OPVOERING BRENDAN VAN „THE HOSTAGE" VAN BEHAN EEN OPENBARING IDE KEUKENHOF VOOR ZESTIG JAREN Een figuur uit de late Renaissance" VERZAMELD WERK VAN P. N. VAN EYCK JOANNES DENKT ER NIET AAN ZIJN PALEIS OP TE SLUITEN EEN MONUMENTALE UITGA VE Wereldtoneel in Parijs Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 25 APRIL 19 5 9 Erbij PAGINA DRIE Monroe is een tomaat TALLOZE PELGRIMS en toeristen uit alle landen ter wereld hebben reeds de nieuwe Paus gezien. Zij zagen een bijzonder vroom man, die blijmoedig deelneemt aan alle riten en plechtigheden, oeroude gebruiken weer in ere herstelt en er niet aan denkl zich op te laten sluiten in de adembenemende ma jesteit der Vatikaanse paleizen. Zij kregen ook de indruk, dat hij geen man is van de klok, zoals zijn voorganger in zo hoge mate was. Natuurlijk is Joannes XXIII heel wat meer dan „de pastoor van de hele wereld", zoals hij wegens zijn gemoede lijkheid genoemd wordt. Hij is wel degelijk een Paus, een heel grote zelfs, die oneindig veel werk verzet, ook al houdt hij er heel zonderlinge of liever helemaal geen „werkuren" op na. Hij werkt, slaapt of eet al naar het uitkomt en op de meest ongewone uren. Al zegt hij van zichzelf, dat hij maar „een eenvoudig man is van boerse komaf", in werkelijk heid is hij een aristocraat naar de geest en het is helemaal niet waar, dat hij het met het protocol zo nauw niet neemt. Misschien wel juist door zijn ge moedelijkheid, gaat er van hem een autoriteit uit. die maakt dat al zijn bezoekers (en die zijn talrijk) orecies datgene doen wat zij moeten doen in de tegenwoordigheid van een Paus. Daar komt geen protocol aan te pas. De Italiaanse overheid heeft er zich al in moeten schikken, dat de Paus elke week een paar keer het Vatikaan verlaat en precies als ;een simpel prelaat door Rome rijdt. De goede be- doeling om hem altijd door een ere-escorte te doen vergezellen heeft men vanzelf wel moeten opgeven, omdat hij niet vooruit laat weten wanneer hij uit gaat, waar hij denkt heen te gaan en nog veel minder welke weg hij denkt te volgen. Op die manier is hij vrij en krijgt een indruk van de eeuwige stad, waarvan hij toch vóór alles de bisschop en herder is. (Van onze correspondent in Rome) Toen Paus Joannes XXIII eens in de Vatikaanse tuinen rva.ndelde kwamen enkele tuinlieden hem hun hulde be tuigen. Pauselijke gendarmes hielden hen echter terug, waarop de Paus vroeg: „Waarom doet u dat?" Een gen darme zei: „Uit veiligheidsoverwe gingen". De Paus: „Maar ik doe hen toch niets!" Een andere anecdote over Joannes verhaalt dat, hij, op de vraag van een Amerikaanse journalist naar het aantal personen dat op de Curie werkt, geantwoord zou hebben: „De helft". Toen een nogal omvangrijke Franse diplomaat aan de weinig slan kere Joannes XXIII werd voorgesteld, zei de Paus geruststellend: „Nous som mes du même arrondissement, n'est ce pas?" DEGENEN DIE VERWACHTTEN, dat onmiddellijk de gehele omgeving van de vroegere Paus zou verdwijnen en dat overal nieuwe mannen zouden komen, hebben grotelijks ongelijk gekregen. Al tijd weer wanneer er een nieuwe Paus komt is er een soort revolutie in het Vati kaan Kort na de verkiezing van Pius XII bij voorbeeld verdwenen alle „Milane- zen" (het hof van Pius XI), maar paus Joannes heeft er mee volstaan enkele per sonen uit de naaste omgeving van Pius XII tot een hogere rang te bevorderen en hen te vervangen door mensen van zijn eigen keuze. De neven van de vroegere Paus zijn nog steeds hoogwaardigheids bekleders aan het Pauselijk Hof. Zelfs ar chitect Galeazzi is nog „architect dei- apostolische