IETS OVER CULTUURBELEID ZIN EN WEZEN VAN DE PROVINCIALE CULTUURBEVORDERING VIJF JAREN CULTURELE RAAD NOORDHOLLAND Programma vijfde Culturele Dag Noordholland 9 door Dr, M. J. Prinsen Hoe in Edam een vreemde vrijer snood is omgebracht WOENSDAG 1 APRIL 1959 HET IS VERRE van eenvoudig om binnen een zo klein bestek als mij hier kan worden toegemeten, mijn persoon lijke visie te geven op het gebied van cultuur of cultuurpolitiek, hetzij voor ons gewest, hetzij wat betreft de provincie. Daarover zou een boek zijn te schrijven, naast al wat over de cultuurproblemen in wetenschappelijke en populaire ge schriften reeds werd geschreven, met daarbij preadviezen over het geestesmerk en de toekomst van de Nederlandse cul tuur en over de crisis der cultuur. Ik zal mij hier tot het summier aanduiden van enkele overdenkingen moeten beperken. Het is tekenend voor de grote geest, die prof. dr. G. van der Leeuw was, dat hij de kunst verstond, de oplossing van ingewik kelde problemen binnen een eenvoudig raam te stellen. Uitgaande van de op zich zelf zo simpele, maar toch ook weer zo inhoudrijke gedachte, dat cultuur datgene is, wat de mens van het dier onderscheidt, merkte hij op: „Kunst en wetenschap zijn zeer hoge cultuurgoederen, maar zij zijn in wezen niets anders dan landbouw, handel en nijverheid". Op elk dezer terreinen poogt de mens de hem gegeven wereld om te zetten in zijn eigen wereld, te voorzien van zijn eigen stempel in het grote proces van oirbaarmaking der natuur, en aldus zich boven zijn omgeving en de niet-men- selijke wezens te verheffen. Met dit uit gangspunt wordt principieel aanvaard, dat cultuur overheidszaak is en daarmede ver worpen het standpunt van hen, die van oordeel zijn, dat rechtstreekse bemoeienis met uitingen van cultuur en kunst eigenlijk alleen in een totalitaire staatsopvatting zou passen. Men begrijpe mij wel, ook naar mijn oordeel kan de staat, zelf een cultuur goed, nimmer de cultuur beheersen. De strijd tussen beide opvattingen wordt in felheid gestreden, maar in een land als het onze ligt de feitelijke toepassing bij beide uitgangspunten niet ver uiteen. In het land van Erasmus en Hugo de Groot zal men steeds bereid blijven de vrije ontplooiing van de individuele kunstuitingen volledig recht te doen. Maar de staat is de ordening van het leven der cultuurmensen en draagt uit dien hoofde een eigen oorspronkelijke verantwoordelijkheid. Discriminatie is voorts onvermijdelijk, zodra van de zijde der dienaren van de cultuur een beroep op de overheid wordt gedaan. Het eigen crea tief vermogen van de kunstenaar zal door de overheid noch afgedamd, noch zonder de wil en medewerking van het scheppend genie gewekt kunnen worden. In die zin blijft de oorsprong van alle cultuur bij het individu. Maar zo de cultuur om te gedijen de beschutting van de overheid behoeft, zal niet te vermijden zijn, dat de overheid de cultuurontwikkeling mede beïnvloedt. Men ontwijkt de waarheid en de werkelijkheid, indien uit vrees voor dirigisme het tegen deel wordt volgehouden. De overheid, die weigert aan bepaalde uitingen van cultuur de noodzakelijke financiële medewerking te verlenen, laat daardoor deze, misschien ook wel wat exotische planten, verdorren en verkwijnen. Besnoeiend en besproeiend Commissaris der Koningin in de provincie Noordholland rondgaande in de plantentuin der cultuur heeft de overheid op de groei, men mag daarbij treuren of juichen, een forse greep. WIJ ZIJN hiermede echter nog slechts in het voorportaal; wij schudden alleen enige belemmerende bagage van ons af en bepaalden, aansluitend bij prof. Van der Leeuw ,ons uitgangspunt. De vraag rijst terstond: langs welke banen zal het cul tuurbeleid, aan welk woord ik voorkeur geef boven cultuurpolitiek, zich moeten be_ wegen? Het aangeduide uitgangspunt