Verkiezing in 1859
r
3
Ittint&M utó,eJttenEeu~eri
De merkwaardige ontstaansgeschiedenis
de thans ongeldig verklaarde rijksdaald
van
ers
BIJ HET AFSCHEID VAN DE RINGGIT
SLAPEND DOOR DE WINTER
Erbij
VOOR DE TWEEDE KAMER
GELD ZOEK
AFGEVALLEN
Kunstveiling in Amsterdam
DEVALUATIE
ZATERDAG 14 FEBRUARI 1959
PAGINA TWEE
DE DEFTIGE HEREN, die in januari en
februari van het jaar 1859 hun stem
briefje in de stembus deponeerden,
hebben met de beste wil ter wereld
zich niet kunnen indenken, dat een
eeuw daarna alle Nederlandse man
nen boven de 23 jaar en zelfs ook
de vrouwen boven die leeftijd naar
de stembus zouden gaan om een
Tweede Kamer te kiezen. Deel te
nemen aan de verkiezing van
Tweede Kamerleden was toen nog
een voorrecht, dat slechts de goed-
gesitueerde Nederlanders bezaten.
Alleen al de gedachte aan het feit,
dat eens jan en alleman ook naar
de stembus zouden gaan, zou me
nigeen toen een slapeloze nacht
hebben bezorgd. Deze deftige heren
waren er toen immers meer dan ooii
van overtuigd dat er reeds een „al
gemeen kiesrecht" was en waren er
wat trots op dat de „democratie"
in 1848 had gezegevierd I
TOT EN MET woensdag 18 februari
bestaat b\j alle postkantoren en post
stations an bij de kantoren en agent
schappen van de Nederlandsche
Bank de gelegenheid tot omwisseling
van de buiten omloop gestelde zil
veren rijksdaalders tegen gangbare
Nederlandse betaalmiddelen.
De wet van 22 maart 1839, waarbij
het Nederlandse muntwezen opnieuw
geregeld werd, gaf als wettig betaal
middel en als standaardmunt het
aanzien aan de rijksdaalder met een
gewicht van vijfentwintig gram en
een gehalte van 0.945, zodat de rijks
daalder toen 23,625 gram fijn zilver
bevatte. Volgens onze muntwet be
staat de rijksdaalder thans dus hon
derdtwintig .jaar. In werkelijkheid
was de rijksdaalder allang geen on
bekende in ons muntstelsel, integen
deel reeds sedert het begin van de
zeventiende eeuw een algemene
munt. Anderzijds heeft het tot 1850
geduurd, alvorens men met de nieu
we rijksdaalders in het geldverkeer
kennis maakte.
•n aan de rijksdaalder met een kennis maakte.
VOERING van onze rijksdaalder missie-Van Gennep over, waarmede de Floris Adriaan van Hall
HET IS DE VRAAG of het woord kies
recht vóór de Franse revolutiejaren wel een
gangbaar begrip was. Pas in 1798 kwam er
een bijzonder kiesrecht. Kiesgerechtigd
was: de man die de leeftijd van twintig
jaar had bereikt in de lasten der maat
schappij zijn aandeel droeg, zekere tijd in
de republiek gewoond had, in staat was de
Neder-Duit.se taal te lezen en schrijven
(sic!) en bovendien bereid een „verklaring
van trouw aan het Bataafse volk (lees: de
republiek) af te leggen". Er waren niet
veel burgers -ondanks de vrijheid, gelijk
heid en broederschap die aan deze eisen
voldeden, want het „aandeel der lasten"
was hoog gesteld. Bovendien werden er
getrapte verkiezingen gehouden. De kie
zers kwamen bijeen in zogenaamde grond
vergaderingen en kozen daar de afgevaar
digden naar de districtsvergaderingen.
Daar kozen de leden het Vertegenwoor
digd Lichaam, zodat van volksinvloed geen
sprake was. Na de bevrijding in 1813 werd
door de Grondwet in 1814 en 1815 dit stel
sel in feite bestendigd. De Tweede Kamer
werd namelijk door de leden van de Pro
vinciale Staten gekozen. Doch deze Sta
ten waren niet door het volk aangewezen,
maar samengesteld uit afgevaardigden van
de ridderschappen, de steden en landelijke
standen.
