingen, steeds luisterend of wij hun hoeven op de weg reeds hoorden. Wat duurde dat wachten lang! Eindelijk, daar kwamen zij. Ze werden meteen in de stal gebracht, waar een warm bed van stro op ze wachtte. De volgende dag moest ik ze namen geven. De roodschimmel met bruin er door heen noemde ik Brownie, de moorkop Puck, het zwartje Blackie en zijn kameraad, het vosje, Baby. Baby werd mijn eerste rijpaardje. Het heeft een hoge ouderdom bereikt. Ik kreeg een panier, waar de nieuwelingen voor gespannen werden en reed daar veel mee. Deze namaak- mandenwagen was al lang niet meer uit tenen gevlochten, Kort voor zijn zeventigste verjaardag, die op 19 februari 1887 viel, begon mijn vader lijdend te worden en de feesten ter ere van die verjaardag kon hij niet meemaken. Moeder en ik vervingen hem. Het was die dag, na een feestelijke rit door Den Haag en Scheveningen, dat onze paarden, bereden door één postiljon, er van door gingen van de oude tol op de Oude Scheveningseweg tot vóór het paleis op het Noordeinde, waar zij niet verder konden vanwege de drommen publiek. De postiljon verloor zijn zelfbeheersing het eerst en liet zich van zijn paard vallen. Spoedig volgden de twee mannen op de achterbok, zodat moeder geheel alleen met mij voortrende en dat tot overmaat van ramp ook nog zonder dat een teugel te grijpen viel. Groot was de algemene ontsteltenis. Moeder hield zich ongelooflijk, ook toen zij het vader moest vertellen, maar ik was geen held, en het leek wel of ik niet te bewegen zou zijn 's avonds per galarijtuig deze keer met twee postiljons en .vier paarden voor grotere veiligheid weer uit te gaan en dit was toch zo dringend nodig om de ver ontruste mensheid ervan te overtuigen, dat noch moeder noch ik gedeerd waren. Eindelijk gaf ik mij gewonnen, omdat ik moeder niet in de steek wilde laten bij deze door mij gevaarlijk geachte onderneming. En zo gingen we die avond naar donderend vuurwerk en illuminatie kijken. Vader bleef gelukkig toen nog niet aanhoudend ziek. Het gewone program, namelijk de jaarlijkse bezoeken, de reis en de kuur, kon later in het jaar nog worden afgewerkt. Ook het eerste gedeelte van 1888 verliep normaal, maar de terugkeer naar Den Haag aan het eind van het jaar kon wegens verergering van vaders ziekte niet plaats hebben. Wegens zijn toestand, die pas in de lente van 1889 ver beterde, moest zijn veertigjarig jubileum in maart onge merkt voorbijgaan, en eerst op de dag, waarop hij voor veertig jaar ingehuldigd was, konden de vlaggen ver schijnen. Vader kwam de laatste jaren haast niet meer buiten. Ik herinner mij zijn laatste wandeling; hij was toen zó verzwakt, dat hij niet verder kon komen dan één van de bruine beuken aan de weg naar het chalet. Daar stonden stoelen en zat hij een poosje met één van zijn heren. Ik weet niet of dit in 1889 of in 1890 was. Toen hij in zoverre hersteld was, dat moeder hem met een gerust hart voor korte tijd kon verlaten, ging zij met mij, om uit te rusten van de zéér vermoeiende verpleging, voor een bezoek van tien dagen naar Segenhaus, een huisje in de bergen en bossen boven de Rijn bij Neuwied. Wij waren daar de gast van de zuster van haar moeder, mijn oud-tante Marie. De winter '89-'90 verliep vrij gunstig. Op 19 februari gaf vader op Het Loo een groot feestmaal. Alle gasten kwamen en vertrokken per extra-trein. Wat was dit een grote gebeurtenis in ons zo stille leven van toen! Ik mocht het begin van het diner meemaken. Het was de laatste maal geweest, dat vader onder de mensen verscheen. In de zomer was zijn toestand gunstig. Moeder kon toen een bezoek brengen aan Nijmegen, bij gelegenheid van de maskerade van Leiden, die daar op het Valkhof plaats had. Karei V ontving onder de grote historische boog zijn edelen, die hem hulde brachten. De mooie gewaden maakten natuurlijk op mij als kind de nodige indruk. Ook bezocht moeder officieel Arnhem. Zij