TWEE MILJOENENSTEDEN
IN HET VERRE OOSTEN
Tokio: een imposante werkstad
Manilla: des avonds onveilig
Rondom de Kroon" door
Henriette de Beaufort
„Cyrano de Bergerac"
tot ballet „vertaald"
EEN BUNDEL „HISTORIELE VERTELLINGEN
Litteraire
Kanttekeningen
Tlieuiae
UITGAVEN
EEN NIEUW WAAGSTUK VAN ROLAND PETIT
Erbij
99
ZATERDAG 16 MEI 195 9
PAGINA TWEE
ER IS ALTIJD IETS AANLOKKELIJKS in om twee volkomen
verschillende steden met elkaar te vergelijken, meestal
ten nadele van een van de twee, dat spreekt vanzelf.
Twee grotere contrasten dan de hoofdstad van de Phi-
lippijnen Manilla en de hoofdstad van Japan, Tokio,
zullen moeilijk te vinden zijn. Tokio, een gonzende stad
van twaalf miljoen inwoners meer dan het aantal
inwoners van Nederland en Manilla, de sluimerige
tropenstad met omtrent twee miljoen. Nu is er nogal
wat verschil tussen twaalf en twee miljoen, maar in
verhouding tot de totale bevolking van beide landen
klopt het aardig. Ook wat het klimaat betreft is er een
groot contrast. Japan is veel kouder dan men zou den
ken Tokio heeft ietwat een „Hollands" klimaat en
de Philippijnen zijn pure, onverdunde tropen-eilanden.
In Tokio kan men ieder cultureel en ander vermaak vinden.
Ballet, muziek, toneel, dat alles is er te kust en te keur. De nieuw
ste films van de wereld zijn er te vinden en zelfs bij het beoordelen
van B.B. koesteren de Japanners niet veel andere gevoelens dan
wij. In Japan heeft men musici van wereldnaam, schrijvers, dich
ters, beeldende kunstenaars in iedere sector. Het kunstleven bloeit
er rijker dan bij ons in Nederland. Welke abstracte schilder kan
in Nederland 7.000 vragen en KRIJGEN voor een schilderij?
In welk Nederlands warenhuis treft men kunstafdelihgen aan
waar men versteld staat van de schoonheid aan tekeningen, lak
werk en potterie, die een vreugde voor het oog en droefenis voor
de portemonnaie zijn? En waar ziet men zoveel klanten met platte
beurs huiswaarts keren met een kunstvoorwerp in een allerkeurigst
pakje? De moderne kunsthandels zijn er open naar de straat. Ze
staan vol publiek en alles is geprijsd. De musea van moderne en
antieke kunst verheugen zich in een enorme toeloop van bezoekers
en Van Gogh was „een wild succes"; zijn naam was op de lippen
van ieder Japans schoolkind. Natuurlijk zijn er ook kunsthandels
waar men de meest schaamteloze kitsch verkoopt ten gerieve van
de buitenlandse, meestal Amerikaanse, toerist.
MAAR IN MANILLA vindt men niets van dat alles. De kunst
handel, of liever wat er voor doorgaat, bedrijft men aan de straat
of in de vrije natuur tegenover het pepei'dure Manilla Hotel. Op
zwart fluweel met lichtgevende verf geschilderde watervallen
worden er bij de vleet verkocht, evenals uitermate schaars be
klede dames in dito techniek. Het effect
van die lichtgevende verf op al dat zwart
is dusdanig, dat men er minuten verbaasd
naar staat, te kijken. Men kan er weeë
De „Eiffeltoren" van Tokio.
godsdienstige voorstellingen kopen en kar
bouwen onder bloesembomen, schepen in
de orkaan maar ook schreiende kindertjes,
die men de tranen zó van het lichtgevend
gelaatje kan pinken. Er zijn wel kunst
schilders in Manilla, al kan men ze af
tellen op de vingers van twee handen,
maar ze bloeien in het verborgene. Er is
geen vraag naar hun vaak uitermate origi
neel en boeiend werk, maar wel naar hun
fluwelen watervallen, die gemakkelijker te
bevatten zijn dan hun abstracte werk of
houtsculpturen.
