DEMOCRATIE IN DIE ZON Verraderlijke handschoenen HET DERDE PROGRAMMA IN HET KOMENDE KWARTAAL Ter introductie van Sylvia Zaremba VAN ROMAN EEN ERVAREN DEBUTANT Litteraire Kanttekeningen Erbij Partijtje bridge Waar men krantepapier maakt Hoe men krantepapier maakt ZATERDAG 4 APRIL 1959 PAGINA TWEE In de St. Jamesclub in Londen speel den op 1 april vier heren bridge. Peter Thursby, een van de vier, coupeerde en de kaarten werden uitgedeeld door dr. L. W. Rosleston. Toen de heren hun kaarten openden bleken zij ieder van elke kleur alle dertien kaarten te heb ben. De 61-jarige hertog van Marlbo rough kreeg alle dertien schoppen. Thursby kreeg alle klaveren, kapitein Minto Wilson alle harten en dr. Row- leston alle ruiten. „Ik was stom verbaasd. We waren allen stomverbaasd", zei Thursby. „Ik dacht dat het een aprilmop was, maar dat was het niet. Het was alleen maar oech voor ons allen, behalve voor de hertog. Hij had alle schoppen. Zoiets gebeurt een maal op de 53.644.137.765.488.792.839.237.440.000. DE Amerikaanse pianiste Sylvia Zarem ba zal als onderdeel van een grote Euro pese tournee, die de gehele maand april in beslag neemt, op maandag 13 april in de kleine zaal van het Concertgebouw te Am sterdam haar enige Nederlandse recital geven. Deze pianiste musiceerde voor het eerst in het openbaar toen zij vijf jaar oud was en debuteerde op tienjarige leeftijd met groot succes in New York. Sylvia Zaremba, die in de Verenigde Staten uit Poolse ouders is geboren, deed op zevenjarige leeftijd reeds van zich spreken als soliste in een pianoconcert van Mozart - dat was te Boston in de Ameri kaanse staat Massachusetts, waar zij een jaar later haar eerste zelfstandige recital gaf Een jaar na haar debuut te New York - zij was toen elf - trad zij op met het Cleveland Orkest. Na haar laatste recital te New York schreef Olin Downes onder meer in The New York Times „Sylvia Zaremba is een fenomenaal talent". Het voor Amsterdam samengestelde program ma vermeldt werken van Mozart, Brahms, Ravel, Chopin, Scriabine en Prokovjev. Tussen de Hoogovens en de Velsertunnel liggen de Koninklijke Papierfabrieken van Van Gelder Zonen n.v. In het voorjaar en in de herfst opnieuw komen grote zeeschepen met hun ladingen, die bestaan uit houten paaltjes en pakken cellulose, om deze aldaar te lossen. Reeds van verre ziet men scherp getekend de kranen, die met hun grote grijpers de bossen paaltjes vastklemmen en ze tot hoge bergen op stapelen. De loogtoren, die herhaaldelijk een dankbaar object voor fotografen is ge weest, zal in de toekomst verdwijnen. Maar er blijven voldoende markante fa cetten aan de oever van het Noordzee kanaal, die een dynamisch beeld geven van een oud bedrijf: het maken van krantepapier. Het papierhout is van Finse en Canadese herkomst. In de herfst wordt het meeste hout aangevoerd, omdat 's win ters de Scandinavische havens meestal dichtgevroren zijn. MET snelle laadauto's worden de paal tjes naar de palenvijver vervoerd, waar de kettingtransporteur ze opvist. Vandaar gaan ze naar de slijperij. Onder hoge druk wordt het hout op een snel draaiende steen geperst, waar het vol komen wordt vervezeld. Met toevoeging' van veel water wordt de houtstof ver dund, wat ook gebeurt met de cellulose. Als deze brij is gezeefd en op consistentie is gebracht, wordt de cellulose toegevoegd. Deze pap bestaat uit tachtig percent hout- stof en twintig percent cellulose. Nu is de stof gereed voor de papierfabrikage. Deze stof vervolgt haar weg door één van de vier papiermachines. De PM 21 is de mo dernste en werd op 1 oktober 1956 in ge bruik genomen. In de vóór de papiermachines opgestelde zeven ondergaat de papierstof nog een laatste reiniging. Dan wordt de stof op gepompt naar de oploopkast, het reservoir, waaruit de met water sterk verdunde papierstof door een nauwe spleet gelijk