nam mij ook toen mee. In augustus verergerde vaders toestand en volgde een herhaling, zo niet erger, van de winter van '89. De Raad van State moest andermaal het Koninklijk Gezag uit oefenen. Na het verstrijken van de wettelijke termijn hadden de Staten-Generaal bij wet moeder als Regentes aangewezen. Zij werd de twintigste november als zodanig in hun vergadering beëdigd. Zij moest daarvoor naar Den Haag en ik herinner mij nog levendig de strijd die het haar gekost heeft van het ziekbed van vader weg te gaan. Vader, die zó ziek en hulpeloos was, achter te laten! Intens maakte ik dit mee. Tijdens zijn zware lijden waren moeder en ik nooit uit zijn gedachten en zodra hij maar even beter was, bedacht hij van alles om ons genoegen te doen. We kregen kost bare, prachtige geschenken. Zo kwam hij één van zijn laatste levensjaren op de ge dachte mijn chalet te vergroten en daar een keuken in te Reeds nu blijkt grote internationale be langstelling te bestaan voor de veiling van de collecties van wijlen F. J. ten Bos uit Almelo en L. van Hoeken uit Wassenaar die behalve waardevol Chinees porselein en Delfts aardewerk, antieke meubelen en Perzische tapijten, ook een groot aantal schilderijen van Nederlandse meesters uit de zeventiende en negentiende eeuw bevat ten. De collectie omvat onder meer wer ken van Avercamp, Jan Breughel, Jan van Goyen, Jan van der Heijden, Hobbe- ma, Gabriël Metsu, Frans van Mieris, Adriaan van Ostade, Jacob en Salomon van Ruysdael en Jan Steen. Voorts zijn er werken van de volgende negentiende- eeuwse artiesten: A. H. Bakker Korff, Da- vis Bles, J. B. Jongkind, H. Reyntjes, A. Schelfhout, J. A. B. Stroebei en W. Ver schuur. De Amsterdamse makelaar-taxa teur Paul Brandt zal deze collectie veilen op 24, 25 en 26 juni Op 17 maart zal deze makelaar in het openbaar de nalatenschap van dr. Max. J. Friedlander veilen, tezamen met gra fiek en tekeningen uit de collecties H. E. ten Cate uit Almelo en Steengracht-Schim- melpenninck van der Oye van Duiven voorde. Op 7 en 8 april wordt de collectie van mr. H. C. Dietz geveild, omvattende oude schilderijen uit de zeventiende en achttien de eeuw, voorts meubelen, tapijten en di verse antiquiteiten. De Fédération Internationale des Jeunes- ses Musicals verzorgt elk jaar een uitwis selingstournee voor jeugdige talentrijke toonkunstenaars uit de landen, waar af delingen van de genoemde organisatie ge vormd zijn. Die uitwisseling blijft niet tot Europa beperkt. Ook de Amerikaanse lan den worden daarin betrokken en zo wordt er voortdurend gewerkt aan de intensive ring van het contact tussen de musicerende jeugd uit twee grote continenten. De jury van een in 1958 gehouden con cours wees de negentienjarige pianiste Ma ria Mercedes Luna uit Montevideo, de hoofdstad van Uruguay, aan als de kunste nares, die in 't seizoen 1958-1959 de „trans continentale tournee" zou mogen maken om voor vele plaatselijke afdelingen van „Jeugd en muziek" in Portugal, Spanje, Frankrijk. Luxemburg, België, de Duitse Bondsrepubliek, Oostenrijk, Zwitserland, Italië en ook in ons land op te treden. Ver scheidene nationale en internationale orga nisaties (onder andere de UNESCO) en be drijven verleenden financiële steun en zo hebben talrijke jeugdige en ook oudere Nederlandse muziekminnaars deze week kunnen kennismaken met een bijzonder begaafde pianiste, een kunstenares, die hier kwam getuigen van het hoge niveau, waar op in haar geboorteland de muziek be- Het lijkt er wel eèns op of er in Nederland maar twee filmers bestaan: Bert Haan stra en Herman van der Horst. Zonder dat men hen tekort doet, moet er toch op gewezen worden dat deze mening een akelig misverstand omsluit. Wij bezitten een keur van docu- mentaristen, van wie men kwalitatieve werkstukken ziet verschijnen, die op een hoog internatio naal niveau liggen. Ik noem slechts de namen van Charles van der Linden, Van