NOVITEITEN OP DE MUZIEKMARKT
DE BEPROEFDE KUNSTJES
Slechts één
keer faalde
het uurwerk
Hl en IJ mattier Courant
■KIR
DE BEROEMDSTE KLOK TER WERELD DEZE WEEK HONDERD JAAR
Wekelijks toegevoegd tutu alle editi
Haarlems Dagblad Oprechte l laarlemsc,
ENGELSE WAARDIGHEID g
BEN IN AL ZIJN TROTSE 1
DE NIEUWSTE ROMAN van Pamela
Hansford Johnson is in Engeland met ver
scheidene gunstige kritieken ontvangen.
Wie kan dat eigenlijk niet bereiken, vraagt
men zich soms af als men op de omslagen
van elk boek weer citaten vindt uit kritie
ken die in bewondering geschreven lijken
te zijn; de lucht is vervuld van het gonzen
van gunstige kritieken ,en het geluid over
de paar goede romans die nu en dan hiel
en daar verschijnen is er bijna niet meer in
te onderscheiden. Gelukkig is die indruk
niet helemaal juist: geen kritiek zo ongun
stig of er komt wel een zin in voor die als
aanbeveling op de omslag van een volgend
werk gebruikt kan worden. Afgezien daar
van is het ook waar dat over smaken maar
in beperkte mate te twisten valt, en dat
een recensent die voor de boeken van zijn
eigen tijd alleen een goed woord over heeft
als hij er meesterwerken in ziet, een som
bere dikdoener zou moeten zijn. Zo kunnen
wij ons verzoenen met al de mooie citaten
uit kritieken over Pamela Hansford John
son's vorige werk, en zelfs min of meer
met de lof voor deze „Unspeakable Skip-
ton". Intussen is het toch geen goede ro
man. Daniel Skipton is een schrijver die
niet veel schrijft en niet veel succes heeft
Sehad met wat hij dan heeft geschreven;
hij houdt zich moreel in stand met een on
aantastbare grootheidswaan en materieel
met ongeregelde louche zaakjes in Brugge,
dat hij tot woonplaats heeft verkozen.
De schrijfster komt onder de verdenking
dat zn teveel gedacht heeft aan de eeuwig
heid van haar type en de onbetaalbaar
heid van de personages die zij om hem
heen zet: de aanmatigende toneelschrijf
ster uit Australië, de zalvige Italiaanse
zanger die een contra-oplichter blijkt te
zijn, de korzelige grande dame met de pa
raplu, en de anderen. Daardoor is zij er
niet aan toegekomen Skipton een karak
ter te geven waar zijn grootheidswaan
zich in zou kunnen uitdrukken en er is
geen spoor van de pijnlijke toepasselijk
heid op ons allemaal waardoor zijn waan
pas overtuigend zou worden. Over de on
betaalbaarheid van hem en van de an
deren kan trouwens ook getwist worden.
Misschien zijn wij onuitstaanbaar moeilijk
geworden op het stuk van grappige sterke
verhalen? Wij weten wel zo'n beetje wat
er allemaal voor aardigs kan gebeuren en
het gaat er ons niet om daar nog maar
eens iets van te horen maar aangetoond
'e zien dat zulke dingen anders opgevat
kunnen worden dan wij gewoon waren te
Pamela Hansford Johnson, The
Unspeakable Skipton - Mac mil-
lan, London; Amanda Vail - The
Bright Young Things - Seeker
and Warburg, London.
doen. Dadelijk in het begin van het boek,
wanneer Skipton een onhebbelijke brief
aan zijn uitgever schrijft, krijgen wij de
indruk dit soort aardigheden al te kennen.
Bij verdere lezing hoeft die indruk niet
gecorrigeerd te worden: inderdaad, de ku
ren van Skipton waren ons bekend, zoals
ook de verschijningen van die Engelse toe
risten in Brugge, met wie hij zaken pro
beert te doen, ons bekend voorkomen. Het
staat er allemaal keurig, handig opgesteld
naar de smaak zo niet van de gemiddelde
lezer dan toch naar de smaak van hen
die uitmaken wat de gemiddelde lezer
wenst; en het betekent niets.
