IETS OVER CULTUURBELEID
ZIN EN WEZEN VAN DE PROVINCIALE
CULTUURBEVORDERING
VIJF JAREN CULTURELE
RAAD NOORDHOLLAND
Programma vijfde Culturele
Dag Noordholland
9
door Dr, M. J. Prinsen
Hoe in Edam een vreemde
vrijer snood is omgebracht
WOENSDAG 1 APRIL 1959
HET IS VERRE van eenvoudig om
binnen een zo klein bestek als mij hier
kan worden toegemeten, mijn persoon
lijke visie te geven op het gebied van
cultuur of cultuurpolitiek, hetzij voor ons
gewest, hetzij wat betreft de provincie.
Daarover zou een boek zijn te schrijven,
naast al wat over de cultuurproblemen
in wetenschappelijke en populaire ge
schriften reeds werd geschreven, met
daarbij preadviezen over het geestesmerk
en de toekomst van de Nederlandse cul
tuur en over de crisis der cultuur. Ik zal
mij hier tot het summier aanduiden van
enkele overdenkingen moeten beperken.
Het is tekenend voor de grote geest, die
prof. dr. G. van der Leeuw was, dat hij de
kunst verstond, de oplossing van ingewik
kelde problemen binnen een eenvoudig
raam te stellen. Uitgaande van de op zich
zelf zo simpele, maar toch ook weer zo
inhoudrijke gedachte, dat cultuur datgene
is, wat de mens van het dier onderscheidt,
merkte hij op: „Kunst en wetenschap zijn
zeer hoge cultuurgoederen, maar zij zijn in
wezen niets anders dan landbouw, handel
en nijverheid". Op elk dezer terreinen
poogt de mens de hem gegeven wereld om
te zetten in zijn eigen wereld, te voorzien
van zijn eigen stempel in het grote proces
van oirbaarmaking der natuur, en aldus
zich boven zijn omgeving en de niet-men-
selijke wezens te verheffen. Met dit uit
gangspunt wordt principieel aanvaard, dat
cultuur overheidszaak is en daarmede ver
worpen het standpunt van hen, die van
oordeel zijn, dat rechtstreekse bemoeienis
met uitingen van cultuur en kunst eigenlijk
alleen in een totalitaire staatsopvatting zou
passen. Men begrijpe mij wel, ook naar
mijn oordeel kan de staat, zelf een cultuur
goed, nimmer de cultuur beheersen. De
strijd tussen beide opvattingen wordt in
felheid gestreden, maar in een land als het
onze ligt de feitelijke toepassing bij beide
uitgangspunten niet ver uiteen. In het land
van Erasmus en Hugo de Groot zal men
steeds bereid blijven de vrije ontplooiing
van de individuele kunstuitingen volledig
recht te doen. Maar de staat is de ordening
van het leven der cultuurmensen en draagt
uit dien hoofde een eigen oorspronkelijke
verantwoordelijkheid. Discriminatie is
voorts onvermijdelijk, zodra van de zijde
der dienaren van de cultuur een beroep op
de overheid wordt gedaan. Het eigen crea
tief vermogen van de kunstenaar zal door
de overheid noch afgedamd, noch zonder de
wil en medewerking van het scheppend
genie gewekt kunnen worden. In die zin
blijft de oorsprong van alle cultuur bij het
individu. Maar zo de cultuur om te gedijen
de beschutting van de overheid behoeft, zal
niet te vermijden zijn, dat de overheid de
cultuurontwikkeling mede beïnvloedt. Men
ontwijkt de waarheid en de werkelijkheid,
indien uit vrees voor dirigisme het tegen
deel wordt volgehouden. De overheid, die
weigert aan bepaalde uitingen van cultuur
de noodzakelijke financiële medewerking
te verlenen, laat daardoor deze, misschien
ook wel wat exotische planten, verdorren
en verkwijnen. Besnoeiend en besproeiend
Commissaris der Koningin in de provincie Noordholland
rondgaande in de plantentuin der cultuur
heeft de overheid op de groei, men mag
daarbij treuren of juichen, een forse greep.