Gasteren, Brusse," De Haas.Ik zou ook graag willen wijzen op Van der Velde en Bro- sens. De lijst is daar mee niet compleet. Ik noem de namen zo zij mij invallen. Het is een opsom ming, die niet is mis te verstaan. De docu- mentaristen hebben ons land zijn faam bezorgd in de filmwereld. Bij het uitkomen van weer een nieuwe produktie spitst de filmjournalist zich erop om erbij te zijn. Het is voor hem de bekroning van de jacht. Er valt weer iets moois te ver schalken. Na Haanstra en Van der Horst is thans Charles van der Linden met zijn nieuwe film in de openbaarheid getreden, ook al een documentaire, welke mogelijk werd dank zij een subsidie van O. K. en W. Te recht. Meermalen heeft Van der Linden blijk gegeven van zijn artistiek vermogen en vakmanschap en, naar mijn smaak, te zeer geleefd in de schaduw dier vakbroe ders, die de wind der publiciteit in de zeilen hadden. Laat daarom de wind nu maar eens waaien zo ik hem wil. Dat gaat des te gereder, omdat Van der Linden een bijzonder fraai filmpje van precies veer tien minuten heeft gewijd aan de persoon en de poppen van Harry van Tussenbroek onder de titel „Tussenspel bij kaarslicht". Het geeft in de korte spanne tijds van zijn duur een beeld van de creatieve geest, die Van Tussenbroek is. Het probeert niet de poppenkunstenaar te overtreffen noch met eigen vondsten te epateren en de oorsprong der artisticiteit te verdoezelen, integendeel. Door met de voortbrengselen van de kun stenaar Van Tussenbroek te spelen, dwingt het juist bewondering af voor deze bizarre en intrigerende scheppingen, welke zich uitnemend lenen voor zo'n spel, mits het wordt gespeeld in de geest van de maker: als het ware het verlengstuk van zijn ar tistieke bedoelingen. Welnu: Van der Lin den houdt ons een kwartier lang gevan gen in zijn ban. Hij bedient zich van Van Tussenbroek en „drukt hem uit" in zijn eigen expressie, zodat hij levensgroot voor ons staat en toch in de anonimiteit van het creatieve proces verdwijnt. Van meet af aan worden wij binnengeleid in een vreem de en fantasierijke wereld van goed en kwaad, knekeldieren en fantomen, waan en grootheid, demonie en betovering. Wij gaan aan de hand van Van Tussenbroek zelf. Dan verdwijnt hij en nemen de pop pen zijn taak over. Zij beheersen geheel het doek. Nauwelijks nog uit hun ban, zien wij de poppenkunstenaar, de enige, die het mysterie begrijpt, verdwijnen en de deur van een grandioos sprookjesslot gaat dichtZo geeft Van der Linden met hoofse bescheidenheid de dichterlijke mens, die Van Tussenbroek is, de voor rang, maar dat belet ons niet hemzelf ook als poëet te zien, want alleen op die wijze kan men de stof benaderen. Maar beter is hef misschien nog de film „Tussenspel bij kaarslicht" te prijzen om de gave compo sitie, de compositie ook der kleuren, die op 'n prachtige effectrijke en harmonieuze wijze zijn gebruikt. De kleuren strelen het oog en spelen mee: zij zijn ook in drama tisch opzicht de verwerkelijking van het spel, zij leven zoals heel die betoverde wereld leeft, welke door Van Tussenbroek en Van der Linden in beweging wordt ge- richten. Het geheel heeft hij nog gezien en in de zomer van 1890 kon hij het servies nog uitzoeken. Maar toen alles gereed was, was hij reeds heengegaan. Wat heb ik daar al kokende genoegelijke uren doorge bracht. En hetzelfde geldt voor mijn kind en kleinkinderen. Moeder liet boven in het chalet bij de verbouwing een veranda voor mij inrichten, die een mooie wandbeschil- dering had en een oude deur met klopper. Het speeluurtje met mij moest vader natuurlijk opgeven, maar hij liet mij, zo vaak dit maar enigszins kon, komen om van mij te horen wat ik beneden speelde en soms was hij daar nog geheel in. Een der poppen in de film „Tussenspel bij kaarslicht". zet, de een door zijn fantasie, de ander door zijn verbeelding, zoals hij ze concre tiseert in de reeksen filmbeelden