TWEE MILJOENENSTEDEN IN HET VERRE OOSTEN Tokio: een imposante werkstad Manilla: des avonds onveilig Rondom de Kroon" door Henriette de Beaufort „Cyrano de Bergerac" tot ballet „vertaald" EEN BUNDEL „HISTORIELE VERTELLINGEN Litteraire Kanttekeningen Tlieuiae UITGAVEN EEN NIEUW WAAGSTUK VAN ROLAND PETIT Erbij 99 ZATERDAG 16 MEI 195 9 PAGINA TWEE ER IS ALTIJD IETS AANLOKKELIJKS in om twee volkomen verschillende steden met elkaar te vergelijken, meestal ten nadele van een van de twee, dat spreekt vanzelf. Twee grotere contrasten dan de hoofdstad van de Phi- lippijnen Manilla en de hoofdstad van Japan, Tokio, zullen moeilijk te vinden zijn. Tokio, een gonzende stad van twaalf miljoen inwoners meer dan het aantal inwoners van Nederland en Manilla, de sluimerige tropenstad met omtrent twee miljoen. Nu is er nogal wat verschil tussen twaalf en twee miljoen, maar in verhouding tot de totale bevolking van beide landen klopt het aardig. Ook wat het klimaat betreft is er een groot contrast. Japan is veel kouder dan men zou den ken Tokio heeft ietwat een „Hollands" klimaat en de Philippijnen zijn pure, onverdunde tropen-eilanden. In Tokio kan men ieder cultureel en ander vermaak vinden. Ballet, muziek, toneel, dat alles is er te kust en te keur. De nieuw ste films van de wereld zijn er te vinden en zelfs bij het beoordelen van B.B. koesteren de Japanners niet veel andere gevoelens dan wij. In Japan heeft men musici van wereldnaam, schrijvers, dich ters, beeldende kunstenaars in iedere sector. Het kunstleven bloeit er rijker dan bij ons in Nederland. Welke abstracte schilder kan in Nederland 7.000 vragen en KRIJGEN voor een schilderij? In welk Nederlands warenhuis treft men kunstafdelihgen aan waar men versteld staat van de schoonheid aan tekeningen, lak werk en potterie, die een vreugde voor het oog en droefenis voor de portemonnaie zijn? En waar ziet men zoveel klanten met platte beurs huiswaarts keren met een kunstvoorwerp in een allerkeurigst pakje? De moderne kunsthandels zijn er open naar de straat. Ze staan vol publiek en alles is geprijsd. De musea van moderne en antieke kunst verheugen zich in een enorme toeloop van bezoekers en Van Gogh was „een wild succes"; zijn naam was op de lippen van ieder Japans schoolkind. Natuurlijk zijn er ook kunsthandels waar men de meest schaamteloze kitsch verkoopt ten gerieve van de buitenlandse, meestal Amerikaanse, toerist. MAAR IN MANILLA vindt men niets van dat alles. De kunst handel, of liever wat er voor doorgaat, bedrijft men aan de straat of in de vrije natuur tegenover het pepei'dure Manilla Hotel. Op zwart fluweel met lichtgevende verf geschilderde watervallen worden er bij de vleet verkocht, evenals uitermate schaars be klede dames in dito techniek. Het effect van die lichtgevende verf op al dat zwart is dusdanig, dat men er minuten verbaasd naar staat, te kijken. Men kan er weeë De „Eiffeltoren" van Tokio. godsdienstige voorstellingen kopen en kar bouwen onder bloesembomen, schepen in de orkaan maar ook schreiende kindertjes, die men de tranen zó van het lichtgevend gelaatje kan pinken. Er zijn wel kunst schilders in Manilla, al kan men ze af tellen op de vingers van twee handen, maar ze bloeien in het verborgene. Er is geen vraag naar hun vaak uitermate origi neel en boeiend werk, maar wel naar hun fluwelen watervallen, die gemakkelijker te bevatten zijn dan hun abstracte werk of houtsculpturen. TOKIO IS een stad van drukte, van bijna angstaanjagend hard wérken, van razende taxi's, razende treinen; bijna 'dra vende mensen. Tokio is een stad waar ge werkt wordt als misschien nergens ter wereld, en heus niet alleen door klakke loos te kopiëren zoals maar al te graag wordt aangenomen en waarop