In 1848 werd dit on-democratische kies
stelsel vervangen door een democratisch
systeem, althans volgens de begrippen van
die tijd. De nieuwe Grondwet bepaalde,
dat leden der Tweede Kamer rechtstreeks
door het volk zou worden gekozen en wel
volgens een districtsgewijze vertegenwoor
diging. Het volk kreeg dus rechtstreeks
kiesrecht. Maar het „volk" omvatte blijk
baar niet alle ingezetenen. Kiesrecht had
den slechts die mannen, die meerderjarig
waren en een zeker bedrag aan belasting
betaalden. Met andere woorden: geld was
de maatstaf om enige invloed op de rege
ring van het land te kunnen uitoefenen.
In 1887 werd het kiesrecht verruimd door
de bepaling uit te breiden tot: „mannelijke
ingezetenen, Nederlanders, die door de
kieswet te bepalen kentekenen van ge
schiktheid en maatschappelijke welstand
bezitten". In 1896 kwam er een uitbreiding
van het kiezerscorps en daardoor steeg het
percentage mannelijke kiezers van negen
enveertig in 1900 tot eenenzeventig in 1916.
Bij de wet van 9 augustus 1919 kwam er
algemeen kiesrecht voor mannen en vrou
wen. Deze wet is in 1922 in werking ge
treden. Het is dus nog maar veertig jaar
dat het gehele volk door Tweede Kamer
verkiezingen rechtstreeks invloed op de
samenstelling van de regering kan uit
oefenen.
OP 25 JANUARI 1859 moesten de man
nen. die meerderjarig waren en een zeker
bedrag aan belasting betaalden, in de
districten Amsterdam, Rotterdam. Gorin-
chem en Dokkum vier nieuwe leden voor
de Tweede Kamer der StatenGeneraal kie
zen. De propaganda beperkte zich tot een
oproep in de plaatselijke bladen van de
kiesverenigingen en verdere aanbevelingen
die werden gedaan door „vooraanstaande
plaatsgenoten". Reclamefolders zullen er
heus niet huis aan huis verspreid zijn en
evenmin hebben er aanplakborden bij of
op de bruggen in onze steden gestaan.
Sterker nog: het grootste deel van de in
woners uit die steden zal nooit éón woord
over deze stembusstrijd gesproken hebben,
want het ging hun immers niet aan. Zo
wachtten alleen de deftige heren stemmers
en hun even deftige nietstemgerechtigde
eega's op de uitslagen. Zonder telmachi
nes duurde het tellen niet langer dan te
genwoordig. gezien het geringe aantal uit
gebrachte stemmen.
In de morgenuren van 26 januari rinkel
de de telegraaf en kwam de verkiezings
uitslag door. De redacteuren van de dag
bladen haastten zich het kleine openge
houden hoekje op de tweede pagina van
de krant met de uitslag te vullen en zo
wist twee dagen na de stemming iedereen
hoe de verkiezing was verlopen, zonder
echter te weten van welke richting de ge
kozenen waren. Enfin, dat deed er ook
minder toe. Als de kiezers dit maar wisten,
zou het wel in orde zijn!
DE INVOERING van onze rijksdaalder
is niet zonder schokkende gebeurtenissen
gepaard gegaan. Want de geschiedenis
verhaalt van zoekgeraakte miljoenen, ver
dwenen muntfondsen en wetsovertreden-
de regeringen. De zaak was dat in de eer
ste decennia na het herstel van onze on
afhankelijkheid het muntwezen uiterma
te verward was. Er circuleerden naast
een beperkt aantal bij de Muntwet van
1816 in het leven geroepen nieuwe geld
stukken ook nog miljoenen oude munten
uit de Republiek der Verenigde Nederlan
den en uit de Franse tijd. Die munten wa
ren gesnoeid, waaronder verstaan wordt
het wegnemen van de rand van munten
van edel metaal, hetgeen uiteraard een
waardevermindering tot gevolg heeft. Zij
werden steeds verder gesnoeid. Doch
ieder, zelfs het Rijk, gaf de geschonden
munt opnieuw uit en maakte zich dus
schuldig aan het wanbedrijf, in artikel 135
van het „lijfstraffelijke wetboek" ver
meld. Dit alles staat te lezen in het „Ver
slag van al het Verrigte tot herstel van
het Muntwezen".