zelf. Tenslotte: de muziek van Tom Dissevelt ondersteunt het filmverhaal ten volle; de fotografie van Pim Heytman is uitermate nauwgezet. De tekst van Jan Wiertsema valt op door 't mooie gebruik van de taal. Al streeft ze wel eens een zelfde kracht van expressie na als het beeld, in gelijke trant als het destijds het commentaar bij Haanstra's „Rembrandt" deed. Dat be zwaar is zo ondergeschikt, dat men het nauwelijks mag noemen. Het zou de aan dacht maar afleiden van de talrijke momenten van klare filmtaal, die men te genieten krijgt. P. W. Franse De Amsterdamse kunsthandelaar E. P., die door de politie is aangehouden in ver band met een schilderijenzwendel in Denemarken, zal heden voor de officier van Justitie worden geleid. De Deense justitie verdenkt P. ervan „oplichtings praktijken" met oude schilderijen te heb ben gepleegd. Omdat berechting in Dene marken niet mogelijk is, werd het dossier naar de Nederlandse justitie gezonden. De officier van Justitie te Amsterdam besloot op grond daarvan tot het instellen van een strafvervolging tegen P. De directeur van het museum Boymans van Beuningen in Rotterdam, dr. J. C. Ebbinge Wubben, heeft in de grote zaal van het Nederlands historisch instituut in Rome, die tot de laatste plaats gevuld was, een uiterst belangwekkende causerie gehouden over het Rotterdamse museum en de grote betekenis welke deze verzame- heeft gekregen na de recente aankoop van de ganse Collecte van wijlen de heer Van Beuningen. De voordracht werd toege licht met een serie van ruim zeventig zeer fraaie lichtbeelden. Het publiek was opgetogen en menigeen verliet het insti tuut met het voornemen eens een bezoek aan Rotterdam te brengen. De genodigden waren voor een groot deel kunsthistorici, zodat hun belangstel ling alleszins begrijpelijk was. Maar ook het grote publiek in Rome begint zich meer en meer te in teresseren voor de schil derkunst ook wanneer het niet om Italiaanse meesters gaat. De ten toonstelling „Michael Sweerts en zijn tijdge noten" heeft in Rome nog meer bezoekers ge trokken dan enige maan_ den geleden te Rotter dam en van de catalogus werden ruim tweemaal zoveel exemplaren ver kocht. oefend wordt. Onder auspiciën van de af deling Kennemerland speelde Maria Mer cedes Luna maandagavond voor een talrijk auditorium in het Verenigingsgebouw aan de Schans te Beverwijk, waar voor het begin van het concert drs. H. van Praag, oud-hoogleraar te Montevideo, een inlei dende beschouwing hield over de politieke, culturele en wetenschappelijke betekenis van Uruguay. Bij het introduceren van de pianiste bij de toehoorders besprak drs. Van Praag nog de universitaire vorming, die jonge musici bij hun opleiding genieten als belangrijke basis voor hun verdere ontplooiing. Maria Mercedes Luna begon haar klaviervoor dracht met het spelen van drie sonates van Domenico Scarlatti, welke verfijnde, gra cieuze muziek in de pianiste een uitnemen de vertolkster vond, die met gave techniek en met beheerste muzikale spanning deze kleine stukken hun ranke gestalte gaf. Een grote afstand lag er tussen Scarlatti's mu ziek en Beethovens Sonate opus 110, die als tweede werk op het programma stond. Na de broze schoonheid van de sonates van de Italiaanse meester de diepe uitdrukkings kracht van een zeer subjectieve klanken- taal, dikwijls klinkend als een aangrijpende klacht, gesublimeerd door een bevochten berusting. Een expressieve sfeer moest hier gebracht worden, die in wezen ver afstond van de stralende jeugd van de pianiste. En al werd dan de muziek van Beethoven niet overal even diep gepeild het Allegro molto vroeg in dit opzicht nog om een grotere innerlijke groei het was toch frappant hoe menig fragment sprak van een ongewone rijpheid ten aanzien van het aanvoelen der muziek (Adagio ma non troppo) en van een voortreffelijk stijlbe grip, dat van de slotfuga, met de wisseling van expressiviteit