WIJ ZIJN hiermede echter nog slechts
in het voorportaal; wij schudden alleen
enige belemmerende bagage van ons af en
bepaalden, aansluitend bij prof. Van der
Leeuw ,ons uitgangspunt. De vraag rijst
terstond: langs welke banen zal het cul
tuurbeleid, aan welk woord ik voorkeur
geef boven cultuurpolitiek, zich moeten be_
wegen? Het aangeduide uitgangspunt sluit
uiteraard allerminst in noch enerzijds een
onbeperkte vrijbrief tot inmenging, noch
anderzijds financiële steun aan elke uiting
van cultuur.
Allerwege wordt gevraagd naar duide
lijke richtlijnen in het cultuurbeleid. De
overheid beschikt niet onbegrensd over
middelen om aan de verschillende facetten
van de cultuur gelden te doen toevloeien.
Ik vermijd opzettelijk het woord subsidië
ren. Er is bij het uitgangspunt., dat wij
kozen, niet sprake van gunstbetoon, maar
van het overdragen van overheidsgelden
aan instellingen, die voor de overheid de
zorg voor de verschillende vormen van cul
tuur behartigen. De vraag dringt zich dan
op: is er een maatstaf om naar de ver
delende rechtvaardigheid de toedeling zo
danig te doen geschieden, dat de verschil
lende cultuurgoederen tot hun recht
komen? Prof. mr. J. A. Diepenhorst merkt
bij een aan dit onderwerp gewijde be
schouwing terecht op: „De cultuurwaar
dering drijft de geesten uiteen". Hij stelt
naast elkaar de christelijke en de humanis
tische cultuurwaardering. Is reeds op grond
van de geestelijke instelling door een prin
cipieel verschillend uitgangspunt, een voor
ieder geldende maatstaf ondenkbaar, de
verschillende cultuurgoederen zijn ook on
derling in hun waarde onvergelijkbaar. Bij
beschouwing van de verschillende bedra
gen die door het rijk, de provinciën en de
gemeenten de laatste jaren zijn uitgegaan
voor diverse takken van „kunst en cultuur"
(is kunst geen cultuur?), zoekt men tever
geefs naar een principiële maatstaf voor
het bepalen van de verhouding tussen die
bedragen. De willekeur van de betrokken
cijfers rechtvaardigt dan ook het oordeel,
dat noch voor de verdeling tussen rijk, pro
vincie en gemeente, noch voor de toedeling
over de verschillende cultuurgoederen een
redelijke grondslag valt aan te wijzen. Men
zou zoeken naar de kwadratuur van de
cirkel.
Is het dan alles slechts willekeur? Zou
den wij met een schone lei beginnen, dan
zou inderdaad tot op zekere hoogte wille
keur onvermijdelijk zijn. In het verleden
ligt echter ook hier het heden. Voor een
belangrijk deel zijn de bedragen, welke de
overheid voor de cultuur beschikbaar kan
stellen, door in het verleden genomen be
slissingen gebonden. Daarin is in vele ge
vallen mede enige maatstaf te vinden voor
de bedragen, die voor te stimuleren nieuwe
activiteiten kunnen worden uitgetrokken.
IK MEENDE uitdrukkelijk te moeten
toelichten, waarom aan beschouwingen
over cultuurbeleid onvermijdelijk een
zekere vaagheid eigen zal zijn en de aan
drang tot het geven van een duidelijk
richtsnoer een onredelijk verlangen insluit.
Een scherpe afbakening in cijfers van de
zorg, welke hierbij aan rijk, provincie en
gemeente toevalt, noch een verdeling der
beschikbare middelen over de afzonderlijke
cultuurgoederen mag worden verwacht.
Wel kan daarin, zoals op velerlei plaats
reeds geschiedde, de aard van de provin
ciale activiteit worden toegelicht. Voor de
provincie zal een taak bestaan voor zover
er sprake is van culturele zorg, die niet
uitsluitend zuiver gemeentelijk gelocali-
seerd is, noch hoofdzakelijk meer algemeen
landelijk georiënteerd is. Naast het behoud
van waardevol cultuurleven uit het ver
leden zal naar het activeren en stimuleren
van nieuwe verschijningsvormen moeten
worden gestreefd. Ik heb reeds te zeer de
grenzen van een inleidend woord over
schreden om daarop hier nog nader te kun
nen ingaan.
