DEMOCRATIE IN DIE ZON
Verraderlijke handschoenen
HET DERDE PROGRAMMA IN HET KOMENDE KWARTAAL
Ter introductie van Sylvia Zaremba
VAN
ROMAN
EEN ERVAREN DEBUTANT
Litteraire
Kanttekeningen
Erbij
Partijtje bridge
Waar men krantepapier maakt
Hoe men krantepapier maakt
ZATERDAG 4 APRIL 1959
PAGINA TWEE
In de St. Jamesclub in Londen speel
den op 1 april vier heren bridge. Peter
Thursby, een van de vier, coupeerde en
de kaarten werden uitgedeeld door dr.
L. W. Rosleston. Toen de heren hun
kaarten openden bleken zij ieder van
elke kleur alle dertien kaarten te heb
ben. De 61-jarige hertog van Marlbo
rough kreeg alle dertien schoppen.
Thursby kreeg alle klaveren, kapitein
Minto Wilson alle harten en dr. Row-
leston alle ruiten.
„Ik was stom verbaasd. We waren
allen stomverbaasd", zei Thursby. „Ik
dacht dat het een aprilmop was, maar
dat was het niet. Het was alleen maar
oech voor ons allen, behalve voor de
hertog. Hij had alle schoppen.
Zoiets gebeurt een maal op de
53.644.137.765.488.792.839.237.440.000.
DE Amerikaanse pianiste Sylvia Zarem
ba zal als onderdeel van een grote Euro
pese tournee, die de gehele maand april in
beslag neemt, op maandag 13 april in de
kleine zaal van het Concertgebouw te Am
sterdam haar enige Nederlandse recital
geven. Deze pianiste musiceerde voor het
eerst in het openbaar toen zij vijf jaar oud
was en debuteerde op tienjarige leeftijd
met groot succes in New York.
Sylvia Zaremba, die in de Verenigde
Staten uit Poolse ouders is geboren, deed
op zevenjarige leeftijd reeds van zich
spreken als soliste in een pianoconcert van
Mozart - dat was te Boston in de Ameri
kaanse staat Massachusetts, waar zij een
jaar later haar eerste zelfstandige recital
gaf Een jaar na haar debuut te New York
- zij was toen elf - trad zij op met het
Cleveland Orkest. Na haar laatste recital
te New York schreef Olin Downes onder
meer in The New York Times „Sylvia
Zaremba is een fenomenaal talent". Het
voor Amsterdam samengestelde program
ma vermeldt werken van Mozart, Brahms,
Ravel, Chopin, Scriabine en Prokovjev.
Tussen de Hoogovens en de Velsertunnel
liggen de Koninklijke Papierfabrieken van
Van Gelder Zonen n.v. In het voorjaar
en in de herfst opnieuw komen grote
zeeschepen met hun ladingen, die bestaan
uit houten paaltjes en pakken cellulose,
om deze aldaar te lossen. Reeds van verre
ziet men scherp getekend de kranen, die
met hun grote grijpers de bossen paaltjes
vastklemmen en ze tot hoge bergen op
stapelen. De loogtoren, die herhaaldelijk
een dankbaar object voor fotografen is ge
weest, zal in de toekomst verdwijnen.
Maar er blijven voldoende markante fa
cetten aan de oever van het Noordzee
kanaal, die een dynamisch beeld geven
van een oud bedrijf: het maken van
krantepapier. Het papierhout is van Finse
en Canadese herkomst. In de herfst wordt
het meeste hout aangevoerd, omdat 's win
ters de Scandinavische havens meestal
dichtgevroren zijn.
MET snelle laadauto's worden de paal
tjes naar de palenvijver vervoerd, waar
de kettingtransporteur ze opvist. Vandaar
gaan ze naar de slijperij.