en „abstract" musiceren, een schone bekroning maakte. De bijzon dere spelconcentratie van Maria Luna deed ook de Fantasie opus 49 van Chopin tot een fraaie eenheid groeien. Bewuste bouw en klare, doorzichtige tekening waren typerend voor de uitvoe ring van de tweede Pianosonate van Paul Hindemith, waarbij muzikale geladenheid een waarborg werd, dat de veelvuldige polyfonie geen inhoudsloze constructie werd. Temperament en virtuositeit traden aan de dag bij het vertolken van de Sonate (1952) van de Argentijn Alberto Ginastra, onevenwichtige, negentiende-eeuws-roman- tisch getinte muziek, met uitzondering van het Allegro marcato, van improvisatorische aard en nogal oppervlakkig, ondanks alle gewichtige suggesties. Maria Luna ver dedigde het werk bijzonder knap. Harte lijke, warme bijval en bloemen vielen de pianiste, wier naam men in gedachten moet houden, als een verdiende beloning ten deel. P. Zwaanswijk Vier leden van de juridische commissie van het Amerikaanse Huis van Afgevaar digden zijn in ons land aangekomen om een studie te maken van de werkzaam heden van het Internationale Gerechtshof. De groep Congresleden wordt geleid door de afgevaardigde F. Chelf uit Kentucky. Een woordvoerder van de Amerikaanse ambassade bracht naar aanleiding van dit bezoek in herinnering, dat president Eisen hower in zijn laatste boodschap over de „state of the union" heeft verklaard dat zijn land bereid is, het internationale hof in zijn werkzaamheden meer armslag te geven. Een impregneerbedrijf is begonnen met de bestrijding van de houtworm en de bon te knaagkever in de Grote Kerk van Dor drecht. Dit karwei, waarvan de kosten rond negentien mille bedragen omvat de behandeling van zestienduizend vierkante meter hout. Men is begonnen met de kap van de kerk te bespuiten met chemische stof, die zich verbindt met de in het eeuwenoude hout voorkomende eiwitten, die de insecten tot voedsel dienen. Vier man hebben aan deze opdracht drie we ken werk. Na de bekapping, waaruit reeds de maden van de insecten op de banken in de kerk vielen, komen de koorbanken aan de beurt, die al in ernstige mate van de vraatzucht van worm en kever te lijden hebben gehad. De bonte knaagkever is voor het grootste deel de oor-zaak van de verwoestingen die in het hout worden aan gericht. Men stelt nu alle pogingen in het werk om de koorbanken, die van 1538 tot 1541 gemaakt zijn door de beeldhouwer Jan Terwen Aertz en die met prachtig houtsnijwerk zijn versierd, van de onder gang te redden. De banken zijn ook in 1925 al eens behandeld. Toen bouwde men er een gasdichte kast omheen om ze te kunnen uitgassen. Het resultaat van deze behandeling werd voor tien jaar gegaran deerd. Het duurdë aanzienlijk langer voor men de knaagkevers en de houtwormen weer opmerkte. Ook het resultaat van de bestrijdingswijze, die men nu toepast, wordt voor tien jaar gegarandeerd, maar ook nu hoopt men dat het langer zal du ren voor het houtwerk weer wordt onder mijnd. Sinds 22 januari zijn er in Den Haag nog vier gevallen van difterie aangegeven, waarvan drie in de leeftijdsklassen van drie tot zes jaar en een in de klasse van zes tot tien jaar. Deze kinderen zijn in het Juliana kinderziekenhuis opgenomen. Zij maken het naar omstandigheden redelijk goed. Het totaal aantal gevallen in Den Haag van 1 december 1958 af geregistreerd, be draagt negentien. Drie kinderen die niet waren ingeënt zijn overleden. Rekent men ook de vijf gevallen van eind novem- 1958 erbij, van wie een niet ingeënt kind overleed dan is het totaal aantal difterie- gevallen 24, van wie vier overledenen. Zoals bekend is, v/orden thans alle kin deren op de Haagse kleuterscholen en la gere scholen in de gelegenheid gesteld (na toestemming van de ouders) een vaccinatie tegen difterie te krijgen. Nagenoeg alle kinderen worden hiervoor thans opge geven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 9