tdyac Aiia ü&e HET WONDER VAN DE KOUDE „GINGER" Vlak voor zijn dood hervond de dichter zijn eerste liefde L EEN GEPASSIONEERD GENIE IN DE SCHADUW DES DOODS f KORT VERHAAL DOOR GERARD RUTTEN ZATERDAG 16 MEI 19 5 9 Elfbij PAGINA VIER HET HEEFT EDGAR ALLAN POE in zijn prille jeugd evenals zijn twee jaar oudere broer Henry diep gegriefd dat hun mooie moeder, die actrice was, moest, doorwerken, terwijl ze aan tuber culose leed. Zijn vader, ook toneelspeler, zou van haar weggelopen zijn. Hij stierf vroegtijdig en arm, nog vóór zijn vrouw. De gelden, die voor de ziekte van Edgar Allan Poe's moeder waren ingezameld, bleken niet voldoende te zijn. Haar dood en het mysterie inzake de onbekende vader van Edgars halfzuster Rosalie, ble ven hem een voortdurende kwelling. Zijn brave pleegmoeder, mevrouw Allan, heeft voor hem nooit zijn moeder kunnen vervangen. Een vader-remplagant vond. hij nog minder, want de uit Schotland afkomstige heer Allan was een keihard zakenman, met weinig begrip voor de sensitieve Edgar en diens bijzondere gaven. In zijn schooltijd werd de jonge Edgar prompt verliefd op mevrouw Janet Sith Stanard, de moeder van zijn vriendje Robert, die hem later inspireer de tot zijn gedicht „To Helen' dat niet. zoals men wel denkt, de dichteres en spiritiste Sarah Helen Whitman betreft. Mevrouw Stanard werd later krankzin nig. Volgens HervetAllan zou er een grote verwantschap bestaan hebben tus sen haar en Poe, omdat ook deze altijd op de grens van de waanzin zou hebben geleefd. In Aliens prachtige standaard werk Israfelthe life and times of Edgar Allan Poe", waarin vele brieven van Poe en anderen zijn opgenomen, komt dit tot uiting. In zijn laatste school jaar ontmoette Edgar het jonge meisje Sarah Elmira Royster, dat hij veel heeft bezongen, onder andere in Lenore, en dat hij in een mooi portret heeft ver eeuwigd; Poe was namelijk ook een goed tekenaar. Voordat hij naar de universiteit van Virginia ging, beloofde zij hem te trouwen. Deze belofte ging echter niet in vervulling doordat brieven van hem niet werden overgebracht en zoek raakten, Elmira was Poe's eerste grote liefde na zijn „romance" met. mevrouw Stanard. Poe's universitaire studie knapte na een jaar al af. Hij had direct speelschulden en hij kreeg geen steun van zijn pleeg vader. In 1827 kwam hij op eigen ver zoek in het leger. Daar bracht hij het tot de rang van sergeant-majoor. In 1S30 ging hij voor een jaar naar de Militaire Academie, waar hij voor het eerst te veel ging drinken. Daar schreef hij zijn su- Edgar Allan iJoe, getekend door Baudelaire. blieme veizen „To Helen', „The slee- per", „Fairy-land"„The valley of unrest" en zijn majestueus gedicht „Israfel", be- invloed door het lezen van oosterse ver halen, evenals „The city of the sea". NA ZIJN ONTSLAG stond hij op straat en zonder de liefderijke verzorging van de eveneens arme weduwe Clemm, zijn tante, zou hij verhongerd zijn. Zijn broer Henry, die jong stierf, had zij ook opge nomen. De liefde voor zijn nichtje Virgi nia, met wie hij in het geheim trouwde, toen hij 26 en zij 14 jaar was, voedde zijn incestueuze gevoelens. Zijn hem zo dier bare tante, aan wie hij het gedicht „To my mother" opdroeg, bleef hem ook na de dood van zijn vrouw steunen. Voor de zwartogige, lieftallige Virginia, die voor hem zong en op de harp speelde, met wie hij wandelde en picknickte, schreef Poe onder meer zijn tropische idylle „Eleono- ra" en het tedere gedicht in „Ligeia". Toen zij in 1843 tuberculose kreeg, werd zijn geest voorgoed door dit verdriet aan getast. Na Virginia's vroegtijdige dood