Het zag er met onze muntcirculatie
maar treurig uit. Ook waren onze zilve
ren standaardmunten volgens de Munt
wet 1816 te zwaar, zowel in zilver met be
trekking tot de nominale waarde als te
genover de gouden standaardmunten. We
hadden namelijk sedert 1816 de dubbele
standaard. De circulatie bestond uit niet
veel anders dan danig gesnoeide oude
munten, te weten guldens, vijftigstuiver
stukken. tweeguldenstukken, halve rijks
daalders, achtentwintigen, zesd'halven en
schellingen, deze laatste tot het ongeloof
lijke bedrag van zevenendertig miljoen
gulden. In het Geschiedkundig Overzicht
van het Muntwezen in Nederland wordt
medegedeeld, dat ieder zich verbaasde
over de hoeveelheid, daar volgens de munt
slagen van 1651 tot 1797 slechts voor ne
gentien miljoen zeshonderd duizend gul
den van deze munten waren aangemaakt.
Het is mogelijk, dat voor nog bijna twin
tig miljoen gulden in het buitenland was
geslagen, maar ook dat de controle bij de
hermunting onvoldoende is geweest. Ze
kerheid is hieromtrent niet te krijgen,
want de documenten, op die verwisseling
betrekking hebbende, zijn zoekgeraakt.
Om tot een geordend muntwezen te ko
men moest een algemene muntzuivering
plaats hebben. De oude munten moesten
worden ingetrokken. Ieder was het daar
mee eens. De moeilijkheid was echter hoe
aan de middelen tot die grootscheepse
ommunting te komen. In 1822 had men bij
de wet een muntfonds ingesteld. Het be
faamde Amortisatie-Syndicaat zou twaalf
miljoen gulden fourneren tot verbetering
van het muntwezen, maar verder dan tot
het intrekken van de oude zesd'halven en
de schellingen kwam het niet. De kwestie
van de enkele of de dubbele standaard
liet toen de gemoederen weinig rust, want
hoe moest men de tientallen munten ver
vangen?
missie-Van Gennep over, waarmede de
rijksdaalder wettelijk in het leven geroe
pen was.
Men kon dus aan de gang gaan met de
ommunting, waarvan de urgentie al se
dert 1816 algemeen erkend was. De mees
te munten in circulatie zagen er ontoon
baar uit. Erger nog van vele was de munt
slag zelfs niet meer te herkennen. Ande
re waren gesnoeid tot bijna de helft van
het gewicht. In het Kabinet van 's Rijks
Munt worden nog een paar guldens be
waard, die in omloop waren, hoewel de
diameter van achtentwintig tot vijftien
millimeter verminderd was! Wanneer aan
het einde van de maand of van het kwar
taal het salaris ontvangen werd, was de
gehele familie des avonds bezig met het
uitzoeken van de verschillende munten, in
de hoop dat er enkele „zware" stukken
onder zouden zijn Men bedenke dat er
toen nog maar zeer weinig bankpapier in
omloop was in 1839 nog voor geen der
tig miljoen gulden Een reden temeer om
haast te zetten achter het herstel van ons
muntwezen, dat in de zeventiende en acht
tiende eeuw terecht beroemd- was geweest
om slag en zuiverheid.
MEN BENOEMDE een staatscommis
sie om de toestand van ons muntwezen te
onderzoeken. Dat was in april 1836. Zij
bracht reeds in november van datzelfde
jaar rapport uit. Deze commissie onder
leiding van mr. Arnoldus van Gennep ad
viseerde het muntstelsel in hoofdzaak te
laten zoals het was, maar als nieuwigheid
de invoering van de rijksdaalder van twee
gulden vijftig ter vervanging van het drie
guldenstuk, dat te groot was. Bovendien
sloot men dan beter aan bij het vijf franc
stuk. De wet van 22 maart 1839 nam in
hoofdzaak de denkbeelden van de com-
Hieronder volgt de uitslag, zoals deze toen in
de dagbladen werd opgenomen:
KIESDISTRICT AMSTERDAM. Ingekomen
stembriefjes 1506, van onwaarde 2, volstrekte
meerderheid 753. Herstemming moet plaats heb
ben over de heeren mr. C. van Heukelom, lid van
de Gemeenteraad Ie Amsterdam, die 616 en mr.
