Studiebeurzen, capaciteiten en
toekomstige welvaart
Een kortere en maatschappelijk
ingestelde opleiding
Beroemde Nederlandse Parijzenaar 3
Kees van Dongen denkt geenszins 3
aan genieten van welverdiende rust 3
De zondeval van de moderne mens
in een symbolische thriller van
lonesco in een Parijse schouwburg
Erbij
ZATERDAG 4 APRIL 1959
PAGINA DRIL
IN de verkiezingsstrijd zijn de partijen met allerlei desiderata gekomen Zo
konden we de laatste tijd in verschillende politieke hoekjes de wenT horen
uitspreken, dat iedere jonge Nederlander, die de noodzakelijke begaafdheid
heeft, in staat moet zijn hoger onderwijs te volLTfn!!!! begaafdheid
daarvoor benodigde financiële middelen niet opbrencen dan 7ai dlt °V e
bijspringen en dan rijst automatisch deTrLg wa? dat' nu alSmL
het werkelijk maatschappelijk gezien dwingend noodzakelijk is, dat deze Tulï
geboden wordt. Eigenlijk zou dit laatste punt helemaal niet aan de orde mogen
worden gesteld. De kans op ontwikkeling behoort immers tot de fundamentele
rechten van de mens. Het ligt dus zeer voor de hand. Werkelijk mens-^fn be
ekent het bezitten van morele en ethische waarden en deze zijn in de moderne
tijd, waarin de barbar,sering aan alle kanten dreigt, des te meer nodig Een
hoger peil van ontwikkeling en beschaving kan een volk bijna alleen bereiken
door allen zoveel mogelijk en zo goed mogelijk onderwijs te laten volgen in de
door het individu vrijwillig gekozen richting. Zo liggen de zaken althans in
demdcratische landen. Maar dan moeten de ouders en de kinderen ook in staat
gesteld worden hun dorst naar kennis en inzicht te lessen door materie e hulp
die hen bij de bron daarvan brengt. p'
Vraagt men toch naar de maatschappelijke noodzaak, dan is ook hierop het
antwoord niet moeilijk. Nederland heeft een sterk toenemende bevolking waar
voor werkgelegenheid zal moeten worden geschapen. Het land is grondsCffen-
arm en sterk aangewezen op export om de nodige deviezen te verkrijgen Het
zal zich moeten concentreren op hoogwaardige produkten, die zich in de'con
currentiestrijd tegen het buitenlandse fabrikaat kunnen handhaven Om deze
te produceren is grote vakbekwaamheid en wetenschappelijke kennis, dS wee?
leidt tot verdere onderzoekingen, vereist. Anderzijds hangen ook produktivTteit
en efficiency samen met het gemiddelde ontwikkelingsniveau van de gehele
bevolking. Hieruit volgt dat men alle beschikbare vermogens volledig tot hun
recht zal moeten laten komen, door iedereen die lust en aanleg heeft het voor
hem (of haar) geschikte onderwijs te laten volgen. Dat het echter nog lang
niet zover is bewijzen ons cijfers, die in een onlangs verschenen rapport van
de dr. Wiardi Beckmanstichting „Gelijke Kansen" - dat speciaal over dit
probleem gaat zijn gepubliceerd. Geconstateerd wordt daarin dat uit de
statistiek van het hoger onderwijs 1954/1955-1955/1956 blijkt, dat zevenen
veertig percent van de in die jaren ingeschreven studenten uit het zogenaamde
hoger milieu afkomstig waren, achtenveertig percent uit 't middelbare milieu en
zeven percent uit het lagere. Deze cijfers zeggen pas Iets, als men weet, dat
men bij benadering aanneemt dat deze drie milieus over de Nederlandse be
volking zijn verdeeld in de verhouding van 1:6:13. Ook het platteland' komt
er in vergelijking met de stad maar slecht af. Vele jongeren komen ook daar
niet aan de opleiding toe, die zij qua capaciteiten zouden kunnen volgen.