in 1847 zocht hij in zijn wanhoop krampach tig naar een vrouw om zijn eenzaamheid te verlichten. Na zijn kortstondige passie voor de dichteres mevrouw Frances Os good, die zich ongeveer tezelfder tijd te rugtrok als Helen Whitman beiden be horend tot de „literati" volgde zijn lief de voor Annie Richmond, die tegenover hem woonde, en voor wie hij naar ver ondersteld wordt „Annabel Lee", schreef, hoewel er veel groter zekerheid is, dat hij dit gedicht voor Virginia of voor Elmira maakte (she was a child and I was a child). Bij mevrouw Richmond schreef hij een gedeelte van zijn gedicht „The bells". Plet eerste gedeelte ontstond ten huize van de hem zo dierbare mevrouw Shew, die hem liefderijk verzorgde na Virginia's dood. Zij wist hoe geëxalteerd hij was en trok zich het eerste terug. De talrijke brieven aan deze vrouwen wei-pen een licht op Poe's werk en zijn geestes gesteldheid in die tijd. Later ontmoette hij opnieuw Elmira Royster (Tamerlane), die hem nooit had kunnen vergeten. Op dat tijdstip heette zij mevrouw Shelton en was zij weduwe. En zeker zou zij toen met Poe getrouwd zijn, als hij haar niet plot seling door de dood was ontrukt. VEEL VAN POE'S WERK is uit een mengeling van fervente passie, haat, wroeging en heftige angsten geboren. Te vens zijn er sporen in terug te vinden van de betoverende sfeer en exotische plan tengroei van Carolina en Sullivans Eiland uit zijn soldatentijd, evenals negerinvloe den uit dezelfde streek, die ook al door de overleveringen van het negerpersoneel van de heer Allan in Richmond op Edgar hadden ingewerkt. Ook de spookhistories van Schotland uit zijn jongensjaren, waar hij met de familie Allan vertoefde, spelen een rol, evenals de overleveringen van de zeelieden die het koopmanskantoor van zijn pleegvader bezochten. De onvrede in Poe's leven komt bijzonder goed uit in de de onbarmharig oprechte zelfanalyse in „William Wilson". De vermeende vervol ging, de angst voor krankzinnigheid, is beklemmend weergegeven in het satiri sche verhaal van dokter Tarr en professor Fether, waar de krankzinnigen in de plaats van hun bewakers treden in al hun bizarheid. „De zwarte kat" met de dub bele moordaffaire noemt Patrick Quinn een verhaal van ongenade en falen en geenszins een detectiveverhaal, hoewel men het een voorloper op Conan Doyle kan noemen evenals „De moorden in de Rue Morgue", waarin echter vooral Poe's zie kelijke geest en zijn sexeverwikkelingen tot uiting komen. Nog beklemmender sfeer wordt opgeroepen in „Het verrader lijke hart," waarin alle sadistische ele menten en satanische gevoelens, waarvan Poe zich moest ontdoen, op de voorgrond treden in een tragische zelfanalyse. Bezield en bezwangerd van doodsge dachten is Poe's gedicht „The conqueror worm", te vergelijken met de worm in „The sick rose" van Blake. In „De gou den kever" heerst de koortsige gouddrift. Ook deze gouden kever, die bij tekening verandert in een doodskop, zou men graag willen vergelijken met de vernietigende vlo van Blake, die deze laatste astrolo gisch duidt. „Ligeia" en „De val van het Huis Usher" hebben mijns inziens niet vooral met de door Lawrence aangeroer de incestgevoelens en te veel liefde (Vir ginia) en de ook door Levin gewezen doodsdrift te maken, maar met spijt ge mengd met wraakgevoelens; spijt om het voorbije, schoner dan het tegenwoordige. Geen wonder met zijn gefrustreerde lief de voor Elmira (zie ook „de verloren Le nore" in „The Raven"). Naar mijn smaak is echter het „Ms. in een fles gevonden" met het geweldige huiveringwekkende schip van de dood, waarin sexedrift en