DE CULTURELE RAAD Noordholland komt uit zijn aard slechts weinig in de
openbaarheid, en wanneer dat gebeurt dan is dat alleen met een enkel facet van
het werk. Daarvan zijn voorbeelden: de Culturele Dag Noordholland, waarover
elders op deze bladzijden is geschreven; publikaties over een plan dat door de raad
werd opgesteld; of een tournee van een expositie door de provincie, die door de raad
werd voorbereid. De meeste bekendheid nog heeft de raad verworven door zijn tijd
schrift met de naam „Noordholland" waarmee een van de doelstellingen wordt ge
diend: het bü de bevolking van deze provincie levend maken en houden van die
dingen die essentieel zijn voor het samenleven in de gewestelijke band. Het blad wil
belangstelling wekken voor de ingrijpende veranderingen die zich in het beeld met
grote snelheid voltrekken, waarvoor de bevolking van nu de verantwoordelijkheid
draagt, wanneer zij het heft overgeeft aan de volgende generaties.
De Culturele Raad Noordholland is in
1954 opgericht, nadat velen reeds jarenlang
een aantal verlangens hadden geuit ten
aanzien van het culturele leven in dorp en
stad, in streek en gewest; vragen die ieder
overal kan opvangen. Sommige daarvan
houden verband met de grote problemen
waarvoor de karakterveranderingen door
industrialisatie en verstedelijking ons stel
len bij andere valt de nadruk op de be
steding van de nog niet zo lang vrij ge
komen tijd voor ontspanning en recreatie
na de inspanningen van het arbeidsproces.
De lijst van verlangens zou onuitputtelijk
zijn, wanneer wij ze alle zouden vermelden.
Willekeurig gekozen zijn deze: hoe kan het
verenigingsleven de juiste accommodatie
verwerven voor bijeenkomsten en repe
tities; is het mogelijk dat ook zij die in de
dorpen en kleine steden wonen, hun deel
krijgen van goede concerten en van voor
stellingen door het beroepstoneel; hoe kun
nen de hoge uitgaven voor nieuwe instru
menten door of voor een fanfare of har
monie worden opgebracht; hoe kan de be
langstelling voor de heemschutgedachte bij
de nieuwe generatie worden vergroot; hoe
kan ook de jeugd in de dorpen de muzi
kale vorming krijgen die in de grotere
steden reeds enige tijd mogelijk is?
Talloze besturen, comités en stichtingen,
plaatselijk, provinciaal en landelijk, in de
particuliere sector, maar ook in die van
de overheid, houden zich hiermee bezig.
Niemand kan het laten plannen t,e maken!
En sinds 1954 is er ook de gewestelijke
culturele raad.
Temidden van alle andere heeft de cul
turele raad zich tot taak gesteld hulp te
verlenen bij het verwezenlijken van de uit
eenlopende plannen, door te adviseren, te
coördineren en te stimuleren (subsidiëren
kan de raad niet, zelf voor een belangrijk
deel afhankelijk van overheidsbijdragen
om te kunnen werken). Temidden van alle
andere corporaties, want de raad tast on
der geen voorwaarde ook maar één in zijn
zelfstandigheid aan.
In grote trekken is de werkwijze deze:
het tot besprekingen bijeenbrengen van
alle betrokken instanties en organisaties,
om een onderwerp van alle kanten te be
lichten, zodat de conclusies houvast geven
voor hen die ermee in de praktijk gecon
fronteerd worden. Voor het verzamelen
van de gegevens voor de besprekingen en
Maesdammerhof in Bergen, de zetel
van de Culturele Raad Noordholland.
het uitwerken van de conclusies heeft de
raad een bureau ingericht en een consulent
benoemd.
DE RAAD, in zijn geheel bestaande uit
een dertig leden, komt voltallig slechts
enkele malen per jaar bijeen. Frequenter
tenminste eenmaal per maand zijn de
vergaderingen van het bestuur, uit leden
van de raad benoemd.
Bij de benoeming tot lid van de raad zijn
drie principes leidraad: een spreiding door
de provincie van de woonplaats der leden;
een verscheidenheid bij hen naar de
levensbeschouwingen; en een zekere mate
van vertegenwoordiging in de raad van de
verschillende verschijningsvormen in kunst
en culturele activiteit (toneel, muziek,
dans, litteratuur, studie van regionale his
torie enz.).
De leden worden persoonlek benoemd,
niet als vertegenwoordiger van de een of
andere richting of stroming. Slechts twee
leden worden niet door de raad zelf be
noemd, maar aangewezen door het college
van Gedeputeerde Staten van Noordhol
land. Verder is er in zeker opzicht sprake
van een vertegenwoordiging van de af
deling Noordholland der Vereniging van
Nederlandse gemeenten en van de Vereni
ging van Noordhollandse waterschappen.
