DE NEDERLANDSE TONEELMANIFESTATIE 1957
Troilus en Cressida??9 komedie van onversneden wrangheid
Haarlems Dagblad/Oprechte Haarlemsche Courant
en IJ muider Courant
Vestzak*
startmotor
voor een
ziek hart
Wekelijks toegevoegd.aan alle edities van
ORGELVIRTUOOS FLOR PEETERS ALS COMPONIST
- ::C; V- -
Femke Boersma en Coen Flink als Cressida en Troilus.
De Nederlandse Toneelmanifestatie belooft het hoogtepunt
van het Holland Festival 1959 te worden, althans in de sector
van de theaterkunst. Onder regie van Johan de Meester, die
hiermee voor een enorme krachtproef is geplaatst, wordt waar
schijnlijk voor het eerst in ons land „Troilus en Cressida" van
William Shakespeare vertoond door een keurbende van krach
ten uit de grote gezelschappen. Om te beginnenlaten wij dank
baar zijn voor deze samenwerking, want in het gewone speelsei
zoen is het onmogelijk een stuk met zoveel belangrijke rollen
bevredigend te realiseren. De galapremière heeft morgen plaats.
TROILUS EN CRESSIDA" is
een zo raadselachtig stuk, clat som
mige commentators menen dat het
speciaal voor de rechtsgeleerden uit
de elizabethaanse tijd geschreven
zou zijn. Het lijkt mij aan geen twij
fel onderhevig, dat er heel wat poli
tieke actualiteit in is verwerkt, al
mag men vermoedelijk niet zo ver
gaan te veronderstellen dat de ont
luisterde Griekse „held" Achilles met
de uit rancune opstandige graaf Es
sex te vereenzelvigen zou zijn, zoals
men wel heeft verondersteld. In ieder
geval vertoont het een voor
Shakespeare ongebruikelijke oneven
wichtigheid in de constructie en
scherpste aanval op de onstandvas
tigheid der vrouw en de voosheid
der oorlogsheroïek. Zo worden Ho
merus' hoofdpersonen verachtelijk,
blijkt de Trojaan Hector de enige
gentleman en is Ulysses de zoveelste
studie van een politico". Al met al is
het door de satirische inslag bijna
verbijsterend „modem" te noemen,
zozeer zelfs dat de Engelse regisseur
Tyrone Guthrie het enkele jaren ge
leden door de Old Vic in kostuums
a la „Oud Heidelberg" heeft laten
spelen, als ware het om te laten zien
dat Shakespeare's hekeling ook uiter
mate goed op de teutoonse mentali
teit betrokken kan worden.
heeft men nooit goed geweten hoe pocket'-boek „Naar het hem leek"
het te rubriceren. Prof. clr. A. G. H. mijns inziens terecht van: Bitterste
Bachrach zegt er in zijn uitmuntende van Shakespeare's blijspelen en
MOEST IK DE BETEKENIS van „Troi
lus en Cressida" in één zin samenvatten,
ik zou zeggen: het is anti-militaristisch,
anti-romantisch en anti-revolutionair. Er
lopen niet zonder bij de lectuur een ver
warrende indruk te maken, waarvoor de
regisseur doelbewuste overzichtelijkheid
in de plaats zal hebben te stellen drie
thema's door elkaar: de bespotting van ae
decadentie van de aanvoerders, de ont
maskering van het bedrog der politiek en
daarmee hand in hand gaand het corrum
peren van de liefde. Door het cynisme ten
aanzien van de zuiverheid der gevoelens
voelt men verwantschap met de sfeer van
een hedendaagse schrijver als Jean
Anouilh in wat men overigens als een kro
niek in de tegenwoordig dankzij Bertolt
Brecht opnieuw populaire epische trant
kan beschouwen.
