Symfonische trilogie Nederlands Instituut te Parijs brengt een j hommage aan Lodewijk-Napoleon DE AUTEUR JEAN ANOUILH DRIJFT IN L' HURLUBERLU MINDER SOMBER EN NIHILISTISCH DAN TOT DUSVER DE SCHERTS MET TIJDGENOTEN UITGAVEN Vestdijk besluit zijn „dirigentenroman" 7lieuute Litteraire Kanttekeningen Op de laatste pag'n nieuwe rubriek: natuurkundige aardigheidjes voor eigen gebruik van jong (en oud!) ZATERDAG 21 FEBRUARI 1959 Erbij PAGINA TWEE Komedie over een actuele figuur: de conspirerende generaal en verliefde reactionair die door zijn ongeneeslijke huidziekte van een onproblematische verstandhouding tot zijn naaste omgeving (en voornamelijk in de liefde) werd uitgesloten, in het twee de deel („Open boek") doet de schrijver S. een en ander, 'dat zich in „het glinste rend pantser" meer èn minder onheilspel lend ontwikkelde in de relatie tussen Slin- geland en zijn viienden en vriendinnen, uit de doeken. We krijgen verrassende perspectieven te zien in de achtergronden van hetgeen zich afspeelt: van de zelfver kozen dood van Stan Vastenou wier dag boek in handen van de schrijver S. komt, van de kortstondige maar idyllische lief desverhouding die zich in het Tiroolse bergland tussen Slingeland en Eva Kien- pointner ontspon, van de ambivalente vriendschap van de creatieve S. voor zijn alter ego, de enkel reproducerende diri gent. We gaan iets vermoeden van de be tekenis van het bakvisachtige dwepende of manziek flirtende meisje Adri Duprez ein zijn tenslotte getuige van de debacle bij het begin van de anakreon-ouverture. Dit „open boek" is uiteraard veel losser van compositie. Enkele motieven (Alice van Voorde onder andere) worden meer en meer door het hoofdmotief verdrongen, door enkele bijmotieven „overspeeld". Men krijgt de indruk dat enkele daarvan, zonder het geheel in zijn organische sa menstelling te schaden, geschrapt hadden kunnen worden. Ze zijn versiering en als zodanig vermakelijk, verrassend, dubbel- zinnig-ironisch, in ieder geval wel opmer kelijk, al leiden ze de aandacht, die bijna duizend bladzijden lang gespannen moet blijven, soms hinderlijk af. Het super-ver nuftige spelelement neemt bij Yestdijk, tot zijn voor- en nadeel, een intrinsieke plaats in en men vraagt zich wel eens af of het wel niet met hèm speelt. Maar goed dit tweede deel (adagio con espressione en scherzo, noemde Vestdijk het) is on danks zijn openheid en zijn nu niet be paald onmisbare nevengeluiden zo straf van innerlijke structuur, zo onthullend aangaande de in Deel I ingeleide thema's, dat de toespitsing tot de finale er aldus voorvoelt men onvermijdelijk in ligt op gesloten: elk thema een persoonlijkheid, elke persoonlijkheid een component van de verwikkelde vriendschap tussen de schrijver S. en de dirigent Slingeland. HET DERDE DEEL „Die arme Hein- rich" de reprise en coda van de sym fonie preludeert in de eerste hoofdstuk ken met zinrijke variaties nog wat met de thema's van het „open boek": de ironisch- verhaalde verpleging van Slingeland in het ziekenhuis, die men zich denken kan met olijke klarinettrillers en een tegen spel van spottende fagotten. Maar aldra wordt het Eva-motief ingezet en daarmee de herhaling in uitzicht gesteld van de idylle met de Tireolse Kienpointner, die voor Slingeland haar huis (ook haar hart?) Meesters der Engelse vertelkunst. Een heeft opengesteld voor het geval de diri- onbewezen bijgeloof wil hardnekkig, dat gent in uiterste r.ood een beroep op haar er onder het lezende Nederlandse publiek zou doen. Gedempt paukengeroffel kon- geen liefhebbers genoeg van korte Verha- digt echter aan dat er ik laat de intri- len te vinden zijn om de uitgave daarvan gerende litterator Homan en het