J. van Lennep, oud-lid der Kamer, die 578 stem
men op zich verenigde. De heer dr. A. Vrolik,
oud-minister van Finantiën, had 283 stemmen.
KIESDISTRICT ROTTERDAM. Ingekomen stem
briefjes 916, van onwaarde 18. volstrekte meer
derheid 450. Gekozen de heer mr. G. II. Betz, lid
van de Gemeenteraad te Rotterdam, met 655 stem
men. E. J. A. Graaf van Bijlaadt, lid der Provin
ciale Staten en Oud-Commissaris des Konings in
Zuid-Holland, had 209 stemmen.
KIESDISTRICT GORINCHEM. Ingekomen stem
briefjes 1984, volstrekte meerderheid 993. Her
stemming moet plaats hebben over de heren mr.
G. Groen van Prinsterer, oud-lid der Kamer, die
534 en W. C. M. Begram, lid der Provinciale Sta
ten van Zuid-Holland, die 410 stemmen op zich
verenigde. De heeren M. A. J. Korteweg, advo
caat, te "s-Hertogcnbosch, had 389, C.Schiffer, oud
lid der Kamer, 361 stemmen.
KIESDISTRICT DOKKUM. Ingekomen stem
briefjes 1148, van onwaarde 4. volstrekte meer
derheid 573. Gekozen de heer M. Kingma. lid der
Gedeputeerde Staten van Friesland, met 638 stem
men. De overige stemmen waren verdeeld als
volgt: Jhr. J. A. Lycklama it Nijeholt, lid der
Provinciale Staten te Beetsterzwaag 447,, J. Gan-
derheijden te Grootegast 10, mr. C. Groen van
Prinsterer te 's-Gravenhage 8, Rommeling te Wes-
terzand 7, Jhr. J. G. F. van Spengler te Èe 5. mr.
van Hogendorp te 's-Gravenhage 4. De verdere
stemmen waren op onderscheidene personen uit
gebracht.
HERSTEMMING. Op 8 februari mochten de he
ren in Amsterdam en Gorinchem weer ter stembus
gaan. In Amsterdam waren toen 2088 ingeleverde
stembriefjes. Mr. C. van Heukelom werd gekozen
met 1157 stemmen, mr. J. van Lennep verkreeg
er 913 stemmen. In Gorinchem waren 1899 stem
briefjes verzameld. De heer Begram kreeg 1043
en Groen van Prinsterer 856 stemmen.
DAARMEE was de verkiezingsstrijd ten
einde. Het is wel zeker dat de uitslag van
de Tweede Kamerverkiezingen in 1959
heel wat grotere poltieke gevolgen voor
ons land zal hebben dan die verkiezing van
een eeuw geleden in 1859. We zijn er wat
dat betreft sterk op vooruit gegaan, maar
op de vraag of de kandidaten van nu beter
zijn dan die van een eeuw geleden, zullen
we het antwoord schuldig blijven.
DE MIDDELEN ontbraken evenwel om
tot een zo omvangrijke ommunting t.e kun
nen overgaan, want zij waren op dat ogen
blik niet in de schatkist aanwezig, noch
te krijgen. Maar. zo bedacht men, in 1822,
bij de instelling van het Amortisatie-Syn
dicaat, was toch tevens een Muntfonds ge
vormd ten bedrage van twaalf miljoen
gulden. Gereed geld had men in 1822 even
min gehad, maar men had het Amortisa
tie-Syndicaat toch tot de vorming van dit
fonds de beschikking gegeven over zesen
twintig miljoen. Inschrijving Grootboek,
dat te gelde zou worden gemaakt. De koers
was toen ongeveer vijftig percent, zodat
de obligaties een waarde van dertien mil
joen gulden vertegenwoordigen. Uit
dit fonds was reeds de intrekking van oude
zesd'halven en schellingen gefinancierd.