men zich zo gevaarlijk verkijkt. Tokio is een stad van cultuur, kennis en techniek. De mens uit Tokio is in zekere zin geen Japanner meer, maar een metropoolbewoner, zoals de Londenaar, de New Yorker dat ook is. Hij is een stadsmens: de andere Japanner, die van de rest van het land, is en blijft altijd een boer. Maar de mens in Manilla is een Philippijn als alle anderen van die zeven duizend en nog wat eilanden. Misschien is hij iets slimmer en sluwer geworden dan zijn meer naïeve broeders, maar een essen tieel verschil is er niet. BEIDE STEDEN hebben een moderne kern van grote gebouwen, in beide niet al te planmatig opgebouwd, maar Tokio heeft oude monumenten, met eindeloze zorg en liefde en heel veel geld in perfecte staat gehouden. Manilla heeft niets meer, alles is er weggebombardeerd. In Tokio moet u bedelaars met een lantarentje zoeken, in Manilla zijn er tallozen van iedere leef tijdsklasse op straat. In Tokio kunt u op ieder uur van de nacht overal veilig lopen, in Manilla is het na donker zelfs in de grote steden onveilig. In Japan is u overal even veilig als in uw eigen bed. maar een uur buiten Manilla werden mensen het hoofd afgehakt. In Tokio heeft iedere winkelstraat een of meer boekwinkels. In Manilla moet men er naar zoeken. In Tokio kan men bi.i een kopje koffie van vijftig cent zo lang men wil luisteren naar de muziek die u het liefste is. klassiek of modern of lichtvoetig. In Manilla kan men alleen in een nacht club met drankjes a raison van een tientje hiervoor terecht. In Tokio eet men onbe grijpelijk goedkoop in een Janans restau rant. In Manilla eet u onbegrijpelijk duur in een Philippijns dito. In TokioIn Manilla ENFIN. U ZIET WEL aan welke stad we ons hart verpand hebben. En toch is Ma nilla zo kwaad nog niet, mits de beurs meer dan ruim gevuld is. Maar Japan is een land met een eeuwenoude cultuur en op de Philippijnen is eigenlijk helemaal geen cultuur. In Manilla houdt men niet van Japanners. In Tokio staat men vrij lauw tegenover de Philinnino's. Maar naar één ding waren die Philippino's uitermate en haast onbegrijpelijk nieuwsgierig, en dat was die Tokiose televisiemast. die men zo graag met de Eiffeltoren vergelijkt. Wel aan. we konden hun een zeer gunstig oor deel geven. De Tokiose televisiemast is subliem, tienmaal eleganter, verfijnder, ranker dan de Eiffeltoren. Het is waar dat hij op vier poten staat, en een omgang heeft voor het publiek, dat er in miljoenen naar komt kijken. Maar daarmee houdt iedere vergelijking op. want ik geloof niet dat men een dergelijke reusachtige toren op een andere manier zou kunnen bou wen. Men kan toch ook niet eisen dat hij op zeven poten zou staan om zo de gelijke nis minder te maken. Tussen de poten staat een enorm warenhuis met restaurants en koffiehuizen, waar men goed en goed koop kan eten. Er zijn liften waarin men goedkoop naar boven kan suizen en 's avonds verlicht men de spits ten bate van de vliegtuigen. En voor de rest, staat hij achter een van Tokio's mooiste tempels. #•41 *f\// il 4! DE VOLWAARDIGE BIOGRAFIE - ik zeg dit op voorhand om de bespreking van de „historiële vertellingen", die Hen riette L. T. (Laman Trip) de Beaufort on der de titel „Rondom, de Kroon" bij de uitgeverij De Bezige Bij deed verschijnen, in deze rubriek te rechtvaardigen - is èn historiebeschrijving èn litteratuurVoor zover ze de mens in zijn geschiedkundig milieu plaatst is ze geschiedschrijving. De benadering van het wezen van die mens echter behoort lot de letterkunde, tot de kunst. Als kunstenaar doet de biograaf met zijn historische figuur niet anders dan de romancier met zijn fictieve personages. Hij vereenzelvigt zich, voor zover moge lijk, met zijn object, hij tracht het