Zelfs de oudste Perzische litteratuur is thans nog gemeengoed van het volk Het nationale heldendicht Sjah-nameh PERZIE VOORHEEN EN THANS IRAN HEEFT MET ONS LAND GEMEEN dat zijn taal, evenals de onze, niet tot de algemeen ver breide en internationaal gesprokene behoort en dat daardoor zijn litteratuur buiten zijn taalgebied weinig bekend is. Al gebruiken wij dagelijks, boewei zonder ons er rekenschap van te geven, uit het Perzisch stammende worden schaakmat (sjas mat-de koning is dood), ba zar, divan, lak, taf (taftah) en andere de in bet Neder lands vertaalde werken van Perzische auteurs zijn uiterst schaars. Hoofdzakelijk zijn de kwadrijnen, de Ruba'iyat van Omar Chayyam bier bekend dank zij de vertalingen van Boutens, Leopold en Pijl. Het bezoek van de Sjahinsjah is daarom een goede gelegenheid om enkele aspecten van de zeer rijke letterkunde van zijn land, dat de bakermat is van een der oudste beschavingen, in het licht te stellen. Hiertoe worden enkele schrijvers gekozen uit de bloeitijd der Iraanse litteratuur wier werk voor West-Europeanen het toegankelijkst is, die in alle dagen van de Iraanse bevolking populair zijn, wier wijsheid gemeengoed van het volk is geworden en wier teksten, zelfs die uit de tiende eeuw, op de scholen gelezen worden. Dat laatste is, zonder grote taalmoei lijkheden, mogelijk omdat het Nieuw-Perzisch, waarin zij geschreven zijn, in de negende eeuw is ontstaan en bijna onveranderd de spreektaal is gebleven. Door allerlei oorzaken die verband houden met de Islamisering van het oude Iran is vooral en allereerst de dichtkunst tot grote bloei gekomen. Bij deze histo rische redenen komen nog anderede Perzische denkers hielden van moraliseren en zedelessen of levenslessen worden nu eenmaal beter ingeprent in dichtvorm, zoals later ook La Fontaine heeft begrepende denkers- dichters konden onder verhullende beeldspraak on orthodoxe gedachten verbergen, een mogelijkheid waar van Hafiz veel gebruik heeft gemaakt; tenslotte: de elkaar snel opvolgende vorsten hielden ervan, zoals ook elders het geval was, verheerlijkt te worden en gebruik ten de dichters tot hun meerdere glorie. De hoven vorm den ook hier de belangrijkste litteraire centra. Een daarvan was het luisterrijke hof van de beroemde Sul tan Mahmoed van Ghazna een Turkse dynastie (ongeveer 10001030). Op diens aandrang ontstond in ongeveer 1010 het geweldige Sjah-nameh, Boek dei- Koningen, het Iraanse nationale heldendicht, geschreven door de in Toes geboren Firdausi. DAT OMVANGRIJKE EPOS, dat nog steeds grote populariteit geniet, waarvan het volk, dat een aangeboren gevoel voor dichterlijke subtiliteiten schijnt te hebben, hele brokstukken uit het hoofd kent, en dat de Nieuw-Perzische taal min of meer gefixeerd heeft, bestaat uit zestigduizend dubbelverzen. Dat onvergankelijke symbool van de continuïteit van het Perzische nationale gevoel bestaat uit twee gedeelten. Ten eerste: de tijd der mythische vorsten met hun wisselend lotwaarin het wonderbaarlijke een grote rol speelt en dat eindigt met de romantische legende van Iskandar, Alexander de Grote. Daarna een meer historisch gedeelte tot de ondergang van de dynastie der Sassanieden door de komst der Arabieren. Deze nationale legendenschat van Irans vroegere koningsbeschiedenis toont alle vormen der litteraire expressie: het epische wisselt af met het dramatische, het didactische met het lyrische. Evenals elk ander epos heeft het Sjah-nameh zijn helden. De voornaamste van hen is de op vele miniaturen voorkomende Rostem, die al als zuigeling een herculische knaap was, vijf voedsters nodig had en als tien volwassen mannen at. Hij leefde wel 500 jaar, redde telkens weer zijn meesters en het vaderland, overwon, gezeten op zijn paard Rachsj elke tegenstander