NU KAN MEN natuurlijk opmerken, dat de begaafdheid niet in gelijke mate
over alle milieus verdeeld is. Het genoemde rapport verstrekt daar interessante
gegevens over. Het blijkt, bijvoorbeeld uit tests, waaraan men recruten bij de
keuring voor de militaire dienst heeft onderworpen, dat de lagere milieus een
verhoudingsgewijs geringer aantal intelligenten opleveren dan de hogere. Bij
dit onderzoek speelt echter altijd de reeds verkregen ontwikkeling een rol
immers intelligentie groeit, weer door ontwikkeling en daarom zijn de
resultaten niet geheel zuiver. Hoe dit ook zij, een feit blijft dat de begaafden
uit de lagere milieus grotendeels niet aan de voor hen geschikte studie toe
komen. Dit is maatschappelijk beschouwd, verspilling, daar men in het mo
derne technische tijdperk alle krachten hard nodig heeft. Het verstrekken van
financiële steun is helaas niet een afdoend middel om ln deze sociale behoefte
te voorzien. Voor talloze ouders is een middelbare school al iets zeer bijzonders,
waarop zij vinden dat hun kinderen niet thuis horen. Dit om allerlei redenen,
zoals angst dat hun kinderen hen ontgroeien zullen, bevreesdheid voor contact
met andere milieus en levensbeschouwingen enzovoorts. Vaak ook heeft men
niet de flauwste notie van wat er voor een studie komt kijken en vindt men
deze dan bovendien nog improduktief. Voor een studie aan universiteit of hoge
school geldt dit alles vaak nog sterker. Menig arbeiderskind schrikt voor het
universitaire klimaat terug, omdat, er normen gelden, waarmee het in geen
enkel opzicht vertrouwd is. Milieufactoren spelen dus zeer sterk mee en aan
deze doet men niet zo gemakkelijk wat. In feite zal de steun aan de minder
draagkrachtigen reeds op de middelbare school moeten beginnen. Deze zal dan
voldoende moeten zijn om de kinderen normaal aan het schoolleven in al zijn
facetten t,e laten deelnemen. Ook zal men deze scholleren en hun ouders enigs
zins moeten begeleiden in de voor hen vrij nieuwe omgeving.
IN HET RAPPORT van de Wiardi Beckmanstichting worden de totale kosten
van integrale studiekostenvergoeding voor alle daarvoor in aanmerking ko
mende studenten in 1957, dat zijn er vierentwintigduizend van de dertigduizend,
geschat op ruim vierenveertig miljoen gulden. In 1970 zal dit naar schatting
ruim vierentachtig miljoen gulden bedragen, voor bijna vijfendertigduizend
van de dan te verwachten zesenvijftigduizend Ingescnrevenen aan universi
teiten en hogescholen. Men lette wel, er is hier spraice van studieloon. Dat" wil
zeggen: alle studenten komen in principe in aanmerxing voor een 'Vergoeding,
voorzover hun ouders niet in staat zijn zelf in de kosten te voorzien. Deze be
dragen zijn hoog in vergelijking met wat thans aan Deurzen en renteloze voor
schotten wordt verstrekt, namelijk ongeveer negen miljoen gulden. Veel meer
zal nodig zijn als men de ondersteuning reeds op ae middelbare school wil
laten beginnen en als men ook de beroepsopleidingen er volledig in wil be
trekken. Toch zal men in belangrijke mate in deze richting moeten gaan, wil
men de internationale wetenschappelijke en technische ontwikkeling bijhouden.
Investeringen in onderwijs en wetenschap zijn de beste waarborg voor toe
komstige welvaart. Men kan zijn geld niet beter besteden.
DE STUDIE aan een Nederlandse universiteit of hogeschool duurt over het
algemeen vrij lang, te lang vinden velen. Een recent onderzoek van het Cen
traal Bureau voor de Statistiek heeft uitgewezen, dat ongeveer vierenzestig
percent van de mannelijke en eenenzestig percent van de vrouwelijke studenten
binnen zes a zeven jaar slaagt voor het kandidaatsexamen ongeacht de facul
teit. Voor de technische wetenschappen zijn deze cijfers echter niet voldoende.