tot leven te wekken. Biografie is levensbeschrijving in de zin van een verkenning van het in nerlijk leven, zoals zich dat in de beschre ven persoon onder invloed van uiterlijke omstandigheden voltrok. In de lofwaardi ge studie „De biografie" van Jan Romein kan men daaromtrent kernachtige uitspra ken vinden, die zijn Leid.se collega Dres den in een recente publikatie nauwelijks ter harte heeft genomen. Eén van die uit spraken. die de uiterst moeilijke taak van de biograaf voortreffelijk omschrijft, is deze: „de geest, die hem beveelt het dorre materiaal nieuw leven in te blazen., is de geest der Herinnering, der gewijde her denking van de doden, die den levenden een les zijn". Die woorden zijn ten volle van toepassing op de levensbeschrijving van Gijsbert. Karei van Hogendorp, waar voor Henriette de Beaufort dan ook terecht een prijs werd toegekend. Wat van de bio graaf wordt geëist - intuïtie, maatgevoel, evenwicht, tussen wetenschappelijke ar beid en creatieve vorm.geving, een zoda nige groepering van de feitelijke gegevens dat een authentiek beeld wordt verkre gen - kwam in dat iverkstuk op de geluk kigste wijze tot uitdrukking. Bob Tadema-Sporry MINDER FORTUINLIJK was de schrijf ster met haar levensbeschrijving van een vaderlander, die met goed recht in één adem met Hugo de Groot, kan worden ge noemd: Cornelis van Vollenhoven Zij heeft hem van nabij gekend - en de bio grafie kan het nu eenmaal niet stellen zonder de feitelijk grootst mogelijk distan tie, zonder een zekere scepsis en een besef van betrekkelijkheid, - voorwaarden, die allicht in het gedrang dreigen te raken als het object in nauw verband staat met de gene die het ter hand neemt. Ook haar „Willem de Zwijger", een stof waarmee de auteur van jongs af vertrouwd was - ze schreef in haar jeugdjaren een histo risch toneelspel „Willem van Oranje" -, bleef teleurstellend beneden het peil van haar. bekroonde werk. Hachelijker werd het toen zij het verzoek, een biografie over Koningin Juliana te schrijven, op goede gronden van de hand wees, maar, door het „thema" ongemeen geboeid, naar een op lossing zocht om op een indirecte wijze het leven der Vorstin te benaderen. „De Kroon en het gebied rondom de Kroon in het licht der beschaving" overdenkend, „zwervend in de ruimte en zwervend in de tijd", kwam de schrijfster tot een soort compromis: een omvangrijke historische inleiding omtrent de ontwikkeling van het absolute koningschap tot de constitutio nele monarchie, tegen welke geschied kundige achtergrond de gestalte van Ko ningin Juliana zich dan des te scherper zou kunnen aftekenen als die van een Landsvrouwe, welke binnen de grond wettelijke grenzen de volle ontplooiing van haar persoonlijkheid zonder voorbe houd in dienst stelt van haar volk. HET HISTORISCHE GEDEELTE, rijk aan details, is boeiend geschreven en zeer zeker verhelderend voor de onoverbrug bare tegenstelling tussen een autocratische regeringsvorm en het aan een constitutie gebonden koningschap. Duidelijk komt tot uitdrukking, dat ook binnen de door onze grondwet getrokken grenzen de koninklijke macht en waardigheid, uitgeoefend door een zo karakteristieke persoonlijkheid als de regerende vorstin, van essentiële bete kenis is voor de band tussen regerings vorm en volksgemeenschap. De schrijf ster, is er inderdaad in geslaagd deze on schatbare waarde van het koningschap, zo als dat in Koningin Juliana een plecht anker heeft, in het volle licht te stellen van de hedendaagse internationale actua liteit- Dat zij daarbij een ruim aandeel geeft aan de omvangrijke werkzaamheden van de Prins der Nederlanden Bernard, dat zij diens plichtsvervulling als een hoogst vruchtbare aanvulling ziet van de Koninklijke