VAN EEN NIET HELEMAAL verschil
lend slag, nu het daar eenmaal over gaat,
is de tweede roman van Amanda Vail, het
zogenaamde jongemeisje dat eigenlijk een
Amerikaanse romancier is, die door het
voorbeeld van Franpoise Sagan op een
idee is gebracht om de aandacht van het
publiek te trekken (hij heeft al gauw zijn
kaarten op tafel gelegd, maar de onthul
ling werkt dan als nog eens een tweede
pubiiciteitstruc). ,The Bright Young Things"
heeft deze auteur geschreven over de
meisjes die al in zijn eerste boek optraden:
toen waren zij op school, nu zijn zij op de
universiteit, en in het volgende boek, zo
als v ij hier aan het eind kunnen zien, zal
tenminste één van de twee zich in Europa
bevinden. Hoe overtuigend blijkt uit dit
werk dat iets oudere personen de jeugd
beter kunnen begrijpen dan de jeugd zich
zelf begrijpt! schrijft de uitgever in zijn
aanbeveling Dat zal waar wezen, maar
een boek schr-jven is nog iets anders dan
de behendige toepassing van wat geijkte
termen van psychologisch begrip, en be
halve voor een zekere formele bekwaam
heid wint de heer Amanda Vail onze be
wondering alleen met zijn welslagen in het
reclamevak. Zo blijkt ook bij deze gele
genheid dat de zogenaamde gezellige, aar
dige, onpretentieuze litteratuur evenzeer
een spijs voor liefhebber is als de ongezel*
lige ambitieuze. Oude koek allemaal.
IN 1834 HAD EEN ZWARE BRAND het parlementsgebouw in Londen geteisterd.
De architect Sir Charles Barry kreeg opdracht, voor een passende wederopbouw te
zorgen. Hij ontwierp de klokketoren die het gebouw thans siert. Een klokketoren is
pas compleet als er een klok in is. Vele jaren bestudeerde men de „klokkemogelijk
heden". Plannen en onticerpen werden ingediend en bestudeerd. Eindelijk, na veel
wikken en wegen, hakten de autoriteiten de knoop door. „Openbare Werken" kreeg
opdracht, te zorgen, dat de klokketoren een uurwerk kreeg. De keuze was gevallen
op een door een amateur ingediend ontwerp. Zijn naam was E. B. Denison, een
bekend Londens advocaat. Later werd de heer Denison in de adelstand verheven
en nam hij als Lord Grimthorpe zitting in het Hogerhuis. Hoe zwaar kon de zwaarste
klok wegen? Men maakte berekeningen en kwam tot de slotsom, dat het zestien ton
kon zijn. In 1856 kwam hij gereed in een gieterij in Whitechapel. Geruime tijd testte
men hem op zijn bruikbaarheid. Toen hij een gevaarlijke barst ging vertonen, besloot
men, een enigszins lichtere klok te gieten. George Mears was de vakman, die het
omgieten op zich nam. Hij slaagde. Big Ben II woog (en weegt) dertieneneenhalf ton.
Hij bleek degelijker en deugdelijker te zijn dan de vroeg gesneuvelde Big Ben I.
WAAROM NOEMDE men de klok „Big
Ben"? De commissaris van Openbare Wer
ken, onder wiens verantwoordelijkheid het
werk geschiedde, was Sir Benjamin Hall.
Sir Benjamin was een grote, zware figuur.
Zijn vrienden en kennissen noemden hem
„Big Ben". Deze naam ging over op de
zwaarste klok in de klokketoren van het
parlementsgebouw.
HET TRANSPORT van „Big Ben" van
de gieterij in Whitechapel naar het parle
mentsgebouw had plaats op 28 mei 1859.