intermez- zakelijk gèzieri bijzonder interessant te zo van het' 'interview met de schrijver maken. De reeks „Meesters der vertel- (waardoor de roman gaat meespelen in MET „De arme Heinrich" heeft Vestdijk zijn trilogie, die hij „Symfonie van Victor Slingeland" noemde, besloten. Al in mijn bespreking van het eerste deel („Het glin sterend pantser") op welk tijdstip van deze musicologisch-samenvattende titel naar ik meen nog geen melding was ge maakt wees ik op het unieke symfo nische karakter van deze romancompositie, niet zozeer op grond van de symmetrische indeling in drie maal tien hoofdstukken, dan wel vanwege de innerlijke structuur: de opbouw, de „doorwerking" der motie ven, de onmiskenbare geledingen van de verschillende „Satzen" ook. Tot in de klein ste bijzonderheden, de schijnbaar vol komen bijkomstige details, zóU men deze gelijkenis met de klassieke symfonie kun nen naspeuren en haar telkens bevestigd zien. Nog in een veel sterkere mate blijkt dat het geval te zijn nu men het werk, uitgegroeid tot een trilogie, in zijn geheel kan overzien (al is er van een „dóórzien" dan nog geen sprake). Vestdijk-zelf heeft in zijn finale „De arme Heinrich" bij mon de van de schrijver S. (die deze roman compositie immers in de ik-vorm te boek stelt) naar Bruckner verwezen en al moet men bij Vestdijk zo'n uitlating natuurljik steeds met. een korrel zout (en toch óók weer niet zonder die korrel) nemen, het is opmerkelijk dat hij daarmee vrij nauw keurig de weg wijst voor een musicolo- gisch-psychologische verkenning van dit fenomenale werk. Ikzelf had, voor ik op deze passage stuitte, eerder aan Berlioz ge dacht, aan diens „Fantastische Symfonie" (scènes uit het leven van een kunstenaar). Maar al speel ik wel met deze vergelijking, ik zou de laatste zijn die wilde beweren dat Vestdijk met deze trilogie programma muziek componeerde. Hoe dan ook, er is nauwelijks in de hedendaagse litteratuur, ook niet de buitenlandse, een roman te noemen, waarin de muzikale bouw op een zo beslissende wijze aan de inhoud mee schrijft, de thema's met evenveel virtuosi teit verweven zij, in het psychologische notenschrift de muziekpartituur zo dicht benaderd wordt en de menselijke motieven zinvoller, tragischer, onontkoombaarder vervlochten zijn. Werd in het eerste deel de .„Leitmelo- die" als het ware geïntroduceerd en de lezer-hoorder met de dirigent Victor Slin geland (V.S. het omgekeerde van S.V. Simon Vestdijk!) in kennis gebracht, kunst" van de uitgeverij J. M. Meulenhoff te Amsterdam lijkt dit te logenstraffen, gezien het feit dat er nog steeds nieuwe delen in werkelijk zeer fraaie banden aan worden toegevoegd. De bloemlezing van Engelse verhalen is minder representa tief dan de meeste der voorgaande selec ties uit de litteratuur van andere taalge bieden. Dat is echt geen nadeel. Samen steller en vertaler Guus Sötemann heeft namelijk zoveel mogelijk zijn persoonlij ke voorkeur gevolgd, waarbij onder meer ruimteproblemen beperkingen oplegden. Men behoeft die niet te delen om te er kennen, dat deze verzameling daardoor zo de roman) nu maar buiten beschouwing complicaties in aantocht zijn. Adri Du prez, die tot dusver als een dubieus en in cidenteel dissonantje klonk, wordt door en kele cellostreken betrokken in iets, dat wel eens een oprechte liefde voor de der matologisch verdachte Slingeland, deze in zijn „onaandoenlijkheid gepantserde diri gent" zou kunnen zijn. Voorlopig overheer sen nog de andere partijen: het milieu van Eva en haar invalide echtgenoot, het berg landschap maestoso, niet arcadisch als Rossini's Tell, maar ongenaakbaar en tot onheil verlokkend. Voorts het koppelings motief, aanzwellend in de schrijver, die