en kwam natuurlijk slechts door laf verraad om. Rostem was de zoon van een andere held, Zal, wiens jeugd al even wonderbaarlijk was. Daar hij bij zijn geboorte wit haar had als een grijsaard werd hij door zijn vader te vondeling gelegd aan de voet van de berg Elbroez, waar de wondervogel Simurgh zich over hem ontfermde. (Het woord simurgh is samengetrokken uit si 30 en murgh vogel; in de mystieke Soefi-poëzie is de Simurgh het symbool van de Verhevene, van de „veelheid in eenheid"). Nadat hij bij zijn berouwvolle vader teruggekomen was, werd hij op een van zijn omzwervingen alleen al op een beschrijving verliefd op Roedabeh, dochter van Mihrab, koning van Kaboel. „MIHRaB HOUDT ACHTER een sluier een dochter verborgen wier gezicht schoner is dan de zon. Haar lichaam is als ivoor, haar gestalte gelijk een plataan, haar wangen zijn als het para dijs. Haar mond is als bloesem, haar lippen zijn als kersen, haar borsten als granaatappels. Haar ogen zijn als twee narcissen in een tuin, haar oogharen hebben de kleur van de vleugels van een raaf en haar wenkbrauwen zijn als een boog van Tha- raz. Als je de maan ziet, is het haar gezicht; als je muscus ruikt, is het de geur van haar haren". Ook Roedabeh werd verliefd op de pehlavan (held) Zal, eveneens op een beschrijving die haar vader van hem gegeven had. Onverstandig van haar vader, want, zoals de dichter zegt: „Spreek niet tot vrouwen over mannen, want het hart van de vrouw is de woning van de demon en die verhalen over mannen roepen in haar slechts listen op". Inderdaad krijgt Roedabeh door middel van haar slavinnen contact met Zal en nodigt hem, in een teer beschreven „balkonscène" tot een samenkomst uit. Hier zij nog slechts vermeld dat enige maanden later de Roland van Iran, de natio nale held Rostem geboren werd. Dit romantisch element is sterk bij Firdausi. Naast het heldendicht heeft hij een romantisch epos geschapen dat tot onderwerp heeft de geschiedenis van Yoessoef (Jozef) en Za- licha. En in zijn Sjah-nameh komt een vrouw voor, die later de heldin zou worden van een beroemd liefdesepos van de dichter Nizami (11401202), namelijk de Armenische prinses Sjirin „wier gestalte was als een cypres en wier middel was als een rietstengel", geliefde van koning Chusraw Parvéz. In dat omvangrijke epos vindt men werkelijk heel veel en velerlei. Krijgstaferelen, hoewel de dichter aan de vrede de voorkeur geeft: „Zelfs de luipaard begrijpt dat de oorlog niet goed is; de berg en de rots weten het; niemand is onverschillig voor eer en roem, maar vrede is beter dan strijd"; morele overpein zingen, zo dierbaar aan de Perzen: „De rechtvaardige beschouwt rijkdom niet als bewijs van grootheid en hij veracht niemand om zijn armoede"; levenslessen: „Vertrouw nooit een geheim toe aan een vrouw; als ge dat doet, zult ge uw woorden op straat vinden", zedetaferelen en uitingen van ontgoochelde be rusting: „De wereld is slechts een voorbijgaande droom en noch het geluk noch het ongeluk zijn duurzaam". De epische en romantische dichtwerken uit die tijd zijn later afgebeeld op prachtige miniaturen onder andere van de grote meester Bihzad, uit de school van Herat (ongeveer 1500). ENKELE VAN BOVENSTAANDE CITATEN vertonen ele menten die karakteristiek zijn voor de Perzische poëzie uit die tijd, namelijk uniforme beeldspraak. Bijna steeds worden wangen vergeleken met een roos of een granaatappel, de gestalte met een cypres of een plataan, de taille met een haar of een rietstengel, een schoon gezicht met de maan of de zon. Het eigenaardige is, dat deze beelden toch niet vervelen, dank zij de natuurlijke wijze waarop zij met het geheel zijn versmolten „KONING DER koningen, heerser van de rand der maan tot de diep te der wateren, de geweldige en