paleizen" en wordt niet ver antwoordelijk gehouden voor het intens treurige misbruik zijn halfbroer, de „Ik ben de grootste levende schrijver in het Engels, en gij zift het meest gecul tiveerde publiek ter wereld." Een man tussen de dertig en de veertig, met een zwaar rood aangelopen hoofd en ge kleed in een paarskleurig, slechtgesne- den pak, heeft, met een accent om van te rillen, vhn het tweede balkon van het Theatre des Nations af die woorden uit- BRENDAN BEHAN werd door Workshop ontdekt. Hij werd in 1923 in Dublin ge boren en als Iers republikein heeft hij tot dusver al acht jaren van zijn leven in Engelse gevangenissen doorgebracht. Nog maar een paar jaar geleden verwisselde hij de mitrailleur van de politieke activist waarmee hij zich in het programma nog liet afbeelden voor de schrijverspen, en daarvóór heeft hij verschillende beroepen uitgeoefend in het bouwbedrijf. Volgens de zeer deskundige theatercriticus van „The Observer", Kenneth Tynan, is Behan nu 7j r i bezig in de Engelse dramaturgie de plaats geroepen als antwoord op de fenomenale ;n nemen die door de dood van zijn ovatie die dit kosmopolitische gala- Ierse landgenoot Sean O'Casey enkele jaren 7 terug is opengevallen. publiek bracht aan deze auteur van „1 he xj i 7,-* „*..h ju v„ „THE HOSTAGE" speelt in Ierland in de Hostage het stuk dat dit ]aa, de En- krïngen waarin Behan bijna zijn hele leven gelse bijdrage is van het Workshop- heeft verkeerd De plaats van handeling is ■m .ut een kroeg, annex hotel, in Belfast die door Theater uit Londen aan dit internatio- een publiek van pittoreske fantasten, lichte nale toneelfestival. Drie jaar geleden is vrouwen, revolutionairen en gedeclasseer- ii 7 Ti/.„7.den wordt bezocht. De grootste gek is nog de kennismaking met het Woikshop- wel de elgenaart Monsewer, die een Schotse Theater, dat in een Londense arbeiders- kilt draagt, nummertjes doedelzak weg- 7 J geeft, zijn klanten de militaire revue af- buurt is gevestigd, de grote revelatie neem't en zeer kennelijk van Lotje is ge- geweest van het Parijse festival. Men tikt. Het Ierse vrijheidsleger dat hier zijn u i j 7 „,,,/„7opperbevel installeerde, heeft zich van een mag zelfs wel zeggen dat de gwndslag E^'ge,se soldaat meeste'I. gcmaak1 om hem van de huidige reputatie van Workshop als gijzelaar te gebruiken ten behoeve van ENKELE weken voor de vijfde verjaring van de sterfdag van P. N. van Eyck zijn d.e eerste beide delen van zijn Verzameld Werk bij G. A. van Oorschot verschenen in een uitgave, die in haar distinctie waarvoor Helmut Salden en uitgever alle eer toekomt de dichter ten volle waar dig is. De weg daartoe is lang en in veler lei opzicht moeilijk geweest. Daar was im mers allereerst de onvermijdelijke om standigheid, dat in een klein taalgebied als het onze, Vlaanderen inbegrepen, een oeuvre van voornaam, gehalte als da.t van Van Eyck is aangewezen op een betrekke lijk beperkte lezerskring. En vervolgens raas er dan nog de omvangrijkheid van Van Eycks litteraire nalatenschap: de veelheid van de, voor een definitieve uit gave door de dichter voorbereide, ma nuscripten en tekstcorrecties, meestal aan gebracht in een moeilijk ontcijferbaar handschrift, de onzekerheid voorts om trent de definitieve keuze uit verschillend,e varianten, omtrent rangschikking en schifting, de ontzagwekkende aantal tijdschriftbijdragen en dagbladartikelen, van vertrouwen. dat lijfarts Galeazzi Lisi (aan wie inmiddels door de Italiaanse or de van medici het recht is ontzegd de me dische praktijk uit te oefenen) heeft ge pleegd. Er zijn dus geen