matig op een zich zeer snel voortbewegend, eindloos geweven kopergaas wordt ge spoten. Door afzuigen ontwijkt het meeste verdunningswater door het kopergaas. De vezels worden nu geleidelijk een blad pa pier, dat in de perspartij verder van vocht wordt ontdaan. De papierbaan slingert zich zigzag over een serie door stoom ver hitte cilinders. De snelheid van de papier machine kan opgevoerd worden tot zes- honderdvijftig meter per minuut. Na het verlaten van de droogpartij en een tocht door de kalander, die bestaat uit acht hardstalen walsen om het papier de juiste ma.chinegladheid te geven, wordt het pa pier opgewikkeld. De papierbaan moet dan worden overgewikkeld om eventuele gebreken te verwijderen. In ongeveer vijf tien seconden is de vezelbrij in papier om gezet. Tenslotte wordt het papier op de bobi- neuse (de rollensnijmachineop maat ge sneden. In een reusachtige hal worden de rollen verzendklaar opgeslagen. Het gehele proces is in vogelvlucht ge schetst in de bovenstaande montage van reportagetekeningen door Jan Makkes uit Santpoort. Tansman aan de beurt, waarna men op 26 april de door de Neder landse Radio Unie gemaakte op namen van „Le jongleur de Notre-Dame" van Massenet onder directie van Albert Wolff ge bruikt. „Saul en David" van de Deen Nielsen werd op 10 mei vastgesteld en een onbekend werk „The devil and Kate" van Dvjor- sjak wordt in oorspronkelijke versie een week later uitgezonden. De uitvoeringen in het Engelse zomercentrum Gtyndebourne zul len ook nu weer via de BBC ge volgd kunnen worden. De serie wordt op 31 mei met „Idomeneo" van Mozart geopend, waarna „De Rozencavalier" van Richard Strauss, „Fidelio" van Beethoven en „La Cenerentola" van Rossini in juli en augustus volgen. Van het festival in Bath worden „Dido and Aeneas" van Purcell en „Le miracle" van Bizet overgenomen, „Parsifal" uit Covent Garden en twee opera's van Handel („Se- nele" en „Rodelinda") uit Sadler's Wells. Tenslotte uit de muzikale pro- duktie van het Derde Programma een paar hoogtepunten. De vorige week is met het Strijkkwartet van Ravel een serie van vijf aan Franse kamermuziek gewijde re citals begonnen. Achtereenvolgens kan men naar kwartetten van Fauré, Roussel. César Franck, De bussy luisteren. De volgende week staat ook het eerste van zes piano voordrachten met Russische mu ziek op het programma. In de week van 12 tot 18 april begint weer een andere reeks, namelijk vijf uitzendingen onder het motto „De harp in de kamermuziek". De Franse strijkkwartetten worden door een cyclus met, de zes strijk kwartetten van Béla Bartök ge volgd In de week van 3 tot 9 mei komt. Hans Henkemans een piano recital met de „Images" (Cahier I en II) van Debussy en de „Valses nobles et sentimentales" van Ra- ÊEN merkwaardig boek, één van de merkwaardigste en volwaardigste, die me in maanden, zo niet in jaren, onder ogen zijn gekomen komt dit keer ter sprakeDe titel van deze met een superieure ironie ge schreven „roman" luidt „De handschoenen van het verraad" en de schrijver is een zekere J. W. Holsbergen; omtrent viie mij hoegenaamd niets bekend is. Bij mijn weten verscheen er niet eerder enig werk van zijn hand, tenzij zich achter de naam Holsbergen, wat lang niet zo onmogelijk is, een ervaren auteur verbergtDe uit geverij De Bezige Bij, die van dit werk evenals van de novellenbundel „De zwarte keizer" door Hugo Claus, die een (in voorbereiding zijnde) beschouwing dubbel en dwars waard is een inge naaide uitgave in Franse trant heeft ge maakt, onthield zich tot mijn genoegen van iedere aanwijzing aangaande de iden titeit van de auteur en liet zelfs de ge bruikelijke lovende samenvatting van de inhoud achterwege, ten gerieve van allen die er de voorkeur aan geven zich onbe vangen een eigen mening te vormen. Zo, zonder een gebruiksaanwijzing, moesten eigenlijk alle litteraire werken