taak, beantwoordt ten volle aan de ons bekende dagelijkse werkelijk heid. Verder dan dit alles heeft Henriëtte de Beaufort, zich bewust van de onover komelijke bezwaren die het schrijven van een biografie mèt zich gebracht zou heb ben. klaarblijkelijk niet kunnen gaan. Het bleef, al werd een persoonsbeschrijving, die de uiterlijke verschijnselen te boven gaat, ongetwijfeld nagestreefd, bij éen vaardige samenvatting van grotendeels algemeen bekende gegevens, zodat het zwaartepunt van deze „historiële vertel lingen" kwam te liggen bij de eerste vier hoofdstukken, respectievelijk gewijd aan het absolute en het constitutionele koning schap. de geschiedenis van het Prinsdom Oranje en het landgoed (later het paleis) Soestdijk. Ongetwijfeld zal de lezer daarin kleurige taferelen, bondige karakteristie ken en een schat van historische wetens waardigheden vinden. DE „MINNELIJKE SCHIKKING" tus sen de historische beschrijvingskunst en de kunst der biografie - die, naar ik meen, niet tot stand kwam zonder het streven om eensdeels de geschiedschrijving, ander deels de actuele belangstelling in het, we dervaren van het Koninklijk Huis het volle pond te geven - heeft naar ik vrees de schrijfster ook in de vormgeving en het taalgebruik parten gespeeld- Het historisch overzicht, terug- en vooruitgrijpend, heeft niet overal (en in sommige passages in het geheel niet) dié strengheid van structuur, die de auteur in haar biografie over Van Hogendorp in acht nam en uit bet oog punt van litteratuur onmisbaar is. En wat de stijl betreft heb ik ernstige beden kingen, die ik ten slotte met behulp van enkele citaten wil waarmaken. Onverant woord zijn mijns inziens zinswendingen als: „Dit zinnetje pakt de Koning op zijn zwak" - „Op het gebied der omgangsvor men is telkens een getij-ommekom" - „met de maaltijd mee is dus Soestdijk elf uur verwijderd van Den Haag". Dat de grote Huygens „de bittere onenigheid heeft meegemaakt tussen Prinses Amalia en wijlen haar schoondochter", roept spi ritistische associaties bij me op. „Blokvorm der gedachten", „toppende vreugde", een „verige tred", „bloedend' ongeduld", „iets op zijn filosoofs nemen", „vernuftilizeren", „een onminlijke jeugd", dunken me minder geslaagde stijlvondsten. Dat „sommige da mes binnenskamers nog een laatste hand slag legden" aan hun toilet kan ik niet geloven en met. alle eerbied voor de nage dachtenis aan koningin-moeder Emma wil het er niet bij me in dat zij „vervoegde" over een mededeelzame vriendelijkheid. Als men weet, dat de geciteerde voorbeel den een willekeurige greep zijn uit talrijke taalbuitelingen, zal men mij niet ten kwa de duiden als ik voor een eventuele her druk een nauwgezette tekstcorrectie dringend aanbeveel. C. J. E. Dinaux „Die Manner von Kaprun" van O. F. Lang is in een vertaling van Margot Bak ker als „Wij bouwen een meer" versche nen bij drukkerij en uitgeverij v.h. C. de Boer jr. n.v. te Hilversum. Het is een so ber en indringend relaas van de bouw van een gigantisch stuwmeer, hoog in de ber gen bij het Oostenrijkse plaatsje Kaprun. Studenten helpen hieraan mee. Hoe bijna onoverkomelijke moeilijkheden bij de bouw als iets vanzelfsprekends worden overwonnen komt goed tot uiting. De acht foto's in het boekje zijn van goede kwali teit en illustreren de tekst voortreffelijk. „Moord bij eb" van Will Geerlink (uit gegeven bij n.v. uitgeverij W. P. van Stoc- kum en Zoon in 's Gravenhage) bevat een aantal korte Haagse en Wassenaarse de tective-verhalen, die door schrijver zon der veel opsmuk en in een prettige vertel trant worden opgedist. De opbouw van de verhalen is logisch, de ontknoping vaak verrassend. Enigszins kinderlijk wordt de figuur van de als verteller fungerende Haagse