Vele studenten doen daar immers nog langer over hun kandidaatsstudie. Een
studieduur van acht of negen jaren is geenszins meer abnormaal en men kan
zich natuurlijk afvragen of deze lange scholing voor alle studenten nog wel
„loont". Vast staat dat vele afgestudeerden geen beroep kiezen, waarin zij
wetenschappelijk werkzaam blijven. Zij vervullen functies van geheel andere,
meer praktische aard, waarvoor echter de academische vorming vereist wordt,
omdat voor de goede uitoefening het critisch en analystisch denken, dat men
in een universitaire opleiding kan verkrijgen, nodig is. Men kan dan echter
opmerken, dat deze kwaliteiten misschien ook in een kortere studietijd kunnen
worden verkregen. Het bedrijfsleven vraagt voor vele functies mensen, die
op jeugdige leeftijd zijn afgestudeerd, zodat zij nog fris zijn en voldoende aan
passingsvermogen en energie bezitten om op stimulerende wijze werkzaam te
zijn. De huidige studentengeneraties studeren dikwijls pas omstreeks het der
tigste jaar af (men moet immers ook nog twee jaar militaire dienst vervullen)
en dat vindt het bedrijfsleven nu weer veel te oud. Ook is voor vele functies de
ver doorgevoerde, diepgaande specialisatie, die men in de langdurige studie
verkrijgt, eigenlijk overbodig. Men heeft dikwijls juist behoefte aan mensen
die tussen de specialisten een brug kunnen slaan, die van verschillende onder
werpen een behoorlijke kennis hebben, zodat ze de experts kunnen begrijpen.
MET HET OOG op dit laatste werd in 1947 aan de Amsterdamse Universiteit
nieuw plan ontworpen voor een echte korte studie van drie jaar. Het betreft
de faculteit der politieke en sociale wetenschappen opgericht, maar de opleiding
hier gaat niet alleen in de breedte maar ook in de diepte, waardoor de studie
duur weer erg lang is geworden. De Leidse universiteit heeft nu een geheel
hier dus geen baccalaureaat, zoals men dat bijvoorbeeld in de economische
faculteit kent, dat men ongeveer een jaar na het normale kandidaatsexamen
kan behalen, maar een totaal andere studie met een geheel eigen aard. De studie
is dus niet minder dan andere, maar anders. Het is een echte eindstudie, maar
meer dan tachtig jaren, al serieus zou
denken aan een spoedige rustige oude
dag. Hij adviseert: Je moet zeil zo maar
wat rondneuzen, want ik heb zo zelf ook
nog het een en ander af te maken. We ge
ven aan zijn uitnodiging gevolg, terwijl de
meester ondertussen zo tussen neus en
lippen zijn herinneringen opdiept uit de
oude doos. Want Kees van Dongen is nog
altijd even verzot op een parlevinkend
praatje, dat hij dan kwistig met sarcasti
sche uitlatingen, bon mots en paradoxen
doordrenkt. Parijs is onbewoonbaar ge
worden, vindt hij. „In zestig jaren tijds heb
ik dit dorp zich naar die staat zien ont
wikkelen. Ik ken Parijs en de Parijze-
naars van haver tot gort. Eerst zat ik in
Montmartre op de butte in de grote dagen
van Le Bateau-Lavoir, het atelier waar
toen alle., beroemdheden over de - vloer
kwamen. Ik had toen geen dubbeltje ach
ter de'hand,-die eerste dagen- van - mi jn
Parijse leven en ik leurde met kranten
langs de boulevards, zoals iedere vulgaire
miljonair het in zijn jeugd ook zegt te heb
ben gedaan. Mijn eerste Franse franken
verdiende ik met tekeningen in de zogehe
ten gedurfde stijl voor tijdschriften als
„La Vie Parisienne". Achteraf is het een
mooie tijd geweest, maar de charme van
het armoezaaien sleet er voor mij toch
vrij gauw af. Toen wilde ik met eigen
ogen het leven van de grote lui ook wel
eens gade slaan. Dat is me, geloof ik, wel
aardig gelukt!"