de wereld, ingaan, anoniem of onder pseudoniem, waarbij dan wel eens zou kunnen blijken dat er verrassende en voor een wat kwak kelende critiek heilzame uitspraken voor de dag kwamen. Dit terzijde. Wat J. W. Holsbergen aangaat, hij heeft, wel of niet als debutant, een boek geschreven dat m.et geen recente publicatie vergeleken kan worden een door en door oorspronke lijk, vermakelijk en triest, kostelijk en tragisch, dubbelzinnig en eenvoudig, spot tend en ernstig boek, dat men, aan het einde van zijn lectuur gekomen, niet zo maar naast zich neerlegt. HET „GEVAL", dat Holsbergen tot thema heeft gekozen, is van een alledaags heid, die zó voor het grijpen ligt, dat het als litterair gegeven staat en valt met de „greep" die de auteur erop heeft, met de groepering van de gebeurtenissen, de sfeer, de toon, de accenten, de kunst van het weglaten, van het suggeren en het veelzeggend zwijgen. Hoofdpersoon is Paul Tel, een koekebakker, een nijver burger, een eerbaar zakenman, die trouw ter kerke gaat, zelfs diaken is en zich in zijn koekebakkersvak onderscheidt door de originaliteit van zijn culinaire creaties. Tel is, als men wil, een dubieuze figuur. Hij heeft een goede naam en heimelijke verlangens. Hij is naïef en berekend, tra gisch en zielig, eerlijk en achterbaks, dro merig en ambitieus, ingetogen en begerig, schuldbewust en lichtzinnig kortom, hij torst het pak van een eeuwenlange moraal en kan er niet dan tersluiks onderuit. Van zijn jeugd wordt weinig verteld, maar de toespelingen, die als terloops in een enkele, haast onopvallende zin op zijn verleden worden gemaakt, wijzen op een levensloop die nu niet bepaald fleurig en een toekomst die allesbehalve hoopgevend is- „Het was altijd zijn ideaal geweest een pakje te ontvangen" „destijds op school besnuffelden de jongens hem als honden. Ha. koekbakker, wat ruik je toch zoet!" De zoete koekbakker Tel is met zijn vier en dertig levensjaren in de liefde niet aan zijn trekken gekomen. Hij heeft een oude moeder en een bloeiende zaak, die met een theesalon zal worden uitgebreid. Hij leefde met verwachtingen en vluchtte in het exquise gebak en de zelfgeschapen bonbon- In het donker van zijn bestaan is hij innerlijk wat kromgegroeid en wat bleek geworden, wat onvolwassen geble ven een binnenvetter, die het van zijn fantasieën zou moeten hebben, wilde er van zijn dromen nog iets terecht komen. Maar nu heeft Paul Tel zwarte garen handschoenen gekocht. Hij is collectant geworden, hij zal het kerkezakie han teren, zij het niet allereerst met kerke lijke bedoelingen. Dat collectantenzakje moet hem, van het voorwerp zijner ver ering door zwarte handschoenen en een ellenlange stok gescheiden, de gelegenheid bieden om de nog onbenaderde beminde een schriftelijke liefdesverklaring in han den te spelen- Dat is natuurlijk ridicuul, het is zelfs zondig en allesbehalve moe dig. Maar Tel is er de man niet naar om het leven met blote handen aan te vatten. WAT GAAT ER met Paul Tel gebeu ren? Niets dat niet duizenden keren is voorgekomen en toch alles. Het is niet voldoende, het is niet bevredigend als een koekebakker met een galant gebaar een of ander aantrekkelijke mevrouw Haje- nius, een klant van de gerenommeerde zaak, het voor de toonbank verloren ringetje aan de vinger schuift. Eros wil meer. Eros speelt als kerkcollectant met een verre liefde en reikt de in stilte ver eerde schone per zwartfluwelen collecte- zak zijn eerste billet-doux aan, dat door de verkeerde, door de zuster van de aan bedene, in ontvangst wordt genomen. Dat is, kan men zeggen, de straf die op de zonde volgt. Of anders: de werkelijkheid, die de droom niet wil huwen. Óf nog anders: de moraal die zich niet met het ideaal wil verzoenen, de platonische aan bidding die geen raad weet met de sekse, het fatsoen dat in conflict is geraakt met de vrijage, de