sluit uiteraard allerminst in noch enerzijds een onbeperkte vrijbrief tot inmenging, noch anderzijds financiële steun aan elke uiting van cultuur. Allerwege wordt gevraagd naar duide lijke richtlijnen in het cultuurbeleid. De overheid beschikt niet onbegrensd over middelen om aan de verschillende facetten van de cultuur gelden te doen toevloeien. Ik vermijd opzettelijk het woord subsidië ren. Er is bij het uitgangspunt., dat wij kozen, niet sprake van gunstbetoon, maar van het overdragen van overheidsgelden aan instellingen, die voor de overheid de zorg voor de verschillende vormen van cul tuur behartigen. De vraag dringt zich dan op: is er een maatstaf om naar de ver delende rechtvaardigheid de toedeling zo danig te doen geschieden, dat de verschil lende cultuurgoederen tot hun recht komen? Prof. mr. J. A. Diepenhorst merkt bij een aan dit onderwerp gewijde be schouwing terecht op: „De cultuurwaar dering drijft de geesten uiteen". Hij stelt naast elkaar de christelijke en de humanis tische cultuurwaardering. Is reeds op grond van de geestelijke instelling door een prin cipieel verschillend uitgangspunt, een voor ieder geldende maatstaf ondenkbaar, de verschillende cultuurgoederen zijn ook on derling in hun waarde onvergelijkbaar. Bij beschouwing van de verschillende bedra gen die door het rijk, de provinciën en de gemeenten de laatste jaren zijn uitgegaan voor diverse takken van „kunst en cultuur" (is kunst geen cultuur?), zoekt men tever geefs naar een principiële maatstaf voor het bepalen van de verhouding tussen die bedragen. De willekeur van de betrokken cijfers rechtvaardigt dan ook het oordeel, dat noch voor de verdeling tussen rijk, pro vincie en gemeente, noch voor de toedeling over de verschillende cultuurgoederen een redelijke grondslag valt aan te wijzen. Men zou zoeken naar de kwadratuur van de cirkel. Is het dan alles slechts willekeur? Zou den wij met een schone lei beginnen, dan zou inderdaad tot op zekere hoogte wille keur onvermijdelijk zijn. In het verleden ligt echter ook hier het heden. Voor een belangrijk deel zijn de bedragen, welke de overheid voor de cultuur beschikbaar kan stellen, door in het verleden genomen be slissingen gebonden. Daarin is in vele ge vallen mede enige maatstaf te vinden voor de bedragen, die voor te stimuleren nieuwe activiteiten kunnen worden uitgetrokken. IK MEENDE uitdrukkelijk te moeten toelichten, waarom aan beschouwingen over cultuurbeleid onvermijdelijk een zekere vaagheid eigen zal zijn en de aan drang tot het geven van een duidelijk richtsnoer een onredelijk verlangen insluit. Een scherpe afbakening in cijfers van de zorg, welke hierbij aan rijk, provincie en gemeente toevalt, noch een verdeling der beschikbare middelen over de afzonderlijke cultuurgoederen mag worden verwacht. Wel kan daarin, zoals op velerlei plaats reeds geschiedde, de aard van de provin ciale activiteit worden toegelicht. Voor de provincie zal een taak bestaan voor zover er sprake is van culturele zorg, die niet uitsluitend zuiver gemeentelijk gelocali- seerd is, noch hoofdzakelijk meer algemeen landelijk georiënteerd is. Naast het behoud van waardevol cultuurleven uit het ver leden zal naar het activeren en stimuleren van nieuwe verschijningsvormen moeten worden gestreefd. Ik heb reeds te zeer de grenzen van een inleidend woord over schreden om daarop hier nog nader te kun nen ingaan. DE CULTURELE RAAD Noordholland komt uit zijn aard slechts weinig in de openbaarheid, en wanneer dat gebeurt dan is dat alleen met een enkel facet van het werk. Daarvan zijn voorbeelden: de Culturele Dag Noordholland, waarover elders op deze bladzijden is geschreven; publikaties over een plan dat door de raad werd opgesteld; of een tournee van een expositie door de provincie, die door de raad werd voorbereid. De