Zelfs de oudste Perzische litteratuur
is thans nog gemeengoed van het volk
Het nationale heldendicht Sjah-nameh
PERZIE VOORHEEN
EN THANS
IRAN HEEFT MET ONS LAND GEMEEN dat
zijn taal, evenals de onze, niet tot de algemeen ver
breide en internationaal gesprokene behoort en dat
daardoor zijn litteratuur buiten zijn taalgebied weinig
bekend is. Al gebruiken wij dagelijks, boewei zonder ons
er rekenschap van te geven, uit het Perzisch stammende
worden schaakmat (sjas mat-de koning is dood), ba
zar, divan, lak, taf (taftah) en andere de in bet Neder
lands vertaalde werken van Perzische auteurs zijn
uiterst schaars. Hoofdzakelijk zijn de kwadrijnen, de
Ruba'iyat van Omar Chayyam bier bekend dank zij de
vertalingen van Boutens, Leopold en Pijl. Het bezoek
van de Sjahinsjah is daarom een goede gelegenheid om
enkele aspecten van de zeer rijke letterkunde van zijn
land, dat de bakermat is van een der oudste beschavingen,
in het licht te stellen. Hiertoe worden enkele schrijvers
gekozen uit de bloeitijd der Iraanse litteratuur wier
werk voor West-Europeanen het toegankelijkst is, die
in alle dagen van de Iraanse bevolking populair zijn,
wier wijsheid gemeengoed van het volk is geworden en
wier teksten, zelfs die uit de tiende eeuw, op de scholen
gelezen worden. Dat laatste is, zonder grote taalmoei
lijkheden, mogelijk omdat het Nieuw-Perzisch, waarin
zij geschreven zijn, in de negende eeuw is ontstaan en
bijna onveranderd de spreektaal is gebleven.
Door allerlei oorzaken die verband houden met de
Islamisering van het oude Iran is vooral en allereerst
de dichtkunst tot grote bloei gekomen. Bij deze histo
rische redenen komen nog anderede Perzische denkers
hielden van moraliseren en zedelessen of levenslessen
worden nu eenmaal beter ingeprent in dichtvorm, zoals
later ook La Fontaine heeft begrepende denkers-
dichters konden onder verhullende beeldspraak on
orthodoxe gedachten verbergen, een mogelijkheid waar
van Hafiz veel gebruik heeft gemaakt; tenslotte: de
elkaar snel opvolgende vorsten hielden ervan, zoals ook
elders het geval was, verheerlijkt te worden en gebruik
ten de dichters tot hun meerdere glorie. De hoven vorm
den ook hier de belangrijkste litteraire centra. Een
daarvan was het luisterrijke hof van de beroemde Sul
tan Mahmoed van Ghazna een Turkse dynastie
(ongeveer 10001030). Op diens aandrang ontstond in
ongeveer 1010 het geweldige Sjah-nameh, Boek dei-
Koningen, het Iraanse nationale heldendicht, geschreven
door de in Toes geboren Firdausi.
DAT OMVANGRIJKE EPOS, dat nog steeds grote populariteit
geniet, waarvan het volk, dat een aangeboren gevoel voor
dichterlijke subtiliteiten schijnt te hebben, hele brokstukken
uit het hoofd kent, en dat de Nieuw-Perzische taal min of meer
gefixeerd heeft, bestaat uit zestigduizend dubbelverzen. Dat
onvergankelijke symbool van de continuïteit van het Perzische
nationale gevoel bestaat uit twee gedeelten. Ten eerste: de tijd
der mythische vorsten met hun wisselend lotwaarin het
wonderbaarlijke een grote rol speelt en dat eindigt met de
romantische legende van Iskandar, Alexander de Grote. Daarna
een meer historisch gedeelte tot de ondergang van de dynastie
der Sassanieden door de komst der Arabieren. Deze nationale
legendenschat van Irans vroegere koningsbeschiedenis toont
alle vormen der litteraire expressie: het epische wisselt af met
het dramatische, het didactische met het lyrische. Evenals elk
ander epos heeft het Sjah-nameh zijn helden. De voornaamste
van hen is de op vele miniaturen voorkomende Rostem, die al
als zuigeling een herculische knaap was, vijf voedsters nodig
had en als tien volwassen mannen at. Hij leefde wel 500 jaar,
redde telkens weer zijn meesters en het vaderland, overwon,
gezeten op zijn paard Rachsj elke tegenstander en kwam
natuurlijk slechts door laf verraad om. Rostem was de zoon
van een andere held, Zal, wiens jeugd al even wonderbaarlijk
was. Daar hij bij zijn geboorte wit haar had als een grijsaard
werd hij door zijn vader te vondeling gelegd aan de voet van
de berg Elbroez, waar de wondervogel Simurgh zich over hem
ontfermde. (Het woord simurgh is samengetrokken uit si 30 en
murgh vogel; in de mystieke Soefi-poëzie is de Simurgh het
symbool van de Verhevene, van de „veelheid in eenheid").