Onder hoge druk wordt het hout op een
snel draaiende steen geperst, waar het vol
komen wordt vervezeld. Met toevoeging'
van veel water wordt de houtstof ver
dund, wat ook gebeurt met de cellulose. Als
deze brij is gezeefd en op consistentie is
gebracht, wordt de cellulose toegevoegd.
Deze pap bestaat uit tachtig percent hout-
stof en twintig percent cellulose. Nu is de
stof gereed voor de papierfabrikage. Deze
stof vervolgt haar weg door één van de
vier papiermachines. De PM 21 is de mo
dernste en werd op 1 oktober 1956 in ge
bruik genomen.
In de vóór de papiermachines opgestelde
zeven ondergaat de papierstof nog een
laatste reiniging. Dan wordt de stof op
gepompt naar de oploopkast, het reservoir,
waaruit de met water sterk verdunde
papierstof door een nauwe spleet gelijk
matig op een zich zeer snel voortbewegend,
eindloos geweven kopergaas wordt ge
spoten. Door afzuigen ontwijkt het meeste
verdunningswater door het kopergaas. De
vezels worden nu geleidelijk een blad pa
pier, dat in de perspartij verder van vocht
wordt ontdaan. De papierbaan slingert
zich zigzag over een serie door stoom ver
hitte cilinders. De snelheid van de papier
machine kan opgevoerd worden tot zes-
honderdvijftig meter per minuut. Na het
verlaten van de droogpartij en een tocht
door de kalander, die bestaat uit acht
hardstalen walsen om het papier de juiste
ma.chinegladheid te geven, wordt het pa
pier opgewikkeld. De papierbaan moet
dan worden overgewikkeld om eventuele
gebreken te verwijderen. In ongeveer vijf
tien seconden is de vezelbrij in papier om
gezet.
Tenslotte wordt het papier op de bobi-
neuse (de rollensnijmachineop maat ge
sneden. In een reusachtige hal worden de
rollen verzendklaar opgeslagen.
Het gehele proces is in vogelvlucht ge
schetst in de bovenstaande montage van
reportagetekeningen door Jan Makkes uit
Santpoort.
Tansman aan de beurt, waarna
men op 26 april de door de Neder
landse Radio Unie gemaakte op
namen van „Le jongleur de
Notre-Dame" van Massenet onder
directie van Albert Wolff ge
bruikt. „Saul en David" van de
Deen Nielsen werd op 10 mei
vastgesteld en een onbekend werk
„The devil and Kate" van Dvjor-
sjak wordt in oorspronkelijke
versie een week later uitgezonden.
De uitvoeringen in het Engelse
zomercentrum Gtyndebourne zul
len ook nu weer via de BBC ge
volgd kunnen worden. De serie
wordt op 31 mei met „Idomeneo"
van Mozart geopend, waarna „De
Rozencavalier" van Richard
Strauss, „Fidelio" van Beethoven
en „La Cenerentola" van Rossini
in juli en augustus volgen. Van
het festival in Bath worden „Dido
and Aeneas" van Purcell en „Le
miracle" van Bizet overgenomen,
„Parsifal" uit Covent Garden en
twee opera's van Handel („Se-
nele" en „Rodelinda") uit Sadler's
Wells.