Zestien paarden trokken de wagen, waarop
„Big Ben" in massieve glorie rustte. De
koetsiers en paardeknechten deden hun
uiterste best. Het transport beleefde wel-
iswaar een paar kritieke ogenblikken,
maar niettemin kwam Big Ben op zijn
plaats van bestemming bij het parle
mentsgebouw aan. Het talrijke publiek be
gaf zich huiswaarts. De volgende dagen
echter kwamen nog zeer velen een kijkje
nemen haar het hijswerk. Dit karwei
13.500 kg. moesten ongeveer zestig meter
omhoog worden gebracht was verre van
licht, vooral als men bedenkt, dat de tech
nische hulpmiddelen een eeuw geleden ge
brekkiger waren dan nu. Hoe dit zij, Big
Ben kwam boven en ving weldra zijn taak
als „uurwaker" aan.
OP 31 MEI 1859 ging de klok in de to
ren van het parlementsgebouw de tijd aan
wijzen. Enige weken later kwam „Big
Ben" in actie en sedertdien heeft hij trouw
en braaf de uren geslagen op de melodie
van:
„All through this hour, Lord, be my
guide,
„And by Thy power no foot shall slide.
Al heel spoedig beschouwden de Londe-
naars „Big Ben" als een vertrouwde, be
trouwbare en trouwe vriend, als een „ba
ken in de zee van erwtensoep en mist,
waarin Londen soms gedompeld wordt"
(schreef een journalist en bewonderaar
van „Big Ben"). Na 1924 breidde „Big
Ben" zijn vriendenkring uit tot alle gebie
den van het Britse Gemenebest en vele
andere landen. Immers, in dat jaar begon
de British Broadcasting Corporation
(B.B.C.) de uurslag van „Big Ben" uit
te zenden, zodat hij vrijwel overal op aar
de kon worden beluisterd. De nu bijkans
honderdjarige „Big Ben" bleef in de
eeuw van zijn bestaan slechts eenmaal
stilstaan door een defect aan zijn uurwerk
en dit defect was nog vex-oorzaakt door
„vijandige actie". Dat was op 11 mei 1941,
toen het parlementsgebouw bommenscha-
de kreeg en het glas van een der wijzer
platen van „Big Ben" (men noemt tegen
woordig de hele klokketoren zo) versplin
terd werd.
- iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii.iiiiiijiiiiiiiiiiiiinijn
DE HONDERDJARIGE BIG
woedden er hevige sneeuwstormen in Lon
den. De sneeuw pakte samen tussen de
wijzers en Big Ben stond gedurende acht
uren stil. Vlak vóór het einde van de twee
de wereldoorlog, te weten in april 1945,
raakte een werkman, die bezig was nieuw
glas op de wijzerplaat te zetten, de kleine
wijzer met zijn voet aan. Het gevolg was,
dat Big Ben gedurende drie minuten niet
liep. Een paar maanden later, in augus
tus 1945, ging om kwart voor negen in de
ochtend een aantal spreeuwen op de wij
zers zitten. Het gevolg was, dat Big Ben
om negen uur vijf minuten achter was.
HET UURWERK van Big Ben werd ver
vaardigd door de heer E. J. Dent. De fir
ma Dent zorgt sedert 1861 voor het onder
houd. Om het uurwerk en (de eigenlijke)
„Big Ben" te bereiken, moet men een
wenteltrap van 333 treden opklimmen.
Geen kleinigheid! Het uurwerk weegt on
geveer vijf ton. Van 1859 tot 1913 toe werd
het met de hand opgewonden. Driemaal
per week waren twee man gedurende vijf
uur bezig met dat karwei. Thans ge
schiedt het opwinden mechanisch en vergt
het nog slechts driemaal per week veer
tig minuten tijds. „Big Ben" is even
nauwkeurig als een uitstekend modern
horloge. Per etmaal wijkt hij nog geen se
conde af van de juiste tijd. Geen wonder,
dat de uurwerkmakers van tegenwoor
dig nog steeds vol bewondering zijn en
Big Ben beschouwen als een meester
werk. Geen wonder, zeggen zij, dat hij de
honderd jaar haalde. En voegen zij er
aan toe als er geen brand of oorlog
komt. zal „Big Ben" stellig ook zijn twee
de eeuwfeest „in uitstekende gezondheid"
kunnen vieren, zodat de Londenaars voor
lopig nog op hun klok vertrouwen kunnen.