Nadat hij bij zijn berouwvolle vader teruggekomen was, werd
hij op een van zijn omzwervingen alleen al op een beschrijving
verliefd op Roedabeh, dochter van Mihrab, koning van Kaboel.
„MIHRaB HOUDT ACHTER een sluier een dochter verborgen
wier gezicht schoner is dan de zon. Haar lichaam is als ivoor,
haar gestalte gelijk een plataan, haar wangen zijn als het para
dijs. Haar mond is als bloesem, haar lippen zijn als kersen, haar
borsten als granaatappels. Haar ogen zijn als twee narcissen
in een tuin, haar oogharen hebben de kleur van de vleugels
van een raaf en haar wenkbrauwen zijn als een boog van Tha-
raz. Als je de maan ziet, is het haar gezicht; als je muscus ruikt,
is het de geur van haar haren". Ook Roedabeh werd verliefd
op de pehlavan (held) Zal, eveneens op een beschrijving die
haar vader van hem gegeven had. Onverstandig van haar vader,
want, zoals de dichter zegt: „Spreek niet tot vrouwen over
mannen, want het hart van de vrouw is de woning van de
demon en die verhalen over mannen roepen in haar slechts
listen op". Inderdaad krijgt Roedabeh door middel van haar
slavinnen contact met Zal en nodigt hem, in een teer beschreven
„balkonscène" tot een samenkomst uit. Hier zij nog slechts
vermeld dat enige maanden later de Roland van Iran, de natio
nale held Rostem geboren werd.
Dit romantisch element is sterk bij Firdausi. Naast het
heldendicht heeft hij een romantisch epos geschapen dat tot
onderwerp heeft de geschiedenis van Yoessoef (Jozef) en Za-
licha. En in zijn Sjah-nameh komt een vrouw voor, die later
de heldin zou worden van een beroemd liefdesepos van de
dichter Nizami (11401202), namelijk de Armenische prinses
Sjirin „wier gestalte was als een cypres en wier middel was
als een rietstengel", geliefde van koning Chusraw Parvéz. In
dat omvangrijke epos vindt men werkelijk heel veel en velerlei.
Krijgstaferelen, hoewel de dichter aan de vrede de voorkeur
geeft: „Zelfs de luipaard begrijpt dat de oorlog niet goed is;
de berg en de rots weten het; niemand is onverschillig voor eer
en roem, maar vrede is beter dan strijd"; morele overpein
zingen, zo dierbaar aan de Perzen: „De rechtvaardige beschouwt
rijkdom niet als bewijs van grootheid en hij veracht niemand
om zijn armoede"; levenslessen: „Vertrouw nooit een geheim
toe aan een vrouw; als ge dat doet, zult ge uw woorden op
straat vinden", zedetaferelen en uitingen van ontgoochelde be
rusting: „De wereld is slechts een voorbijgaande droom en noch
het geluk noch het ongeluk zijn duurzaam". De epische en
romantische dichtwerken uit die tijd zijn later afgebeeld op
prachtige miniaturen onder andere van de grote meester
Bihzad, uit de school van Herat (ongeveer 1500).