journalist en kunstcriticus Van Wansum beschreven. Ergerlijk is het vaak slordige stijlgebruik. De zwijgende wereld van de Franse diepzeeduikers Jacques-Yves Coust.eau en Frederic Dumas is een vlot geschre ven en rijk geïllustreerd verslag over de geheimzinnige en stille onderwaterwereld gevuld met spelonken, holen en scheeps wrakken langs de kusten van de Mid- delandse Zee; een wereld met de vreemd ste vissen en flora. Door jarenlange erva ringen hebben de schrijvers deze wereld van zeer nabij leren kennen. Defecten aan luchtventielen, slangen en zuurstofappa raten maakten het werk onder water dik wijls bijzonder riskant. Door betere appa raten kunnen zij nu geruime tijd onderwa ter blijven en met de geperfectioneerde onderwatercamera schitterende opnamen maken, waarvan er vele in het boek zijn opgenomen. De uitgever is Servire-Den Haag en de vertaling van A. E. Steentjes. ROLAND PETIT VERSTAAT DE KUNST via het ene avontuur naar het volgende waagstuk voortdurend hoog spel te spelen. Een hoog spel clat hij winnen of verliezen kan, maar waarmee hij in elk geval voldoet aan die hoogste en heilige wet der levende kunst: de wegen der routine en van het gemakkelijke succes te vermijden. Als solodanser van de Parijse Opera (waar hij nu door minister André Malraux als directeur van het ballet weer is binnengehaald) legde hij terstond na de laatste oorlog deze hoge en over de gehele wereld begeerde functie neer om, nauwelijks meerderjarig, een eigen troep te kunnen stichten die sedertdien al wel drie, vier keer ontbonden werd, omdat Petit op een verkeerd paard had gewed. Maar hoeveel rasdieren heeft hij in die tijd niet eveneens voor laten draven: Le Loup, Carmen, Croc|ueuse de Diamant, Les Blanchisseuses. Roland Petit en zijn vrouw Zizi Jeanmaire hebben, tussen die Parijse voorstellingen door, ook in Hollywood en op Broadway gewerkt, en nog altijd zweeft hem als ideaal voor ogen een originele Franse „musical" te monteren, wat hij in september aanstaande met een operette van Marcel Aymé en Marius Constant, zal wagen. Maar laten we niet op de gebeurtenissen vooruit lopen: dit keer heeft Roland Petit de span ning weer torenhoog weten op te voeren door zijn nieuwe ballet Cyrano de Bergerac, waarvoor hij het meest gespeelde en gelijknamige drama uit het romantische repertoire van Edmond Rostand als inspiratiebron, of, zo men wil, tot aanleiding gekozen heeft. Is het experiment geslaagd? Mislukt? Laat ik van remise mogen spreken. HET WAAGSTUK was inderdaad weer niet gering. Bij zijn herdichting tot ballet van de opera Carmen hebben vooral de muziekminnaars over heilig schennis geschreeuwd, en het is zeker waar dat Bizet toen nog al wat veren laten moest. Maar van Cyrano mag de artistieke eeuwigheidswaarde wel even anders worden getaxeerd. In tegenstelling met de Carmen waarvan de (mis handelde) muziek indertijd gehandhaafd werd, had Petit nu bij de Cyrano boven dien het oorspronkelijke medium, de taal, geheel uitgeschakeld. Alleen het verhaal, de intrigue, en een aantal situaties nam hij over van Rostand, om die door de middelen van het ballet, de dans, de mime en de acrobatiek dus in een ander toneelvocabularium te vertalen. Zélf had hij, voor de première, nog ver klaard dat hij zijn nieuwe vertoning het liefst geheel los van Rostand's Cyrano beschouwd en gewaardeerd zou willen zien. Maar die wens is natuurlijk nogal academisch, omdat de Fransen hun klassieken (bijna) op hun duimpje kennén, zodat de reminiscenties wel niet te ontlopen waren. ER IS IN DEZE VOORSTELLING, die een hele avond duurt en uit zeven breedopgezette en uitgewerkte bedrijven bestaat, intussen veel te zien, te beleven en ook wel te bewonderen. Ten eerste de verbluffend-knappe