TOKIO IS een stad van drukte, van
bijna angstaanjagend hard wérken, van
razende taxi's, razende treinen; bijna 'dra
vende mensen. Tokio is een stad waar ge
werkt wordt als misschien nergens ter
wereld, en heus niet alleen door klakke
loos te kopiëren zoals maar al te graag
wordt aangenomen en waarop men zich zo
gevaarlijk verkijkt. Tokio is een stad van
cultuur, kennis en techniek. De mens uit
Tokio is in zekere zin geen Japanner meer,
maar een metropoolbewoner, zoals de
Londenaar, de New Yorker dat ook is. Hij
is een stadsmens: de andere Japanner, die
van de rest van het land, is en blijft altijd
een boer. Maar de mens in Manilla is een
Philippijn als alle anderen van die zeven
duizend en nog wat eilanden. Misschien is
hij iets slimmer en sluwer geworden dan
zijn meer naïeve broeders, maar een essen
tieel verschil is er niet.
BEIDE STEDEN hebben een moderne
kern van grote gebouwen, in beide niet al
te planmatig opgebouwd, maar Tokio heeft
oude monumenten, met eindeloze zorg en
liefde en heel veel geld in perfecte staat
gehouden. Manilla heeft niets meer, alles
is er weggebombardeerd. In Tokio moet u
bedelaars met een lantarentje zoeken, in
Manilla zijn er tallozen van iedere leef
tijdsklasse op straat. In Tokio kunt u op
ieder uur van de nacht overal veilig lopen,
in Manilla is het na donker zelfs in de
grote steden onveilig. In Japan is u overal
even veilig als in uw eigen bed. maar een
uur buiten Manilla werden mensen het
hoofd afgehakt.
In Tokio heeft iedere winkelstraat een
of meer boekwinkels. In Manilla moet men
er naar zoeken. In Tokio kan men bi.i een
kopje koffie van vijftig cent zo lang men
wil luisteren naar de muziek die u het
liefste is. klassiek of modern of lichtvoetig.
In Manilla kan men alleen in een nacht
club met drankjes a raison van een tientje
hiervoor terecht. In Tokio eet men onbe
grijpelijk goedkoop in een Janans restau
rant. In Manilla eet u onbegrijpelijk duur
in een Philippijns dito. In TokioIn
Manilla
ENFIN. U ZIET WEL aan welke stad we
ons hart verpand hebben. En toch is Ma
nilla zo kwaad nog niet, mits de beurs
meer dan ruim gevuld is. Maar Japan is
een land met een eeuwenoude cultuur en
op de Philippijnen is eigenlijk helemaal
geen cultuur. In Manilla houdt men niet
van Japanners. In Tokio staat men vrij
lauw tegenover de Philinnino's. Maar naar
één ding waren die Philippino's uitermate
en haast onbegrijpelijk nieuwsgierig, en dat
was die Tokiose televisiemast. die men zo
graag met de Eiffeltoren vergelijkt. Wel
aan. we konden hun een zeer gunstig oor
deel geven. De Tokiose televisiemast is
subliem, tienmaal eleganter, verfijnder,
ranker dan de Eiffeltoren. Het is waar dat
hij op vier poten staat, en een omgang
heeft voor het publiek, dat er in miljoenen
naar komt kijken. Maar daarmee houdt
iedere vergelijking op. want ik geloof niet
dat men een dergelijke reusachtige toren
op een andere manier zou kunnen bou
wen. Men kan toch ook niet eisen dat hij
op zeven poten zou staan om zo de gelijke
nis minder te maken. Tussen de poten
staat een enorm warenhuis met restaurants
en koffiehuizen, waar men goed en goed
koop kan eten. Er zijn liften waarin men
goedkoop naar boven kan suizen en
's avonds verlicht men de spits ten bate
van de vliegtuigen. En voor de rest, staat
hij achter een van Tokio's mooiste tempels.
#•41
*f\//
il
4!
DE VOLWAARDIGE BIOGRAFIE - ik
zeg dit op voorhand om de bespreking
van de „historiële vertellingen", die Hen
riette L. T. (Laman Trip) de Beaufort on
der de titel „Rondom, de Kroon" bij de
uitgeverij De Bezige Bij deed verschijnen,
in deze rubriek te rechtvaardigen - is èn
historiebeschrijving èn litteratuurVoor
zover ze de mens in zijn geschiedkundig
milieu plaatst is ze geschiedschrijving. De
benadering van het wezen van die mens
echter behoort lot de letterkunde, tot de
kunst. Als kunstenaar doet de biograaf
met zijn historische figuur niet anders dan
de romancier met zijn fictieve personages.