vernietigingsdrang op elkaar stuiten, een verhaal zo nauw verwant aan „The an cient Mariner" van Coleridge grootser dan het geweeklaag in „Ligeia" en „De val van het Huis Usher", de lof in deze van Lawrence en Shaw over Poe's genialiteit ten spijt. Voor het „Ms. in een fles gevon den", dat tot Poe's eerste verhalen be hoorde, ontving hij toevalligerwijze een prijs van de Saturday Visiter. POE, EEN DER GROOTSTEN onder de groten, dronk en speelde en heeft behal ve tijdens zijn schooljaren steeds in ar moede verkeerd. Zijn werk werd aanvan kelijk slecht verkocht en hij werd ver guisd en uitgekreten voor een criticus, die niets begreep, querulant als hij was en af gunstig op onder anderen Longfellow, die hij ten onrechte heftig aanviel. In zijn tijd was Poe dus al een omstreden figuur. „Tussen al zijn gedichten zijn er twee, die niet verschrikkelijk slecht zijn. De Raaf en Droomland". Dit schreef de Richmond Examiner in 1349. Terwijl de Engelse Elizabeth Barret Browning in een brief aan Poe reeds zei: „Uw raaf is een sen satie". Poe was al vier jaar aan zijn zwaarmoedige en van onmacht getuigen de vers „De Raaf" bezig, toen in de zo mer van 1844 zijn jonge zieke vrouw Vir ginia noodzakelijk naar een koelere plaats vervoerd moest worden. Hij voltooide het gedicht terwijl hij met Virginia op de boer derij van de Brennans verbleef, 'n tuinders familie met veel kinderen, waar Virginia's moeder, Edgars tante Mrs. Clemm, ook aanwezig was. De vierkante ramen van de boerderij lagen aan de kant van Bloo- mingdale in de Hudsonvallei. Men kon een glimp onderscheiden van de rotsen aan de kust van New Jersey aan de overkant. Poe beschrijft deze tuinderswoonplaats met zijn kinderen en honden, zijn vruch ten en bloemen als een waar paradijs. De Brennans waren afkomstig uit Ierland en gingen des zondags geregeld naar de kerk, waar de mooie oudste dochter Martha de Poe's naartoe reed. Poe werkte op de boer derij zeer veel en las zijn geduldig luis terende schoonmoeder voor. Hij had daar met. Virginia een vreemde, wonderlijk ge stoffeerde kamer met een mooie schouw en vele deuren. Een vroegere huurder was een Napoleontisch officier geweest. In de gang bij de kamer stond de buste van Pal- las Athene, die in het gedicht voorkomt. Als het stormde in de herfst trilde het huis op zijn grondvesten. Poe schreef tot diep in de nacht. Het vuur doofde, boom takken zwiepten tegen de ramen. Deze sfeer was één met de wanhopige melan cholie van eigen onmacht en van de voor bode van Virginia's dood, die natrilt in De Raaf, evenals de herinnering aan Elmira (Lenore). DE GEDICHTEN „The haunted palace" en „Dream-land" die knap zijn vertaald door Hendrik de Vries en Slauerhoff, zijn één met het proza van „Ligeia" en „The Fall of the House Usher", welke laatste uitstekende vertalingen kregen van onder anderen Vestdijk en Van Leeuwen. In de gedichten is de klagende toon gedempter en toch elegisch en sfeervol. Mooie verta lingen van Hendrik de Vries zijn nog. „De slaapster" en „De vallei der Onrust". Her man Robbers en Gerard den Brabander vertaalden „De Raaf". Een bezeten en magnetische figuur is Poe, die evenals vele tijdgenoten in de ban was van het mesmerisme en het hypno tisme. In de beschrijving ervan in „De fei ten in de zaak M. Valdcmar" was Poe zijn tijd ver vooruit. Als dichter, schrijver van ongeveer zeventig romantische verhalen en „detective stories", criticus, filosoof, zoals in zijn door Baudelaire vertaald es say „Eureka", en schilder, is Poe van al le kanten door biografen en litterair-his- torici bezien. Het grijs en het