Tenslotte uit de muzikale pro-
duktie van het Derde Programma
een paar hoogtepunten. De vorige
week is met het Strijkkwartet
van Ravel een serie van vijf aan
Franse kamermuziek gewijde re
citals begonnen. Achtereenvolgens
kan men naar kwartetten van
Fauré, Roussel. César Franck, De
bussy luisteren. De volgende week
staat ook het eerste van zes piano
voordrachten met Russische mu
ziek op het programma. In de
week van 12 tot 18 april begint
weer een andere reeks, namelijk
vijf uitzendingen onder het motto
„De harp in de kamermuziek". De
Franse strijkkwartetten worden
door een cyclus met, de zes strijk
kwartetten van Béla Bartök ge
volgd In de week van 3 tot 9 mei
komt. Hans Henkemans een piano
recital met de „Images" (Cahier I
en II) van Debussy en de „Valses
nobles et sentimentales" van Ra-
ÊEN merkwaardig boek, één van de
merkwaardigste en volwaardigste, die me
in maanden, zo niet in jaren, onder ogen
zijn gekomen komt dit keer ter sprakeDe
titel van deze met een superieure ironie ge
schreven „roman" luidt „De handschoenen
van het verraad" en de schrijver is een
zekere J. W. Holsbergen; omtrent viie mij
hoegenaamd niets bekend is. Bij mijn
weten verscheen er niet eerder enig werk
van zijn hand, tenzij zich achter de naam
Holsbergen, wat lang niet zo onmogelijk
is, een ervaren auteur verbergtDe uit
geverij De Bezige Bij, die van dit werk
evenals van de novellenbundel „De
zwarte keizer" door Hugo Claus, die een
(in voorbereiding zijnde) beschouwing
dubbel en dwars waard is een inge
naaide uitgave in Franse trant heeft ge
maakt, onthield zich tot mijn genoegen
van iedere aanwijzing aangaande de iden
titeit van de auteur en liet zelfs de ge
bruikelijke lovende samenvatting van de
inhoud achterwege, ten gerieve van allen
die er de voorkeur aan geven zich onbe
vangen een eigen mening te vormen. Zo,
zonder een gebruiksaanwijzing, moesten
eigenlijk alle litteraire werken de wereld,
ingaan, anoniem of onder pseudoniem,
waarbij dan wel eens zou kunnen blijken
dat er verrassende en voor een wat kwak
kelende critiek heilzame uitspraken voor
de dag kwamen. Dit terzijde. Wat J. W.
Holsbergen aangaat, hij heeft, wel of niet
als debutant, een boek geschreven dat m.et
geen recente publicatie vergeleken kan
worden een door en door oorspronke
lijk, vermakelijk en triest, kostelijk en
tragisch, dubbelzinnig en eenvoudig, spot
tend en ernstig boek, dat men, aan het
einde van zijn lectuur gekomen, niet zo
maar naast zich neerlegt.
HET „GEVAL", dat Holsbergen tot
thema heeft gekozen, is van een alledaags
heid, die zó voor het grijpen ligt, dat het
als litterair gegeven staat en valt met de
„greep" die de auteur erop heeft, met de
groepering van de gebeurtenissen, de
sfeer, de toon, de accenten, de kunst van
het weglaten, van het suggeren en het
veelzeggend zwijgen. Hoofdpersoon is
Paul Tel, een koekebakker, een nijver
burger, een eerbaar zakenman, die trouw
ter kerke gaat, zelfs diaken is en zich in
zijn koekebakkersvak onderscheidt door
de originaliteit van zijn culinaire creaties.
Tel is, als men wil, een dubieuze figuur.
Hij heeft een goede naam en heimelijke
verlangens. Hij is naïef en berekend, tra
gisch en zielig, eerlijk en achterbaks, dro
merig en ambitieus, ingetogen en begerig,
schuldbewust en lichtzinnig kortom, hij
torst het pak van een eeuwenlange moraal
en kan er niet dan tersluiks onderuit. Van
zijn jeugd wordt weinig verteld, maar de
toespelingen, die als terloops in een
enkele, haast onopvallende zin op zijn
verleden worden gemaakt, wijzen op een
levensloop die nu niet bepaald fleurig en
een toekomst die allesbehalve hoopgevend
is- „Het was altijd zijn ideaal geweest een
pakje te ontvangen" „destijds op school
besnuffelden de jongens hem als honden.
Ha. koekbakker, wat ruik je toch zoet!"