Hij vereenzelvigt zich, voor zover moge
lijk, met zijn object, hij tracht het tot leven
te wekken. Biografie is levensbeschrijving
in de zin van een verkenning van het in
nerlijk leven, zoals zich dat in de beschre
ven persoon onder invloed van uiterlijke
omstandigheden voltrok. In de lofwaardi
ge studie „De biografie" van Jan Romein
kan men daaromtrent kernachtige uitspra
ken vinden, die zijn Leid.se collega Dres
den in een recente publikatie nauwelijks
ter harte heeft genomen. Eén van die uit
spraken. die de uiterst moeilijke taak van
de biograaf voortreffelijk omschrijft, is
deze: „de geest, die hem beveelt het dorre
materiaal nieuw leven in te blazen., is de
geest der Herinnering, der gewijde her
denking van de doden, die den levenden
een les zijn". Die woorden zijn ten volle
van toepassing op de levensbeschrijving
van Gijsbert. Karei van Hogendorp, waar
voor Henriette de Beaufort dan ook terecht
een prijs werd toegekend. Wat van de bio
graaf wordt geëist - intuïtie, maatgevoel,
evenwicht, tussen wetenschappelijke ar
beid en creatieve vorm.geving, een zoda
nige groepering van de feitelijke gegevens
dat een authentiek beeld wordt verkre
gen - kwam in dat iverkstuk op de geluk
kigste wijze tot uitdrukking.
Bob Tadema-Sporry
MINDER FORTUINLIJK was de schrijf
ster met haar levensbeschrijving van een
vaderlander, die met goed recht in één
adem met Hugo de Groot, kan worden ge
noemd: Cornelis van Vollenhoven Zij
heeft hem van nabij gekend - en de bio
grafie kan het nu eenmaal niet stellen
zonder de feitelijk grootst mogelijk distan
tie, zonder een zekere scepsis en een besef
van betrekkelijkheid, - voorwaarden, die
allicht in het gedrang dreigen te raken als
het object in nauw verband staat met de
gene die het ter hand neemt. Ook haar
„Willem de Zwijger", een stof waarmee
de auteur van jongs af vertrouwd was -
ze schreef in haar jeugdjaren een histo
risch toneelspel „Willem van Oranje" -,
bleef teleurstellend beneden het peil van
haar. bekroonde werk. Hachelijker werd
het toen zij het verzoek, een biografie over
Koningin Juliana te schrijven, op goede
gronden van de hand wees, maar, door het
„thema" ongemeen geboeid, naar een op
lossing zocht om op een indirecte wijze
het leven der Vorstin te benaderen. „De
Kroon en het gebied rondom de Kroon in
het licht der beschaving" overdenkend,
„zwervend in de ruimte en zwervend in
de tijd", kwam de schrijfster tot een soort
compromis: een omvangrijke historische
inleiding omtrent de ontwikkeling van het
absolute koningschap tot de constitutio
nele monarchie, tegen welke geschied
kundige achtergrond de gestalte van Ko
ningin Juliana zich dan des te scherper
zou kunnen aftekenen als die van een
Landsvrouwe, welke binnen de grond
wettelijke grenzen de volle ontplooiing
van haar persoonlijkheid zonder voorbe
houd in dienst stelt van haar volk.