Die „grote lui" hangen, in de vorm dan
van hun konterfeitsels, voor een deel nog
altijd bij Van Dongen aan de muur, voor
zover ze voor de tentoonstelling in Nice
dan nu niet ook naar het zuiden zijn ge
trokken. Daar is het beroemde portret van
Boni de Castellane, die nog altijd indruk
wekkend in zijn fiere houding is, maar te
zelfder tijd, in sommige details het iets te
opzichtige zakdoekje, de vrouwelijke slan
ke linkerhand, die de rechterjaspand
dichttrekt óók getuigt van de heimelijke
opzet van de schilder zijn model nèt even
te kijk te zetten. Een paar meters verder
staan we oog in oog met die andere prins
van de Parijs geest, Sacha Guitry, die door
Van Dongen precies in zijn kwetsbaarste
plek van hooghartige ijdeltuit werd ge
troffen. En dan alle, bekende en onbeken
de, gefortuneerde dames, waarvan er en
kelen de schilder in zijn atelier ook nog
altijd gezelschap komen houden. Men heeft
van Van Dongen wel gezegd, dat hij het
vrouwentype van zijn tijd heeft gescha
pen. Oppervlakkig gezien moge dat beeld
gedurfd lijken. Niettemin is het waar, dat
een kunstenaar niet alleen door zijn tijd
beïnvloed wordt, maar dat, anderzijds,
een groot artiest óók een eigen stempel
drukt op zijn levensperiode. Van Dongen
schilderde zijn vrouwen overslank, met
grote, donkeromrande ogen en een wreed-
rode mond in een zeer blank gelaat. De
suggestie van zijn portretten op zijn mo
dellen en de rest van het vrouwelijke pu
bliek, was zó groot en krachtig, dat die
dames zich met alle middelen, die de
schoonheidstechniek hun boden, poogden
op die modellen te gaan lijken.
Vooral in zijn voormalige vaderland,
Nederland, is lijkt het de strijdvraag
nog altijd niet beslist, of Kees van Don
gen de geschiedenis zal mogen ingaan
krachtens zijn erkend-grote artistieke
kwaliteiten en gaven dan wel voor kor
tere tijd vanwege een zekere narrerol,
die hij ruim een halve eeuw lang in het
Parijse leven met zoveel natuurlijk ge
mak wist te spelen. Men hoeft niet lang
met Van Dongen te spreken of hem gade
te slaan om te doorzien dat de kunstenaar,
ondanks zijn elegante zwier en zijn ge
soigneerde voorkomen van grand-seig-
neur, in zijn hart een verstokte bohémien
is gebleven, die echter zijn leven en zijn
loopbaan wist te organiseren en te leiden
naar de hoge toppen van de mondaine
roem, maar die ondertussen van zijn fan
tasie, zijn ironie en zijn spotzucht toch
nooit afstand wilde doen. Niet alleen in
zijn uiterlijk, maar ook in zijn levenswan
del en filosofie heeft Kees van Dongen mij
altijd sterk aan G. B. Shaw doen denken.
Van Dongen heeft de beroemdheden, die
voor hem poseerden en die ook zijn naam
hebben groot gemaakt, nooit ogendiensten
bewezen. Integendeel hij was de domi
nerende partij. En daarom zal hij hen met
zijn kunst vermoedelijk voor het grootste
deel ook nog lange Jaren overleven.
Frank Onnen
Lees verder in het tweede kader, onderin.
IN NICE, aan Frankrijks zuidkust,
wordt momenteel een grote expositie van
ruim honderd werken van Kees van Don
gen gehouden. En ofschoon wij om ver
scheidene redenen deze nieuwe tentoon
stelling, waar ook 's meesters laatste schil
derijen zijn opgehangen, helaas nog niet
konden aanschouwen, hebben wij haar
toch maar als aanleiding aangegrepen
om de vermaarde schilder, die op 26 ja
nuari 82 jaar is geworden, weer eens te
gaan opzoeken in zijn enorme atelier van
veertig bij dertig meter, waaraan door het
noorderlicht die grijzige rust wordt ge
geven, die dé laatste jaren nu ook wat
meer over zijn doeken is gekomen.