meeste bekendheid nog heeft de raad verworven door zijn tijd schrift met de naam „Noordholland" waarmee een van de doelstellingen wordt ge diend: het bü de bevolking van deze provincie levend maken en houden van die dingen die essentieel zijn voor het samenleven in de gewestelijke band. Het blad wil belangstelling wekken voor de ingrijpende veranderingen die zich in het beeld met grote snelheid voltrekken, waarvoor de bevolking van nu de verantwoordelijkheid draagt, wanneer zij het heft overgeeft aan de volgende generaties. De Culturele Raad Noordholland is in 1954 opgericht, nadat velen reeds jarenlang een aantal verlangens hadden geuit ten aanzien van het culturele leven in dorp en stad, in streek en gewest; vragen die ieder overal kan opvangen. Sommige daarvan houden verband met de grote problemen waarvoor de karakterveranderingen door industrialisatie en verstedelijking ons stel len bij andere valt de nadruk op de be steding van de nog niet zo lang vrij ge komen tijd voor ontspanning en recreatie na de inspanningen van het arbeidsproces. De lijst van verlangens zou onuitputtelijk zijn, wanneer wij ze alle zouden vermelden. Willekeurig gekozen zijn deze: hoe kan het verenigingsleven de juiste accommodatie verwerven voor bijeenkomsten en repe tities; is het mogelijk dat ook zij die in de dorpen en kleine steden wonen, hun deel krijgen van goede concerten en van voor stellingen door het beroepstoneel; hoe kun nen de hoge uitgaven voor nieuwe instru menten door of voor een fanfare of har monie worden opgebracht; hoe kan de be langstelling voor de heemschutgedachte bij de nieuwe generatie worden vergroot; hoe kan ook de jeugd in de dorpen de muzi kale vorming krijgen die in de grotere steden reeds enige tijd mogelijk is? Talloze besturen, comités en stichtingen, plaatselijk, provinciaal en landelijk, in de particuliere sector, maar ook in die van de overheid, houden zich hiermee bezig. Niemand kan het laten plannen t,e maken! En sinds 1954 is er ook de gewestelijke culturele raad. Temidden van alle andere heeft de cul turele raad zich tot taak gesteld hulp te verlenen bij het verwezenlijken van de uit eenlopende plannen, door te adviseren, te coördineren en te stimuleren (subsidiëren kan de raad niet, zelf voor een belangrijk deel afhankelijk van overheidsbijdragen om te kunnen werken). Temidden van alle andere corporaties, want de raad tast on der geen voorwaarde ook maar één in zijn zelfstandigheid aan. In grote trekken is de werkwijze deze: het tot besprekingen bijeenbrengen van alle betrokken instanties en organisaties, om een onderwerp van alle kanten te be lichten, zodat de conclusies houvast geven voor hen die ermee in de praktijk gecon fronteerd worden. Voor het verzamelen van de gegevens voor de besprekingen en Maesdammerhof in Bergen, de zetel van de Culturele Raad Noordholland. het uitwerken van de conclusies heeft de raad een bureau ingericht en een consulent benoemd. DE RAAD, in zijn geheel bestaande uit een dertig leden, komt voltallig slechts enkele malen per jaar bijeen. Frequenter tenminste eenmaal per maand zijn de vergaderingen van het bestuur, uit leden van de raad benoemd. Bij de benoeming tot lid van de raad zijn drie principes leidraad: een spreiding door de provincie van de woonplaats der leden; een verscheidenheid bij hen naar de levensbeschouwingen; en een zekere mate van vertegenwoordiging in de raad van de verschillende verschijningsvormen in kunst en culturele activiteit (toneel, muziek, dans, litteratuur, studie van regionale his torie enz.). De leden worden persoonlek benoemd, niet als vertegenwoordiger van de een of andere richting of stroming. Slechts twee leden worden niet door de raad zelf be noemd, maar aangewezen door het college van Gedeputeerde Staten van Noordhol land. Verder