HET HISTORISCHE GEDEELTE, rijk
aan details, is boeiend geschreven en zeer
zeker verhelderend voor de onoverbrug
bare tegenstelling tussen een autocratische
regeringsvorm en het aan een constitutie
gebonden koningschap. Duidelijk komt tot
uitdrukking, dat ook binnen de door onze
grondwet getrokken grenzen de koninklijke
macht en waardigheid, uitgeoefend door
een zo karakteristieke persoonlijkheid als
de regerende vorstin, van essentiële bete
kenis is voor de band tussen regerings
vorm en volksgemeenschap. De schrijf
ster, is er inderdaad in geslaagd deze on
schatbare waarde van het koningschap, zo
als dat in Koningin Juliana een plecht
anker heeft, in het volle licht te stellen
van de hedendaagse internationale actua
liteit- Dat zij daarbij een ruim aandeel
geeft aan de omvangrijke werkzaamheden
van de Prins der Nederlanden Bernard,
dat zij diens plichtsvervulling als een
hoogst vruchtbare aanvulling ziet van de
Koninklijke taak, beantwoordt ten volle
aan de ons bekende dagelijkse werkelijk
heid. Verder dan dit alles heeft Henriëtte
de Beaufort, zich bewust van de onover
komelijke bezwaren die het schrijven van
een biografie mèt zich gebracht zou heb
ben. klaarblijkelijk niet kunnen gaan. Het
bleef, al werd een persoonsbeschrijving,
die de uiterlijke verschijnselen te boven
gaat, ongetwijfeld nagestreefd, bij éen
vaardige samenvatting van grotendeels
algemeen bekende gegevens, zodat het
zwaartepunt van deze „historiële vertel
lingen" kwam te liggen bij de eerste vier
hoofdstukken, respectievelijk gewijd aan
het absolute en het constitutionele koning
schap. de geschiedenis van het Prinsdom
Oranje en het landgoed (later het paleis)
Soestdijk. Ongetwijfeld zal de lezer daarin
kleurige taferelen, bondige karakteristie
ken en een schat van historische wetens
waardigheden vinden.
DE „MINNELIJKE SCHIKKING" tus
sen de historische beschrijvingskunst en
de kunst der biografie - die, naar ik meen,
niet tot stand kwam zonder het streven om
eensdeels de geschiedschrijving, ander
deels de actuele belangstelling in het, we
dervaren van het Koninklijk Huis het volle
pond te geven - heeft naar ik vrees de
schrijfster ook in de vormgeving en het
taalgebruik parten gespeeld- Het historisch
overzicht, terug- en vooruitgrijpend, heeft
niet overal (en in sommige passages in het
geheel niet) dié strengheid van structuur,
die de auteur in haar biografie over Van
Hogendorp in acht nam en uit bet oog
punt van litteratuur onmisbaar is. En wat
de stijl betreft heb ik ernstige beden
kingen, die ik ten slotte met behulp van
enkele citaten wil waarmaken. Onverant
woord zijn mijns inziens zinswendingen
als: „Dit zinnetje pakt de Koning op zijn
zwak" - „Op het gebied der omgangsvor
men is telkens een getij-ommekom" -
„met de maaltijd mee is dus Soestdijk elf
uur verwijderd van Den Haag". Dat de
grote Huygens „de bittere onenigheid
heeft meegemaakt tussen Prinses Amalia
en wijlen haar schoondochter", roept spi
ritistische associaties bij me op. „Blokvorm
der gedachten", „toppende vreugde", een
„verige tred", „bloedend' ongeduld", „iets
op zijn filosoofs nemen", „vernuftilizeren",
„een onminlijke jeugd", dunken me minder
geslaagde stijlvondsten. Dat „sommige da
mes binnenskamers nog een laatste hand
slag legden" aan hun toilet kan ik niet
geloven en met. alle eerbied voor de nage
dachtenis aan koningin-moeder Emma wil
het er niet bij me in dat zij „vervoegde"
over een mededeelzame vriendelijkheid.
Als men weet, dat de geciteerde voorbeel
den een willekeurige greep zijn uit talrijke
taalbuitelingen, zal men mij niet ten kwa
de duiden als ik voor een eventuele her
druk een nauwgezette tekstcorrectie
dringend aanbeveel.
C. J. E. Dinaux
„Die Manner von Kaprun" van O. F.
Lang is in een vertaling van Margot Bak
ker als „Wij bouwen een meer" versche
nen bij drukkerij en uitgeverij v.h. C. de
Boer jr. n.v. te Hilversum. Het is een so
ber en indringend relaas van de bouw van
een gigantisch stuwmeer, hoog in de ber
gen bij het Oostenrijkse plaatsje Kaprun.
Studenten helpen hieraan mee. Hoe bijna
onoverkomelijke moeilijkheden bij de
bouw als iets vanzelfsprekends worden
overwonnen komt goed tot uiting. De acht
foto's in het boekje zijn van goede kwali
teit en illustreren de tekst voortreffelijk.
„Moord bij eb" van Will Geerlink (uit
gegeven bij n.v. uitgeverij W. P. van Stoc-
kum en Zoon in 's Gravenhage) bevat een
aantal korte Haagse en Wassenaarse de
tective-verhalen, die door schrijver zon
der veel opsmuk en in een prettige vertel
trant worden opgedist. De opbouw van de
verhalen is logisch, de ontknoping vaak
verrassend. Enigszins kinderlijk wordt de
figuur van de als verteller fungerende
Haagse journalist en kunstcriticus Van
Wansum beschreven. Ergerlijk is het vaak
slordige stijlgebruik.
