Allerhande vakantielectuur Belangwekkende aardewerkvondst bij graafwerk in Haarlem HAGERTYEisenhowers perschef is eveneens diens reclame-a^ent, bewonderaar adviseur en beschermer Erbij VOOR WIE IN SHORT Litteraire Kanttekeningen CEZWOEC BEKOMT Gewantrouwde wijn KOOPT NEDERLANDS FABRIKAAT,, IN DE ZEVENTIENDE EEUW ZATERDAG 27 JUNI 1959 PAGINA TWEE Van onze correspondent in Washington) Nu Dulles is overleden en Sherman Adams zijn ontslag moest nemen, is „Jim" Hagerty een man met veel in vloed geworden in Washington. Hij is meer dan alleen Eisenhowers perschef. De president noemde hem: „Een van mijn vertrouwde adviseurs" en sommige vertegenwoordigers van nieuwsbureaus zijn van oordeel, dat nog nooit een president zulk een capabel man heeft gehad om de persrelaties van het Witte Huis te verzorgen. De journalisten, die niet alleen de nieuwsfeiten mededelen, doch commentaar schrijven op grond van de feiten, zijn in het algemeen min der goed over Hagerty te spreken, al geven ook zij toe, dat jim uitzonderlijke kwaliteiten heeft en een fenomenale werkkracht. Voor een Europeaan, die de perschefs van Groot-Brittannië en Frankrijk heeft gekend, moet een eerste ontmoeting met Hagerty niet indrukwekkend zijn. Elegant is hij allerminst, hij is een ietwat bonkige Ier met een grauw gezicht en een onver fijnd accent. Zijn temperament mag er zijn: hij is fel partijdig voor Eisenhower en de Republikeinse partij en wanneer een of andere opmerking van een journalist hem niet aanstaat, dan kan hij scherp uit vallen tegen hem. Maar die emotionele ex plosies sluiten zelfbeheersing niet uit: als het er op aankomt weet Hagerty precies wat hij wel en wat hij niet moet zeggen. Dan is hij zakelijk en als het moet kei hard. De pers zag Hagerty op zijn sterkst tij dens de ernstige ziekten, die de president heeft doorstaan. Dag en nacht was Jim in touw tijdens die crises. Kennelijk kwam hij slaap tekort en menigeen zou over zijn toeren zijn geraakt in zo'n situatie. Maar Hagerty hield het hoofd koel en ver schafte aan het ongeruste land een maxi mum aan bijzonderheden omtrent de hart aanval of de armoperatie van het staats hoofd. Wie niet aan Amerikaanse berichtge ving gewend is, moet weieens lachen om al die details. Maar hier is het „nieuws" wanneer de president op een warme dag zijn vest uitlaat en zelfs berichten over de stoelgang van Eisenhower bleven niet achterwege tijdens de crises. Art. Buch- walt, de geestige correspondent van de New York Herald Tribune in Parijs, heeft eens de draak gestoken met de onbenul ligheden, die Hagerty soms aan de jour nalisten meedeelt. Jims reactie toonde in dat geval geen grein van humor. Hij was woedend en verklaarde in ernst, dat hij nooit een persconferentie had gehouden, die correspondeerde met Buchwalts ver slag. Voor iedere lezer was het echter dui delijk geweest, dat Buchwalt alleen een rake karikatuur had getekend van Hager- ty's informatie-methode. In de huidige organisatie van het Witte Huis is het niet alleen Hagerty's taak om pers, radio en televisie in te lichten over wat er omgaat in dit centrum van de uit voerende macht. Tevens moet hij de pre sident op de hoogte houden van wat er in de Amerikaanse kranten staat. Eisen hower is gedurende zijn hele militaire loopbaan gewend geweest vroeg op te staan en aan die gewoonte blijft hij trouw. Om even over achten moet Hagerty hem meestal komen inlichten over de belang rijke feiten in de ochtendbladen. Al te grondig kan de informatie, die Jim dage lijks geeft, niet zijn. Helaas schijnt de pre sident zelden of nooit te horen te krijgen wat kroniekschrijvers in hun beschouwin gen en hoofdartikelen beogen. Het blijft meestal bij de feiten en die nog maar beknopt. Herhaaldelijk blijkt Eisenhower op zijn persconferentie dan ook niet op de hoog te te zijn van bepaalde feiten. Soms on- staan daaruit misverstanden. Op een persconferentie vroeg een journalist on langs wat Eisenhower dacht van de Republikeinse bewering, dat antisemi tisme een rol speelde in de actie tegen ad miraal Lewis Strauss. Kennelijk had de president niet van deze zaak gehoord en hij kreeg ten onrechte de indruk, dat men Strauss van antisemitisme had beschul digd. Het drong kennelijk niet ineens tot hem door, dat Strauss zelf Jood is., maar ja, Hagerty kan hem ook niet op de hoog- te houden van alles wat er in de dikke Amerikaanse kranten staat. Juist waar het mededelingen betreft over benoemingen en mutaties komen tijdstip en formulering er natuurlijk erg op aan. Meestal is Hagerty in die gevallen een uitstekend adviseur voor de president, maar toen Dulles vervangen moest wor den, klopte de samenwerking kennelijk niet al te best, misschien ten gevolge van de ontroering