zwart van de dood. door Levin ('58) „the powers of blackness" genoemd, overheersen bij de ze auteur tussen de „titanic burden" van zijn bezetenheid voor bergen en de land- mmm Edgar Allan Poe's grote jeagduejae, Sarah Emira Royster, door hemzelf getekend. schappen met vreemde vogels en vissen van zijn excentrieke geest. Poe behoorde tot de Symbolisten; niet minder echter was hij een romantisch mysticus, een Swedenborgiaan zoals vóór hem William Blake en mét hem zijn vertaler Baude laire. Helma Wolf-Catz IN HET GRENSGEBIED tussen leven en dood worden op het ogenblik zeer belangwekkende experimenten verricht door een aantal geleer den uit vele landen. Hun medium is de moderne koudetechniek, zoals die ook reeds sinds en kele jaren toegepast wordt ter vervanging van verdovende middelen bij gevaarlijke operaties. Maar de onderzoekingen die hier bedoeld zijn gaan veel verder; zij be treffen het leven zelf in al zijn vitale functies. Een van de mensen, die zich daarmee bezighouden, is de befaamde Franse bio loog Tean Rostand. Dertien jaar geleden ont dekte Rostand dat glycerine beschermende eigenschappen heeft, die levende cellen in staat stelt, zich geleidelijk aan te passen aan lage tempera turen, en aldus het proces van kristallisatie en dood, dat door de klassieke bevriezingsme thoden teweeggebracht wordt, vertraagt. ONLANGS heeft een andere Fransman, Louis Rey een jonge onderzoeker van het laboratorium voor dierenfysio- logie der Parijse Ecole Nor male Supérieure een merk waardig experiment uitge voerd. waarvoor hem in 1958 de Pelmann-biologieprijs werd toegekend. Hij plaatste het hart van een kuikenembryo, voorzien van een laagje gly cerine, in vloeibare stikstof met een temperatuur van 196 graden Celsius. Het hart trok zich samen en scheen te be vriezen. Na enige tijd dompelde de onderzoeker het hart in warm water. Wat er toen gebeurde, lijkt ongelofelijk. De „steen" begon te trillen en weer te kloppen; het kwam weer tot leven en pulseerde in hetzelfde ritme als het hart van een ander kuikenembryo dat als controle-object gebruikt werd! DEZE TECHNIEK van su per-diepvriezen en weer ont dooien was reeds eerder ge bruikt door geleerden die ex perimenteren met lagere or ganismen, zóals sporen en za den van bloemen en planten en met bepaalde vissen. Louis Rey's proef betekende echter een belangrijke stap vooruit, omdat zij werd uitgevoerd op een warmbloedig dier. Dit opende een nieuw terrein van onderzoekingen met betrek king tot het gebruik van zeer lage temperaturen voor het „conserveren" van levend weefsel. Met deze vriestech- niek zou het wellicht mogelijk zijn, naast de bestaande bloed en botten-„banken" ook de pots van levende weefsels en organen aan te leggen Uit der gelijke depots zou men ern stige zieken en gewonden bij voorbeeld aan een nieuw stuk huid (hij verbrandingen en dergelijke), maar ook aan een ander hart of een paar betere nieren kunnen helpen, die ontnomen zijn aan de licha men van overledenen en in diepgevroren toestand bewaard worden, tot een chirurg er ge bruik van wenst te maken. Het voornaamste obstakel was tot nu toe, dat ons orga nisme weigert getransplan teerde organen en weefsel uit een ander menselijk lichaam op te nemen, zodat het trans- plantaat ten gronde gaat. Maar experimenten die thans aan de gang zijn, zouden wellicht kunnen aantonen dat het lichaam wel zulk een „vreemd" orgaan zou kunnen opnemen, mits het orgaan in kwestie te voren aan een bijzondere diepvriesbehandeling is on derworpen. Onder invloed van de koude ondergaat de fysisch- chemische structuur van