DEZE KOMEDIE van onversneden
wrangheid is een buitengewoon realisti
sche transpositie van het bedrijf, dat aan
de val van Troje voorafging. Van de lof
spraak der Ilias is niets meer over. De
Griekse generaals zijn breedsprakig, vuil
bekkend, dubbelzinnig, mokkend, belache
lijk dom of laf. De beminnelijk onschul
dige Cressida, dochter van de Trojaanse
overloper Calchas, die zich trouweloos laat
verleiden tot uitlevering, is door Shake-
spaere met haar reputatie van de licht
zinnigheid verder bezoedelende vrij
moedigheid van zijn vermaarde voorgan
ger Chaucer (tweede helft veertiende
eeuw) overgenomen en tot een uitzonde
ringsfiguur in zijn reeks bekoorlijke en
in liefde volhardende vrouwspersonen ge
maakt. Ook Troilus de titelrollen wor
den straks gespeeld door Coen Flink en
Femke Boersma stamt uit deze bron.
HET IS AAN GEEN TWIJFEL onder
hevig, mede gelet op het verstrijken van
ten minste zes jaar tussen de eerste op
voering en de eerste druk dat er in
„Troilus en Cressida" vele toevoegingen
en vervalsingen zijn geslopen. Dat geldt
zeker voor de inleiding en voor het laat
ste gedeelte, dat de uitwerking van een
anticlimax heeft, waardoor Johan de
Meester zich terecht genoopt zag tot in
grijpende bekorting op de manier van een
samenvatting. Als men verder in aanmer
king neemt, dat er heel wat toespelingen
in voorkomen waarvan de zin voor het na
geslacht verloren is gegaan, dan begrijpt
men temeer dat het stuk lange tijd ver
waarloosd en vergeten werd. Maar het is
toch een bijna ontstellende ontdekking als
men bemerkt, dat professor dr. A. G. van
Kranendonk in wat als een der Nederland
se standaardwerken geldt er slechts en
passant in een paar regels naar verwijst
en aan een bespreking in het geheel niet
toekomt. Ontstellend, omdat men in
„Troilus en Cressida" en met name in de
prachtige redevoeringen van de listige
Ulysses de essentie van Shakespaere's
denkwijze kan vinden. Behalve in „Mea
sure for measure" enkele jaren gele
den zeer onjuist als „Leer om leer" ver
taald vindt men nergens zijn beginse
len zo duidelijk uitgesproken.
MAATHOUDEN IS ALLES, zo zou men
dat renaissancistische principe kunnen sa
menvatten. Alle shakespeariaansa blijspe
len en tragedies illustreren wat er gebeurt
als men mateloos toegeeft aan harts
tocht, als men het normatieve ideaal der
welgemanierdheid overschrijdt. Hier
vindt men in de schitterende monoloog
„Take but degree away" al in de eerste
akte het leidend motief uiteengezet. Al
jarenlang heb ik daar in recensies naar
verwezen. Men zal begrijpen hoe ver
heugd ik ben en hoe gespannen, nu einde
lijk deze schokkende demonstratie op on
ze planken tot leven wordt gebracht. De
door Shakespeare in alle toonaarden van
eloquentie gehuldigde stelling luidt, dat
men de natuurlijke orde der dingen in
acht moet nemen. Verstoring daarvan
leidt tot chaos. Dat geldt voor de persoon
lijkheid zowel als voor de maatschappij,
zodat men in deze opvatting kan zeggen,
dat een crisis van het gezag voortkomt uit
het te buiten gaan van de goddelijke ge
dragspatronen, op welke wijze dan ook.
In „Troilus en Cressida" is de wanorde
lijkheid van de compositie misschien wel
ais symptomatisch te beschouwen. De sa
tire treft de gedegenereerde edele aan
voerders van het volk, illustreert de ont
aarding, ook door domheidsmacht, van
mensen tot monsters, die eerst elkaar en
aan het eind zichzelf verslinden.