slachtoffers ge vallen. Alleen heeft'Paus Joannes ervoor gezorgd dat in de vele vacatures werd voorzien en overal eerste klasse krachten werden benoemd, zodat de bureaus nu in topvorm werken. Zelfs de president van de Italiaanse Katholieke Actie, de veel be sproken dr. Gedda, wiens ambtstijd reeds in het voorjaar van 1953 verstreken was, is niet afgetreden. Pius XII zou hem zon der meer bevestigd hebben en deze over weging was voor de nieuwe Paus, die stellig niet de indruk wil geven het werk van zijn voorganger ook maar op enig punt te kritiseren, voldoende om hem niet door een ander te vervangen. Maar hij deed iets anders. Tot nu toe was in Italië de Katholieke Actie niet zozeer toe vertrouwd aan de leiding der bisschoppen dan wel aan die van de Paus. Joannes XXIII heeft de Italiaanse „conferentie dei- bisschoppen" een groter invloed gegeven dan zij tot nu toe had en daardoor wordt de kerk in Italië, die tot nu toe meer dan die van andere landen direct onderge schikt was aan het Vatikaan. wat onaf hankelijker en zal op den duur vergele ken kunnen worden met de kerk in Frankrijk, Duitsland of ons eigen land. Bovendien is nu kardinaal Siri, de aarts bisschop van Genua, die de geestelijke adviseur is van de Katholieke Actie, niet meer zo machtig, omdat iedere bisschop in het eigen diocees leiding geeft aan het lekenapostolaat. MAAR DIT ZIJN voor niet ingewijden moeilijke zaken. Laten we liever nog iets over de persoon van de Paus vertellen. Waarom niet een paar van de talloze anek doten? Enkele dagen na de Pausbenoe ming was Strawinsky in Rome, die een concert moest dirigeren. De Paus is een liefhebber van muziek en heeft in Parijs en Venetië meermalen Strawinsky ont moet, voor wie hij grote sympathie koes tert. Strawinsky kreeg dus een telefoontje van het staatssecretariaat, of hij zo spoe dig mogelijk naar het Vatikaan wilde ko men, waar de Paus hem graag zou ont moeten. Strawinsky verontschuldigde zich: „Ik heb maar één rokkostuum bij mij en dat is nu bij de ontvlekker, 'omdat ik het overmorgen nodig heb voor mijn concert, dus heb ik op het ogenblik geen kleren om bij de Paus te verschijnen". Een paar minuten later ging de telefoon opnieuw: „De Paus verzoekt ons u te zeggen, dat het hem niet om het rokkos tuum te doen is, maar om wat er in zit en of u dus maar gauw wilt komen, on verschillig wat u aan heeft". Strawinsky en zijn vrouw (een schilderes) repten zich naar het Vatikaan, waar zij een lang gesprek hadden met de Paus over mu ziek en natuurlijk over Venetië. Op een zeker ogenblik vroeg de Paus: „Zegt u eens, maestro, als u nu een concert geeft en de volgende dag zijn de kritieken in de kranten slecht, hoe reageert u daar dan op?" „Heilige Vader", antwoordde Stra winsky, „ik ben een oude man, maar ik vind dat altijd nog vreselijk. Ik ben dan een hele dag overstuur en probeer te be grijpen, wat de criticus bedoelt". „Precies wat ik had gedacht", zei de Paus. „zo reageer ik zelf namelijk ook. Als er in de krant iets over mij staat wat niet prettig is, dan kan ik dagen lang zitten pieke ren, wat ik nu eigenlijk verkeerd heb ge daan". DE PAUS HEEFT ONLANGS eén voor aanstaand journalist, Indro Moutanelli, bij zich ontvangen en zoals steeds heeft hij een schat van anekdoten en verhalen verteld. Een van de aardigste is deze: „In verschillende biografieën, die in de laatste tijd over mij verschenen zijn (de Paus kan er niet aan wennen over zich zelf als „wij" te spreken) staat, dat toen ik tot nuntius werd benoemd bij generaal De Gaulle in Parijs, ik in allerijl mijn ge- met elkaar van een omvang, die