De zoete koekbakker Tel is met zijn vier
en dertig levensjaren in de liefde niet aan
zijn trekken gekomen. Hij heeft een oude
moeder en een bloeiende zaak, die met
een theesalon zal worden uitgebreid. Hij
leefde met verwachtingen en vluchtte in
het exquise gebak en de zelfgeschapen
bonbon- In het donker van zijn bestaan
is hij innerlijk wat kromgegroeid en wat
bleek geworden, wat onvolwassen geble
ven een binnenvetter, die het van zijn
fantasieën zou moeten hebben, wilde er
van zijn dromen nog iets terecht komen.
Maar nu heeft Paul Tel zwarte garen
handschoenen gekocht. Hij is collectant
geworden, hij zal het kerkezakie han
teren, zij het niet allereerst met kerke
lijke bedoelingen. Dat collectantenzakje
moet hem, van het voorwerp zijner ver
ering door zwarte handschoenen en een
ellenlange stok gescheiden, de gelegenheid
bieden om de nog onbenaderde beminde
een schriftelijke liefdesverklaring in han
den te spelen- Dat is natuurlijk ridicuul,
het is zelfs zondig en allesbehalve moe
dig. Maar Tel is er de man niet naar om
het leven met blote handen aan te vatten.
WAT GAAT ER met Paul Tel gebeu
ren? Niets dat niet duizenden keren is
voorgekomen en toch alles. Het is niet
voldoende, het is niet bevredigend als een
koekebakker met een galant gebaar een
of ander aantrekkelijke mevrouw Haje-
nius, een klant van de gerenommeerde
zaak, het voor de toonbank verloren
ringetje aan de vinger schuift. Eros wil
meer. Eros speelt als kerkcollectant met
een verre liefde en reikt de in stilte ver
eerde schone per zwartfluwelen collecte-
zak zijn eerste billet-doux aan, dat door
de verkeerde, door de zuster van de aan
bedene, in ontvangst wordt genomen. Dat
is, kan men zeggen, de straf die op de
zonde volgt. Of anders: de werkelijkheid,
die de droom niet wil huwen. Óf nog
anders: de moraal die zich niet met het
ideaal wil verzoenen, de platonische aan
bidding die geen raad weet met de sekse,
het fatsoen dat in conflict is geraakt met
de vrijage, de vrijheid die huivert voor
de gebondenheid, de eenzaamheid die
haar weg niet kan vinden tot de liefde,
de sukkelachtigheid die als het er op aan
komt. de verkeerde greep doet. Maar hoe
men het oog ook stelt, sympathiek dan
wel onsympathiek, vergoelijkend of af
wijzend, het loopt nu eenmaal zoals het
loopt: deze Paul Tel met zijn zwarte garen
handschoenen krijgt niet van „zijn" Anne,
maar van Theresa een schriftelijk blijk
van toenadering. Zo gaat dat, als een
koekbakkend dromer, een amoureuze dia
ken, een gehandschoende minnaar, die de
liefde nog altijd tegemoet is getreden met
zoetriekende bonbondozen en rose linten,
zich aan de werkelijkheid van het lief
hebben waagt. Tel raakt verloofd, met
Anne op de achterhand. Tel mag bij de
vrouw van een vriend een tipje van de
liefdessluier hebben opgelicht, met zijn
Thérèse, zoals hij haar is gaan noemen,
gaat hij een zondagje uit: ze maken een
rij toertje naar de plas in Hillegersberg en
drinken in Lommerrijk „verzamel
plaats van herinneringen uit de kinder
tijd" een kopje thee en dan nóg èérii
En aan het eind van die „feestelijke mid
dag" gaan ze dan weer, Thérèse heeft bij
hem ingehaakt toen hij haar „zijn ge
bogen, galant opgeheven arm bood". Ze
haakte in zijn leven. Ze haakte het vast
in de dodelijke benepenheid van een
kleinburgerlijke, zielloze, uitzichtloze le-
venssleur, dezelfde waaruit hij was voort
gekomen- Van nu af zijn ze Thérèse èn
Paul, Paul èn Thérèse, een paar dat op
trouwen staat Nu, ze trouwen zoals dat
behoort: met rijtuigen en een bruilofts
maal en ze gaan naar Venetië op de
huwelijksreis. Als ze terugkomen is Pauls
oude moeder dood en kort daarop over
lijdt zijn schoonmoeder, in een rusthuis
waarna Anne, de aanbedene. Pauls huis
genote wordt, zijn minnares zelfs op
het. ogenblik dat hem het onverwachte be
richt van Thérèse's dood bereikt.