De zwijgende wereld van de Franse
diepzeeduikers Jacques-Yves Coust.eau
en Frederic Dumas is een vlot geschre
ven en rijk geïllustreerd verslag over de
geheimzinnige en stille onderwaterwereld
gevuld met spelonken, holen en scheeps
wrakken langs de kusten van de Mid-
delandse Zee; een wereld met de vreemd
ste vissen en flora. Door jarenlange erva
ringen hebben de schrijvers deze wereld
van zeer nabij leren kennen. Defecten aan
luchtventielen, slangen en zuurstofappa
raten maakten het werk onder water dik
wijls bijzonder riskant. Door betere appa
raten kunnen zij nu geruime tijd onderwa
ter blijven en met de geperfectioneerde
onderwatercamera schitterende opnamen
maken, waarvan er vele in het boek zijn
opgenomen. De uitgever is Servire-Den
Haag en de vertaling van A. E. Steentjes.
ROLAND PETIT VERSTAAT DE KUNST via het ene avontuur naar het
volgende waagstuk voortdurend hoog spel te spelen. Een hoog spel clat hij
winnen of verliezen kan, maar waarmee hij in elk geval voldoet aan die
hoogste en heilige wet der levende kunst: de wegen der routine en van het
gemakkelijke succes te vermijden. Als solodanser van de Parijse Opera (waar
hij nu door minister André Malraux als directeur van het ballet weer is
binnengehaald) legde hij terstond na de laatste oorlog deze hoge en over de
gehele wereld begeerde functie neer om, nauwelijks meerderjarig, een eigen
troep te kunnen stichten die sedertdien al wel drie, vier keer ontbonden werd,
omdat Petit op een verkeerd paard had gewed. Maar hoeveel rasdieren heeft
hij in die tijd niet eveneens voor laten draven: Le Loup, Carmen, Croc|ueuse
de Diamant, Les Blanchisseuses. Roland Petit en zijn vrouw Zizi Jeanmaire
hebben, tussen die Parijse voorstellingen door, ook in Hollywood en op
Broadway gewerkt, en nog altijd zweeft hem als ideaal voor ogen een originele
Franse „musical" te monteren, wat hij in september aanstaande met een
operette van Marcel Aymé en Marius Constant, zal wagen. Maar laten we
niet op de gebeurtenissen vooruit lopen: dit keer heeft Roland Petit de span
ning weer torenhoog weten op te voeren door zijn nieuwe ballet Cyrano de
Bergerac, waarvoor hij het meest gespeelde en gelijknamige drama uit het
romantische repertoire van Edmond Rostand als inspiratiebron, of, zo men wil,
tot aanleiding gekozen heeft. Is het experiment geslaagd? Mislukt? Laat ik
van remise mogen spreken.
HET WAAGSTUK was inderdaad weer niet gering. Bij zijn herdichting tot
ballet van de opera Carmen hebben vooral de muziekminnaars over heilig
schennis geschreeuwd, en het is zeker waar dat Bizet toen nog al wat veren
laten moest. Maar van Cyrano mag de artistieke eeuwigheidswaarde wel even
anders worden getaxeerd. In tegenstelling met de Carmen waarvan de (mis
handelde) muziek indertijd gehandhaafd werd, had Petit nu bij de Cyrano boven
dien het oorspronkelijke medium, de taal, geheel uitgeschakeld. Alleen het
verhaal, de intrigue, en een aantal situaties nam hij over van Rostand, om die
door de middelen van het ballet, de dans, de mime en de acrobatiek dus in een
ander toneelvocabularium te vertalen. Zélf had hij, voor de première, nog ver
klaard dat hij zijn nieuwe vertoning het liefst geheel los van Rostand's Cyrano
beschouwd en gewaardeerd zou willen zien. Maar die wens is natuurlijk nogal
academisch, omdat de Fransen hun klassieken (bijna) op hun duimpje kennén,
zodat de reminiscenties wel niet te ontlopen waren.