BIG
De 13Vi ton zware urenklok, de echte Big Ben, wordt nagekeken en bijgesteld.
DE KLOK HEEFT wel eens meer afwij
kingen vertoond, maar die ontstonden door
vreedzamer oorzaken. In februari 1900
DE ONDERNEMENDE uitgeverij Harmoniate Hilversum overstelpt de muziek
markt met vocale en instrumentale publikaties, die wat notendruk, papierkwaliteit
en hun meestal charmante uiterlijk aangaat zeker niet onderdoen voor wat op dit
gebied in het buitenland geproduceerd wordt. Bovendien geldt het hoofdzakelijk
werk, dat op zijn tijd in praktische uitgaven verschijnt en zodoende aan de behoeften
van het huidige geslacht tegemoet komt. Hier volgt een kleine bloemlezing.
hopeloos dilettantisch gepruts uitlopen.
Daarom is het van algemeen pedagogisch
j en smaakvormend belang dat componisten,
die muzikaal wat te vertellen hebben en
weten hoe men voor instrumenten moet
schrijven, in deze behoefte voorzien. „Har
monia" heeft in deze sector weer een twee
tal composities in partituur en aparte
stemmen laten verschijnen. Daar is voor-
i eerst van Oscar van Hemel een „Micro-
i Suite" in vier delen, goed speelbare mu-
i ziek, waarin het opgewekte karakter over-
i heerst. Verder is met bijzondere nadruk
I te wijzen op een driedelige „Sympho-
j nietta" van Herman Strategier, een stuk
dat iets hogere eisen stelt, die, wanneer er
aan voldaan kan worden, beslist een tref
fend muzikaal genot verzekeren aan spe
lers en toehoorders. Strategier heeft met
het orchestraal apparaat van blokfluiten,
strijkers en piano een kleurrijk geheel
weten tot stand te brengen passend bij een
vormschone, vloeiende muziek. Deze or
kestratie is zo beknopt toegepast, dat elke
aanvulling met andere instrumenten het
■evenwicht van deze mooie compositie kan
verstoren. Hieraan is bij een schoolorkest,
waarin doorgaans alles wat op muzikaal
gebied voorhanden is mag meedoen, echter
nauwelijks te ontkomen. Het aanvullen
moge dan met smaak en slechts op bepaal
de punten gebeuren. De aard van Van
Hemel's „Micro-Suite" lijkt mij beter be
stand tegen toevoeging van instrumenten
en vraagt als 't ware om slagwerk. Met
dat al blijkt, dat van de leider van een
schoolorkest toch ook geregeld een flinke
dosis improvisatiegeest gevergd wordt.
Dicht bij deze sector ligt ook de muziek
voor sopraanblokfluit. „Harmonia" breid
de zijn reeks kleine speelmuziekboekjes
weer uit met „Twaalf geestelijke liederen",
handig voor twee instrumenten gezet door
Dick Steen, en met „Engelse volksdansen
met varianten", met. smaak voor één blok
fluit gezet door N. Neyens.
HET REPERTOIRE voor gitaarspelers
is ook weer uitgebreid. Drie keurige band
jes met solonummers, gecomponeerd door
Dick Visser maken een degelijke muzikale
indruk; voorzien van technische vinger
wijzingen. streven de stukjes tevens een
pedagogisch doel na. Zeer aantrekkelijk
zijn ook drie bandjes die ieder drie door
Dick Visser bewerkte volksliederen met
begeleiding van gitaar bevatten, namelijk
Spaanse, Franse en Nederlandse. Compo
sitorisch goed vakwerk.