DAT IS EEN wrang besluit, waaruit de
lèzer voor eigen rekening zijn conclusie
kan trekken. Alles in dit boek is wrang
en lachwekkend, beklagenswaardig en
„verwerpelijk" of pijnlijk en kostelijk,
noodlottig en „eigen schuld" al naar
men het er voor wil houden. Maar het is.
als het naar de zin van de schrijver gaat.
het één èn het ander. De ironie slaat
steeds twee akkoorden tegelijk aan en
deze onbekende, maar prijzenswaardige
J. W. Holsbergen is een meester in het
dubbelspel der ironie. Men denkt en
dat doet mij me afvragen of deze auteur
niet tot de oudere generatie behoort
soms aan Frans Coenen, soms aan Van
Oudshoorn, een enkele maal aan van
Schendel (aan „Voorbijgaande schaduwen"
dan bepaaldelijk). Maar een zo fijngesle
pen, zo'n briljante, dodelijk treffende en
bevrijdende ironie zal men bij deze drie
schrijvers vergeefs zoeken. Ze is iets
unieks: Holsbergen houdt er zijn toon. zijn
wijze van zeggen, zijn compositie op na
en dat is meer dan van een debutant ver
wacht kan worden. Het is de proef op de
som van een verrassend gaaf en begaafd
schrijverschap. Men leze deze „eersteling"
met een dubbele bril en zonder hand
schoenen.
C. J. E. Dinaux
ER ZIJN betere eilanden dan het
eiland Panay in de Philippijnen, rijke
re eilanden vooral, maar toch geeft het
een heel aardige indruk van het ge
middelde van dit uitgestrekte eilan
denrijk. Het leven glijdt er zoetjes voort
met veel slaap, weinig werk, rust en
vrede alom, met een enkele fiësta om
de daagse sleur te breken en met veel
politiek gemopper, dat telkens weer
zonder veel resultaat als strovuren op
laait.
Het dagelijks brood, mits men er niet
teveel van wil hebben, is gauw bijeen-
gescharreld, vis uit zee en- rijst uit de
voorraad nu de oogst binnen is, water
uit de put, een handvol boontjes en
palmwijn, vooral palmwijn, uit de bam
boekoker in de kokospalm of uit de
groezelige fles van de even groezelige
verkoopster. In de barrios praat men
veel en met. trage woorden op de bam
boeveranda's. Men gaat eens op reis
in een bus tegen onbegrijpelijk lage
prijzen honderd kilometer voor een
gulden! De kinderen gaan naar school
of niet", naar het uitkomt. Zij die gaan
dreunen hun lesjes naar goed ouderwet
se manier gezamenlijk op in de broeie
rige lokalen. Zij die niet gaan leiden een
voor een kind ideaal leven van rond-
lummelen, in zee spelen of de karbau-
wen hoeden op de uitgedroogde rijst
velden.
Naar onze nijvere maatstaven geme
ten werkt een handjevol mensen in de
Philippijnen echt hard. Dat zijn de bui
tenlanders, de artsen, onderwijskrach
ten en geestelijken. De rest werkt hard
naar eigen maatstaven. Voor ons lijkt
dat vaak merkwaardig veel op luieren.