Van Dongen, de jongen uit Delfshaven,
die, zoals iedereen nu wel weet, op zijn
eenentwintigste jaar met zijn overge
spaarde penningen een retourbiljet kocht
voor Parijs, waar hij echter in plaats van
de twee voorgenomen weken nu al ruim
zestig jaren verblijft, is intussen natuur
lijk wel iets, maar toch weer niet zo vre
selijk véél veranderd. De tand des tijds
lijkt op zijn kaarsrechte, slanke lijf nog
steeds bijna geen vat te krijgen. En op zijn
kunst? De hedendaagse critici willen zijn
oeuvre nog wel eens ietwat meesmuilend
en hovaardig bejegenen. Van Dongen
wordt dan wel voorgesteld als een typi
sche modeschilder, een portrettist van
adellijke en steenrijke dames en heren, die
nu door zijn modellen en zijn tijd zou zijn
overleefd. Wij kunnen ons natuurlijk ver
gissen. Maar het komt ons voor, dat het
moment juist wel weer eens gauw zou
kunnen aanbreken, dat niét de belangstel
ling voor de jazz en de litteratuur uit de
jaren rond 1920 ook de kunst van Van Don
gen zich opnieuw heel sterk aan de latere
geslachten zal opdringen. Het Parijse
kunstweekblad „Arts" heeft Kees van
Dongen trouwens zojuist al in één adem
genoemd met Toulouse-Lautrec, respec
tievelijk als getuigen-vertegenwoordigers
van de „folie" èn van de „belle époque".
De meester maakt zich persoonlijk niet
zo heel nerveus of te sappel, zoals hij
zelf zegt over de ups en downs in de
waardering van zijn levenswerk. Hij gaat
rustig én zelfverzekerd zijns weegs en er is
nog altijd genoeg werk aan de winkel.
Van Dongen heeft jaren geleden al een
contract met de beroemde Parijs-Griek-
se kunsthandelaar Paul Pétrides afgeslo
ten. Zijn patroon, zoals hij hem noemt, zit
hem blijkbaar nogal achter de pantalon,
opdat hij zijn energie en tempo vooral niet
laat verslappen. Maar als we zo eens rond
kijken in het atelier, waar in de hoek op
een groot bureau de verftubes en pense
len liggen uitgespreid en op ezels simul
taan aan verschillende doeken schijnt te
worden gewerkt, dan krijgen we toch echt
niet de indruk, dat de meester, trots zijn
De meester temidden van zijn doeken in zijn enorme atelier. Links het
beroemde schilderij van Boni de Castellane, boven de schilder diens portret
van zijn vader. De andere foto toont Kees van Dongen met zijn „patroon"
(de kunsthandelaar Paul Pétrides).
(Vati onze correspondent in Parijs)
EUGENE IONESCO, de zevenenveertigjarige rtoemeens-Franse toneel
schrijver, met wiens „Stoelen" en „Kale zangeres" ook het Nederlandse publiek
al eerder kon kennismaken, heeft een nieuw stuk geschreven: „Le tueur sans
gages" De moordenaar zonder salaris. Het is dezer dagen voor het eerst in
Parijs opgevoerd. lonesco schrijft zijn teksten niet aan de lopende band. Ik her
inner me, dat hij me enige jaren geleden sprak over een werk, waarmee hij
toen bezig was en dat „Le Roi" zou heten, maar waarover sindsdien niets meer
werd vernomen. „Le tueur" heeft zijn voorsprong in de lange novelle „Le por
trait du colonel" gevonden, die lonesco twee jaar geleden in een litterair tijd
schrift publiceerde en waarvan hij de voornaamste elementen later dramati
seerde, juister gezegd: waarvan hij de omgewerkte Intrigue in de vorm goot
van een thriller, waaraan symbolische betekenissen mogen worden gehecht.