bij voorbaat een definitieve publikatie van alle werk uitsloot. Men mag dat uit het oogpunt van wetenschappelijke volledig heid betreuren, de beperking die de re dactiecommissie gevormd door Clément Bittremieux, prof. dr. N. A. Donkersloot, dr. J. Hulsker en prof. dr. P. Minderaa zich noodgedwongen oplegde, kan de aan trekkelijkheid van deze onvolprezen uit gave voor het lezerspubliek alleen maar ten goede komen. Van één ding kan men overtuigd zijn: niets wezenlijks werd ter zijde gelaten. Integendeel: na rijp beraad en in overleg met mevrouw N. van Eyck- Benjamins kon menig ongebundeld en zelfs ongepubliceerd gedicht aan deze in drukwekkende verzameling van Van Eycks poëzie worden toegevoegd. EN ZO STAAT DAN voor het eerst het dichtwerk van P. N. van Eyck bijeen, ope nend met de verzen van „De getooide dool hof", besloten door afgezien dan van de verspreide en nagelaten poëzie de ge dichten van „Meesters". Tussen begin- en eindstrofe, tussen het „dit is de dag, waar op mijn droom van jeugd zal breken" en het „van overal zongen vogels door mijn droom", ligt de lange, moeizame weg van een leven, een zoeken, een strijden, een denken en dichten terwille van het hoog ste: eenheid, al-harmonie. „Ik noem het droom", dichtte Van Eyck. „wat mens en ding regeert": hoogste verbeelding van het een-en-ondeelbare, dat zich dichtend openbaart en in het gezicht is, maar voor het eindig mens-zijn onverwezenlijkbaar blijft als verworven vervulling. Die droom bezielde zijn denken en doen, zijn dichten en streven van jongsaf, heeft hem zich in wanhoop doen oprichten, in geluksroes doen wanhopen, heeft hem geroepen, ge maand, vervoerd en verhelderd te nslotte, tot hij zijn grootse werk „Medousa" kon schrijven samenvatting van al hetgeen hij verlangd, gehoopt en „gedroomd" had; deze „triomf van de volzin", zoals Antho- nie Donker het noemde, een meesterwerk van taal, de tot mythe (zijn mythe!) ver dichte belijdenis van zijn dichterschap, zijn schoonheids- en godsverlangen, zijn kwelling en verrukking, zijn verdeeldheid en diep besefte heimelijke zekerheid van een unio mystica, een alomvattend wereld beginsel. BLADER IK in deze twee delen, dan vind ik in al dit vertrouwde en liefgekre- gene de bevestiging van mijn al eerder uitgesproken overtuiging: dat het dichter schap van P. N. van Eyck niet in zijn vol le draagwijdte verstaan en gewaardeerd zal worden aleer de tijd ver genoeg is voortgeschreden om onze litteratuurge schiedenis sinds de Tachtiger Beweging te kunnen doen herschrijven op grond van een andere visie. Het beeld van de Man nen van Tachtig staat in de gangbare hand boeken gefixeerd als dat van een begin, van een nieuwe dageraad, waarbij een jong gevoel ontbloeide in een roes van schoonheid in een grootscheepse passie voor onstuimig en alomvattend leven zo als dat alles (maar onder nóg onheilspel lender voortekenen en daarom ook kort stondige!-) zich herhaalde ten tijde van het expiessionisme na de eerste wereldoorlog en opnieuw hoe anders geaard zich manifesteert in het hedendaagse avant- gardisme. Maar als dat alles nu eens géén begin was, als mettertijd het gloedvol le- vens-elan van de Tachtigers eens zou blij ken een apotheose te zijn geweest, een laatste oplaaien van de vlam, een harts tochtelijk levensfeest in het aangezicht van een nabij einde zou dan de eerste dichter generatie die nadien kwam, die van Ro land Holst en Van Eyck, Bloem en Tos- saert, niet in een ander daglicht verschij nen? Zouden hun gestalten zich dan niet anders, grootser, aftekenen tegen de vlam- menrode onweershemel der