het orgaan daarbij namelijk een grondige verandering, die het mogelijk wel „aanvaardbaar" maakt voor het lichaam van de patiënt. IN VELE LANDEN zijn we tenschapsmensen thans met onderzoekingen op dit fasci nerende nieuwe gebied bezig. De Joegoslaaf Radoslav Anjus bijvoorbeeld experimenteert met ratten en apen, wier lichaamstemperatuur hij op en kele graden onder nul brengt. De lichaamsfuncties van de dieren staan dan vrijwel geheel stil. Maar als ze daarna in water gebracht worden, dat langzaam ver warmd wordt, keren de die ren uit hun toestand van schijndood tot leven terug. ANDERE GELEERDEN hebben aangetoond, dat koude ook het leven kan stimuleren. De fruitvlieg (drosophila) bijvoorbeeld, groeit na een koudebehan- deling sneller, en wordt ook groter dan anderen. Kou kan dus gebruikt worden zowel ter versnel ling als tot stopzetting van de vitale levensprocessen. Zij kan het leven tijdelijk stilleggen en het lichaam op die manier een rustpauze opleggen, tijdens welke het vermoeide organisme de tijd krijgt om zich te her stellen. En wellicht zal koude eens een kostelijk hulpmiddel worden om het leven te verlengen. Dat al thans is de hoop, die de onderzoekers in dit nieuwe gebied der wetenschap koesteren. (Unesco.) WE ZATEN MET z'n allen in een klein wonderlijk hotel, dat de naam droeg van „Grand Hotel Mora" en deze vreemde ver waarloosde doos stond aan een boulevard in Madrid. Het jaar was 1942 We zaten met een groepje Hollanders al een paar weken in dat hotelletje opgebor gen, op kosten van de Nederlandse rege ring (in Londen). Dat hotel Mora herbergde verder nog een merkwaardig stel mensen. Grote jon ge mannen met snorren en gekleed in de meest vreemde kostuums. Of te ruim of te krap! Deze mannen mochten overdag niet op straat, want ze stonden onder be waking van de Spaanse politie. Over hen waakte verder een oude Engelse juffrouw van de Britse ambassade. Die Britse am bassadeur moest wel een sadist geweest zijn om deze potente landgenoten door zó'n dorre juffrouw te laten bewaken! Haar taak was onder andere ze overdag met spelletjes bezig te houden en te voor komen dat de flessen whisky van het ar metierige hotel-bartje te snel geledigd werden. En als de duisternis over de gloeiend hete stad gevallen was, werden de heren een uurtje „gelucht". Net als kostschooljongens verdwenen ze in een rijtje voorafgegaan door hun „miss" uit het hotel. Twee dagen ging alles goed. De derde dag verdwenen er onderweg twee stuks, die pas laat in de nacht stomdronken terug kwamen. De volgende dag zeven stuks en de dag daarop kwam de arme juffrouw alleen terug, volkomen geslagen! Het hele stelletje was er tussen uit gekne pen om de lichtjes van Madrid eens van nabij te gaan bekijken. Grote opwinding! Het bleek dat de heren allen Engelse „commando's" waren die bij één van de verrassingslandingen op de Franse kust door de Duitse linies hadden weten door te breken en Spanje hadden bereikt. Zij wachtten in Madrid op terugzending via Gibraltar naar Engeland en niemand mocht weten, vanwege de Spaanse neu traliteit, dat het eigenlijk Engelse militai ren waren. Maar je kon ze niettegen staande hun burgerpakken op een uur afstand herkennen! Het groepje Hollanders was van een heel ander karakter. Wij hadden meer bewe gingsvrijheid van de Spaanse politie ge kregen, maar mochten Madrid niet verla ten totdat de Portugese visums verleend waren en de moesten van ons via Lissa bon naar West-Indië of Engeland zou den worden doorgezonden. Enkele jongelui kwamen uit het Spaanse concentratiekamp Miranda, waar ze vaak al maanden had