iets als een eigen karakter heeft gekregen, zich van de gebondenheid aan zijn jeugd- Natuurlijk moet men veel missen: de ro mantiek van Stevenson, de humor van Stephen Leacock, d'ê penetrante poëzie in het proza van Dylan Thomas, om maar een paar voorbeelden te nemen, maar men kan zich ventueel troosten met de ge dachte dat de werken van deze auteurs en anderen, zoals Graham Greene, Forster, Waugh en Wodehouse, gemakkelijk en meestal ook wel in goedkope edities te krijgen zijn. Belangrijker lijkt de winst van het gevolgde systeem: de kennisma king met auteurs, die men zonder deze kennelijk weloverwogen aanbeveling ener particuliere uitverkiezing door een lief vriendschap voor de dirigent meer en meer wil bevrijden en in een bevestig de liefde tussen Eva en Slingeland een uit komst zou zien. IN HET nERDE BOEK van dit derde hebber wellicht levenslang genegeerd zou .?}iprez 's hebben, zoals Armstrong en Hanley wel licht. De andere namen van het verte genwoordigde elftal zijn: Joseph Conrad, Ruyard Kipling, Saki. Somerset Maugham D. H. Lawrence, Katherine Mansfield, Al- dous Huxley, Richard Hughes en Angus Wilson. De bronnen van de droogte van J. L. Martin Descalzo, uit het Spaans (La Fron tera de Dios) door dr. Jan Peters in het Nederlands overgebracht en uitgegeven door Foreholte te Voorhout, is bekroond met de hoogste en meest begeerde Spaanse litteratuurprijs, de „Premio Eugenio Nadal de Novela" en de vei'taling is gemaakt naar de achtste druk. Wel een bewijs dat het een uitzonderlijk werk is, zowel naar de stijl als naar het gegeven. Het ademt Slingeland nagereisd. Haar liefde voor deze door zijn schubbige huidziekte gete kende man is onmiskenbaar. Slingeland wordt voor haar als de „arme Heinrich" uit het middeleeuwse epos van Hartmann von Aue: hij de melaatse ridder, zij het zich „offerende" meisje, dat haar hartebloed wil geven voor „zijn genezing" (zijn ver lossing uit het isolement). En terwijl de liefdesverhouding tussen Eva en Slinge land haar definitief beslag schijnt te krij gen, terwijl de tijdelijk teruggedrongen huidziekte zich weer in al haar hevigheid gaat openbaren, terwijl Slingeland laat het zijn uit vaderlijk medelijden Adri Duprez kust, breekt de liefde van de schrijver S. voor de Tiroolse Eva, een vrouw van ongewoon formaat, als een brand uit. Is dit het einde van een nu onmo gelijk geworden vriendschap? Elk ogen blik verwacht men die schrille dissonant. Hij blijft in de meesterlijke coda uit. Slin- een sterk rooms-katholieke sfeer, maar het vertoont daarnaast de adel van het alge- geland aanvaardt die liefde, hij wil, hij kan meen-menselijke, dat het kenmerk is van met zijn vriendschap voor de schrijver S ware litteratuur. Er gebeuren wonderen, niet breken. Uit grootmoedigheid? Uit de maar niet het wonder waarop de dorpe lingen van Torre wachten: regen voor het verschroeide land. De natuur herneemt haar loop pas als de menselijke harts tochten zijn uitgewoed, de wonderdoener is vermoord en de oude pastoor, die zo veel diepe wijsheden verkondigt over leden. Het wonder is niet problematisch gesteld. Het is een soeverein ingrijpen van God, dat de verwarring in het ontwrichte warmste gevoelens van zijn gepantserde hart? Uit angst voor een voldongen isole ment? Uit een verheven zijn boven de men selijke troebelen? Vestdijk .aat de interpretatie van zijn slotakkoord aan de lezer-hoorder over. Maar één ding is zeker: er is, in overeen stemming met Vestdijks visie, niets ver anderd, niets opgelost. Er is geen „kathar- sis". Wéér zou de schrijver S. als aan het dorpsleven nog groter maakt. Zelfs de oude einde van het eerste deel kunnen zeggen: „Hij liet mij alleen met zijn lot". Klinkt