ENKELE VAN BOVENSTAANDE CITATEN vertonen ele
menten die karakteristiek zijn voor de Perzische poëzie uit die
tijd, namelijk uniforme beeldspraak. Bijna steeds worden
wangen vergeleken met een roos of een granaatappel, de gestalte
met een cypres of een plataan, de taille met een haar of een
rietstengel, een schoon gezicht met de maan of de zon. Het
eigenaardige is, dat deze beelden toch niet vervelen, dank zij
de natuurlijke wijze waarop zij met het geheel zijn versmolten
„KONING DER koningen, heerser
van de rand der maan tot de diep
te der wateren, de geweldige en
onovertrefbare, Mohammed Reza
Pahlevi van Perzië, die volgende
week woensdag voor een officieel
bezoek van vier dagen in ons land
wordt verwacht, regeert over een
volk, dat er aanspraak op maakt,
de oudste regelmatig geregeerde
natie ter wereld te zijn. De bijna
veertigjarige vorst vertegenwoor
digt een constitutionele monarchie
in een land, waarvan de oppervlak
te veertig maal zo groot als Nederland, maar waarvan het inwonertal nauwelijks het dubbele bedraagt. De helft
van Perzië wordt ingenomen door woestijnen en andere woeste gronden en tachtig percent der afstammelingen
van de onderdanen van Darius de Grote en de erfgenamen van de schitterende Perzische beschaving leven
verspreid over het land in duizenden lemen boerendorp jes als pachters. Het bijzondere is nu, dat dit culturele
erfgoed in Perzië nog een levende werkelijkheid is: zelfs de eenvoudigste boer kent zijn „klassieken" en kan
grote stukken van hun werk uit het hoofd citeren. Ter gelegenheid van het bezoek van de Sjah hebben wij
een kenner der oude Perzische litteratuur, drs. S. Elte te Haarlem verzocht, voor Erbij een en ander over
dit Perzische „levende verleden" te schrijven. Zijn artikel vindt men op deze pagina.
Maar bij die sombere levens- en wereldbeschouwing vindt de
dichter toch een oplossing om het leven te verhelderen, namelijk
door het eenvoudig aanvaarden van het goede, dat het ogenblik
brengt, door het argeloos genieten van het schone der dingen,
al zijn dat goede en dat schone dan ook vergankelijk, kortom:
door het carpe diem, het „choesj basj". Vandaar de vele „drink"-
kwatrijnen met hun toch zwaarmoedig-berustende ondertoon:
Daarom, laat af van hoop en wanhoop, kom
waar vrouwen lachen en ivaar om en om
de wijnkan rondgaat, drink voordat uw stof
wordt omgearbeid tot een andere kom.
Chayyam ben je aan 't genieten van de wijn wees blij,
en zit je naast een lief met maanaanschijn wees blij;
daar toch 't. eind. van .alle 'dingen 't Nietzijn is,
verbeeld je niet te zijn, en om je Zijn, wees blij.
EEN GROTE TEGENSTELLING met deze aforistische poëzie
vormt de moraliserend-didactische van de in ongeveer 1184 in
Sjiraz geboren Moslih-ed-Din, die wereldbekend geworden is
Het was gebruikelijk dat eefst het kader op de pagina werd
getekend, vervolgens schreef de dichter waar hij maar wilde wat
verzen binnen het kader dat dan tenslotte door de illustrator
icprd volgetekend. Hierbij is zo'n pagina gereproduceerd uit het
Sjah-nameh. Zij behoort bij het eerste avontuur van de held
Rostem, die na een gevecht met Ahriman, de geest van het
kwaad, in een woud uitrust. Een leeuw wil het paard van
Rostem, Raksh, en diens meester verslinden ma.ar Raksh, door
Rostem boven alle andere paarden uitverkoren, beschermt
zijn meester
en de begeleidende, vloeiende klank. Een ander element is de
overdrijving, die de Perzen als litteraire schoonheid beschou
wen. Ook woordspeling, zelfs in een ernstig dichtwerk acht men
niet misplaatst. Integendeel: zij vormt voor de auteur en de
lezer een verfijnd spel van de geest. Tenslotte, zoals bij Sa'di
en Hafiz dikwijls voorkomt, wordt een diepe waarheid vervat
in een lichtzinnige anecdote.
Het is te begrijpen dat deze elementen, die de geur van het
exotische hebben, door de critische Westerling niet geheel als
„litteraire schoonheid" gewaardeerd zullen worden. Zoals men
echter van het dessin van oude Perzische tapijten geniet zonder
zich af te vragen wat al die krullen en lijntjes betekenen, zo
geniet men van Oosterse poëzie, wanneer men zich onbevangen
„openstelt", zonder ze te willen ontleden, voor de uniformiteit
en de gezochtheid, voor klank en beeld, voor vorm en toon.