BIJ WIJZE VAN INLEIDING heeft de
dichter Bert Voeten vorige week in het
Vondelparkpaviljoen te Amsterdam voor
leden van het Internationaal Cultureel
Centrum en het Nederlands Toneelver
bond enkele karakteristieke fragmenten
voorgedragen uit zijn vertaling, die deze
week bij De Bezige Bij in druk is versche
nen. Daarbij is een zeer gelukkig geslaag
de proef ondernomen: op een scherm wer
den fotografische reprodukties van de
betreffende fragmenten van de oor
spronkelijke tekst geprojecteerd, zodat
men de bewerking onmiddellijk met het
origineel kon vergelijken. Bovendien ging
bij dezelfde lichtbeelden daaraan
vooraf een weergeving per grammofoon
plaat van een uitvoering door de Mar
lowe Society uit Cambridge onder leiding
van George Ry lands, een meesterlijk
voorbeeld van versbehandeling. Deze
combinatie bleek zeer gunstig voor het op
nemingsvermogen. dat bij het luisteren
alleen, zeker naar onzichtbare stemmen,
spoedig door vermoeidheid verflauwt.
Daarvan was nu evenwel geen sprake.
DE EERSTE KENNISMAKING met de
nieuwe Nederlandse tekst gaf aanleiding
tot bewondering en geestdrift. Terecht
heeft Bert Voeten afstand genomen van
het renaissancistische pathos. De zin
daarvan is immers voor ons te minder
duidelijk, omdat Shakespeare van de ge
legenheid gebruik maakte om tevens de
Homerusvertaling van zijn collega Geor
ge Chapman te ridiculiseren. Over het al
gemeen zijn, met weglating van niet te
volgen toespelingen op wat voor het he
dendaagse publiek geen betekenis meer
heeft, zonder krachtvérlies direct tot ver
stand en fantasie sprekende beelden in on
ze taal gevonden. De genomen vrijheden
zijn voor zover dat te beoordelen was
dichterlijk verantwoord. In zijn toelichting
vestigde Bert Voeten nog de aandacht op
een der toppunten van cynisme in dit
stuk: Shakespeare heeft van Antenor, de
knapste kop in de ten tonele gevoerde ge
lederen, een zwijgende rol gemaakt.
David Koning
DE 65-JARTGE HART-
PATIëNT Herman Nisonoff
heeft dinsdag het Monte-
fiore-ziekenhuis te New
York verlaten met een
klein, blauw en grijs ge
schilderd doosje in zijn
binnenzak van waaruit een
draad naar zijn hart loopt.
Elke minuut geeft het
kastje een impuls van twee
tot drie volt. die op het
hart wordt overgebracht.
Als het hart normaal
funktioneert is deze im
puls onbelangrijk. Maar
wanneer het hart stokt is
één zo'n impuls voldoende
om het weer op gang te
brengen. De electrische
energie die de „heart pa
cer" afgeeft is, naar dr.
Seymour Furman, huis
chirurg van het ziekenhuis
meedeelde, nauwelijks ge-
noeg om er een lampje op
te laten branden, maar
ruim voldoende om een
mens in leven te houden.
Het kastje is zo groot als
een kleine transistor-radio
en weegt ongeveer een
pond.
De draad die van het
kastje naar 's mans hart
gaat komt het lichaam bin
nen in de nek en loopt dan
via een ader, die op de
plaats waar de draad erin
komt „lekdicht" gemaakt
is, naar het hart.
Dankzij deze stimulator
zal Nisonoff ongeveer 90
percent kunnen doen van
wat een man op zijn leef
tijd normaliter doet. Dr.
Furman heeft hem gewaar
schuwd het in ieder geval
de eerste maanden maar
heel erg kalm-aan te doen.