het slotakkoord niet als een in het mense lijk leven onoplosbare dissonant? Wie deze grandioze trilogie met haar pastoor begeert op zijn sterfbed een won der van Renato, de man die Gods werk tuig is. De problemen in het boek zijn de verschillende reacties van de onderschei den mensen: geloof of ongeloof, liefde of haat, bemoeizucht of onverschilligheid, winzucht of onbaatzuchtigheid. Dat is het zmr,jke veelheid van motieven wil pei- boeiende van dit boek: de menselijke re- len, zou haar moeten her- en herlezen. actie als God op onverklaarbare wijze in- Maar ook zonder dat kan men weten: grijpt in de normale gang van het leven. uier sr)epn xn ii7:pp ppnranmheid oer, Pastoor Macario zegt het zo: „Je ziet het f f1 %1ztèe eenzaamheid een teken van God, als ze tenminste van God lltterU]k onbewogen spelmeester zijn komen. En hier op aarde dienen ze nergens hoogste Spel mak mens en kunst. voor. Dat wil zeggen: ze dienen voor alles: om ons te zeggen dat hij ons niet vergeet. C. J. E. Dinaux Jean Anouilh (staande) omringd door zijn artiesten. Zittend: de generaal (Paul Meurisse) en diens vrouw (Marie José Martel). NA Henry de Montherlant, wiens Don Juan we hier al eerder bespraken, heeft nu ook een andere figuur uit de topklasse der Franse toneelschrijvers in dit Parijse seizoen acte de présence gegeven. Jean Anouilh is eindelijk met zijn „l'Hurluberlu" voor de dag gekomen, nadat hij eerst de spanning extra hoog had opgevoerd. Anouilh had met het Franse gebruik willen breken, dat wil dat de kranten in een voorbespreking de sluier al een paar centimeters oplichten, die het mysterie van een nieuw stuk toch altijd wel omhullen moet. Evenals de cineast Clouzot met zijn laatste film had Anouilh dus alle voor zorgen genomen repetities achter gegrendelde deuren, beloften van geheim houding van de kant van zijn actrices en acteurs, nog wat meer afstand jegens de pers teneinde de vroegere spelregels in ere te herstellen. In die opzet is hij ook vrijwel geslaagd. Er was tevoren alleen maar uitgelekt, dat een generaal, in het nieuwe stuk de hoofdrol speelde en dat het ging over een com plot. Gezien de jongste ervaringen met Franse generaals en derzelver pronun- ciamento's kori die wetenschap de spanning en de nieuwsgierigheid natuurlijk alleen maar met enkele graden verhogen Een anticlimax is op al die toebereidselen niet eens gevolgd. Een getrouwe reconstructie van Frankrijks recente geschiedenis biedt de intrigue van „l'Huluberlu" zeker niet. Een zekere mentaliteit en een zekere atmosfeer, die in de hoge Franse militaire regionen heersen, heeft Jean Anouilh daarentegen feilloos scherp en met alle esprit, waarover hij beschikt, weten te treffen. Er wordt dus veel gelachen en de bons mots knetteren de hele avond als mitrail- leurvuur. Maar Anouilh is geen partijganger en nog minder een fanaticus en aan zijn persiflage, of beter parodie, zal dan ook niemand veel doeltreffende argumenten pro of contra deze of gene stelling kunnen ontlenen. Iedereen krijgt zijn rechtmatig deel van 's schrijvers felle spot, die zonder aanzien des persoons gelost wordt. Jean Anouilh behoort, met zijn vriend en geestverwant Marcel Aymé, eerder tot het type anarchist in hart en nieren, dat alleen op Franse bodem wortel schiet en gedijt. Het pikzwarte kleed van de misantroop, de mensenhater, waarin Anouilh zich de laatste jaren steeds sti-akker hulde, heeft hij nu voor het eerst zo nu en dan toch weer eens afgelegd. „l'Huluberlu" doet in enkele passages zelfs weer denken aan zijn eerste „rose" jeugdwerken, zoals „De reiziger zonder bagage". De hoofdpersoon „Hurluberlu, of de verliefde reactionair" wordt dooi de auteur intussen wèi in een