EVENEENS onder een Turkse dynastie, die der Seldjoeken,
leefde, voornamelijk in Nisjapoer, van ongeveer 10401125, de
vooral in het Westen gewaardeerde dichter van kwatrijnen
Omar Chayyam. Hij was een beschermeling van de fijnzinnige
vizier Nizam al-Moelk, behoorde tot de intellectuele elite, was
een bekend wis- en sterrenkundige, is leider geweest van het
observatorium in Merv en heeft meegewerkt aan de herziening
der Perzische kalender. De kwatrijnen hebben tot verschillende
interpretaties aanleiding gegeven. De een beluistert er een
mystieke toon in, voor de ander zijn zij libertijns-sceptisch. Dat
komt ten dele omdat vele schrijvers voor de vertolking van
hun mystieke ervaringen dezelfde beelden als de profane
dichter gebruikten en het dus niet altijd gemakkelijk uit te
maken is- of bijvoorbeeld met de „geliefde" een vrouw dan
wel de Verhevene bedoeld wordt en met de „taveerne" een
kroeg dan wel de hemelse waarheid. (Over de grote Perzische
mystici wordt hier niet gesproken; daarvoor zou een afzonder
lijk artikel nodig zijn). Laten wij aannemen, zoals prof. Grousset
zegt, dat deze filosofische dichter een mens is, die, nadat hij
zich losgemaakt had van het intellectualisme van zijn meesters
en tot de erkenning was gekomen dat de wetenschap geen op
lossing brengt voor de grote problemen van leven en dood, niet
tot mysticisme maar tot scepticisme kwam. Dan vinden wij:
religieus scepticisme (de citaten zijn ontleend aan vertalingen
van Boutens, Leopold en Pijl)
Ge weet, dat eenmaal Uw ziel heen zal gaan,
Om door 't uiteindelijk gordijn te gaan.
Wees blij: ge weet niet waarvandaan ge komt,
en drink: ge weet niet waar ge heen zult gaan.
en filosofisch scepticisme:
De eeuwige geheimen vinden gij noch ik,
de sleutel van het raadsel vinden gij noch ik;
wij spreken van de dingen achter het gordijn,
maar als dat neervalt, zijn te vinden gij noch ik.
De zekerheid dat 's mensen leven beheerst wordt door de „hard
vochtige despoot" (het hemelrad), het blinde noodlot, voert de
dichter tot ontgoochelde berusting:
De vis, de taling bij het in de oven staan:
„Denkt gij dat de rivier stroomop zal gaan?"
de ander: als wij gaar zijn, of het AL
luchtspiegeling is of zee, wat komt het erop aan?
en tot het inzicht van de nutteloosheid en ijdelheid van alles:
Stel 't leven één voortdurend feest en dan?
De laatste dag breekt eindelijk aan en dan?
Stel Uw geluk op volle honderd jaren
En nog eens honderd jaar daartoe en dan?
onder zijn pseudoniem Sa'di (zo genoemd naar de Atabeg Sa'd
ibn Zangi in wiens dienst zijn vader was). Zijn populariteit
heeft hij te danken aan zijn Dïwan (bundel ghazals of lyrische
gedichten en lofzangen), maar vooral aan zijn Boestan (Bloemen-
gaard) en Gulistan (Rozengaard). Een biograaf schrijft over
Sa'di, dat deze 107 jaar leefde, 30 jaar besteedde aan studie,
30 jaar om door de wereld te trekken én 30 om te knielen op het
bidkleed. Inderdaad heeft onze dichter een veelbewogen leven
geleid; om verschillende redenen heeft hij dikwijls Sjiraz
moeten verlaten en heeft rondgezworven in vele landen in het
Midden-Oosten: Egypte, Yemen, SyriëEn van de karakte
ristieke trekken van Sa'di is, dat hij een zedeles trekt uit de
geringste gebeurtenis. Hij is niet als Chayyam een dichter-
filosoof, maar een moralist, in die zin, dat hij de zeden, hande
lingen en karakters van zijn tijdgenoten observeert en uit zijn
waarnemingen algemene, praktische conclusies trekt. Maar
evenmin als La Fontaine een „naakte" moraal gaf, maar deze
opdiende in de vorm van een kleine komedie, zo heeft Sa'di „het
bittere geneesmiddel der zedeles vermengd met de honing dei-
scherts, opdat de geest van hem tot wie (hij) sprak niet verveeld
zou worden". De grote bekoring van Boestan en Gulistan is dan
ook, dat de praktische levensles steeds geïllustreerd wordt door
gelijkenissen of grappige anecdoten. Bovendien worden verhalen
in proza afgewisseld met gedichten en vooral met „bayts"
meestal dubbelverzen die de gedachte of het gevoelen van de
schrijver bondig en pakkend samenvatten en zo de eeuwen
door als „gevleugelde woorden" onder het volk zijn blijven
voortleven.