Tachtigers? MIJ TOT VAN EYCK BEPALEND: zijn innerlijke,verdeeldheid, zijn zoekend, tas tend leven, door zijn dichtwerk op de voet gevolgd, zijn diep-onvoldaan dwalen dooi de „getooide doolhof" eerst, zijn verwor ven en ten dele ook weer verworpen in- ook gedaan. Veel te praten hadden wij na- loofsbrieven hen gaan overhandigen om tuurlijk niet> dat begrijpt u wel. We had- toch maar te beletten, dat op één januari 1945 de Sovjet-ambassadeur Bogomolov uit naam van het diplomatieke corps als deken spreken zou. Maar het is niet waar, hoor! Ik kwam niet op 31 december aan. maar op dc dertigste en in de nuntiatuur lag een uitnodiging voor de nieuwjaars receptie. Toen leek het me vanzelfspre kend. dat ik op 31 december mijn geloofs brieven ging aanbieden. In welke kwali teit zou ik anders naar die receptie heb ben kunnen gaan? Een ambassadeur, die zijn geloofsbrieven nog niet heeft aange boden, telt niet mee. En zo kwam het van zelf dat ik p een januari deken was van het diplomatieke corps, maar ik wist, he lemaal niet. dat het anders Bogomolov zou zijn geweest. Bij de receptie stond iemand aan mijn rechterhand en toen ik zei: het feit dat u aan mijn rechterhand staat, doet mij veronderstellen, dat u de vice-dekaan bent" en ik stelde mij aan hem voor. Zo kwam ik te weten, dat hij Bogomolov was. Overigens een erg vriendelijke en aardi ge man. Ik heb hem vaak ontmoet en ik zei hem direct: „mijn eerste bezoek breng ik dus vanzelfsprekend aan u. Dat heb ik don het het meest over het weer en de tijden le temps et les tèmps"). Het was een erg aardige man". DIT IS TYPISCH voor de Paus. Hij zal nooit spreken over „de vijanden Gods" of „onze goddeloze tegenstanders". Hij be tracht altijd matiging, overtuigd als hij is van het betrekkelijke der dingen en wel wetend, dat wie vandaag een „vijand Gods" is morgen een Paulus kan worden. Een aardige en voor hem typische opmer king in dat gesprek met Montanelli was ook deze: „Ze begonnen mij als een groot diplomaat te beschouwen. Dat komt ver moedelijk alleen omdat ik altijd precies zei, wat mij de waarheid toescheen, niet zo erg diplomatiek dus. Het is alleen jammer, dat toen ik dat eindelijk begre pen heb mijn tijd eigenlijk voorbij was". Montanelli's indruk is als die van ieder die met paus Joannes in aanraking komt: een zeer groot Paus. die men eigenlijk niet met de maten van onze tijd moet me ten maar met die van de zestiende eeuw, want het is een figuur uit de late Renais sance. zichten en „uitzichten", zijn .inkeer" ver volgens, zijn meer en meer „herwaarts" gerichte innerlijke blik, zijn mythe van Medousa ten slotte dat was tesamen een onafgebroken tasten naar de draad van Ariadne, waar deze noodlottig was afge broken in het ver verleden. Eén gestalte heeft, sinds zijn jeugd, in het middelnunt van zijn verbeelding en zijn dichten ge staan: die van Medousa, sterlijk ón godde lijk, gruwbaar en heerlijk. Ze werd, zoals ik zei, zijn mythe, mythe van het dich terschap, mythe van het vergankelijke in het euwige, het goddelijke in het mense lijke: een tragische én verlossende mythe, die zich in de loop. van een rusteloos dichterleven strofe na strofe voltrok, langs velerlei omwegen, door velerlei twijfel en hopen heen, en zich zuiverde tot een hel der visioen. Want Van Eyck, met heel zijn wijsgerig, zijn borend intellect, zijn stren ge vormtucht, zijn scherp-kritische zin, zijn nooit aflatende vervolmakingsdrang, was een ziener, wiens vers, hoezeer allicht beïnvloed door de tekenen des tijds, zijn tijd ver te buiten en hoog te boven ging. EEN VOLK dat zijn dichters eert heeft