is er in zeker opzicht sprake van een vertegenwoordiging van de af deling Noordholland der Vereniging van Nederlandse gemeenten en van de Vereni ging van Noordhollandse waterschappen. De raad benoemt op de verschillende terreinen, waarin het culturele leven zich manifesteert, secties en commissies. Zo zijn er secties voor toneel en voor de plaatselijke gemeenschappen, een commis sie voor tentoonstellingen en een studie commissie voor de muziek. De leden van de secties en commissies zijn deels leden van de raad, maar daarbij zijn nu ook, in tegenstelling tot in de raad zelf, vertegen woordigers van in de provincie werkende organisaties. In de sectie toneel bijvoor beeld hebben zitting vertegenwoordigers van Natu en WKA. naast representanten van het beroepstoneel, van de uitkoop organisaties (kunstkringen) en van de pro vinciale pers. DEZE ZORGVULDIG opgebouwde or ganisatie dient om, zoals de statuten van de stichting het opzettelijk heel ruim zeg gen: „mede te werken aan de bevordering van het culturele leven in de ruimste zin des woords in deze provincie". Daaronder valt: het bevorderen van de cultuur in de provincie, alsmede van het deel hebben daaraan in de ruimste zin des woords door de bevolking van dit gewest; het activeren en coördineren van dat gene wat in de provincie op cultureel ge bied leeft met behoud van de zelfstandig heid van de op dit terrein werkzame or ganisaties; het stimuleren van het gewestelijk be sef, mede door de bevordering ener ge makkelijk verstaanbare geschiedschrijving over dit gewest: het bevorderen van contact tussen cul tuurdragers in alle schakeringen en de be volking als geheel; het onderhouden van contact met in andere provincies op dezelfde grondslag werkzame instellingen, teneinde te komen tot onderlinge uitwisseling van gegevens en bespreking van Gemeenschappelijke en anderssoortige problematiek. SLECHTS INDIEN met ieders instem ming de raad tot eigen activiteit komt, zal naar buiten iets van de stichting te be speuren zijn. Vermoedelijk zal de raad steeds trachten deze activiteit spoedig on der te brengen in een afzonderlijke organi satievorm, om dan zelf weer te kunnen terugtreden op zijn primaire functie: die van beraad e overleg. Kennisnemen van het culturele leven, documentatie en bestudering zijn de hoofd zaken waarmee de raad zich bezig houdt, daarin bijgestaan door het bureau en de consulent. ER IS EEN ruime mate van discussie mogelijk over doel en wezen van een ge westelijke culturele raad. Over vele vraag punten heeft de raad na ampele bespre kingen een houding bepaald, daarmee ech ter niet steeds ieder overtuigend, omdat altijd sprake is van een keuze, die af hankelijk is van waar de accenten gelegd worden. Men stelt vaak de vraag, of het in een „westelijke" provincie als Noordholland 7,in heeft een gewestelijke binding te zoe ken. Zulk een binding in Friesland of Lim burg, met hun sterke karakteristieken, acht vrijwel ieder buiten kijf. De vraag krijgt voeding, wanneer wij een tegenstel ling maken tussen „Het westen en overig Nederland". Op het westen van ons land heeft eeuwenlang het nationale zwaarte punt gerust. Bovendien zou tegen de cul- In de Zaanstreek-^de Ncrordhollandse t polders en de Zuiderzeedorpen leeft het verVedeh-moor^Xn talloze pronkstukken van architectonisch kunnen. Minder algemeen bekend, maar alleszins de moeite waard is ook dit sierlijke houten woonhuisje uit de achttiende eeuw, in bodewijk XVI-stijl, dat. in de Zuider hoofdstraat in Krommenie te vinden is. turele raad in deze provincie pleiten, dat Noordholland pas is ontstaan in 1840 na een administratieve maatregel, waarbij het gewest Holland uiteenviel in twee delen. Het zou „romantisch" zijn de gewestelijke eigen-aardigheden van Noordholland te willen onderhouden en bewaren. Uit de