onovertrefbare, Mohammed Reza Pahlevi van Perzië, die volgende week woensdag voor een officieel bezoek van vier dagen in ons land wordt verwacht, regeert over een volk, dat er aanspraak op maakt, de oudste regelmatig geregeerde natie ter wereld te zijn. De bijna veertigjarige vorst vertegenwoor digt een constitutionele monarchie in een land, waarvan de oppervlak te veertig maal zo groot als Nederland, maar waarvan het inwonertal nauwelijks het dubbele bedraagt. De helft van Perzië wordt ingenomen door woestijnen en andere woeste gronden en tachtig percent der afstammelingen van de onderdanen van Darius de Grote en de erfgenamen van de schitterende Perzische beschaving leven verspreid over het land in duizenden lemen boerendorp jes als pachters. Het bijzondere is nu, dat dit culturele erfgoed in Perzië nog een levende werkelijkheid is: zelfs de eenvoudigste boer kent zijn „klassieken" en kan grote stukken van hun werk uit het hoofd citeren. Ter gelegenheid van het bezoek van de Sjah hebben wij een kenner der oude Perzische litteratuur, drs. S. Elte te Haarlem verzocht, voor Erbij een en ander over dit Perzische „levende verleden" te schrijven. Zijn artikel vindt men op deze pagina. Maar bij die sombere levens- en wereldbeschouwing vindt de dichter toch een oplossing om het leven te verhelderen, namelijk door het eenvoudig aanvaarden van het goede, dat het ogenblik brengt, door het argeloos genieten van het schone der dingen, al zijn dat goede en dat schone dan ook vergankelijk, kortom: door het carpe diem, het „choesj basj". Vandaar de vele „drink"- kwatrijnen met hun toch zwaarmoedig-berustende ondertoon: Daarom, laat af van hoop en wanhoop, kom waar vrouwen lachen en ivaar om en om de wijnkan rondgaat, drink voordat uw stof wordt omgearbeid tot een andere kom. Chayyam ben je aan 't genieten van de wijn wees blij, en zit je naast een lief met maanaanschijn wees blij; daar toch 't. eind. van .alle 'dingen 't Nietzijn is, verbeeld je niet te zijn, en om je Zijn, wees blij. EEN GROTE TEGENSTELLING met deze aforistische poëzie vormt de moraliserend-didactische van de in ongeveer 1184 in Sjiraz geboren Moslih-ed-Din, die wereldbekend geworden is Het was gebruikelijk dat eefst het kader op de pagina werd getekend, vervolgens schreef de dichter waar hij maar wilde wat verzen binnen het kader dat dan tenslotte door de illustrator icprd volgetekend. Hierbij is zo'n pagina gereproduceerd uit het Sjah-nameh. Zij behoort bij het eerste avontuur van de held Rostem, die na een gevecht met Ahriman, de geest van het kwaad, in een woud uitrust. Een leeuw wil het paard van Rostem, Raksh, en diens meester verslinden ma.ar Raksh, door Rostem boven alle andere paarden uitverkoren, beschermt zijn meester en de begeleidende, vloeiende klank. Een ander element is de overdrijving, die de Perzen als litteraire schoonheid beschou wen. Ook woordspeling, zelfs in een ernstig dichtwerk acht men niet misplaatst. Integendeel: zij vormt voor de auteur en de lezer een verfijnd spel van de geest. Tenslotte, zoals bij Sa'di en Hafiz dikwijls voorkomt, wordt een diepe waarheid vervat in een lichtzinnige anecdote. Het is te begrijpen dat deze elementen, die de geur van het exotische hebben, door de critische Westerling niet geheel als „litteraire schoonheid" gewaardeerd zullen worden. Zoals men echter van het dessin van oude Perzische tapijten geniet zonder zich af te vragen wat al die krullen en lijntjes betekenen, zo geniet men van Oosterse poëzie, wanneer men zich onbevangen „openstelt", zonder ze te willen ontleden, voor de uniformiteit en de gezochtheid, voor klank en beeld, voor vorm en toon. EVENEENS onder een Turkse dynastie, die der Seldjoeken, leefde, voornamelijk in Nisjapoer, van ongeveer 10401125, de vooral in