een ereschuld aan P. N. van Eyck. Wij hebben de Verzamelde Werken van de gro ten die, waren ze in een uitgestrekter taal gebied geboren, een wereldvermaardheid zouden genieten. Van Eyck is één van hen. Zijn werk, zijn poëzie, behoort tot het grootse gedicht, waaraan door alle eeu wen heen de edelsten van alle volken heb ben geschreven. Men kan die ereschuld inlossen. Dank zij de ambitie en volhar ding der redactie-commissie van haar medelid Bittremieux, voor zover het de poëzie betreft, in het bijzonder is nu een begin gemaakt met deze zesdelige uitga ve, die aan haar samenstelling en uitvoe ring het volste recht ontleent op het enig mogelijke antwoord: weerklank. C. J. E. Dinaux de redding van een jonge revolutionair die de volgende dag in de gevangenis van Bel fast zal worden opgehangen. De Engelse autoriteiten weigeren echter de transactie, en de politie doet een inval in het hotel om de jonge soldaat te bevrijden. Bij de over val wordt die recruut door een verdwaalde kogel gedood. DEZE KORTE INTRIGUE wordt door toen te Parijs werd gelegd. Deze troep van jonge komedianten, die voor een deel uit het dilettantentoneel zijn voort gekomen, heeft zich door cle regie en de stijl van hun opvoeringen en door de keuze van het repertoire intussen een eigen plaats veroverd. Joan Littlewood, Behan behandeld zonder enige nadrukke lijkheid. De jonge soldaat Leslie weet dat hij misschien nog maar twaalf uur te leven heeft. Maar door die wetenschap wordt zijn vitaliteit zijn humor van volksjongen, toch slechts gedeeltelijk en bij tussenpozen in de verdrukking gebracht. Er ontspint zich zelfs een kort liefdesavontuur met het dienstertje, en door de schaduw van de dood laat hij ook zijn lust om te zingen en te dansen niet onderdrukken. En het is waar: een mens is misschien nooit in staat zich bewust en werkelijk op de dood voor te bereiden. Maar die dood, welke toch steeds dichterbij kruipt, schept niettemin een atmosfeer waardoor al die vrolijkheden een sinistere, lugubere bijsmaak krijgen. Behan moet de gewaarwordingen van de hoofdpersoon zelf hebben beleefd om ze met deze fascinerende overtuigingskracht te kunnen uitbeelden. Daarbij is hij een groot dramaturg. Wat de vorm betreft ver toont „The Hostage" veel overeenkomst met de Dreigroschenoper van Kurt Weill en Bert Brecht; ook hier wordt de handeling veelvuldig onderbroken door chansons vol rauwe levenswijsheden die voor een deel door Behan zelf werden geschreven en gecomponeerd. de vrouwelijke regisseur, en haar mede directeur, de jeugdige Gerald Raffles, hebben het op een persconferentie nog eens bijzonder duidelijk uitgedrukt. Voor hen moet het toneel zich bewust richten tot één bepaalde groep of klasse van de maatschappij. Toneel is propaganda, zo durfde Littlewood zelfs verkondigen, propaganda voor opvattingen, inzichten, een levenswijs. Workshop is zo de principiële antipode van het boulevardtoneel dat zijn enige doel zoekt in de verpozing. Hoe zouden we voor ons arbeiderspubliek een stuk kunnen op voeren waarin de schrijver zelf niet eens gelooft, zo vroegen de beide leiders zich ook nog af, die daarom „The Hostage" op voerden. Een antwoord dat zelfs te denken geeft aan allen, die over de propagandis tische zending van het theater andere me ningen dan deze voortvarende, openhartige en talentvolle Britse toneelkunstenaar* zouden huldigen. ZESTIG JAAR geleden leerde ik de Keukenhof kennen en mijn verras sing was loen niet min der groot dan die van de tegenwoordige bezoekers en bewonderaars. Maar wel was mijn verrassing van andere aard, zoals de Keukenhof