TOT HET COLLEGE van juryleden
dat dit jaar aangezocht is om de pres
taties te beoordelen van de deelnemers
aan het Internationaal orgel-improvisa
tieconcours in de Grote- of Sint Bavo-
kerk te Haarlem, behoort, naast Mau
rice Duruflé en Piet Kee, ook de
bekende Vlaamse orgelvirtuoos en
-componist Flor Peeters. Hij is geen
onbekende in onze orgelstad, want
sinds hij in 1928 voor het eerst het be
roemde orgel van Christiaan Müller be
speelde - hij was toen vijfentwintig -
heeft hij heel wat keren de klavieren
van de twee gemeentelijke Haarlemse
orgels onder zijn vaardige vingers ge
had en de kenners van orgelmuziek
verrukt met zijn prestaties. De opgang
die hij vóór de oorlog met zijn spel, met
zijn composities en met zijn sympathie
ke persoonlijkheid in heel Nederland
maakte, had tot gevolg, dat hij als men
tor - hij was jarenlang leraar te Tilburg
- een niet te onderschatten invloed op
onze orgélcultuur uitgeoefend heeft,
welke zich vooral in het zuiden van ons
land praktisch openbaarde, terwijl hij
tevens overal een graag gehoorde gast
op onze mooie orgels was. Geleidelijk
kreeg zijn repertoire een mondiale be
tekenis. Bepaalde zich voor de oorlog
het terrein waar hij successen oogstte
tot Europa, na de bevrijding breidde
het zich uit tot Zuid-Afrika, Canada en
de Verenigde Staten, waar hij niet al
leen jaarlijks een uitgebreid concert-
tournee maakt, maar ook een druk be
zochte cursus geeft. En toen kort gele
den het nieuwe orgel van de kathedraal
van Manilla moest worden ingewijd,
werd Peeters aangezocht om er voor
naar de hoofdstad van de Philippijnen
te vliegen. Door deze uitbreiding van
zijn werkgebied, waartoe ook zijn di
recteurschap van het Koninklijk Vlaams
Conservatorium te Antwerpen en zijn
functie als organist van de St. Rom-
bouts te Mechelen behoren, is de laatste
jaren zijn optreden in Holland, en dus
ook in Haarlem, zeldzamer geworden.
Het is alweer zeven jaar geleden dat
wij Flor Peeters, (toen ook als jurylid
van het Internationale Improvisatie
concours fungerend) op het Müller-orgel
hoorden. Dit gaat dus nu weer gebeu
ren, op de laatste dag (vrijdag 10 juli)
van het aanstaande muziekfeest, de dag
die bestemd is voor het solistisch optre
den van de juryleden.
DIT ALS AANLOOP tot een beschou
wing over de zeventig Koraal voorspelen,
waarmee Flor Peeters tussen 1935 en 1954
zijn compositorisch oeuvre verrijkt heeft
en die in zes banden van de Edition Peters
en in één van de Edition Schott versche
nen zijn. In totaal mag dit een monumen
taal werk heten, een dat teruggrijpt naai
de fundamenten van de orgelcultuur. Eer
immers de concerterende vormen bij het
orgelspel ingang vonden, bepaalde zich de
taak van de organist tot het inleiden en
ondersteunen van de kerkelijke gezangen.
En in feite is voor iedere kerkorganist het
parafrazeren over geestelijke melodieën
hoofdzaak gebleven; hij kon dit improvi
satorisch doen. maar in de meeste geval
len is het toch raadzaam de meesters te
hulp te roepen, die het koraalvoorspel tot
een doorwrochte kunstvorm gemaakt heb
ben, welke in de orgellitteratuur, met gro
te verscheidenheid van constructie, een
bijzondere plaats inneemt.
Charles Tournemire de Franse com
ponist van „L'orgue mystique, op be
zoek bij Flor Peeters (rechts)
WAT DIE VERSCHEIDENHEID be
treft is het koraalwerk van Joh. Sebastian
Bach het onovertroffen voorbeeld; steeds
is deze grootmeester er op bedacht ge
weest bij het bewerken van een koraalme
lodie als 't ware een probleem op te roe
pen dat compositorisch en instrumentaal-
technisch om een oplossing vroeg in de zin
van de geestelijke inhoud van het lied. De
mogelijkheden waren onbegrensd; geen
wonder dan ook dat Bach zijn vormen
steeds vernieuwend uitbreidde en dat zijn
koraalwerk misschien wel de zuiverste pa
rels van zijn rijke inventie bevat. Aan dit
lichtend en richtend voorbeeld heeft Flor
Peeters zich gespiegeld en het is zo nu en
dan duidelijk dat hij een technisch procé
dé van Bach overnam. En waarom ook
niet, wanneer de geestelijke inhoud en
zelfs de harmonische'kleur een eigen ka
rakter dragen!