De hoofdpersoon, Bérenger geheten, treedt hier op ais een amateur-detective,
die gedurende het hele stuk een speurtocht heeft ondernomen naar de my
sterieuze dader van moorden op mannen, vrouwen en kinderen, waardoor een
heel ultramodern stadsdeel nu al maanden wordt geteisterd. Deze misdaden
lijken overigens iedereen totaal onverschillig te laten. Wanneer het scherm
opgaat, zit men tegenover een toneel dat zo leeg is als een woestijn. Een ambte-
lijk-uitziend mannetje met een dikke aktentas onder de arm. wandelt rond
langs denkbeeldige tuinpaden en lanen, hij bestijgt met pijlsnelle liften de
tientallen verdiepingen der gloednieuwe wolkenkrabbers en hij toont nog
altijd zonder enig decor of zetstuk alle verbluffende nieuwtjes en moderne
toepassingen van elektrische keukeninstallaties, automatische garages, telefoons
zonder draden en wat er verder aan fantastische vernuftigheden door het
hedendaagse brein werd uitgevonden. Hij demonstreert die verworvenheden
ten overstaan van de jongeman Bérenger, in wie hij een grenzenloze bewon
dering voor zijn Cité Radieuse a la Corbusier heeft opgewekt. Zijn bezoeker
cliënt besluit dan ook op slag zich in zo'n flat, toonbeeld der opperste efficiency,
te installeren, samen met de secretaresse van de architect-aannemer die hij
toevallig ziet lopen, maar die overigens helemaal niets van die vreemde, geest
driftige idealist wil weten. Plotseling valt het Bérenger evenwel op dat het hele
flatcomplex onbewoond is. Op zijn vraag, waar zijn toekomstige buren zich
bevinden, verneemt hij dan het griezelige verhaal van al die moorden. Dit
verhaal wordt door de architect met koele onverschilligheid voorgedragen.
Daarin is sprake van een portret van een kolonel, dat de slachtoffers door de
moordenaar getoond wordt alvorens ze, in dode staat, in de vijver achter de
flatgebouwen worden geworpen. Wanneer Bérenger, verstard van schrikt,
in die poel dan de laatste lijken ziet liggen, neemt hij het onmiddelijk besluit
de strijd tegen deze misdaden aan te binden. Hij stelt een enquête in, onder
vraagt getuigen, wendt zich tot de politie, vervolgt spoor op spoor, maar stoot
overal op een algeheel gebrek aan medewerking, zeils aan medeleven of be
langstelling, want iedereen heeft zijn eigen persoonlijke zorgen en zorgjes en
reageert onder het motte: wie dan leeft, wie dan ziet. Steeds verontwaardigder,
opstandiger en wanhopiger wordt Bérenger, die via de kennismaking van een
medeplichtige tenslotte de lugubere moordenaar ontmoet. In een lange mono
loog tapt hij nu uit alle vaien van menselijk erbarmen, morele verontrusting
en hartstochtelijke en heilige toorn, hopende aldus de schurk tot. een sociale
en normale levenswandel te kunnen bekeren. Vergeefse, zelfs fatale moeite,
want tenslotte wordt óók Bérenger, door middel van een lang scheermes, naar
de andere en betere wereld geholpen.
In de gangbare en beperkte zin van dat woord zou men lonesco zeker tekort
doen door met betrekking tot. dit stuk van „symbolisch toneel" te spreken. Zijn
figuren zijn niet enkel de dragers van zinnebeelden, maar stul^ voor stuk ook
en vooral levende personen, al worden hun woorden en gedragingen dan naar
de burleske, of beter absurde, richting scheefgetrokken. Aan deze karikaturen
ligt in dit stuk echter, onder de dunne laag humor, een pathetische angst ten
grondslag. Hetzelfde motief uit alle vorige stukken van lonesco keert hier, in
een brede en strakkere uitvoering, terug: de hermenscne eenzaamheid, waarin
de moderne mens zich tussen de robots, die hij zich geschapen heeft, vindt
opgesloten. Bérenger is Ionesco's versie van Don Quichotte, die door niemand
ernstig wordt genomen, maar de enige is die nog door kwaad en onrecht wordt
aangegrepen en tenslotte ook ten onder zal gaan in zijn heroïek gevecht tegen
de windmolens van zijn tijd. lonesco heeft met zijn laatste stuk, dat ook qua
omvang al zijn vorige werken overtreft, een even origineel als aangrijpend stuk
geschreven, dat eveneens buiten Parijs de grootste belangstelling verdient.