vrijheid die huivert voor de gebondenheid, de eenzaamheid die haar weg niet kan vinden tot de liefde, de sukkelachtigheid die als het er op aan komt. de verkeerde greep doet. Maar hoe men het oog ook stelt, sympathiek dan wel onsympathiek, vergoelijkend of af wijzend, het loopt nu eenmaal zoals het loopt: deze Paul Tel met zijn zwarte garen handschoenen krijgt niet van „zijn" Anne, maar van Theresa een schriftelijk blijk van toenadering. Zo gaat dat, als een koekbakkend dromer, een amoureuze dia ken, een gehandschoende minnaar, die de liefde nog altijd tegemoet is getreden met zoetriekende bonbondozen en rose linten, zich aan de werkelijkheid van het lief hebben waagt. Tel raakt verloofd, met Anne op de achterhand. Tel mag bij de vrouw van een vriend een tipje van de liefdessluier hebben opgelicht, met zijn Thérèse, zoals hij haar is gaan noemen, gaat hij een zondagje uit: ze maken een rij toertje naar de plas in Hillegersberg en drinken in Lommerrijk „verzamel plaats van herinneringen uit de kinder tijd" een kopje thee en dan nóg èérii En aan het eind van die „feestelijke mid dag" gaan ze dan weer, Thérèse heeft bij hem ingehaakt toen hij haar „zijn ge bogen, galant opgeheven arm bood". Ze haakte in zijn leven. Ze haakte het vast in de dodelijke benepenheid van een kleinburgerlijke, zielloze, uitzichtloze le- venssleur, dezelfde waaruit hij was voort gekomen- Van nu af zijn ze Thérèse èn Paul, Paul èn Thérèse, een paar dat op trouwen staat Nu, ze trouwen zoals dat behoort: met rijtuigen en een bruilofts maal en ze gaan naar Venetië op de huwelijksreis. Als ze terugkomen is Pauls oude moeder dood en kort daarop over lijdt zijn schoonmoeder, in een rusthuis waarna Anne, de aanbedene. Pauls huis genote wordt, zijn minnares zelfs op het. ogenblik dat hem het onverwachte be richt van Thérèse's dood bereikt. DAT IS EEN wrang besluit, waaruit de lèzer voor eigen rekening zijn conclusie kan trekken. Alles in dit boek is wrang en lachwekkend, beklagenswaardig en „verwerpelijk" of pijnlijk en kostelijk, noodlottig en „eigen schuld" al naar men het er voor wil houden. Maar het is. als het naar de zin van de schrijver gaat. het één èn het ander. De ironie slaat steeds twee akkoorden tegelijk aan en deze onbekende, maar prijzenswaardige J. W. Holsbergen is een meester in het dubbelspel der ironie. Men denkt en dat doet mij me afvragen of deze auteur niet tot de oudere generatie behoort soms aan Frans Coenen, soms aan Van Oudshoorn, een enkele maal aan van Schendel (aan „Voorbijgaande schaduwen" dan bepaaldelijk). Maar een zo fijngesle pen, zo'n briljante, dodelijk treffende en bevrijdende ironie zal men bij deze drie schrijvers vergeefs zoeken. Ze is iets unieks: Holsbergen houdt er zijn toon. zijn wijze van zeggen, zijn compositie op na en dat is meer dan van een debutant ver wacht kan worden. Het is de proef op de som van een verrassend gaaf en begaafd schrijverschap. Men leze deze „eersteling" met een dubbele bril en zonder hand schoenen. C. J. E. Dinaux ER ZIJN betere eilanden dan het eiland Panay in de Philippijnen, rijke re eilanden vooral, maar toch geeft het een heel aardige indruk van het ge middelde van dit uitgestrekte eilan denrijk. Het leven glijdt er zoetjes voort met veel slaap, weinig werk, rust en vrede alom, met een enkele fiësta om de daagse sleur te breken en met veel politiek gemopper, dat telkens weer zonder veel resultaat als strovuren op laait. Het dagelijks brood, mits men er niet teveel van wil hebben, is gauw bijeen- gescharreld, vis uit zee en- rijst uit de voorraad nu de oogst binnen is, water uit de put, een handvol boontjes en palmwijn, vooral palmwijn, uit de bam boekoker in de kokospalm of uit de groezelige fles van de even groezelige verkoopster. In de barrios praat men veel en met. trage woorden op de bam boeveranda's. Men gaat eens