en soms ontroerende hoofdrol van Petit-zelf. De Cyrano, die met zijn esprit, zijn bravoure en zijn dapperheid zo hartstochtelijk de schone Roxane bemint en begeert, van wie hij niettemin weet dat ze hem vanwege zijn eigen lange en ontsierende neus een bezwaar dat, dank zij de esthetische chirurgie, vandaag gemakkelijk te verhelpen zou zijn toch nooit zal kiezen. Na Le Loup is deze Cyrano zeker wel de hoogste prestatie die de danser-acteur Roland Petit in zijn rijkgevarieerde carrière tot dusver geleverd heeft. Als metteur-en-scène-choreograaf vuurt hij zo mogelijk even meesterlijke pijlen af in de taf reien over de belegering van Atrecht, waarin sabelgevechten geleverd worden van een furie die zelfs de opera van Peking hem nauwelijks verbeterd zou hebben. Als decorateur toont de jonge Basarte zich een begaafd discipel van Carzou, en de kostuums van het wonder kind Yves Saint Laurent bewijzen dat van deze 23-jarige opvolger van couturier Dior ook voor het theater nog veel verwacht mag worden. In de rangorde der Roland Pelit en zijn vrouw Zizi Jeanmaire in het ballet Cyrano de Bergerac. positieve indrukken volgt dan een pai'tituur van Marius Constant die men zich, over de hele lijn, misschien oorspronkelijker en vooral geïnspireerder had gewenst, maar die anderzijds volledig beantwoordt aan haar doel: een muziek die haar fantasie meer in ritmische en orkestrale details en effecten dan in een melodische lyriek onthult, maar die een zeer hechte basis leverde voor de ver wezenlijking van Petit's choreografische intenties. En tenslotte is er dan nog een goede rol van Georges Reich als de knappe Christian die zijn amoureuze successen niettemin vooral aan Cyrano's regie te danken heeft. En hun balkonscène, tezamen met Zizi-Roxane, is dan ook werkelijk een herschepping geworden, waarbij Roxstand's litterair romantische fantasie door Petit in visuele bewegings- beelden minstens gelijkwaardig werd omgedicht. ALS DEBETPOST moet daarentegen wel de keuze worden genoteerd van Zizi Jeanmaire als Roxane. Ze is nog altijd aanbiddelijk maar toch wel de antipode van de romantische minnares Roxane wier karakter tenslotte de sleutel biedt van de complete dramatische handeling. Er zijn, over het gehele ballet enkele delen die zonder bezwaar gecoupeerd zouden kunnen worden en die het even wicht voor en na de pauze en de zeventien jaar tussenruimte van het stuk verstoren. En dan zal het de ballettomanen-pur-sang natuurlijk wel verdrieten dat er maar weinig pure danskunst te genieten wordt geboden. Maar dezulken hebben zich, dunkt, me, dan maar tot de Marquis de Cuevas te wenden. Roland Petit heeft het zich dus nogmaals niet gemakkelijk gemaakt. In een interview vergeleek hij onlangs het publiek met zijn zesjarig dochtertje Valentine. Soms denkt hij haar te kunnen verblijden met een nieuwe pop, en daar kijkt ze dan niet eens naar om. Hoe zal Parijs nu op het cadeau reageren dat Petit hier met deze Cyrano heeft aangeboden? Het was een althans bijzonder kostbaar geschenk en Petit heeft ook nog onthuld dat hij zijn carrière weer van de grond af aan zal moeten opbouwen, wanneer de Parijzenaars voor deze balletopvoering onverhoopt hun fijne neuzen zouden ophalen. Deze opmerking van de choreograaf doet wel even denken aan een stok achter de deur, en bovendien heeft Roland Petit inmiddels onderdak in de Opéra gevonden. Maar hoe dan ook: trots aan merkingen en kritiek op enkele hoofdzaken en verscheidene onderdelen, verdient, als experiment, zijn Cyrano zeker de volle en hartelijke belangstelling van een ieder die de ontwikkeling en de toekomst van het ballet en van het toneel ter harte gaat. Frank Onnen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 16