den gezeten vanwege hun „illegale" grens overschrijding. Anderen kwamen uit. het zuiden van Frankrijk of waren via gehei me routes uit Zwitserland binnengekomen. We v/aren al zolang in Madrid en we wa ren doodop van het nietsdoen... en maar wachten. De stemming was prikkelbaar en geld om uit te gaan was er ook niet. Het olieachtige eten hing ons de keel uit en onze magen waren bedorven. Het Ne derlandse consulaat was beleefd en passief zoals gebruikelijk! Plotseling kwam hij binnen! Hij had een kop als een fakkel en we doopten hem di rect „Ginger". „Hollanders...?" vroeg ie op een manier, zoals een verdwaalde in donker Afrika bij een stel menseneters zou informeren of er soms nog andere blanken in de pan lagen. Op ons „ja" kre gen we een hand als een duimschroef en toen vroeg ie „ook geflitst"? En, toen bleek dat we allen „flitsers" waren, stoot te hij een wilde kreet en begon een soort rondedans. Hij had een blauwe blouze aan van een hondsgemeen schel blauw en een lange Engelse matrozenbroek, die van onderen te lang en te wijd was en van boven te nauw. Hij bleek zo uit Noord- Afrika gekomen te zijn. Eigenlijk kwam hij uit Friesland was onder een trein illegaal in Frankrijk terecht gekomen. Omdat er niets anders opzat was hij in het onbezette (Pétain) Frankrijk in dienst getreden van het Vreemdelingenlegioen cn zó in Afrika terecht gekomen. Maar om dat hij naar Engeland wilde om daar dienst te nemen bij de Geallieerde Strijd krachten, had hij weer de benen genomen en was aan boord van een Spaans schip in Spanje en wat bijna niemand ge lukt was —zonder door de Spaanse poli tie opgepikt te worden op het Neder- wild land. En dan de beschrijving van je zusje, waarover je met zulk een tederheid kon spreken. In het begin wist ik niet wat ik aan je had. De grijze Koningin had je ontvangen en je gedecoreerd vanwege je wonderlij ke ontsnapping uit het bezette land. Ik vroeg hoe je Haar vond. „Een echte da me!" was het antwoord, maar er klonk zo'n diepe eerbied uit, dat het niet ko misch was. Tenslotte leerde ik je begrij pen. Je kon het Kwaad niet zien, omdat landse gezantschap aangekomen. Hij was daar gearriveerd 1oen de gezrnt aan tafel zat en geen macht ter wereld had hem er toe kunnen bewegen het veilige gezant schap te verlaten. Hij was er blijven loge ren totdat er een tijdelijke verblijfsver gunning voor hem verkregen was en toen naar ons hotel gebracht. Het was een wonderlijke knaap... hij leek dynamiet in zijn bloed te hebben en hoewei hij waarschijnlijk nooit, buiten zijn dorp geweest was vóórdat hij deze avon tuurlijke reis 'ondernam, bewoog hij zich met de grandeur van een ervaren wereld reiziger. Deze keurige christelijke jongeling uit het nette fatsoenlijke dorp had met de le gioensoldaten gezopen, hun liederen ge zongen, in het hete zand van de woestijn op opstandelingen gejaagd en hij zat nu tussen de andere „flitsers". Hij wou nu tegen de Duitsers knokken en daarvoor moest ie naar Engeland. We kregen eigenlijk allemaal een minderwaardig heidscomplex door hem. Hij was zo sim pel, zo puur, zo heerlijk ongecompliceerd. Toen hij op een goede dag hoorde dat hij naar de West zou gezonden worden, was hij furieus en de ochtend daarop was hij spoorloos verdwenen. Niemand wist waar hij gebleven was. Maanden gingen voorbij. Ik was in Lon den. Op een dag zag ik plotseling zijn rooie kop, uitstekend boven de mensenmenigte op Piccadilly. Op die rooie pruik hing scheef een matrozenpet, waarop met gou den letters stond „Koninklijke Marine". Hij had het dus weer voor mekaar ge bracht! Voor ik hem bereiken