HET PIANO-ONDERWIJS kan het
niet stellen zonder oefenmateriaal en hoe
nauwer dat verwant is met de „echte"
muziek (dus zo gecomponeerd dat de
„patiënt" niet in de gaten heeft dat het
hoofdzakelijk om vingeroefeningen gaat)
hoe meer het in de aanvangsperiode ani
meert tot studeren. Aan deze pedagogische
ervaring danken de etudes en sonatines
van Bertini, Burgmüller, Lemaine, Heller,
Clementi, Kuhlau, Diabelli en vele anderen
hun lange leven. En niet alleen daaraan,
maar tevens aan hun door de praktijk be
proefde en gesanctioneerde diensten. Maar
van de andere kant leeft zowel bij de
„leergierige jeugd" als bij de pedagogen
een drang naar nieuwere geluiden. Het
is een probleem dat niet eenzijdig op te
lossen is; de oudjes zijn immers te goed,
laat ik zeggen: te degelijk bevonden, om
zs aan de dijk te zetten. De Harmonia-
uitgave lost deze kwestie op met een com
binatie van oud en nieuw (dus beproefd
en nog te beproeven) pedagogisch piano-
werk in het licht te geven, verdeeld over
een zestal delen, die respectievelijk etudes,
sonatines en speelstukken bevatten.
Noord- en Zuidnederlandse componisten
werden aangezocht om noviteiten voor
deze publikatie te leveren. En zo treft men
dan de namen van Badings en Van Hemel
naast die van Clementi en Diabelli, die
van Jurriaan Andriessen, Herman Stra
tegier en Albert de Klerk naast die van
Kuhlau en de Mozarts vader en zoon
die van Marcel Poot en Marinus de Jong
die van Czerny en Hummel, enzovoorts.
Het is aldus een bonte, maar leuke en
over 't algemeen zeer bruikbare verzame
ling geworden. En van sommige „novi
teiten" kan men verwachten, dat zij ter
rein zullen veroveren op het traditionele
materiaal. De praktijk moet uitwijzen wat
dienstig is voor een normale opleiding en
wat beter kan gemist worden.
DE FIRMA J. W. WOLTERS te Gronin
gen zendt ons ter bespreking twee deeltjes
éénstemmige muziekdictees, geschreven
door Hennie Schouten en uiteraard ont
staan uit de praktijk van diens functie als
hoofdleraar theorie aan het Amsterdams
Conservatorium. Het eerste boekje (150
nummers gaat uit van eenvoudige opgaven
en bereikt het peil van gevorderde leer
lingen. Het tweede deel (100 nummers) is
bestemd voor hogere solfègeklassen. De
methodisch-logische opbouw heeft de
auteur blijkbaar niet geremd in zijn mu
zikale fantasie en het is van belang te
achten dat de tessitura (de stemomvang)
niet afgemeten is naar die van een voca
list, maar instrumentaal zo ruim mogelijk
gekozen is, althans hoofdzakelijk in het
tweede deeltje. Een aanwinst voor de sol-
fègeklas inzake muzikale scholing.
TENSLOTTE zij hier nog gewezen op
enkele koorwerkjes a-capella, die tot de
jongste uitgaven van „Harmonia" behoren.
De beroemde naam van Zoltan Kodaly is
borg voor de waarde van de stukjes
voor mannenstemmen „Bordal" en
„Huszt" (dit laatste reeds zeer bekend
onder de Duitse titel „Die Ruïne") en van
de gemengde koren „Schön Anna" en
„Székler Klage". En verder zorgde Oscar
van Hemel voor een paar aardige werk
jes op Nederlandse tekst wat mij ver
heugt, want ik vind het een bedroevend
verschijnsel dat de Nederlandse koorzang
zich de laatste tijd zo weinig laat gelegen
liggen aan zijn eigen taal; en als onze
componisten aan dat vreemde gedoe nu
ook nog gingen meedoen, dus, om in de
mode te blijven, bij voorbeeld op Papoea
teksten gingen schrijven, dan was het hek
finaal van de dam. Laat ze gezond blijven
en dan maar rustig wachten tot het getij
weer eens keert, dat is te zeggen tot de
koorzangers er zelf logischerwijze op
zullen aandringen teksten te mogen zin
gen die ze van a tot z verstaan en die met
hun gevoelsleven verwant zijn. „De wei-
geletterde Knecht" van Oscar van Hemel
is een bijzonder pittig werkje voor ge
mengd koor, dat het van een fijne ritme
ring en een geestige voordracht moet heb
ben. „Isidorus", eveneens voor gemengde
stemmen, stelt minder hoge eisen, maar
belooft een bekorende klankwerking.