DE REEKS BEGON, zoals gezegd, in
1935-'36, met de „Tien koralen voor or
gel", die een originele vondst waren, ge
concipieerd als zij werden, op bekende
oud-Nederlandse geestelijke, niet liturgi
sche liederen, dus op gegevens die aan het
geijkte begrip „koraal" eigenlijk niet be
antwoordden, en anderzijds, naar hun
geestelijke en poëtische betekenis, toch
ook weer wél. In ieder geval, artistiek ge
zien was deze verzameling een schot in
de roos. En toen Fior Peeters te Frank
fort op een Internationaal Congres voor
Kerkmuziek in 1936 een van zijn pas ge
componeerde orgelkoralen vertolkte, na
melijk dat op het bekende kerstlied „Nu
zijt wellecome", kwam de firma Schott
Söhne er spontaan op af en een jaar. na
dien, in 1937, ging de reeks onder haar
vlag de wereld in. Die uitgave is een
„best seller" geworden en dientengevolge
een niet te onderschatten Groot Neder
lands cultuurwerk, dat onze edelste gees
telijke volksmelodieën naar alle windstre
ken verbreid heeft in een vorm die ze als
't ware sublimeert en die overal waar
goed orgel gespeeld wordt aanklank moet
vinden. Tien „koralen" waarvan men niet
beslissen kan welke het mooiste is, omdat
ze allemaal anders van constructie en
techniek zijn en dus in feite onvergelijk
baar.
DAT DIT DE AANLOOP kon wezen tot
een uitgebreid koraal-oeuvre, zowel in
katholieke als in hervormde kerkelijke zin,
was toen niet te voorzien. Er moesten tien
jaren waaronder vijf fnuikende oorlogs
jaren verlopen eer het genre weer, en
nu op grote schaal, ondernomen werd. In
1946 ontdekte Flor Peeters muzikaal en
orgellievend Amerika en Amerika ontdek
te in Flor Peeters de man die de vraag
naar lichtelijk modern getinte koraalvoor-
spelen op de aldaar meest in zwang zijn
de kerkliederen te bevredigen. En zo
kwam het, dat tijdens Peeters' tweede con
certtournee in de Verenigde Staten, in
1947, de directeur van de Peters Editie
te New York met de suggestie kwam een
dertigtal protestante koraalvoorspelen,
verdeeld over drie x-eeksen, te compone
ren. Het voorstel werd aanvaard en in
1951 kon de wereldfirma de dertig compo
sities in drie banden als opus 68, 69 en
70 in het bekende oblongformaat en licht
groen omslag, op de markt brengen. De
keuze der gezangen die aan de compo
nist ter bewerking voorgelegd werden,
wijkt nauwelijks af van die welke in Euro
pa algemeen geldend is en de wijze waar
op Flor Peeters deze omvangrijke taak
ten einde bracht, getuigt van een vinding-
rijkheid, die aan de klassieke meesters
doet denken.
Van de eenvoudigste conceptie (bij voor
beeld met de cantus firmus in de bas of in
de discant) tot de uitgebreide variatie-
vorm der partita, met daartussen alle
denkbare varianten, de vrije fantasie niet
uitgezonderd, geschikt voor een beschei
den instrument of gedacht voor een orgel
met rijke mogelijkheden, maar toch nooit
speculerend op virtuoze capaciteiten van
de vertolker, is deze serie koi-aalvoorspelen
een kapitaal werk geworden, waarvan de
criticus van „The Diapason" tei-echt
schreef, dat het in zijn aard het beste was
sinds Brahms' postuum opus, de „Elf ko
raalvoorspelen".