kon, was hij in de menigte verdwenen. Pas een paar dagen later trof ik hem weer. Hij zat in een diepe stoel bij het open vuur in de Club, welke Koningin Wilhelmina voor de Engelandvaarders had ingericht. Hij was weer geheel „thuis". Ginger., wat was je een wonderlijke ke rel! Toen ik vroeg hoe je Londen vond, antwoordde je „niks an"! Zag je niets van deze prachtige grijze stad? De oude rijzi ge Westminster Abbey waar de geschie denis van dit machtige rijk voortleeft tus sen de grafstenen? Voelde je niets van de dynamiek van het moderne Londen... van de „spirit" achter het masker dei- schijnbare flegmatiek? En merkte je niet, dat de puinhopen van de City de funda menten waren van een steeds groeiende macht? En toen je daar over Piccadilly Circus liep, besefte je toen niet, dat je pre cies over het middelpunt van onze wereld wandelde. Je vertelde van alles kris-kras door el kaar. van je ouders, die niet wisten of je nog in leven was. dat je christelijk was en vlak daarop kwam de beschrijving van een wilde nacht in een wilde buurt in een er niets van het Boze in je was. Alles wat je meegemaakt, had, was slechts een uiter lijke belevenis geweest. Het leven was voor jou slechts een bioscoop geweest. De film soms spannend, soms slecht, soms komisch! Je was een brandbom in iedere salon. Een demonstratie tegenover iede re ambtenaar. Je vertelde dat je je op gegeven had om parachutist te worden en nu opgeleid zou worden om als „agent" in het bezette gebied „gedropt" te wor den. Weer gingen maanden voorbij. In „Oranjehaven," zoals de club van de En gelandvaarders in Londen heette, ver scheen je niet meer. Niemand vroeg meer naar je.er kwamen er zovelen en er ver dwenen zovelen, vaak voor immer. Maar op een donkere avond trof ik je op een ge heim vliegveld, waar ik voor dienst zijn moest. Buiten in de duisternis stond een grijze bommenwerper als een spookach tig monster te wachten. Binnen in een klei ne, slecht belichte keet, stonden en zaten een paar mannen. De lucht was grijs van de sigarettenrook. Niemand sprak. Plotseling ontdekte ik jou, Ginger. Bij na onherkenbaar in je vreemde uitmon stering. Die nacht zou je „gedropt" wor den in Friesland, niet ver van je dorp. Daar, waar je iedere weggetje kende en vanuit die buurt zou je met je marconist gaan „werken". Ze hadden je rooie ha ren zwart geverfd, opdat niemand je zou herkennen. Je was erg rustig. „Het nare is." zo vertelde je mij, „dat ik zo vlak bij mijn ouders en zusje zijn zal en ze niet rr\ag opzoeken.." Hij vond het maar raar en ik kreeg de indruk dat dit het enige was, waarover hij zich zorgen maakte. Na de laatste „briefing" wandelde hij met de marconist en de bemanning naar het vliegtuig en verdween in de buik van het monster. En zó verdween je uit mijn ogen. En je verdween voor goed.want zo als ik later hoorde brak je bij de drop ping beide benen en werd zo door de vijand gevonden. Je probeerde kruipend over de natte Friese aarde weg te komen, totdat een schot je doodde., niet ver van het dorp waar je geboren was. Misschien klonk het nachtelijke schot door in de stil le boerderij, waar je ouders en je zusje leefden., wie weet? Jaren later kwam ik bij toeval in dat dorp en op het stille verlaten kerkhof stond op een eenvoudige steen je naam. En ook de naam die wij je gaven.. Gin ger! Ik heb nooit begrepen hoe die naam op je grafsteen is gekomen, wie het ge weten heeft dat we je zo noemden. „Ginger", gevallen voor het Vaderland. 17 september 1943. Hij ruste in Vrede! De fakkel is gedoofd!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 20