In 1836 werd aan de Muntcommissie-Van
Gennep medegedeeld, dat het saldo „in
clusief de oplopende rente" tot tien mil
joen was aangegroeid, welk bedrag voor
de hermunting ter beschikking zou staan.
Het geld was er evenwel niet. Het was
bijna geheel tot andere, geheime doelein
den gebruikt! Er kon dus niet worden her
munt, omdat het fonds voor de hermun
ting verdwenen was. In 1845, dus na de
financiële maatregelen van minister mr.
Van 24 februari tot 6 maart zal bij
S. J. Mak van Waay aan het Rokin in
Amsterdam de ongeveer dertienhonderd
nummers omvattende nalatenschap worden
geveild van wijlen jkvr. W. A. G. van de
Poll. Tot de voorwerpen, die onder de
hamer zullen komen, behoren onder meer
antieke meubelen, Chinees porselein, Oos
terse tapijten, antiek zilver en schilderijen
van Nederlandse kunstenaars.
Verder zullen op deze kunstveiling uit
andere collecties en nalatenschappen o.a.
schilderijeen van Josef Israëls, Jan Sluy-
ters, J. Verheyen en Ch. Toorop ten ver
koop worden aangeboden.
Floris Adriaan van Hall, werd medege
deeld dat op 1 januari 1842 nog een som
aanwezig was in de schatkist, waarvoor
„eenige voorlopige werkzaamheden wa
ren verricht."
Er werden dan ook in de eei'ste jaren
na 1839 vrijwel geen rijksdaalders aan-
gernunt, in 1840 slechts twaalfduizendacht-
honderdzevenenveertig stuks, in 1841: ne
gen duizend zeshonderdzestig stuks, ech
ter niet voor hermunting, maar meest
voor rekening var. de Nederlandse Bank
en de Nederlandse Handelmaatschappij,
die ze naar Indië heeft geëxporteerd, waar
de „ringgit" zoals men daar de rijks
daalder noemde al spoedig zeer popu
lair werd. Deze rijksdaalders droegen de
beeldenaar van Koning Willem I. Ook de
in 1841 dus na het aftreden van onze
eerste Oranjevorst geslagen muntstuk
ken droegen grotendeels nog diens por
tret.
Hoewel in de daarop volgende jaren wat
meer rijksdaalders werden aangemunt,
meest voor particuliere rekening en dan
waarschijnlijk grotendeels voor export
naar Nederlands-lndië, waar deze fraaie
het bij de bevolking al spoedig won van
de oude rijksdaalder, de Hollandse zilve
ren ducaat, welks muntslag in 1816 op
nieuw was geregeld, duurde het toch tot
1846 alvorens de ommunting met kracht
ter hand werd genomen. In 1845, na de fi
nanciële sanering, diende minister Van
Hall een wetsontwerp in dat het Munt
fonds regelde en aanvulde. Reeds 22 mei
1845 verscheen het in het Staatsblad en
kort daarna kon men met de nieuwe aan
munting beginnen. De capaciteit van de
Munt werd uitgebreid. In 1848 kwam al
les gereed. In 1846 werden de oude Zeeuw
se 'rijksdaalders buiten koers gesteld. Er
werd voor bijna zestien miljoen gulden in
geleverd. Van 1840 tot 1871 zijn door
's Rijks Munt bijna vijfendertig miljoen
rijksdaalders aangemunt. Dit nieuwe geld
stuk was buitengewoon fraai van munt
slag, daar was men het algemeen wel over
eens. Zelfs achtte men deze beter en nauw
keuriger geslagen dan de vijffrancstukken
van de beroemde Munt van Parijs.
SINDS m\jn prilste jeugd
heb ik altijd een bijzon
dere belangstelling gekoes
terd voor de winterslaap,
ook voor de levende we
zens die zich door die slaap
weten te onttrekken aan
de zorgen en bekommernis
sen van het dagelijkse be
staan in een tijdperk, dat
deze zich harder doen ge
voelen dan gewoonlijk.