manier waarop wij dit schrijven blijkt reeds dat wij deze mening niet aan hangen. Bovendien is zeer duidelijk ge bleken dat er ook voor deze provincie praktische argumenten zijn vertrouwen te hebben in de ontwikkeling van deze stich ting ontwikkeling, want na vijf jaren is de raad nog pas aan het begin. Plaatselijk heeft men behoefte aan steun en advies getoond; landelijk is het onmogelijk alle schakeringen, die men juist op het cultu rele vlak niet mag wegnemen, in de be schouwingen het volle recht te geven; in het verband van een provincie kan men veel, en vaak ook juist van voldoende af stand, overzien en in een zekere rangorde plaatsen. Ook in Noordholland beschouwt zich de raad derhalve als een gewenste schakel tussen wat plaatselijk heel con creet gebeurt en het landelijke niveau. Zij die het initiatief namen tot de op richting van de raad hebben steeds voor ogen gehad het zoeken naar vormen van samenwerking tussen het culturele leven in de bijeengelegen plaatsen. Vandaar dat een van de eerste opdrachten die aan de Sociografische werkgemeenschap van de Amsterdamse universiteit gegeven werden, luidde het onderzoek naar de centrumfunc tie in culturele zin van een aantal regionale centra in Noordholland, een studie die aansloot bij het onderzoek naar de cultu rele situatie van een zestal Noordhollandse gemeenten. Beide rapporten werden ge publiceerd in de reeks van Mededelingen van het Prins Bernhard Fonds. Men moge het niet altijd eens zijn met de weg die de Culturele Raad Noordhol land gekozen heeft om tot het bereiken of benaderen van de doelstellingen te komen, vier jaarverslagen getuigen van een voort gang die de raad vertrouwen geeft en die in steeds ruimer kring waardering onder vindt. Mr. II. van Ree MORGEN zal in ons gewest weer de jaarlijkse Culturele Dag Noordholland de vijfde in successie gehouden worden. Hel feestelijk gebeuren zal zich ditmaal afspelen in Haarlem en Zand- voort. Om tien uur 's morgens worden de deelnemers in hotel Bouwes in de badplaats ontvangen door burgemeester mr. H. M. van F enema. De Commissaris der Koningin, dr. M. J. Prinsen, zal ver volgens de Culturele Dag 1959 openen met een toespraak, waarna mr. A. F. Kamp, oud-voorzitter van de Culturele Raad Noordholland, in een causerie zijn visie zal geven over de gecompliceerde maar boeiende relatie tussen „Kunst, kunstenaar en publiek" een onder werp dat door de spreker zelf geken schetst wordt als „een glibberig vraag teken, dat niettemin een der parels vormt in de vergulde kroon van het gewestelijke culturele hoofd". De ochtendbijeenkomst wordt verder opgeluisterd met enkele muzikale inter mezzi door de pianist Willem Hielkema en de bas-bariton Leo Rommerts, mede werkers van de stichting Het School- concert, die de congressisten hun visie zullen geven op het fenomeen der mo derne jazzmuziek onder het motto „De bronnen van de jazz". Na de lunch in Bouwes vertrekt het talrijke gezelschap in bussen naar Haarlem voor het bijwonen van een voorstelling door het Scapino-ballet in de Gemeentelijke Concertzaal. Het bal let zal vier werken uitvoeren: „De ver jaardag van de Infante" van Jan Rebel op muziek van Jules Massenet, „Kleur verschil" naar een idee en op tekst van Adriaan Morriën, op muziek van Hans Osieck en gezet door Karei Poons, „Het gipsbeen" een der bekroonde ver halen uit de door Scapino voor kinderen tot veertien jaar uitgeschreven scena riowedstrijd van Thora Justesen, in de choreografie van Karei Poons en op muziek van Coby Lankester, en een bal letje op motieven uit de volksmuziek, in de zetting van Lucas Hoving. De deelnemers aan de Culturele Dag Noordholland men verwacht er en kele honderden zullen dus op aller aangenaamste wijze geconfronteerd worden met enkele aspecten en uitingen der hedendaagse gewestelijke cultuur. Deze