het Westen gewaardeerde dichter van kwatrijnen Omar Chayyam. Hij was een beschermeling van de fijnzinnige vizier Nizam al-Moelk, behoorde tot de intellectuele elite, was een bekend wis- en sterrenkundige, is leider geweest van het observatorium in Merv en heeft meegewerkt aan de herziening der Perzische kalender. De kwatrijnen hebben tot verschillende interpretaties aanleiding gegeven. De een beluistert er een mystieke toon in, voor de ander zijn zij libertijns-sceptisch. Dat komt ten dele omdat vele schrijvers voor de vertolking van hun mystieke ervaringen dezelfde beelden als de profane dichter gebruikten en het dus niet altijd gemakkelijk uit te maken is- of bijvoorbeeld met de „geliefde" een vrouw dan wel de Verhevene bedoeld wordt en met de „taveerne" een kroeg dan wel de hemelse waarheid. (Over de grote Perzische mystici wordt hier niet gesproken; daarvoor zou een afzonder lijk artikel nodig zijn). Laten wij aannemen, zoals prof. Grousset zegt, dat deze filosofische dichter een mens is, die, nadat hij zich losgemaakt had van het intellectualisme van zijn meesters en tot de erkenning was gekomen dat de wetenschap geen op lossing brengt voor de grote problemen van leven en dood, niet tot mysticisme maar tot scepticisme kwam. Dan vinden wij: religieus scepticisme (de citaten zijn ontleend aan vertalingen van Boutens, Leopold en Pijl) Ge weet, dat eenmaal Uw ziel heen zal gaan, Om door 't uiteindelijk gordijn te gaan. Wees blij: ge weet niet waarvandaan ge komt, en drink: ge weet niet waar ge heen zult gaan. en filosofisch scepticisme: De eeuwige geheimen vinden gij noch ik, de sleutel van het raadsel vinden gij noch ik; wij spreken van de dingen achter het gordijn, maar als dat neervalt, zijn te vinden gij noch ik. De zekerheid dat 's mensen leven beheerst wordt door de „hard vochtige despoot" (het hemelrad), het blinde noodlot, voert de dichter tot ontgoochelde berusting: De vis, de taling bij het in de oven staan: „Denkt gij dat de rivier stroomop zal gaan?" de ander: als wij gaar zijn, of het AL luchtspiegeling is of zee, wat komt het erop aan? en tot het inzicht van de nutteloosheid en ijdelheid van alles: Stel 't leven één voortdurend feest en dan? De laatste dag breekt eindelijk aan en dan? Stel Uw geluk op volle honderd jaren En nog eens honderd jaar daartoe en dan? onder zijn pseudoniem Sa'di (zo genoemd naar de Atabeg Sa'd ibn Zangi in wiens dienst zijn vader was). Zijn populariteit heeft hij te danken aan zijn Dïwan (bundel ghazals of lyrische gedichten en lofzangen), maar vooral aan zijn Boestan (Bloemen- gaard) en Gulistan (Rozengaard). Een biograaf schrijft over Sa'di, dat deze 107 jaar leefde, 30 jaar besteedde aan studie, 30 jaar om door de wereld te trekken én 30 om te knielen op het bidkleed. Inderdaad heeft onze dichter een veelbewogen leven geleid; om verschillende redenen heeft hij dikwijls Sjiraz moeten verlaten en heeft rondgezworven in vele landen in het Midden-Oosten: Egypte, Yemen, SyriëEn van de karakte ristieke trekken van Sa'di is, dat hij een zedeles trekt uit de geringste gebeurtenis. Hij is niet als Chayyam een dichter- filosoof, maar een moralist, in die zin, dat hij de zeden, hande lingen en karakters van zijn tijdgenoten observeert en uit zijn waarnemingen algemene, praktische conclusies trekt. Maar evenmin als La Fontaine een „naakte" moraal gaf, maar deze opdiende in de vorm van een kleine komedie, zo heeft Sa'di „het bittere geneesmiddel der zedeles vermengd met de honing dei- scherts, opdat de geest van hem tot wie (hij) sprak niet verveeld zou worden". De grote bekoring van Boestan en Gulistan is dan ook, dat de praktische levensles steeds geïllustreerd wordt door gelijkenissen of grappige anecdoten. Bovendien worden verhalen in proza