De raad benoemt op de verschillende
terreinen, waarin het culturele leven zich
manifesteert, secties en commissies. Zo
zijn er secties voor toneel en voor de
plaatselijke gemeenschappen, een commis
sie voor tentoonstellingen en een studie
commissie voor de muziek. De leden van
de secties en commissies zijn deels leden
van de raad, maar daarbij zijn nu ook, in
tegenstelling tot in de raad zelf, vertegen
woordigers van in de provincie werkende
organisaties. In de sectie toneel bijvoor
beeld hebben zitting vertegenwoordigers
van Natu en WKA. naast representanten
van het beroepstoneel, van de uitkoop
organisaties (kunstkringen) en van de pro
vinciale pers.
DEZE ZORGVULDIG opgebouwde or
ganisatie dient om, zoals de statuten van
de stichting het opzettelijk heel ruim zeg
gen: „mede te werken aan de bevordering
van het culturele leven in de ruimste zin
des woords in deze provincie". Daaronder
valt:
het bevorderen van de cultuur in de
provincie, alsmede van het deel hebben
daaraan in de ruimste zin des woords door
de bevolking van dit gewest;
het activeren en coördineren van dat
gene wat in de provincie op cultureel ge
bied leeft met behoud van de zelfstandig
heid van de op dit terrein werkzame or
ganisaties;
het stimuleren van het gewestelijk be
sef, mede door de bevordering ener ge
makkelijk verstaanbare geschiedschrijving
over dit gewest:
het bevorderen van contact tussen cul
tuurdragers in alle schakeringen en de be
volking als geheel;
het onderhouden van contact met in
andere provincies op dezelfde grondslag
werkzame instellingen, teneinde te komen
tot onderlinge uitwisseling van gegevens
en bespreking van Gemeenschappelijke en
anderssoortige problematiek.
SLECHTS INDIEN met ieders instem
ming de raad tot eigen activiteit komt, zal
naar buiten iets van de stichting te be
speuren zijn. Vermoedelijk zal de raad
steeds trachten deze activiteit spoedig on
der te brengen in een afzonderlijke organi
satievorm, om dan zelf weer te kunnen
terugtreden op zijn primaire functie: die
van beraad e overleg.
Kennisnemen van het culturele leven,
documentatie en bestudering zijn de hoofd
zaken waarmee de raad zich bezig houdt,
daarin bijgestaan door het bureau en de
consulent.
ER IS EEN ruime mate van discussie
mogelijk over doel en wezen van een ge
westelijke culturele raad. Over vele vraag
punten heeft de raad na ampele bespre
kingen een houding bepaald, daarmee ech
ter niet steeds ieder overtuigend, omdat
altijd sprake is van een keuze, die af
hankelijk is van waar de accenten gelegd
worden.
Men stelt vaak de vraag, of het in een
„westelijke" provincie als Noordholland
7,in heeft een gewestelijke binding te zoe
ken. Zulk een binding in Friesland of Lim
burg, met hun sterke karakteristieken,
acht vrijwel ieder buiten kijf. De vraag
krijgt voeding, wanneer wij een tegenstel
ling maken tussen „Het westen en overig
Nederland". Op het westen van ons land
heeft eeuwenlang het nationale zwaarte
punt gerust. Bovendien zou tegen de cul-
In de Zaanstreek-^de Ncrordhollandse t
polders en de Zuiderzeedorpen leeft het
verVedeh-moor^Xn talloze pronkstukken
van architectonisch kunnen. Minder
algemeen bekend, maar alleszins de
moeite waard is ook dit sierlijke houten
woonhuisje uit de achttiende eeuw, in
bodewijk XVI-stijl, dat. in de Zuider
hoofdstraat in Krommenie te vinden is.
turele raad in deze provincie pleiten, dat
Noordholland pas is ontstaan in 1840 na
een administratieve maatregel, waarbij het
gewest Holland uiteenviel in twee delen.
Het zou „romantisch" zijn de gewestelijke
eigen-aardigheden van Noordholland te
willen onderhouden en bewaren.