jaarlijkse culturele dagen worden georganiseerd door de Culturele Raad Noordholland, over welks doel en stre ven men elders op deze beide pagina's meer verneemt. SOMS zit het gewoon in de lucht een idee, gedachte of vaag plan en dan grijpen ineens gelijktijdig tal van handen er naar. Zo ongeveer was het omstreeks 1953, ja, zelfs al vroeger, met de voorzichtig uit gesproken wens in bestuurscolleges en an dere gesprekscentra, gemeenschappelijk te komen tot het stimuleren van het geweste lijk besef.... in Noordholland. Helemaal nieuw ums het denkbeeld in zijn algemeen heid nu ook weer niet, want Friesland, Limburg en andere provincies gingen al voor. Er bleek een zekere beschroomdheid bij de Noordhollanders, een ongewoon trekje, dat overigens incidenteel geenszins misstaat. Geen wonder echter, dat hier menigeen even aan gedachte en streven moest wennen. Wat zegt ons, boven of be neden het IJ, gemeenlijk de provincie Wat doét ons haar historie? Wanneer voelen wij ons gegrepen door haar toe komst? Waar in ons herbergen wij de liefde voor dit gewest, in dezelfde be wogenheid als voor Vaderland en eigen huis, voor geboortegrond en woonplaats, voor dag^J,y)c.seK arbeid en liefhebberij.? NEEM het geografisch beeld, dat al ter stond de vefdëeldhëïd demonstreert. Hier dan wel geen symbolisch oost-west-gordijn, naar het volksgeloof wil niettemin van ijzer, doch een brede strook vertrouwd water, het Noordzeekanaal, ondanks de tunnel nog wel een zekere scheiding mar kerend. Er is de geijkte tegenstelling tussen de roezige stad en de bedachtzame stilte van het platteland. Bij ons evenwel kun nen wij het contrast accentueren door eer biedig de hoofdstad des lands te ver melden en in één adem te noemen het liefelij' 3 Katwoude, gemeente van nog geen kwart duizend zielen. Bezie de drif tige Zaanstreek, aan pluimende schoor stenen van verre kenbaar, de IJmond met de rode „vuren aan zee" tegen de nachte lijke hemel, en sla dan gade de gezapige gang van het agrarisch bedrijf, dat on danks modernisering of tempo-versnelling, tot zijn zegen de telgang der jaargetijden nog waarlijk beleeft. Voor wie het ziet, liggen elders andere contrasten: de oude gemeenschappen, als West-Friesland en Waterland, naast de eens door mensen hand gevonnde bejaarde droogmakerijen en de Wieringermeer, naar hetzelfde pa troon, doch wezenlijk nieuw. Tenslotte het moeilijk te definiëren Gooi, vanwaar dage lijks de stem in iedere Nederlandse familie kan klinken, tevens beschut woonoord voor de vanouds ingezetenen en de vermoeide hoofdstedelijke werkers. BOEIENDE rijkdom in verscheidenheid aan velen dierbaar, doch verre van een eenheid. Geen zelfverzekerdheid dus bij hen, die de organisatie in het leven riepen, waarin en waarmede bedachtzaam moet worden getracht Noordholland anders tot ons te doen spreken dan alléén als aard rijkskundige bepaaldheid. Wij mogen gerust de bewoners van ver scheidene andere provincies benijden om wat hen onuitgesproken in elke ontmoeting omzweeft aan gewestelijke afkomst, ae gemakkelijke herkenning aan spraak en menig gebaar, de bijna gelovige bekend heid met historie en afstamming. Er kan bezwaarlijk sprake zijn van concurrentie tussen het aangeborene en het georgani seerde, zolang bij beide de zin tot heldere bewustwording van het verleden en de wil tot weten over de toekomst samentreffen in de daad van heden. Of, kort gezegd, in vandaag gangbare termen: het spoor terug, de weg vooruit, de plaats waarop wij staan. VIERMAAL reeds sinds 1954 was er een terreinverkenning in de vorm van een Culturele Dag Noordholland, tweemaal te Bergen en voorts in Hilversum en Den Helder. De eerste keer viel er aanvankelijk nog enige verwondering te bespeuren, dat de opzet slaagde. Eenheid laat zich wel niet per verordening afkondigen, doch alle