M\jn leven lang werd ik
er iedere winter opnieuw
aan herinnerd in de don
kere ochtenden, waariyi de
mens, in het bijzonder de
forensende mens, zich in
alle vroegte zó uit zijn be
haaglijke legerstede in de
verkillende sfeer van duis
tere, natte, besneeuwde of
modderige straten stort.
ZIfs de minst wijsgerige
aller mensenkinderen zal
zich, bij deze jaar-in jaar-
uit zich herhalende bloot
stelling van een dikwerf
min of meer diepvriesach
tige buitenwereld, gaan be
zinnen op mogelijkheden
tot wijziging in het mense
lijke bestaan, waarbij met
die soort van zelfmoord
praktijken wordt afgere
kend. Hij zal, door de snij
dende koude zich voortbe
wegend, met enige afgunst
denken aan die wintersla-
pende wezens die, niet
minder warmbloedig dan
hijzelf, zich het leven in
barbaarse winterklimaten
draaglijk maken door de
koudste en duisterste da
gen daarvan door te bren
gen in de beschuttende,
knusse behaaglijkheid van
een warm bladernest onder
een oude boom of in een
verborgen kuil of rotsholte,
ongestoord door de dwin
gende roep van een fa-
brieksfluit of het jachte-
rige verspringen van een
prikklok.
Het zal hem in zijn be
peinzingen duidelijk voor
de geest komen te staan dat
het ongetwijfeld, de mens
is, die de sterkste aanspra
ken mag doen gelden op
een winterslaap, aangezien
zijn veelal volkomen pels-
loze buitenkant hem, veel
meer nog dan al die klas
sieke winterslapende pels-
dieren, oneindig kwets
baarder doet zijn tegenover
de boosaardige aanvallen
van het winterse getij.
Het lijkt mij dat de hier
beschreven mens, zoals hu
zich bibberend door de kil-
nevelige ochtendgrauwte
voortspoedt riaar fabrieks-
fluit of prikklok, in deze
sombere noordelijke winter
nog wel meer medestan
ders heeft dan hij zo opper
vlakkig zou vermoeden.
Ook staat het vrijwel vast,
dat bij een nieuw maat
schappelijk winterbestel.
waarin de mens een deel
van dat duistere jaarge
tijde in enigerlei vorm.
winterslapend zou door
brengen, nog wel enkele
factoren zijn aan te wijzen
die, zoals dat tegenwoor
dig heet, economisch ver
antwoord zijn. Niet te loo
chenen valt, dat. de pro-
duktie tijdelijk een knauw
krijgt. Daar staat echter
tegenover, dat er bij het
stilgelegde leven van alle
dag ook geen consumptie
van betekenis is, behoudens
het beetje lucht dat de
rustig slapende mensheid
verbruikt.
Ook de betaaldagen van
salarissen en dergelijke
en dit vooral is een belang
rijk „economisch facet"
gaan rustig en ongestoord
aan iedereen voorbij, meL
alle onbecijferbare finan
ciële voordelen die daar
aan verbonden zijn. De
kleine voordeeltjes kunnen
wij dan nog stilzwijgend
laten rusten. Uiteraard
doen wij langer met onze
kleding en schoeisel. De
beslommeringen met
kachels en andere stook
plaatsen verdwijnen en
daarmede ook tevens de
brandstof rekeningen. Ver
jaardagen van vrienden en
bekenden, die wij toch al
niet met. zoveel vreugde en
geestdrift bezochten, trek
ken dan letterlijk als in een
droom, langs ons heen. De
cadeautjes, die ons zoveel
kopzorg gaven en boven
dien ook zo razend kunnen
oplopen, komen als uit
gavenpost op onze begro
ting en als kna.agpost aan
onze ziel te vervallen.
Niets echter laat zich
vergelijken met de winst
post, die het gevolg zal zijn
van het energieherstel dat
de gehele mensheid, van
zo'n winterslaap mag ver
wachten. Gesterkt naar
lichaam en geest zal ieder
een met. ten. minste ver
dubbelde kracht het pro-
duktievroces weer ter hand
nemen, aldus de uit dien
hoofde geleden schade
ruimschoots goed makende.
Voor kleine inconveniën-
ten moeten nog bevredi
gende oplossingen worden
uitgedacht. Wij moeten na
tuurlijk wel enigszins re
kening houden met het
buitenland. Oorlogen zul
len er wel niet uitbreken.