Uit de manier waarop wij dit schrijven
blijkt reeds dat wij deze mening niet aan
hangen. Bovendien is zeer duidelijk ge
bleken dat er ook voor deze provincie
praktische argumenten zijn vertrouwen te
hebben in de ontwikkeling van deze stich
ting ontwikkeling, want na vijf jaren is
de raad nog pas aan het begin. Plaatselijk
heeft men behoefte aan steun en advies
getoond; landelijk is het onmogelijk alle
schakeringen, die men juist op het cultu
rele vlak niet mag wegnemen, in de be
schouwingen het volle recht te geven; in
het verband van een provincie kan men
veel, en vaak ook juist van voldoende af
stand, overzien en in een zekere rangorde
plaatsen. Ook in Noordholland beschouwt
zich de raad derhalve als een gewenste
schakel tussen wat plaatselijk heel con
creet gebeurt en het landelijke niveau.
Zij die het initiatief namen tot de op
richting van de raad hebben steeds voor
ogen gehad het zoeken naar vormen van
samenwerking tussen het culturele leven
in de bijeengelegen plaatsen. Vandaar dat
een van de eerste opdrachten die aan de
Sociografische werkgemeenschap van de
Amsterdamse universiteit gegeven werden,
luidde het onderzoek naar de centrumfunc
tie in culturele zin van een aantal regionale
centra in Noordholland, een studie die
aansloot bij het onderzoek naar de cultu
rele situatie van een zestal Noordhollandse
gemeenten. Beide rapporten werden ge
publiceerd in de reeks van Mededelingen
van het Prins Bernhard Fonds.
Men moge het niet altijd eens zijn met
de weg die de Culturele Raad Noordhol
land gekozen heeft om tot het bereiken of
benaderen van de doelstellingen te komen,
vier jaarverslagen getuigen van een voort
gang die de raad vertrouwen geeft en die
in steeds ruimer kring waardering onder
vindt.
Mr. II. van Ree
MORGEN zal in ons gewest weer de
jaarlijkse Culturele Dag Noordholland
de vijfde in successie gehouden
worden. Hel feestelijk gebeuren zal zich
ditmaal afspelen in Haarlem en Zand-
voort. Om tien uur 's morgens worden
de deelnemers in hotel Bouwes in de
badplaats ontvangen door burgemeester
mr. H. M. van F enema. De Commissaris
der Koningin, dr. M. J. Prinsen, zal ver
volgens de Culturele Dag 1959 openen
met een toespraak, waarna mr. A. F.
Kamp, oud-voorzitter van de Culturele
Raad Noordholland, in een causerie zijn
visie zal geven over de gecompliceerde
maar boeiende relatie tussen „Kunst,
kunstenaar en publiek" een onder
werp dat door de spreker zelf geken
schetst wordt als „een glibberig vraag
teken, dat niettemin een der parels
vormt in de vergulde kroon van het
gewestelijke culturele hoofd".
De ochtendbijeenkomst wordt verder
opgeluisterd met enkele muzikale inter
mezzi door de pianist Willem Hielkema
en de bas-bariton Leo Rommerts, mede
werkers van de stichting Het School-
concert, die de congressisten hun visie
zullen geven op het fenomeen der mo
derne jazzmuziek onder het motto „De
bronnen van de jazz".
Na de lunch in Bouwes vertrekt het
talrijke gezelschap in bussen naar
Haarlem voor het bijwonen van een
voorstelling door het Scapino-ballet in
de Gemeentelijke Concertzaal. Het bal
let zal vier werken uitvoeren: „De ver
jaardag van de Infante" van Jan Rebel
op muziek van Jules Massenet, „Kleur
verschil" naar een idee en op tekst van
Adriaan Morriën, op muziek van Hans
Osieck en gezet door Karei Poons, „Het
gipsbeen" een der bekroonde ver
halen uit de door Scapino voor kinderen
tot veertien jaar uitgeschreven scena
riowedstrijd van Thora Justesen, in
de choreografie van Karei Poons en op
muziek van Coby Lankester, en een bal
letje op motieven uit de volksmuziek,
in de zetting van Lucas Hoving.
De deelnemers aan de Culturele Dag
Noordholland men verwacht er en
kele honderden zullen dus op aller
aangenaamste wijze geconfronteerd
worden met enkele aspecten en uitingen
der hedendaagse gewestelijke cultuur.
Deze jaarlijkse culturele dagen worden
georganiseerd door de Culturele Raad
Noordholland, over welks doel en stre
ven men elders op deze beide pagina's
meer verneemt.