Niemand minder dan Orson Welles heeft de auteur trouwens al meegedeeld
de „Tueur" in New York te willen opvoeren en vertolken.
B,érpj\ger he~weer.t de moordenaar in een monoloog zijn wandaden te staken.
effectus civilis is er niet aan verbonden en men heeft dus bijvoorbeeld geen
onderwijsbevoegdheid.
Men krijgt met deze opleiding jonge afgestudeerden, die toch lang genoeg
in universitair milieu hebben verkeerd om daardoor gevormd te zijn en die
voldoende kennis en soepelheid hebben om zich in nieuwe vraagstukken in te
werken. Daar de studie gericht, zal worden op het werken in groepen iets
dat in de meeste andere faculteiten niet of sporadisch voorkomt hoopt men
de afgestudeerden geschikt te maken voor „teamwork". Ook in de praktijk
wordt immers steeds meer door groepen werkers gedaan, vaak van verschil
lende specialisten, die behoorlijk moeite hebben elkaar aan te voelen en te
begrijpen. De studie zal, omdat ze kort is, niet zo duur zijn en ook de mogelijk
heid tot studeren geven aan hen die zich zonder wetenschappelijke voorkeur
en zonder op een bepaald ambt uit te zijn aan een universiteit laten inschrijven.
Tenslotte is nog interessant dat, naar ons weten voor het eerst, bij de samen
stelling van het programma rekening is gehouden met de bijzondere problema
tiek van de vrouwelijke studenten. Tot dusver heeft men alle opleidingen im
mers typisch op de man en zijn belangstelling en geaardheid gericht.
GEHOOPT WORDT dat de abituriënten geschikt zullen zijn voor functies
in het maatschappelijk werk in ruime zin, voor adviserende functies bij vak
bonden en bestuursorganen, op volkshogescholen enzovoorts. Tot deze studie
zullen alle abituriënten van h.b.s. en gymnasium A en B worden toegelaten.
Zij zullen op bepaalde gebieden bijscholingscursussen kunnen volgen, als de
middelbare schoolkennis tekort schiet de mensen van h.b.s. A bijvoorbeeld
voor wiskunde. Dit zou best eens nodig kunnen zijn, omdat in de studiepro
gramma's ook een plaats aan de exacte wetenschappen is ingeruimd. Uitgangs
punt is geweest, dat ook kennis op dit gebied in de moderne tijd niet gemist
kan worden, met name het bedrijfsleven geeft voortdurend wensen in dit op
zicht te kennen. De beginnende student zal uit drie richtingen kunnen kiezen
na een gemeenschappelijke onderbouw voor alle studenten in het eerste jaar
en wel uit: een cultuurhistorische, een sociologische en een natuurweten
schappelijke richting.
De gehele studie heeft een vrij schools karakter, met een stevige begeleiding
door tutoren en docenten en „overgangsexamens" aan het eind van ieder
studiejaar. Dit heeft zijn positieve kanten, maar in de ogen van veel oud
academici zal men het slechts als een verlies van de oude studievrijheid kunnen
zien, belangrijk element van de academische vorming, omdat er ruimte is voor
persoonlijke ontplooiing en voor het kweken van verantwoordelijkheidsgevoel
tegenover zichzelf zonder pressie van buiten af. In alle drie de richtingen zal
extra aandacht worden besteed aan taalbeheersing van het Nederlands en
aan vaardigheid in tenminste één vreemde taal.
W. Langeveld