ER IS IN DEZE VOORSTELLING, die een hele avond duurt en uit zeven
breedopgezette en uitgewerkte bedrijven bestaat, intussen veel te zien, te beleven
en ook wel te bewonderen. Ten eerste de verbluffend-knappe en soms ontroerende
hoofdrol van Petit-zelf. De Cyrano, die met zijn esprit, zijn bravoure en zijn
dapperheid zo hartstochtelijk de schone Roxane bemint en begeert, van wie hij
niettemin weet dat ze hem vanwege zijn eigen lange en ontsierende neus
een bezwaar dat, dank zij de esthetische chirurgie, vandaag gemakkelijk te
verhelpen zou zijn toch nooit zal kiezen. Na Le Loup is deze Cyrano zeker
wel de hoogste prestatie die de danser-acteur Roland Petit in zijn rijkgevarieerde
carrière tot dusver geleverd heeft. Als metteur-en-scène-choreograaf vuurt hij
zo mogelijk even meesterlijke pijlen af in de taf reien over de belegering van
Atrecht, waarin sabelgevechten geleverd worden van een furie die zelfs de opera
van Peking hem nauwelijks verbeterd zou hebben. Als decorateur toont de jonge
Basarte zich een begaafd discipel van Carzou, en de kostuums van het wonder
kind Yves Saint Laurent bewijzen dat van deze 23-jarige opvolger van couturier
Dior ook voor het theater nog veel verwacht mag worden. In de rangorde der
Roland Pelit en zijn vrouw Zizi Jeanmaire in het ballet Cyrano de Bergerac.
positieve indrukken volgt dan een pai'tituur van Marius Constant die men zich,
over de hele lijn, misschien oorspronkelijker en vooral geïnspireerder had
gewenst, maar die anderzijds volledig beantwoordt aan haar doel: een muziek
die haar fantasie meer in ritmische en orkestrale details en effecten dan in een
melodische lyriek onthult, maar die een zeer hechte basis leverde voor de ver
wezenlijking van Petit's choreografische intenties. En tenslotte is er dan nog een
goede rol van Georges Reich als de knappe Christian die zijn amoureuze successen
niettemin vooral aan Cyrano's regie te danken heeft. En hun balkonscène,
tezamen met Zizi-Roxane, is dan ook werkelijk een herschepping geworden,
waarbij Roxstand's litterair romantische fantasie door Petit in visuele bewegings-
beelden minstens gelijkwaardig werd omgedicht.
ALS DEBETPOST moet daarentegen wel de keuze worden genoteerd van
Zizi Jeanmaire als Roxane. Ze is nog altijd aanbiddelijk maar toch wel de antipode
van de romantische minnares Roxane wier karakter tenslotte de sleutel biedt
van de complete dramatische handeling. Er zijn, over het gehele ballet enkele
delen die zonder bezwaar gecoupeerd zouden kunnen worden en die het even
wicht voor en na de pauze en de zeventien jaar tussenruimte van het stuk
verstoren. En dan zal het de ballettomanen-pur-sang natuurlijk wel verdrieten
dat er maar weinig pure danskunst te genieten wordt geboden. Maar dezulken
hebben zich, dunkt, me, dan maar tot de Marquis de Cuevas te wenden.
Roland Petit heeft het zich dus nogmaals niet gemakkelijk gemaakt. In een
interview vergeleek hij onlangs het publiek met zijn zesjarig dochtertje Valentine.
Soms denkt hij haar te kunnen verblijden met een nieuwe pop, en daar kijkt
ze dan niet eens naar om. Hoe zal Parijs nu op het cadeau reageren dat Petit
hier met deze Cyrano heeft aangeboden? Het was een althans bijzonder kostbaar
geschenk en Petit heeft ook nog onthuld dat hij zijn carrière weer van de grond
af aan zal moeten opbouwen, wanneer de Parijzenaars voor deze balletopvoering
onverhoopt hun fijne neuzen zouden ophalen. Deze opmerking van de choreograaf
doet wel even denken aan een stok achter de deur, en bovendien heeft Roland
Petit inmiddels onderdak in de Opéra gevonden. Maar hoe dan ook: trots aan
merkingen en kritiek op enkele hoofdzaken en verscheidene onderdelen, verdient,
als experiment, zijn Cyrano zeker de volle en hartelijke belangstelling van een
ieder die de ontwikkeling en de toekomst van het ballet en van het toneel ter
harte gaat.
Frank Onnen