keren werden de bezoekers getroffen door verrassingsmomenten: in de discussie over algemeen erkende, doch vaak te vaag ge houden waarden, in de toewijding aan me nige amateur-prestatie van typisch regio nale allure, in een toch groeiende stem ming van verbondenheid. Naast deze open lijke manifestaties staat als noodzaak en grondslag, de systematische arbeid: docu mentatie en bibliotheekvorming, cultureel- sociologisch onderzoek, dat zich als een olievlek is gaan uitbreiden. Na de aanvankelijke aanloop in het ver borgene worden nu deze en andere werk zaamheden verricht door of in samen- wei-king met de Culturele Raad Noord holland, sinds december 1954 gevestigd te Bergen. Hoezeer oorsprong en vorm zijn terug te brengen tot het particulier initia tief weinig ware mogelijk geweest zon der de ondervonden krachtige belangstel ling en financiële hulpvaardigheid van rijks- en provinciale overheid, de gebleken sympathie van vele gemeentebesturen, de steun van de pers en haar geïnteresseerde redacteuren. TER GELEGENHEID van elke Culturele Dag geeft de Culturele Raad een klein boekje uit; behalve het min of meer „be redeneerde" programma, de reis-route en dag-orde pleegt het bijzonderheden te be vatten over de plaats waar men samen komt. Het is een kleurig ééndagsvliegje, waarnaast het maandblad „Noordholland" (abonnementsprijs slechts 7,50 per jaar) als een. toch elegante, kolos afsteekt. Dat periodiek is nu in zijn derde jaargang. Onze provincie heeft méér van dit soort bladen gekend: tien jaar lang verscheen „De Speelwagen" voor „Hollands Noorder kwartier". Van 1946 tot 1951 bezat de Zaanstreek het historische tijdschrift „De Zaende". In zekere zin is „Noordholland" een voortzetting van „De Speelwagen"; de wakkere redactie van laatstgenoemd blad ging er geheel mee akkoord dat „Noord holland", thans voor het gehele gewest, haar taak voortzette. De vijfde Culturele Dag wordt op 2 april te Zand voort als lustrum in bescheiden feestelijkheid gehouden. Het programma van de dag vindt de lezer elders, doch hij moge het zien tegen de achtergrond van het gehele werk dat de Culturele Raad Noordholland geleidelijk aan tot stand bracht en hartelijk hoopt in de komende vijf jaar uit te breiden en te verdiepen. Mr. A. F. KAMP, lid Culturele Raad Noordholland (voorzitter 1954—1957) Vroeger had een jongeman zich soms met hand en tand te verdedigen om zijn Dulcinea het hof te kunnen maken en liep het op vechtpartijen of plagerijen uit, die lang niet altijd goed eindigden. Zo heeft zich in Edam in 1787 een droevige geschiedenis afgespeeld rond een mr. Rei- nier Opperdoes uit Hoorn, die zijn pogin gen om naar een Edamse juffrouw te vrijen, met de dood heeft moeten beko pen. Deze Reinier was een zoon van Ni- colaas Opperdoes, Lid van Gecommitteer de Raden van West-Vriesland en het Noor der Quartier en van Margaretha Hinlopen. Hij was „luttele 31 jaren oud en verloofd met een joffer van aanzienlijken Edam- schen huize. Zulks had de nijd of de ja- loezy van hare jonge stadtgenooten in die mate opgewekt, dat er een boosaardig op zet gesmeed werd om hem uit den weg te ruimen". Opperdoes was gewoon, wan neer hij 's avonds van het huis van zijn beminde naar de herberg terugkeerde, „af te gaan op het licht van een lantaarn, die op den hoek der gracht stond, welke hij langs kwam. Men verzette de lantaarn paal en de uitslag hiervan was, gelijk de misdadige bedrijvers verwacht hadden, dat de ongelukkige minnar, zich op die be- driegelijke baken richtende, in 't water viel en jammerlijk verdronk. Deze pastorale aanblik bood Edam in de achttiende en negentiende eeuw (staal gravure van Umbach naar een tekening van Rohbock). Het lijkt een lieflijk oord van pais en vree, maar de schijn bedriegt soms

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 9