afgewisseld met gedichten en vooral met „bayts" meestal dubbelverzen die de gedachte of het gevoelen van de schrijver bondig en pakkend samenvatten en zo de eeuwen door als „gevleugelde woorden" onder het volk zijn blijven voortleven. SA'DI heeft geen aaneengesloten systeem gegeven maar zijn raadgevingen liggen verspreid in zijn werk en, zoals hij zegt: „men moet ze erin ontdekken". Wat ontdekt de lezer dan? Een op gezond verstand berustende levenshouding, de wijsheid der gulden middenweg. Voor Sa'di bestaan er twee werelden: die van het eeuwige en absolute en die van het vergankelijke en betrekkelijke. Daar deze laatste een weinig opwekkend beeld biedt, moet men om tot een beetje geluk te geraken aanvaarden wat gebeurt zonder te verlangen naar wat had kunnen zijn; moet men onverschillig zijn voor rijkdom, die men toch eens verliezen moet; moet men zich bewust zijn Sa'di heeft veel over vi-ouwen en liefde gesproken van de wispelturigheid der gevoelens: „Verwacht geen trouw van de nachtegalen, elk ogen blik zingen zij op een andere roos"; moet men het betrekkelijke der dingen inzien: „Het gezelschap van de roos zou prettig zijn, als er niet het ongemak van haar doornen was". De ethiek van deze dichter schijnt weinig verheven. Zij heeft echter iets groots in het rustig aanvaarden van de beslissingen van het lot, en in haar streven naar innerlijke vrijheid en naar onafhankelijkheid ten opzichte van anderen. Zo zijn moraal gematigd is, zij is bij zonder menselijk en gevoelig: „Plaag de mier niet, die een graankorrel wegsleept; want zij leeft en het leven is iets schoons". Zij wordt bovendien opgediend in kunstvolle vorm, in treffende beelden, in elegante anecdotes waarin de melan cholie nooit zonder glimlach is en de scherts de warmte heeft van menselijk begrijpen. SA'DI's WERK is een arsenaal van beeldspraak, verge lijkingen, gevleugelde woorden. De volgende gulden spreuken ter illustratie hiervan. „Is een mooie spreuk er minder fraai om als zij geschreven is op een vuile muur?" (dit is beschouw slechts het wezenlijke der dingen). „Men acht een parel om haar glans en niet omdat een oesterschelp haar moeder is" (dit is kijk niet naar afkomst maar naar persoonlijke waarde). Wees je zelf :„Beter bedekt met de jas die ons toebehoort, hoe arm zalig hij ook is, dan elders een schitterender te lenen". IJdelheid der roem: „Zou je hechten aan een vrouw die iedere dag een andere amant heeft? Waarom dan wel aan roem". Trots en schaamte: „Men vroeg een muilezel: „Wie is je vader?" Hij ant woordde: „de merrie is mijn moeder". „Het is dwaas te dis cussiëren met een vrouw. Discussieert men met water, met vuur, met de wind?" (zonder commentaar). De grootste Iraanse liefdesdichter en lyrische poëet is Sjams- al-din-Mohammed (sjams-al-din: zon van de godsdienst), ge naamd Hafiz. De populariteit, die de in ongeveer 1320 in Sjiraz geboren dichter in Iran geniet is misschien enig ter wereld. In vele Iraanse huizen vindt men een bundel van zijn Ghazals. En sedert eeuwen hebben Perzen de gewoonte om in ogenblikken van droefenis of geluk de verzen van Hafiz ter hand te nemen om er troost of goedkeuring in te vinden. Zijn gedichten worden zelfs geraadpleegd als orakels teneinde de toekomst te leren kennen. Het woord hafiz betekent onder andere „hij, die een goed geheugen heeft" en „hij, die de Koran van buiten kent", als hoedanig de dichter beschouwd werd. Zijn bijnaam was „tardjoman-ol-asrar", tolk der geheimen, en onder het uit spreken van een vaste formule opent de angstige, de ver twijfelde, of de gelukkige 's-dichters diwan om aan de ghazal, die voor hem komt te liggen een „fal", een teken, te vragen. HaFïZ HEEFT GELEEFD in een eeuw vol beroering in de aan wisselvalligheden zo rijke Iraanse