Ver, heel ver weg in het noorden, in
Manilla, zitten zij die de touwtjes van
het beheer in handen hebben. Over het
algemeen gesproken is men niet te
vreden over hen. Op nare wijze steekt
het nationalisme zijn kop in het land
op en er zijn onrustbarende, maar zeer
bekend klinkende geruchten over „We
kunnen het zelf wel, we hebben die
buitenlanders niet nodig". Men praat
misprijzend over de Amerikanen als
de voormalige kolonisators van voor de
oorlog en men vergeet dat het land aan
hen heel wat te danken heeft, zo niet
bijna alles. Men spreekt met. walging
over de Spanjaarden, de kolonisators
uit vroeger eeuwen cn vergeet dat de
'Philippijneji alle cultuur, die het land
bezit, aan hen te danken heeft. Men
spreekt vol afgrijzen over de Japan
ners en doel snel al het goede teniet,
dat men zelfs aan deze boze manne
tjes uit de oorlog te danken had. In één
woord, op de hele aardbol bestaat maar
één soort echt goede mensen, dat zijn
de Philippino's.
Maar helaas is men arm, men ge
looft eerlijk en oprecht niet in hard
werken, men hanteert liever de ball
point dan de ploeg. De schuld kan men
rustig aan Manilla geven. Over twee
jaar zijn er verkiezingen en dan zal
men wel eens verder kijken. En intus
sen leeft men voort als steeds. Men be
hoort tot een charmant en vriendelijk,
gastvrij en zachtaardig volk zonder al
teveel ruggegraat, maar met ongetwij
feld bijzonder aantrekkelijke eigen
schappen. De bezoeker in de Philippij
nen leeft ertussen. Men hoort de ver
halen aan van Philippino's en buiten
landers. In het begin heeft men de al
lergrootste moeite om zich over een en
ander een oordeel te vormen. Maar na
een maandje begint er toch wel iets uit
te kristalliseren. Hier en daar beginnen
feiten, hardnekkige feiten, hun onaan
gename koppen op te steken. 1-Iier en
daar ontdekt men het. goede, dat geen
bruut geweld teniet kan doen. Uit een
wemeling van indrukken gaat men zich
een eigen mening vormen, een heel
voorzichtige weliswaar want wat is
een maand in de Philippijnen?
Men bezoekt ziekenhuizen. En ja, de
artsen leveren een vaak op het oog ho
peloze strijd tegen allerlei overmach
ten. Toch versagen ze niet. Men be
zoekt scholen van iedere soort en raakt
er langzamerhand heilig van over
tuigd, dat er waarlijk wel betere on
derwijssystemen bestaan dan het Ame
rikaanse en dat zelfs onze zo vaak ver
guisde manier heus zo kwaad nog niet
is. Men bezoekt gebouwen vol ambte
naren en vindt er de stemming aange
naam, zij het ietwat gemakkelijk. Men
bezoekt de markten en verbaast zich
over de wriemelende massa kopers en
schrikt van de voortdurend stijgende
prijzen. Men bezoekt winkels en stelt
vast, dat vaste prijzen er zijn om te
pingelen. Men is gast op „college-
days" en houdt er op verzoek gloedrij-
ke redevoeringen over „Het Belang van
een Waakzame Pers" en men weet zeer
zeker dat de leerlingen er niets van
snappen in een land, waar de pers nog
heel veel te leren heeft, om het zacht
jes te zeggen. Men spreekt met intel
lectuelen en verwondert zich over hun
gebrek aan algemene ontwikkeling bui
ten het interessante gesprek over hun
vak. Men ziet hen wonen, de notaris,
de jurist, de particuliere arts, de advo
caat, in hun bamboehuizen boven de
drogisterijtjes of winkeltjes, die hun ma
gere inkomens moeten aanvullen tot een
naar ons begrip zuiver minimum. Men
ziet een gehuwde lerares van een high-
school met een groot aantal kinderen
wanhopig tegen de bierkaai vechten om
die kinderen een soortgelijke opvoeding
te geven. Men ziet al die leraressen en
onderwijzeressen, die ongetrouwd blij
ven om de simpele reden dat de fami
lie in de uitgebreidste zin van het
woord hun inkomen niet missen kan.