Jos. de Klerk
VOOR MIJ LIGT een koraalcantate van
Johann Pachelbel, „Was Gott. tut, das ist
wohlgetan". De naam van deze zeven-
tiende-eeuwse componist had tot voor
weinige jaren nog slechts vermaardheid
in verband met zijn oeuvre voor orgel, dat
de stijl der Zuidduitsers overbrugt naar
die van Bach. Maar zijn vocale composities
voor de katholieke en voor de protestantse
eredienst waren in de vergeethoek geraakt;
de musicologen hebben er zich over ont
fermd en de practici kunnen nu van de
vondsten dezer vorsers profiteren om ze
als bruikbare stukken met grote kans op
succes weer in circulatie te brengen. Want
intussen is de smaak voor dez|e muziek
weer opnieuw gerijpt en ook in Neder
land heeft de kerkelijke koorzang op Lu
therse grondslag terrein gewonnen. Wie
daarenboven huiverig is voor het contra
punt van de moderne Evangelische com
ponisten, kan bij oudjes als Pachelbel met
gerust gemoed zijn gading zoeken. De
stemvoeringen van zijn klassiek contra
punt hebben steeds een vloeiende gang en
zij zijn er niet minder interessant om. Deze
vierstemmige cantate, die met of zonder
solisten en met strijkorkest (of alleen met
orgel) kan worden uitgevoerd, is pasklaar
gemaakt, door Hans P. Keuning, die bij de
oorspronkelijke Duitse tekst ook een
bruikbare Nederlandse vertaling liet af
drukken. Pachelbel gaf zijn muziek een
mixolydisch voorkomen, daar hij nog
vastzat aan die oude kerktoonsoort. Maar
ieder zal het horen als G majeur; en het
zou niet gek geweest zijn het. aldus „ge
moderniseerd", met een kruis aan de sleu
tel heruit'te geven. Het zou aan de gra
veur een paar honderd kruisen in de mu
ziektekst bespaard hebben. Maar musico
logisch klopt het.
Dufay en Binchois, twee Zuidnederlandse
componisten uit de vijftiende eeuw (naar
een manuscript uit de Nationale Biblio
theek te Parijs).
HANS P. KEUNING bezorgde ook een
bewerking van een vierstemmige „Psalm
46" met orkest- of orgelbegeleiding van
Johan Helmich Roman (16941758), een
Zweeds componist, die in zijn tijd in Enge
land „de Zweedse virtuoos" genoemd werd
en nog steeds in zijn vaderland als de
vader der Zweedse muziek geëerd wordt.
Een Nederlandse aanpassing bij de oud-
Scandinavische tekst maakt deze niet te
moeilijke psalmcompositic bruikbaar voor
onze kerkkoren. De vier solopartijen lijken
tevens uitvoerbaar door het koor. Dezelfde
bewerker maakte tevens met een ge
schikte klavierbegeleiding het vierstem
mige „Sancta Maria" van Mozart voor
algemeen gebruik pasklaar. Het is vreemd
dat dit aantrekkelijke motet, geschreven
op de vooravond van Mozarts reis naar
Mannheim en Parijs, niet reeds eerder
door praktische uitgaven bereikbaar was.
Ik herinner mij ten minste dat, toen vóór
weinige jaren een oratoriumkoor dit een
voudige stuk als inleiding tot haar pro
gramma wilde uitvoeren, het complete
materiaal koor en orkest moest wor
den aangemaakt. Nu ligt het, als een pen
dant van het veelgezongen „Ave Verum",
voor de koren klaar.
COR BACKERS verzorgde de heruitgave
van twee Evangelische taferelen van
Heinrich Schütz: „Pharisaer und Zöllner"
(voor tenor- en bassolo. vrouwen- en ge
mengd koor en orgel) en „Der zwölfjarige
Jesus im Tempel" (voor jongenssopraan,
alt- en bassolo, gemengd koor, twee violen
en orgel). Deze stukken zijn een kostelijke
aanwinst voor kleine gemengde koren die
uitvoeringen geven in een kerkgebouw.