geschiedenis, namelijk in die van Timoer-lenk en de Mongoolse invallen. Ook zijn eigen leven is vol onrust geweest, daar hij door zijn karaktervastheid en zijn spotzucht hoge beschermers van zich vervreemdde en religieuze autoriteiten, die hij onder andere van hypocrisie be schuldigde, tegen zich in het harnas joeg. De ghazals van deze lyricus zijn meesterwerkjes door de natuurlijke harmonie van vorm, beeld en taal. De dichter be zingt erin de schoonheid van zijn geboortestad, de bekoorlijk heid der Sjirazische vrouwen en jongelingen, de tuinen waarin nachtegalen zingen en de wind geurt, maar ook, verdraagzaam heid en, daar het hemelrad meedogenloos is, het „carpe diem", en vooral vreugde, liefde, wijn. Ook bij zijn ghazals doet zich het probleem voor van de interpretatie der Perzische lyriek, waarin dikwijls mystieke inspiratie en werkelijkheid dooreen- gemengd zijn. Voor de een is Hafiz de meest erotische en los bandige dichter, voor de ander is alles bij hem symboliek. Is de geliefde waarnaar hij zo vurig verlangt het goddelijke of een vrouw van vlees en bloed? Is de „onvergelijkelijke" een beminde of hij die de levensgeheimen regelt? Het is de vraag of het Perzische volk, dat Hafiz leest, zich veel van dat probleem aantrekt, dat volk, dat doorgaat voor het meest sceptische en ironiserende ter wereld en waarin anderzijds de geest der der wisjen nog levend is. Laat in elk geval de Westerling zich niet om dat probleem bekommeren; dan zal hij merken hoe dicht Hafiz' poëzie bij hem staat en hoe onmiddellijk diens beelden hem aanspreken. Ten voorbeeld: (optimisme) Als je weggaat naar de woestijn met in je hart het geloof van de pelgrim en de struiken je voeten wonden Zelfs al is je doel nog ver weet, dat er geen weg is zonder eind. Een deel van een ghazal; (in een ghazal wordt altijd in een van de laatste verzen de naam van de dichter vermeld): „Jij bent de frisse morgenwind en ik de nachtelijke lamp, wier licht in de dageraad verbleekt Zal je mij niet een glimlach schen ken nu de dag opnieuw mijn lot aan jou verbindt Als ik je spond' aanschouw van wanorde nog warm, lijkt mij het graf een bed van zachte bloemen toe Vergeefs speur ik naar een glans van vriendelijkheid in je blik die mij meedogenloos ontvliet Toch dank ik je, o moeder van mijn lijden, want door jouw wreedheid ben ik nooit alleen.O Hafiz, eens misschien zal je geliefde over je gesloten graf heengaan, lichtvoetig als de wind Dan zal je sidderen in je smalle gevangenis en je lijk kleed aan flarden scheuren in benauwenis". De hierboven besproken litteratuur kan, niet ten onrechte, de indruk wekken dat voor het Westeuropese gevoel de Perzische schrijvers in liet algemeen juist iets te subtiel zijn, dat hun uitingen iets te zeer doortrokken zijn van preciosi- tcit, dat hun gedachten en gevoelens iets te gekunsteld ge drongen zijn in het keurslijf van strakke dichtvormen en dat hun werk, door hun Oosters fatalisme, het tragische en het verscheurde mist dat de Westeuropese litteratuur zo boeiend maakt. Zoals zij is, heeft zij in de landen van de Islam een geweldige invloed gehad, is zij afspiegeling en gemeengoed van een volk en bezit zij een eigen schoonheid, die hem die ermee kennis maakt en er ontvankelijk voor is geestelijk en esthetisch genot schenkt. S. Elte Bij de afbeelding bovenaan deze pagina: In 1237 vervaardigde de Perzische kunstenaar Yahya ibn Mahmoud ibn Yahya ibn Abi'l Hasan Kouwarriha al-Wasiti deze illustratie voor het boek Magdmat van Hariri. Het manuscript bevindt zich in de Natio nale Bibliotheek t.e Parijs. Het bevat negenennegentig illustraties. De hierbij gereproduceerde illustratie stelt Abou Zayd en Al- Harith voor terwijl ze een dorpeling ondervragen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 15