Men ziet de jurist, die driekwart van
zijn kleine inkomentje nodig heeft om
drie van zijn kinderen een goede op
voeding te geven. En daarnaast ziet
men hen die het in zekere zin veel ge
makkelijker hebben, omdat ze haast
geen eisen hebben de boertjes, de
vissers, de lanterfanters in de stad.
Zij die genoegen nemen met één maal
tijd per dag en een armelijk huisje van
bamboe of platgeslagen blikken.
ALS ER ééN LAND problemen heeft
dan is het de Philippijnen wel. Of men
er de eerste tien jaren zal uitkomen,
is een open vraag. Laten we hopen van
wel. Het land is in Zuid-Oost Azië zo
belangrijk. Het verdient een betere re
gering dan het nu heeft en een president
van het kaliber van de alom betreurde,
twee jaar geleden overleden Magsay-
say.
De Philippino's noemen zichzelf de
mocraten. Laten we vurig hopen, dat
ze dat binnenkort werkelijk zullen wor
den. Maar op het ogenblik is hun op
vatting van democratie heel vaak een
excuus voor vreemde gedragingen.
EVENALS het geval was voor
het afgelopen kwartaal, geven wij
een overzicht van de belangrijk
ste uitzendingen in de komende
drie maanden van het Derde Pro
gramma van de BBC.
Voor de liefhebbers van het
progressieve drama wordt de laat
ste week van het trimester het
belangrijkst, want dan gaat een
nieuw, speciaal voor de Engelse
omroep door Samuel Beckett ge
schreven werk onder de titel
„Embers" in eerste opvoering. De
week daarvoor kan men de voor
afgaande radioproduktie van de
Frans-Ierse auteur van „Wachten
op Godot" voor de vijfde keer
beluisteren, namelijk „All that
fall". Die week wordt trouwens
toch al bijzonder belangwekkend
voor hen die radiogenieke vormen
van het gesproken woord propa
geren. De Engelse versie van „Ge
kluisterd" de reeks gesprekken
met nonnen in een Carmelieten-
klooster, waarmee Sergio Zavoli
in 1958 de Prix Italia won staat
met een spel van Frederico Gar
cia Lorca en „Shéhérazade" van
Jules Supervielle eveneens op het
programma. Voor de komende
week moeten we „Meartbreak
house" (een fantasie op Russische
manier over Engelse onderwer
pen) van Bernard Shaw en „De
stad waarvan de vorst een kind
is" van Henry de Montherlant
signaleren. Ook begint dan de
herhaling van de documentaire
over veldmaarschalk Smuts in
drie delen. In de week van 19 tot
25 april staat wederom een uit
zending de zesde sinds 1948
van „Hamlet" met Sir John Giel-
gud in de hoofdrol op het pro
gramma.
In de operasector valt voor
zaterdag 11 april „Don Juan de
Manara" van Goossens te vermel
den, de dag daarop door „The
fiery angel" van Prokovjev ge
volgd Op 20 april is „Le serment"
van de Frans-Poolse Alexander
vel geven. In de eerste week van
juni begint een serie van vier
pianorecitals met muziek van
Paul Hindemith. Van de bijzon
dere orkestwerken noemen wij
„Suite transocéane" van André
Jolivet, uit te voeren door het
Orchestrale national van de Ra-
diodiffusion-Télévision Franqaise
onder leiding van Manuel Rosen
thal.
De ontvangstmogelijkheden van
het Derde Programma zijn in het
voorjaar en de zomer veel beter
dan 's winters, omdat dan de in
terferentie van de zender te Char-
kov. die de 464 meter met Droit-
wich deelt, niet optreedt. Wie een
FM-band èn geluk heeft, kan
trouwens ook we] eens genieten
van de kristalheldere ontvangst
welke de FM-zender te Wrotham
mogelijk maakt.
J. H. hartman