De monodische en concerterende stijl van
Schütz is in zijn juiste expressie de een
voud zelve. Maar dit is dan een meester
lijke eenvoud van een sterke persoonlijk
heid. die uit de volheid van zijn kunnen
de zuivere essentie wist te putten.
OP HET TERREIN van de schoolmuziek
heeft de Harmonia-uitgave een bijzon
der fraai en belangwekkend boekje op de
markt gebracht.; het heet „Van trouba
dourslied tot barok", een driestemmig
repertorium voor school- en kleinkoor.
Het werd samengesteld, bovendien ook
voorzien van vrij uitgebreide en zeer
lezenswaardige commentaren, door Eduard
Stam, die tevens met smaak en composi
torische kundigheid de eenentwintig lie
deren van het bundeltje voor twee dis
cantstemmen en bas zette. De bedoeling
tot het samenstellen van dit boekje was te
voorzien in de behoefte aan zingbaar., ple
zierig en toch ook instructief repertorium
voor koren van middelbare scholen. De
onvolwassenheid van de jongemannen-
stemmen vormt meestal het struikelblok
om goede middelbare-schoolkoren te vor
men. Hiermee heeft Eduard Stam rekening
De zevenjarige Mozart aan het
clavecimbel.
gehouden door slechts voor één mannen -
stem te zorgen, die dan niet te hoog en ook
niet te laag loopt.
En in de zangklas van meisjes
scholen kan de zangonderwijzer allicht
zelf die taak op zich nemen. Men vindt in
de verzameling tal van beroemde compo
nistennamen van troubadours, minnezan
gers/ hofcomponisten en anderen. Er is
bovendien een cultuurhistorische lijn in
doorgetrokken, die op treffende wijze ver
antwoord wordt in de bijschriften, die op
de les voorgelezen, op degelijke wijze een
al te veel veronachtzaamd probleem van
het esthetisch onderwijs kunnen oplossen.
En wat kan 't begrip van een bepaalde
stijlperiode niet verdiepen, wanneer men
er de litteraire en muzikale poëzie prak
tisch van in zich opneemt! Oud-Frans,
oud-Duits. oud-Nederlands, oud-Engels
en Italiaans komt hierbij aan de beurt; de
bewerker heeft in de meeste gevallen voor
vertalingen van de teksten gezorgd: hij
waagde het zelfs, en niet zonder succes,
bij een aardige Canon van Zarlino (1517
1590) een Nederlandse tekst van Jan I van
Brabant aan te passen. De keuze werd
hoofdzakelijk gemaakt uit profane liede
ren; alleen de laatste nummers zijn een
paar kerstzangen. In hoofdzaak gaat het
hier dus om plezierige liedjes van voor
name kunstwaarde, wat de auteur ver
antwoordt met de idee: waar mensen zich
„amuseren" hoort het dat de „muze" in
hun midden is. Dubbel en dwars aanbe
volen!
HET SCHOOLORKEST. waarin, naast
de alles opvangende en aanvullende piano,
de blokfluiten doorgaans het hoofdbe
standdeel vormen, maar waarin verder
allerhande blaas-, tokkel- en strijkinstru
menten, mitsgaders alles wat aan slag
werk te requireren is, een rol kunnen spe
len. is een te jong verschijnsel om reeds
te kunnen bogen op een ruime repertoire
keuze. Hierin te voorzien is dan ook in de
regel de taak van de onderwijzer of de
muziekleraar die met het leiden van het
schoolorkest belast is. Dat kan meevallen,
maar het kan ook verkeerd gaan en op
DE BIG BEN, DE KLOK IN DE RUIM 96 METER HOGE
TOREN VAN HET ENGELSE PARLEMENTSGEBOUW IS
EEN DER BEKENDSTE KLOKKEN TER WERELD. DEZE
WEEK IS HIJ HONDERD JAAR OUD. EEN TENTOON
STELLING IN HET PARLEMENTSGEBOUW EN GRANDIOZE
VERLICHTING MET SCHIJNWERPERS ZULLEN DIE
GEDENKWAARDIGE VERJAARDAG IN LONDEN DE NODI
GE LUISTER BIJZETTEN IN DE EERSTKOMENDE WEKEN.
A