van toen een andere was dan die van nu met zijn over weldigende pracht van kleuren, zijn van zoete, bijna bedwelmende bloemengeur vervulde lucht en de stroom van mensen, mensen, men sen. DE KEUKENHOF van toen had zijn eigen sfeer, zijn eigen karakter en- zijn eigen schoonheid. Wij woonden in Lisse; bijna vlak naast ons huis liep een laan; als we die volgden kwamen we in een kwartier bij een smal zijpaadje; dit vol gen, even een zandige helling en dande verrassing! Wij stonden in een oerbos, een groe ne, geheimzinnige we reld, een toverland dat wenkte en lokte; je verlangde erdoor om wikkeld, er in opgenomen te worden. Langs smalle paden, waar de voet wegzonk in zacht, verend mos, groeiden manshoge adelaarsvarens in zulk een overvloed, dat de stammen der hoog oprijzende bomen er in verdwenen; waar de varens eindigden en de stammen er bovenuit rezen, bleken deze omwoeld door klimop, dat in glanzen de slierten neerhing uit de kruinen. Frank Onnen Er was een ravijn, waar de grond tot in de diepte dicht begroeid ivas met klimop; wat daaronder school en schuifelde aan klein gedierte bleef een geheim, maar hoog er boven zongen lijsters en merels hun len telied en van veraf klonk de roep van de koekoek in een eentonige indringende ca dans. Er waren moerassige plekken, waar 't leek, dat gevaar zou schuilen voor wie er zich op waagde, de sfeer zette onze ver. beeldivo aan 't. werk en dit wat misschien 't heerlijkste van alles. De Keukenhof omstreeks 1600 (gravure van Rademaker). IN DE HERFST woonde er de stilte; ijle nevelsluiers hingen tussen de bomen, de hoge varens werden bruin en te midden van de welkende veren en de gebogen stengels kwamen paddestoelen te voor schijn, fel gekleurde rode en gele en bleke, nauwelijks zichtbaar tussen de stervende varens. Mensen ontmoette men er in de week bijna nooit, ook zom.ers niet; zondags enkele wandelaars, soms met kinderen, die, als gegrepen door de toversfeer, zelden luidruchtig werden. Iets van die toversfeer is er misschien nog blijven hangen en om vangt de duizenden bezoekers van nu als een onbegrepen weldaad. WAT EEN GELUK, dat de oude Keuken hof niet in bollenvelden is veranderd., zo als het Reigerbos, dat in die vroegere tijd tussen Lisse en Sassenheim. lag. Het was vrolijker, opener dan de Keukenhof, min der groots, minder toverachtig en geheim zinnig. 't Had een grote, lichte zonnige plek, waar ivij vaak met onze jonge kin deren heen gingen, waar zij op warme zo merdagen hun kleertjes mochten uitgooien om naakt te stoeien in het warme zand en tussen de grillig gevormde wortels van d.e bomen rondom, die als vreemde dieren boven het zand uitstaken. VAN DIT WERELDJE is niets meer over; alleen in het voorjaar kunnen onze ogen er genieten van de kleurige velden, en verder werken er nijvere handen aan wat ook Hollands Glorie kan heten. Maar in wie het vroegere gekend heeft blijft een tikje weemoed bij het terugdenken. Anna van Gogh-Kaulbach Arlene Dahl, die schoonheid combineert met schrijven, het ontwerpen van lingerie en acteren voor film en toneel, wil een „Wie is wie" schrijven over internationale schoonheden. In haar hotel in Londen heeft zij de pers ontvangen en enkele voorbeelden gegeven die de verslaggevers met stomheid sloegen. „Ik zal ze in cate gorieën indelen, dierlijk, plantaardig, mineraal en mentaal dat is zoiets als spiritueel", verklaarde ze. „Ava Gardner heeft een dierlijke schoonheid, een pan ter Monroe is een prachtige tomaat. Mar iene Dietrich is een mineraal, een pafiel of diamant".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 15