op reis in een bus tegen onbegrijpelijk lage prijzen honderd kilometer voor een gulden! De kinderen gaan naar school of niet", naar het uitkomt. Zij die gaan dreunen hun lesjes naar goed ouderwet se manier gezamenlijk op in de broeie rige lokalen. Zij die niet gaan leiden een voor een kind ideaal leven van rond- lummelen, in zee spelen of de karbau- wen hoeden op de uitgedroogde rijst velden. Naar onze nijvere maatstaven geme ten werkt een handjevol mensen in de Philippijnen echt hard. Dat zijn de bui tenlanders, de artsen, onderwijskrach ten en geestelijken. De rest werkt hard naar eigen maatstaven. Voor ons lijkt dat vaak merkwaardig veel op luieren. Ver, heel ver weg in het noorden, in Manilla, zitten zij die de touwtjes van het beheer in handen hebben. Over het algemeen gesproken is men niet te vreden over hen. Op nare wijze steekt het nationalisme zijn kop in het land op en er zijn onrustbarende, maar zeer bekend klinkende geruchten over „We kunnen het zelf wel, we hebben die buitenlanders niet nodig". Men praat misprijzend over de Amerikanen als de voormalige kolonisators van voor de oorlog en men vergeet dat het land aan hen heel wat te danken heeft, zo niet bijna alles. Men spreekt met. walging over de Spanjaarden, de kolonisators uit vroeger eeuwen cn vergeet dat de 'Philippijneji alle cultuur, die het land bezit, aan hen te danken heeft. Men spreekt vol afgrijzen over de Japan ners en doel snel al het goede teniet, dat men zelfs aan deze boze manne tjes uit de oorlog te danken had. In één woord, op de hele aardbol bestaat maar één soort echt goede mensen, dat zijn de Philippino's. Maar helaas is men arm, men ge looft eerlijk en oprecht niet in hard werken, men hanteert liever de ball point dan de ploeg. De schuld kan men rustig aan Manilla geven. Over twee jaar zijn er verkiezingen en dan zal men wel eens verder kijken. En intus sen leeft men voort als steeds. Men be hoort tot een charmant en vriendelijk, gastvrij en zachtaardig volk zonder al teveel ruggegraat, maar met ongetwij feld bijzonder aantrekkelijke eigen schappen. De bezoeker in de Philippij nen leeft ertussen. Men hoort de ver halen aan van Philippino's en buiten landers. In het begin heeft men de al lergrootste moeite om zich over een en ander een oordeel te vormen. Maar na een maandje begint er toch wel iets uit te kristalliseren. Hier en daar beginnen feiten, hardnekkige feiten, hun onaan gename koppen op te steken. 1-Iier en daar ontdekt men het. goede, dat geen bruut geweld teniet kan doen. Uit een wemeling van indrukken gaat men zich een eigen mening vormen, een heel voorzichtige weliswaar want wat is een maand in de Philippijnen? Men bezoekt ziekenhuizen. En ja, de artsen leveren een vaak op het oog ho peloze strijd tegen allerlei overmach ten. Toch versagen ze niet. Men be zoekt scholen van iedere soort en raakt er langzamerhand heilig van over tuigd, dat er waarlijk wel betere on derwijssystemen bestaan dan het Ame rikaanse en dat zelfs onze zo vaak ver guisde manier heus zo kwaad nog niet is. Men bezoekt gebouwen vol ambte naren en vindt er de stemming aange naam, zij het ietwat gemakkelijk. Men bezoekt de markten en verbaast zich over de wriemelende massa kopers en schrikt van de voortdurend stijgende prijzen. Men bezoekt winkels en stelt vast, dat vaste prijzen er zijn om te pingelen. Men is gast op „college- days" en houdt er op verzoek gloedrij- ke redevoeringen over „Het Belang van een Waakzame Pers" en men weet zeer zeker dat de leerlingen er niets van snappen in een land, waar de pers nog heel veel te leren heeft, om het zacht jes te zeggen. Men spreekt met intel lectuelen en verwondert zich over hun gebrek aan algemene ontwikkeling bui ten het interessante gesprek over hun vak. Men ziet hen wonen, de notaris, de jurist, de particuliere arts, de advo caat, in hun