SA'DI heeft geen aaneengesloten systeem gegeven maar zijn
raadgevingen liggen verspreid in zijn werk en, zoals hij zegt:
„men moet ze erin ontdekken". Wat ontdekt de lezer dan? Een
op gezond verstand berustende levenshouding, de wijsheid der
gulden middenweg. Voor Sa'di bestaan er twee werelden: die
van het eeuwige en absolute en die van het vergankelijke en
betrekkelijke. Daar deze laatste een weinig opwekkend beeld
biedt, moet men om tot een beetje geluk te geraken aanvaarden
wat gebeurt zonder te verlangen naar wat had kunnen zijn;
moet men onverschillig zijn voor rijkdom, die men toch eens
verliezen moet; moet men zich bewust zijn Sa'di heeft veel
over vi-ouwen en liefde gesproken van de wispelturigheid der
gevoelens: „Verwacht geen trouw van de nachtegalen, elk ogen
blik zingen zij op een andere roos"; moet men het betrekkelijke
der dingen inzien: „Het gezelschap van de roos zou prettig zijn,
als er niet het ongemak van haar doornen was". De ethiek van
deze dichter schijnt weinig verheven. Zij heeft echter iets groots
in het rustig aanvaarden van de beslissingen van het lot, en in
haar streven naar innerlijke vrijheid en naar onafhankelijkheid
ten opzichte van anderen. Zo zijn moraal gematigd is, zij is bij
zonder menselijk en gevoelig: „Plaag de mier niet, die een
graankorrel wegsleept; want zij leeft en het leven is iets
schoons". Zij wordt bovendien opgediend in kunstvolle vorm,
in treffende beelden, in elegante anecdotes waarin de melan
cholie nooit zonder glimlach is en de scherts de warmte heeft
van menselijk begrijpen.
SA'DI's WERK is een arsenaal van beeldspraak, verge
lijkingen, gevleugelde woorden. De volgende gulden spreuken
ter illustratie hiervan. „Is een mooie spreuk er minder fraai
om als zij geschreven is op een vuile muur?" (dit is beschouw
slechts het wezenlijke der dingen). „Men acht een parel om
haar glans en niet omdat een oesterschelp haar moeder is" (dit
is kijk niet naar afkomst maar naar persoonlijke waarde). Wees
je zelf :„Beter bedekt met de jas die ons toebehoort, hoe arm
zalig hij ook is, dan elders een schitterender te lenen". IJdelheid
der roem: „Zou je hechten aan een vrouw die iedere dag een
andere amant heeft? Waarom dan wel aan roem". Trots en
schaamte: „Men vroeg een muilezel: „Wie is je vader?" Hij ant
woordde: „de merrie is mijn moeder". „Het is dwaas te dis
cussiëren met een vrouw. Discussieert men met water, met vuur,
met de wind?" (zonder commentaar).
De grootste Iraanse liefdesdichter en lyrische poëet is Sjams-
al-din-Mohammed (sjams-al-din: zon van de godsdienst), ge
naamd Hafiz. De populariteit, die de in ongeveer 1320 in Sjiraz
geboren dichter in Iran geniet is misschien enig ter wereld. In
vele Iraanse huizen vindt men een bundel van zijn Ghazals. En
sedert eeuwen hebben Perzen de gewoonte om in ogenblikken
van droefenis of geluk de verzen van Hafiz ter hand te nemen
om er troost of goedkeuring in te vinden. Zijn gedichten worden
zelfs geraadpleegd als orakels teneinde de toekomst te leren
kennen. Het woord hafiz betekent onder andere „hij, die een
goed geheugen heeft" en „hij, die de Koran van buiten kent",
als hoedanig de dichter beschouwd werd. Zijn bijnaam was
„tardjoman-ol-asrar", tolk der geheimen, en onder het uit
spreken van een vaste formule opent de angstige, de ver
twijfelde, of de gelukkige 's-dichters diwan om aan de ghazal,
die voor hem komt te liggen een „fal", een teken, te vragen.