Die worden altijd voor het
voorjaar bewaard, maar
het zou lastig kunnen zijn
voor bezoekers uit landen
met minder barbaarse kli
maten. Wij zullen allemaal
tevoren kaartjes buitens
lands moeten rondzenden
met aankondiging van de
periode, die wij denken te
verwinterslapen. Wie dan
desondanks toch naar hier
komt, moet dan maar eer.
rondje meeslapenDat is
voor zo'n man ook wel
weer eens goed.
IN VERHANDELINGEN
over de winterslaap in het
dierenrijk heb ik wel eens
gelezen, dat die ruige en
stekelige broeders in de
loop van de winter tQch
nog wel eens ontwaken. Zij
stellen zich dan op de
hoogte van de weersge
steldheid. Is die slecht, dan
gaan zij weer ter ruste.
Voor mensen, die de win
terslaap xworstaan, opent
dit aantrekkelijke per
spectieven. Zijn ze minis
ter, dan kunnen ze in zo'n
soort „interdormium" gauw
een kabinetscrisisje force
ren of naar believen weer
opheffen. Gewone sterve
lingen krijgen gelegenheid
een kerstgansje of een olie
bolletje te pakken, een
goed. stuk in de schouwburg
te gaan kijken of een con
cert te horenals de
dames en heren artiesten
tenminste ook net wakker
geworden zijn, om van de
poelier maar niet te
spreken.
J. C. van Dijk
DE RIJKSDAALDER was ongetwijfeld
wel wat zwaar en wat groot van middel
lijn, maar toch heeft de Muntcommissie-
Vissering in haar rapport van 1926 niet
gesproken over afschaffing of verande
ring. In andere landen zoals Zwitserland
en Duitsland, heeft men na de eerste we
reldoorlog soortgelijke munten verkleind
en de alliage sterk gewijzigd. Thans is de
rijksdaalder aan de beurt een niet onaan
zienlijke waardevermindering te onder
gaan, geheel overeenkomstig het reeds
eeuwen durende proces van devaluatie der
geldmiddelen en als gevolg daarvan prijs
verhoging der goederen, uitgedrukt in die
geldseenheid.
Al hebben we met enige weemoed af
scheid moeten nemen van onze oude, wel
bekende rijksdaalders, toch zullen we met
vreugde de veelal beduimelde papieren bil
jetten inwisselen voor de nieuwe munten
van een kleiner formaat. We vragen ons
echter af of er geen reden voor is een
nieuw biljet van vijf gulden te maken,
waardoor de aanmaak van nieuwe rijks
daalders voorlopig althans enigszins be
perkt kan worden. H.
FEBRUARI 1959. Er hangt een dichte mist en het vriest een beetje. Lanzaam
drijft de zwakke zuidoostenwind miljarden ondergekoelde waterdruppels voort.
Een gedeelte ervan botst tegen van alles wat los en vast is, tegen de takken van
bomen en struiken, hekkegaas, elektrische leidingen, oude spinnewebben en wat dies
meer zij. En bij elke kleine botsing is er de plotselinge overgang van water in
ijs, dat zich meteen vastzet en er aldus aan meehelpt alle dingen buiten aan de
windzijde te bekleden met wat door de meteorologen „ruwe rijp" wordt genoemd.
Tot lange naalden groeien de ijskristallen uit en langzaam maar zeker ontstaat
er een winterse sprookjeswereld met veel koude grijzen en wit, die zich bij
stukjes en beetjes vertoont vanwege het geringe zicht.