SOMS zit het gewoon in de lucht een
idee, gedachte of vaag plan en dan grijpen
ineens gelijktijdig tal van handen er naar.
Zo ongeveer was het omstreeks 1953, ja,
zelfs al vroeger, met de voorzichtig uit
gesproken wens in bestuurscolleges en an
dere gesprekscentra, gemeenschappelijk te
komen tot het stimuleren van het geweste
lijk besef.... in Noordholland. Helemaal
nieuw ums het denkbeeld in zijn algemeen
heid nu ook weer niet, want Friesland,
Limburg en andere provincies gingen al
voor. Er bleek een zekere beschroomdheid
bij de Noordhollanders, een ongewoon
trekje, dat overigens incidenteel geenszins
misstaat. Geen wonder echter, dat hier
menigeen even aan gedachte en streven
moest wennen. Wat zegt ons, boven of be
neden het IJ, gemeenlijk de provincie
Wat doét ons haar historie? Wanneer
voelen wij ons gegrepen door haar toe
komst? Waar in ons herbergen wij de
liefde voor dit gewest, in dezelfde be
wogenheid als voor Vaderland en eigen
huis, voor geboortegrond en woonplaats,
voor dag^J,y)c.seK arbeid en liefhebberij.?
NEEM het geografisch beeld, dat al ter
stond de vefdëeldhëïd demonstreert. Hier
dan wel geen symbolisch oost-west-gordijn,
naar het volksgeloof wil niettemin van
ijzer, doch een brede strook vertrouwd
water, het Noordzeekanaal, ondanks de
tunnel nog wel een zekere scheiding mar
kerend. Er is de geijkte tegenstelling tussen
de roezige stad en de bedachtzame stilte
van het platteland. Bij ons evenwel kun
nen wij het contrast accentueren door eer
biedig de hoofdstad des lands te ver
melden en in één adem te noemen het
liefelij' 3 Katwoude, gemeente van nog
geen kwart duizend zielen. Bezie de drif
tige Zaanstreek, aan pluimende schoor
stenen van verre kenbaar, de IJmond met
de rode „vuren aan zee" tegen de nachte
lijke hemel, en sla dan gade de gezapige
gang van het agrarisch bedrijf, dat on
danks modernisering of tempo-versnelling,
tot zijn zegen de telgang der jaargetijden
nog waarlijk beleeft. Voor wie het ziet,
liggen elders andere contrasten: de oude
gemeenschappen, als West-Friesland en
Waterland, naast de eens door mensen
hand gevonnde bejaarde droogmakerijen
en de Wieringermeer, naar hetzelfde pa
troon, doch wezenlijk nieuw. Tenslotte het
moeilijk te definiëren Gooi, vanwaar dage
lijks de stem in iedere Nederlandse familie
kan klinken, tevens beschut woonoord voor
de vanouds ingezetenen en de vermoeide
hoofdstedelijke werkers.
BOEIENDE rijkdom in verscheidenheid
aan velen dierbaar, doch verre van een
eenheid. Geen zelfverzekerdheid dus bij
hen, die de organisatie in het leven riepen,
waarin en waarmede bedachtzaam moet
worden getracht Noordholland anders tot
ons te doen spreken dan alléén als aard
rijkskundige bepaaldheid.
Wij mogen gerust de bewoners van ver
scheidene andere provincies benijden om
wat hen onuitgesproken in elke ontmoeting
omzweeft aan gewestelijke afkomst, ae
gemakkelijke herkenning aan spraak en
menig gebaar, de bijna gelovige bekend
heid met historie en afstamming. Er kan
bezwaarlijk sprake zijn van concurrentie
tussen het aangeborene en het georgani
seerde, zolang bij beide de zin tot heldere
bewustwording van het verleden en de wil
tot weten over de toekomst samentreffen
in de daad van heden. Of, kort gezegd, in
vandaag gangbare termen: het spoor terug,
de weg vooruit, de plaats waarop wij staan.