HaFïZ HEEFT GELEEFD in een eeuw vol beroering in de
aan wisselvalligheden zo rijke Iraanse geschiedenis, namelijk in
die van Timoer-lenk en de Mongoolse invallen. Ook zijn eigen
leven is vol onrust geweest, daar hij door zijn karaktervastheid
en zijn spotzucht hoge beschermers van zich vervreemdde en
religieuze autoriteiten, die hij onder andere van hypocrisie be
schuldigde, tegen zich in het harnas joeg.
De ghazals van deze lyricus zijn meesterwerkjes door de
natuurlijke harmonie van vorm, beeld en taal. De dichter be
zingt erin de schoonheid van zijn geboortestad, de bekoorlijk
heid der Sjirazische vrouwen en jongelingen, de tuinen waarin
nachtegalen zingen en de wind geurt, maar ook, verdraagzaam
heid en, daar het hemelrad meedogenloos is, het „carpe diem",
en vooral vreugde, liefde, wijn. Ook bij zijn ghazals doet zich
het probleem voor van de interpretatie der Perzische lyriek,
waarin dikwijls mystieke inspiratie en werkelijkheid dooreen-
gemengd zijn. Voor de een is Hafiz de meest erotische en los
bandige dichter, voor de ander is alles bij hem symboliek. Is de
geliefde waarnaar hij zo vurig verlangt het goddelijke of een
vrouw van vlees en bloed? Is de „onvergelijkelijke" een beminde
of hij die de levensgeheimen regelt? Het is de vraag of het
Perzische volk, dat Hafiz leest, zich veel van dat probleem
aantrekt, dat volk, dat doorgaat voor het meest sceptische en
ironiserende ter wereld en waarin anderzijds de geest der der
wisjen nog levend is. Laat in elk geval de Westerling zich niet
om dat probleem bekommeren; dan zal hij merken hoe dicht
Hafiz' poëzie bij hem staat en hoe onmiddellijk diens beelden
hem aanspreken.
Ten voorbeeld: (optimisme)
Als je weggaat naar de woestijn
met in je hart het geloof van de pelgrim
en de struiken je voeten wonden
Zelfs al is je doel nog ver
weet, dat er geen weg is zonder eind.
Een deel van een ghazal; (in een ghazal wordt altijd in een
van de laatste verzen de naam van de dichter vermeld): „Jij
bent de frisse morgenwind en ik de nachtelijke lamp, wier licht
in de dageraad verbleekt Zal je mij niet een glimlach schen
ken nu de dag opnieuw mijn lot aan jou verbindt Als ik je
spond' aanschouw van wanorde nog warm, lijkt mij het graf
een bed van zachte bloemen toe Vergeefs speur ik naar
een glans van vriendelijkheid in je blik die mij meedogenloos
ontvliet Toch dank ik je, o moeder van mijn lijden, want door
jouw wreedheid ben ik nooit alleen.O Hafiz, eens misschien
zal je geliefde over je gesloten graf heengaan, lichtvoetig als de
wind Dan zal je sidderen in je smalle gevangenis en je lijk
kleed aan flarden scheuren in benauwenis".
De hierboven besproken litteratuur kan, niet ten onrechte,
de indruk wekken dat voor het Westeuropese gevoel de
Perzische schrijvers in liet algemeen juist iets te subtiel zijn,
dat hun uitingen iets te zeer doortrokken zijn van preciosi-
tcit, dat hun gedachten en gevoelens iets te gekunsteld ge
drongen zijn in het keurslijf van strakke dichtvormen en dat
hun werk, door hun Oosters fatalisme, het tragische en het
verscheurde mist dat de Westeuropese litteratuur zo boeiend
maakt. Zoals zij is, heeft zij in de landen van de Islam een
geweldige invloed gehad, is zij afspiegeling en gemeengoed
van een volk en bezit zij een eigen schoonheid, die hem die
ermee kennis maakt en er ontvankelijk voor is geestelijk
en esthetisch genot schenkt.
S. Elte
Bij de afbeelding bovenaan deze pagina: In 1237 vervaardigde
de Perzische kunstenaar Yahya ibn Mahmoud ibn Yahya ibn
Abi'l Hasan Kouwarriha al-Wasiti deze illustratie voor het boek
Magdmat van Hariri. Het manuscript bevindt zich in de Natio
nale Bibliotheek t.e Parijs. Het bevat negenennegentig illustraties.
De hierbij gereproduceerde illustratie stelt Abou Zayd en Al-
Harith voor terwijl ze een dorpeling ondervragen.