LANGS EEN binnenduinslootje staan wat rietpluimen, zwaar gebogen onder hun
witte vracht. Hun vergeelde bladeren zijn allang afgevallen en dat maakt hun
uiterlijk extra doods een verzameling van zielige, kale sprieten op een grauwe
winterdag. Maar kijk, in deze eentonigheid van allemaal gelijke rietstengels is er
toch één kleine afwijking. Dicht bij zijn voet heeft één stengel een eigenaardige,
langwerpige verdikking. Een vergroeiing? Nee, kennelijk iets dat ertegenaan zit
geplakt. Grauwgrijs en nogal harig, in het aanvoelen veel zachter dan het riet
zelf. Het is een kleine, half volwassen rups! De aanraking doet hem niets, hij blijft
rustig zitten en hij kan ook niet anders, want hij is verzonken in die wonderlijke
toestand van stilte, gepaard gaande met een sterke afkoeling, die wij kennen als
winterslaap. Zijn geschiedenis is heel eenvoudig: in de vorige zomer heeft een
vlinder, een rietspinner, eitjes gelegd op het riet langs de slootkant en uit één
van deze eieren is de rups voortgekomen, die hier nu slaapt. Hij heeft zich in
nazomer en herfst volgegeten met de harde rietbladeren en eindelijk is hij naar
omlaag gekropen om daar stil tegen een stengel te gaan overwinteren. Dood lijkt
hij, net als het riet zelf. Maar als straks de jonge rietspruiten beginnen te groeien,
zal hij ontwaken door de warmte van de lentezon en het felle licht. En dan gaat
hij weer eten zoveel hij kan om zich tenslotte, zo tegen het eind van mei, te ver
poppen in een licht spinsel tussen de rietbladeren, waarna er in juni of juli
weer een vlinder te voorschijn zal komen.
Vreemd naar menselijke begrippen, zo'n leventje. Waarom geen overwintering in
de vorm van een allicht beter tegen slecht weer bestand eitje, vragen wij
ons af. Maar een antwoord weet niemand. Enfin, er zijn nog wel meer vreemde
dingen in het leven van deze rups, bijvoorbeeld dat hij straks van tijd tot tijd
naar het watervlak van de sloot zal kruipen om daar wat te drinken. Dit heeft
hem de naam drinkerrups bezorgd en we zullen het er maar op houden, dat
het rietblad, hard en weinig sappig als het is, de dorst van de drinker op zijn
geweten heeft.
OVERIGENS is onze drinker lang niet het enige ietwat singulier overwinterende
insekt van de duinkant! Dat kunt u met eigen ogen zien als u eens goed let op de
kale takken en twijgen van de duindoorns, de meidoorns en nog wel andere
struiken ook. Daar zitten hier en daar dingen in als vuilgrijze plukken watten,
maar dan veel taaier. Trek er eentje moeizaam open en u zult zien, hoe er
daarbinnen in het zeer dichte spinsel ook alweer rupsen zijn te vinden. Klein
en donker en niet bijster bewegelijk, maar toch meestal duidelijke tekenen van
Jonge basterdsatijnrupsen in de lente.
leven gevend. Door uw onderzoekende activiteit zijn ze gedoemd te sterven
van kou en vocht. Maar in de spinsels, die u niet opentrekt, zullen de kleine
rupsjes van de basterdsatijnvlinder de winter ongehinderd doorkomen. Tegen
de tijd, dat er iets voor hen is te eten, kruipen ze naar buiten om al knagend
aan het jonge duindoornblad de volwassenheid te bereiken, waarna ze zich
veranderen in de kleine witte nachtvlinders met heel of half oranjebruin achter
lijf, die op mooie zomeravonden bij u komen binnenvliegen. Die niet het volledig
gekleurde achterlijfje zijn de mannetjes. De dames hebben alleen een oranie
„staartje". J
MAAR WAT spreken we eigenlijk over twee uitersten, de barre winter en de
komende zomerLaat ons bedenken, dat de maand februari al drie .zomerse"
dagen hoort te geven. En dat er op deze drie zomerse dagen vaak springlevende
volwassen en heel mooie insecten zijn te bewonderen! Nu slapen ze nog in hoeken
en gaten, misschien wel tussen de hanebalken van uw zolder, de kleine vossen
en de citroenvlinders. Maar zodra het weer omslaat en er een behaaglijk zonnige
dag komt, maken zij hun eerste lentevlucht en gaan ze zich zitten zonnen op
stenen en hekkepalen. Bij opnieuw invallende kou zullen ze weer op raadsel
achtige wijze verdwijnen, maar door zich zo eens even te laten zien hebben
ze ons er toch wel zeer van overtuigd, dat het voorjaar vlak voor de deur staat!
Kees Hana