VIERMAAL reeds sinds 1954 was er een
terreinverkenning in de vorm van een
Culturele Dag Noordholland, tweemaal te
Bergen en voorts in Hilversum en Den
Helder. De eerste keer viel er aanvankelijk
nog enige verwondering te bespeuren, dat
de opzet slaagde. Eenheid laat zich wel niet
per verordening afkondigen, doch alle
keren werden de bezoekers getroffen door
verrassingsmomenten: in de discussie over
algemeen erkende, doch vaak te vaag ge
houden waarden, in de toewijding aan me
nige amateur-prestatie van typisch regio
nale allure, in een toch groeiende stem
ming van verbondenheid. Naast deze open
lijke manifestaties staat als noodzaak en
grondslag, de systematische arbeid: docu
mentatie en bibliotheekvorming, cultureel-
sociologisch onderzoek, dat zich als een
olievlek is gaan uitbreiden.
Na de aanvankelijke aanloop in het ver
borgene worden nu deze en andere werk
zaamheden verricht door of in samen-
wei-king met de Culturele Raad Noord
holland, sinds december 1954 gevestigd te
Bergen. Hoezeer oorsprong en vorm zijn
terug te brengen tot het particulier initia
tief weinig ware mogelijk geweest zon
der de ondervonden krachtige belangstel
ling en financiële hulpvaardigheid van
rijks- en provinciale overheid, de gebleken
sympathie van vele gemeentebesturen, de
steun van de pers en haar geïnteresseerde
redacteuren.
TER GELEGENHEID van elke Culturele
Dag geeft de Culturele Raad een klein
boekje uit; behalve het min of meer „be
redeneerde" programma, de reis-route en
dag-orde pleegt het bijzonderheden te be
vatten over de plaats waar men samen
komt. Het is een kleurig ééndagsvliegje,
waarnaast het maandblad „Noordholland"
(abonnementsprijs slechts 7,50 per jaar)
als een. toch elegante, kolos afsteekt. Dat
periodiek is nu in zijn derde jaargang.
Onze provincie heeft méér van dit soort
bladen gekend: tien jaar lang verscheen
„De Speelwagen" voor „Hollands Noorder
kwartier". Van 1946 tot 1951 bezat de
Zaanstreek het historische tijdschrift „De
Zaende". In zekere zin is „Noordholland"
een voortzetting van „De Speelwagen"; de
wakkere redactie van laatstgenoemd blad
ging er geheel mee akkoord dat „Noord
holland", thans voor het gehele gewest,
haar taak voortzette.
De vijfde Culturele Dag wordt op 2 april
te Zand voort als lustrum in bescheiden
feestelijkheid gehouden. Het programma
van de dag vindt de lezer elders, doch hij
moge het zien tegen de achtergrond van
het gehele werk dat de Culturele Raad
Noordholland geleidelijk aan tot stand
bracht en hartelijk hoopt in de komende
vijf jaar uit te breiden en te verdiepen.
Mr. A. F. KAMP,
lid Culturele Raad Noordholland
(voorzitter 1954—1957)
Vroeger had een jongeman zich soms
met hand en tand te verdedigen om
zijn Dulcinea het hof te kunnen maken en
liep het op vechtpartijen of plagerijen uit,
die lang niet altijd goed eindigden. Zo
heeft zich in Edam in 1787 een droevige
geschiedenis afgespeeld rond een mr. Rei-
nier Opperdoes uit Hoorn, die zijn pogin
gen om naar een Edamse juffrouw te
vrijen, met de dood heeft moeten beko
pen. Deze Reinier was een zoon van Ni-
colaas Opperdoes, Lid van Gecommitteer
de Raden van West-Vriesland en het Noor
der Quartier en van Margaretha Hinlopen.
Hij was „luttele 31 jaren oud en verloofd
met een joffer van aanzienlijken Edam-
schen huize. Zulks had de nijd of de ja-
loezy van hare jonge stadtgenooten in die
mate opgewekt, dat er een boosaardig op
zet gesmeed werd om hem uit den weg
te ruimen". Opperdoes was gewoon, wan
neer hij 's avonds van het huis van zijn
beminde naar de herberg terugkeerde, „af
te gaan op het licht van een lantaarn, die
op den hoek der gracht stond, welke hij
langs kwam. Men verzette de lantaarn
paal en de uitslag hiervan was, gelijk de
misdadige bedrijvers verwacht hadden,
dat de ongelukkige minnar, zich op die be-
driegelijke baken richtende, in 't water
viel en jammerlijk verdronk.
Deze pastorale aanblik bood Edam in de
achttiende en negentiende eeuw (staal
gravure van Umbach naar een tekening
van Rohbock). Het lijkt een lieflijk oord
van pais en vree, maar de schijn bedriegt
soms