DAARNA HEEFT FLOR PEETERS zich
aan het werk gezet om een even groot
aantal hymnen uit de katholieke liturgie
tot koraalvoorspelen te bewerken. Hier
voor kon hij zich spiegelen aan nog ande
re praktijken die, zoals wij reeds aan
voerden, de grondslag vormen van onze
orgelcultuur. En hij kon zich zelfs laten
inspireren door de voorbeelden die wijlen
zijn oude vriend Charles Tournemire in
zijn „L'Orgue Mystique" gegeven had,
hoewel diens inleidingen tot de verander
lijke zangen van de misliturgie uiteraard
een vrijere allux-e konden aannemen, dan
voor de metrische hymnen, die Peeters
koos. toepasselijk zou zijn. Maar als men,
zoals hij, doorkneed is in de litterratuur
der oude meesters en bovendien een der
tigjarige praktijk in het improvisatoi-isch
behandelen van de middeleeuwse hymnen
achter de rug heeft en met hun sfeer en
muzikaliteit als 't ware vergroeid is, lijkt
het mij geen probleem meer om zelfstan
dig en geheel naar eigen geaardheid deze
taak te ondernemen.
Het was weer de Amerikaanse directie
van de Edition Peters die de componist ex-
toe aanzette en ze drie jaar later compleet
als opus 75, 76 en 77, in dezelfde vorm en
omvang als de vorige reeks, publiceerde.
Wat over de verscheidenheid van de ko
raalvoorspelen voor de protestantse ere
dienst gezegd is, geldt ook hier en de tona-
liteitsproblemen bx-engen er nog meer va
riatie in. Doch dit heeft niets met de va-
riëteit der constructies te maken.
De organisten die zich in ernst op de
improvisatie toeleggen kunnen in de ze
ventig orgelkoralen van Flor Peeters
hoogst dankbare en nuttige richtlijnen vin
den en ervaren hoe oneindig rijk het ter
rein der vormgeving is.
HET IS BIJ EEN GLOBAAL overzicht
van dit koraalwex-k helemaal niet vreemd
aan de geestelijke relatie te denken die
bestaan heeft tussen Flor Peeters en Char
les Tournemire, een der laatste leerlingen
van César Franck en diens markantste
opvolger als organist van de St. Clothilde
te Pax-ijs, wiens liturgisch koraalwerk een
supreem monument van katholieke ox'gel-
cultuur gebleken is. Een tx-effend bewijs
van de verering die de oude Franse mees
ter zijn jonge Vlaamse collega toedroeg
en die na zijn afsterven daarvan nog blijft
getuigen, is het feit dat Tournemire bij
testament aan Peeters de speeltafel ver
maakte van het Cavaillé Coll-orgel der St.
Clothilde, waax-op César Franck speelde
en zijn beroemde orgelwerken concipieer
de. Dit „buffet" werd index-tijd door een
nieuw vervangen, toen het beroemde in
strument, onder toezicht van Tournemire
gerestaureerd werd. Het oude apparaat met
de klavieren die door de „Maxtre angé-
lique" zo liefderijk gekoesterd wex-den,
kwam toen in bezit van Tournemire. En
thans prijkt de zeldzame relikwie in het
studeex-vertrek van Flor Peeters te Me
chelen, als een symbool van geestelijke
verwantschap van drie ox-ganisten-genera-
ties, die het orgelkoraal ieder op eigen
wijze voi-m wisten te geven.
BELANGSTELLENDEN in deze rubriek
herinnex-en zich misschien dat ik niet zo
lang geleden in een bespreking van nieuwe
uitgaven de aandacht vestigde op een Con
cert voor orgel en ox kest van Flor Peeters,
dat verscheen in de Edition Peters. Thans
bex-eikt mij, in een editie van The H. W.
Gray Co. te New York een Concert voor
orgel en piano (zonder orkest) van dezelf
de componist. Deze zeldzame duo-combi-
natie heeft uiteraard beperkte uitvoerings
mogelijkheden, maar in de Haarlemse
Concertzaal is de kans om het werk ten
gehore te brengen wèl aanwezig en ik
hoop en vertrouw dat onze beide stadsor-
ganisten er ons eens op zullen vergasten;
dit kan dan een aanleiding zijn om er in
een voorbespreking dieper op in te gaan.
Voorlopig dit: het exper-iment is de moeite
waard.
Jos. de Klerk