burlesk daglicht geplaatst, want diens denk beelden over Frankrijk „het grote, gewonde rasdier" en zijn belagers, die hij overal ontwaart, alsmede over de eeuwige glorie van het vaderland, zijn nu eenmaal gedëmodeerd. De generaal is tegen iedere vorm van vooruitgang en modernisme. Zijn blik is consequent en onafwendbaar op het verleden ge richt, op de tijd waarin Frankrijk zich „la grande nation" mocht noemen. Hij gelooft daarin heilig. Helaas mist hij ieder spoor van politiek inzicht of mense lijke psychologie om enige verandering in de scheve toestanden te brengen. Maar ook dat gebrek is hij zich niet bewust. Met zijn dorpsgenoten, de pastoor, de landheer en de dokter, smeedt de generaal een nieuw plan om Frankrijk van de ondergang te redden. Het komplotteren zit hem trouwens een beetje in het bloed, want deze kundige militair, die eens Frankrijks jongste generaal was, werd op zijn zevenentwintigste jaar al uit de dienst verwijderd wegens een eerste conspiratie. Zijn nieuwe poging de staat in Parijs omver te stoten, zakt overigens al voor de aanloop roemloos in elkaar: terwijl het hele dorp zich om de samenzweerders vermaakt, wordt de generaal door zijn trawanten in de steek gelaten. En de man, die zichzelf al op de troon van Frankrijks voormalige koningen zag zitten, ziet zelfs geen kans zijn gezag in de eigen familiekring te handhaven. Zijn aanbiddelijke vrouw laat hem tenslotte begrijpen, dat ze een andere, jongere man prefereert Een martiale kwiebus, een politieke amateur, een Don Quichote, een ridder van de droevige figuur zeker, maar toch ook een man, die althans nog èrgens in gelooft, die op zijn manier een idealist genoemd zou mogen worden en die in zijn simplistische levensbeschouwing in elk geval niet corrupt is. Er behoeft dan ook nauwelijks twijfel over te bestaan, dat deze onfortuinlijke vechter tegen de windmolens van zijn tijd, op de volle sympathie van de schrijd ver zelf aanspraak mag maken. Op zoveel sympathie zelfs, dat er voor het eerst sinds de laatste jaren, waarin „Bitos" en „Ornifle" werden geschreven, weer wat erbarmen, geamuseerd mededogen, kortom een ondertoon van enige menselijkheid in een st.uk van Anouilh meeklinkt. Die toon geeft aan de stort vloed van venijnige boutades tegen „tout Paris" en de geestelijkheid, het leger, de grote pers, de progressieven, het avantgardetonccl en wat niet al tevens een minder „nihilistisch" accent. Daarom is „l'Hurluberlu" meer dan een virtuoze karikatuur van een actuele Franse verschijning: de conspirerende generaal. Het stuk lijkt bovendien een nieuwe wending ln het oeuvre van Frankrijks grootste levende dramaturg in te lulden: na alle „pièces noires" en „pièces grincheuses" is een terugweg naar het „rose" begin van Anouilhs jeugd misschien wel ingeslagen. Frank Onnen HET NEDERLANDS INSTITUUT IN PARIJS HEEFT ONLANGS MET gj DE GEWAARDEERDE MEDEWERKING VAN TAL VAN FRANSE EN HOLLANDSE MUSEUMS EN PARTICULIEREN, EEN NIEUWE j| EXPOSITIE GEOPEND, DIE NIET MINDER BELANGSTELLING VERDIENT DAN DE VORIGE TENTOONSTELLINGEN (ETSEN VAN REMBRANDT, GRAVURES UIT DE ZEVENTIENDE EEUW EN jgf WERKEN VAN BREITNER) OP DEZE PLAATS. AMBASSADEUR J. W. g BEYEN HEEFT DE EXPOSITIE GEOPEND. DIE OP 14 MAART NAAR g HET AMSTERDAMSE RIJKSMUSEUM WORDT OVERGEBRACHT, m (Van onze correspondent in Parijs) DITKEER werd de Franse koning Lodewijk-Napoleon, broer des keizers, in het centrum van de belangstelling geplaatst om „het Holland van zijn tijd" (1795-1813) door middel van schilderijen, tekeningen, etsen, sculptures, kleding stukken, meubelen, andere voorwerpen en talrijke documenten op te roepen. In de keuze van de schilderijen herkent men de fijne neus en de gelukkige