bamboehuizen boven de drogisterijtjes of winkeltjes, die hun ma gere inkomens moeten aanvullen tot een naar ons begrip zuiver minimum. Men ziet een gehuwde lerares van een high- school met een groot aantal kinderen wanhopig tegen de bierkaai vechten om die kinderen een soortgelijke opvoeding te geven. Men ziet al die leraressen en onderwijzeressen, die ongetrouwd blij ven om de simpele reden dat de fami lie in de uitgebreidste zin van het woord hun inkomen niet missen kan. Men ziet de jurist, die driekwart van zijn kleine inkomentje nodig heeft om drie van zijn kinderen een goede op voeding te geven. En daarnaast ziet men hen die het in zekere zin veel ge makkelijker hebben, omdat ze haast geen eisen hebben de boertjes, de vissers, de lanterfanters in de stad. Zij die genoegen nemen met één maal tijd per dag en een armelijk huisje van bamboe of platgeslagen blikken. ALS ER ééN LAND problemen heeft dan is het de Philippijnen wel. Of men er de eerste tien jaren zal uitkomen, is een open vraag. Laten we hopen van wel. Het land is in Zuid-Oost Azië zo belangrijk. Het verdient een betere re gering dan het nu heeft en een president van het kaliber van de alom betreurde, twee jaar geleden overleden Magsay- say. De Philippino's noemen zichzelf de mocraten. Laten we vurig hopen, dat ze dat binnenkort werkelijk zullen wor den. Maar op het ogenblik is hun op vatting van democratie heel vaak een excuus voor vreemde gedragingen. EVENALS het geval was voor het afgelopen kwartaal, geven wij een overzicht van de belangrijk ste uitzendingen in de komende drie maanden van het Derde Pro gramma van de BBC. Voor de liefhebbers van het progressieve drama wordt de laat ste week van het trimester het belangrijkst, want dan gaat een nieuw, speciaal voor de Engelse omroep door Samuel Beckett ge schreven werk onder de titel „Embers" in eerste opvoering. De week daarvoor kan men de voor afgaande radioproduktie van de Frans-Ierse auteur van „Wachten op Godot" voor de vijfde keer beluisteren, namelijk „All that fall". Die week wordt trouwens toch al bijzonder belangwekkend voor hen die radiogenieke vormen van het gesproken woord propa geren. De Engelse versie van „Ge kluisterd" de reeks gesprekken met nonnen in een Carmelieten- klooster, waarmee Sergio Zavoli in 1958 de Prix Italia won staat met een spel van Frederico Gar cia Lorca en „Shéhérazade" van Jules Supervielle eveneens op het programma. Voor de komende week moeten we „Meartbreak house" (een fantasie op Russische manier over Engelse onderwer pen) van Bernard Shaw en „De stad waarvan de vorst een kind is" van Henry de Montherlant signaleren. Ook begint dan de herhaling van de documentaire over veldmaarschalk Smuts in drie delen. In de week van 19 tot 25 april staat wederom een uit zending de zesde sinds 1948 van „Hamlet" met Sir John Giel- gud in de hoofdrol op het pro gramma. In de operasector valt voor zaterdag 11 april „Don Juan de Manara" van Goossens te vermel den, de dag daarop door „The fiery angel" van Prokovjev ge volgd Op 20 april is „Le serment" van de Frans-Poolse Alexander vel geven. In de eerste week van juni begint een serie van vier pianorecitals met muziek van Paul Hindemith. Van de bijzon dere orkestwerken noemen wij „Suite transocéane" van André Jolivet, uit te voeren door het Orchestrale national van de Ra- diodiffusion-Télévision Franqaise onder leiding van Manuel Rosen thal. De ontvangstmogelijkheden van het Derde Programma zijn in het voorjaar en de zomer veel beter dan 's winters, omdat dan de in terferentie van de zender te Char- kov. die de 464 meter met Droit- wich deelt, niet optreedt. Wie een FM-band èn geluk heeft, kan trouwens ook we] eens genieten van de kristalheldere ontvangst welke de FM-zender te Wrotham mogelijk maakt. J. H. hartman

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 16