hand van de president van het Nederlands Instituut, de heer Frits Lugt, die een fraai landschap van Saint-Cloud van de Nederlander Kleyn, een onbekend portret door Prudhon van koningin Hortense (van wie ook zelfgeschilderde miniaturen aanwezig zijn, die van duidelijk talent getuigen) en nog vele andere doeken heeft weten te bemachtigen, die ook buiten het speciale onder werp om zeker de moeite van een bezichtiging ten volle lonen. De opzet van de tentoonstelling is niettemin vooral wel een periode tot leven te roepen, waarvoor men zich in Frankrijk tot dusver nooit bijzonder warm wist te maken, maar die voor Nederland van historisch belang is geweest. De taak van Louis-Napoleon, die zijn grote broer in Nederland vertegen woordigen moest, was zeker niet gemakkelijk. Gezegd mag echter worden, dat hij een bijzonder delicate opdracht heeft vervuld met veel begrip en psycho logie, zodat zijn verblijf op de Nederlandse troon meer positieve dan negatieve sporen heeft nagelaten. Zozeer poogde hij zelfs het Nederlands belang te dienen, dat hij in 1810, na vier jaren, al door zijn keizerlijke broer, in wiens geest alleen de glorie van Frankrijk gold, uit het Haarlemse Paviljoen naar zijn vaderland werd teruggeroepen. Nederland werd in dat jaar bij Frankrijk ingelijfd. Lodewijk-Napoleon was een menselijke, zij het ook ietwat wispelturige vorst. Hij begon al spoedig de Hollanders te waarderen en hij toonde inzicht voor de levensgevaarlijke dreiging, die de blokkade voor dit volk van zeevaarders en handelslieden inhield, zodat hij niet aarzelde de instructies uit Parijs zo nodig met voeten te treden. Ook in het binnenlandse bestuur nam hij vruchtbare maatregelen, zoals de instelling van een nationale munt, de afschaffing van het gildenwegen, de grondvesting van het Rijksmuseum en van de Academie van Wetenschappen en de organisatie van industriële tentoonstellingen. Van een aantal dezer activiteiten van de Franse koning in Nederland vindt men op de tentoonstelling de picturale, maar ook de pittoreske neerslagen. Zo is er een brief van de vorst aan zijn broer met een klemmend verzoek om wat royalere financiële bijstand. Naast die koninklijke bedelbrief liggen de salarisstaten van hovelingen, musici en andere leden van de hofhouding. De chef van het personeel heeft aan die rekening een soort puntenlijst voor goed en slecht gedrag van de hovelingen toegevoegd en daarop kan men lezen wie wel en wie geen Frans spraken, of zich tijdens de dienst met de nodgie vlijt en beleefd heid wisten te gedragen. Die vlijt en die beleefdheid legde de koning intussen persoonlijk aan de dag, door zich in te spannen de taal zijner beschermelingen, het Nederlands, meester te worden. ONZE GENERATIE heeft eveneens het twijfelachtig voorrecht gekend door H§ een vreemde mogendheid bezet te zijn geweest en bestuurd te worden. In ver- gelijking met de Duitse Gauleiters en andere zetbazen steekt stadhouder Louis- Napoleon wel zeer gunstig af. De Nederlanders, die bereid waren het onver- mijdelijke tijdelijk te aanvaarden door met de Franse autoriteiten in deze tijd samen te werken, zijn dan ook na afloop nooit als „collaborateurs" gebrand- merkt. Na het geforceerde vertrek van Lodewijk-Napoleon kon een groot- scheepse „zuivering" achterwege blijven. Aan de menselijke kwaliteiten van de Franse koning, waaraan zijn doorgaans goede betrekkingen met de Hol- landers waren toe te schrijven, heeft het Nederlands Instituut nu uit naam van het nageslacht van zijn „beschermelingen" een objectief en instructief eer- betoon willen brengen. 5= Louis Napoleon, een portret door Ch. H. Hodges (1809).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 18