over het aftreden van Dul les. Hoe het zij, de president liet te lang MERKWAARDIG IS dat de gehele voor raad slechts een enkele scherf van ge- importeerd steengoed bevat, namelijk de hals met een buikfragment van een heel mooi Rijnlands kannetje. De rest bestaat zo opvallend uit inlands aardewerk, dat we hier met de inventaris te doen schijnen te hebben van iemand die het devies „koopt Nederlands fabrikaat" voortijds tot het zijne had gemaakt De overgrote meerderheid van het ge vondene is gebruiksaardewerk dat geheel of gedeeltelijk met het doorzichtige loodgla- zuur is overtrokken. Er zijn onder meer een vergiet bij, een grote kan, een grote en een kleine steelpan, een pannekoekenbord, diverse kommen en schalen, drinkbekers, Hagerty (geheel rechts) leest voor de journalisten een belangrijke verkla ring van Eisenhower voor in de pers conferentiekamer van het Witte Huis. onzekerheid bestaan over de benoeming van Dulles opvolger en dat verzwakte voor enige dagen Herters positie. Hagerty is een prima vakman waar het de materiële voorziening van de pers be treft: altijd genoeg schrijfmachines en te lefoons, logies en transport voor de pers voortreffelijk geregeld, toespraken van de president prachtig op tijd gestencild en in voldoende exemplaren. Verder is hij een uitstekend propagandist voor zijn pre sident: hij bewondert Ike en Mamie, praat over hen met grote sympathie en stelt al hun daden in een zo gunstig moge lijk licht. Altijd en overal lijkt Eisenho wer de hoofdrol te spelen als men Hager ty geloven 'mag. Dikwijls is dat wel zo, maar Hagerty was niet de juiste man om bijvoorbeeld een objectief verslag te geven over wat er gebeurd was in de zittingen van de topconferentie in 1955. Tijdens die conferentie kon men in Genève met meer profijt de interpretatie van de Britten aanhoren. Bij Hagerty kreeg men het ge voel, dat hij die topconferentie een prach tige gelegenheid vond om zijn president op een voetstuk te plaatsen. Wat Jim be treft: de Mont Blanc is daarvoor nauwe lijks hoog genoeg. Waarlijk hij is een pro pagandist, die hart heeft voor de Repu blikeinse zaak en vooral voor zijn baas. een melkkan, een olielamp en vele testjes in alle mogelijke vormen en uitvoeringen. De rest is het fraaie „majolicagoed", dat vanaf het einde van de zestiende eeuw tot omstreeks 1640 in verscheidene plaat sen van ons land werd vervaardigd. De naam Majolica is ontleend aan het eiland Majorca, waar een overlaadhaven van dit soort aardwerk is geweest, en waar onze zeevaarders het leerden kennen. Het was in de landen aan de Middellandse Zee vervaardigd en er werd een levendige han del in dit gezochte artikel gedreven. In het begin van de zestiende eeuw vestigde een ondernemende Italiaan, Guido di Savona, zich in Antwerpen, waar hij een werkplaat stichtte, en de fabrikage volgens dit pro- GEEN KWAAD OVER DE POCKETS, die het in bos. op hei en aan het strand, in 't vader- en het buitenland, aan 't Sneker- en Zürichmeer, bij druilend en zonklaterend weer, aan Drentse Aa en Rivièra, in 't Grand-Hotel (sur/Mer) Adlon en het Arcadische pension bij wie in short of bloot vermomd, van het dagelijks gezwoeg bekomt in 't opene van 't boeze roen zonder mankeren zullen doen. Maar het is óók wel weer eens prettig, een bóék in de hand te nemen in plaats van een gram of wat bedrukt papier, dat het lezen nauwelijks overleeft. Voor die boeken liefhebbers hier dan een keur uit. hetgeen in de „Litteraire Kanttekeningen" van dit jaar nog niet ter sprake kwam, ernst en luim, litteratuur en lectuur, een boek om „zomaar" en een om „met aandacht" te lezen, al naar het u lijkt. Om te beginnen: Kees Stempels, die in 1952 zijn verhalenbundeltje De glazen bol bekroond zag met de Reina-Prinsen- Geerligsprijs, klom bij de Arbeiderspers „Drie trappen op" in de gedaante van ene Joost Vingerhoed, om op een zolder de pro blematiek te etalren die het, naar men zegt, „de" moderne jeugd moeilijk (of juist ge makkelijk?) maakt. Flitsende dialogen, flitsende episoden, flitsende woordspelin gen (het kostelijk ferment van dit boek) maken ruimschoots goed wat er aan romancompositie ontbreekt. Ook E. S. Wilards stelt in „Zolang het duurt" (P. N. van Kampen) omstandig een jeunesse dorée ten toon, een kosmopolitische jeugd nog wel, zónder de humor van Stempels, mèt de ernst hem eigen, welke laatste niet kan verhinderen dat het melodramatische element allengs de overhand krijgt. Job Armbloet, door de debutant Kor Keukens in zijn realistische proletariërsroman „Ge vecht in de spiegel" (Uitg. Kosmos) geïntro duceerd, heeft te veel te stellen met de wérkelijke strijd om het leven en een beetje levensgeluk, om zich in de impli caties van de opgeld doende erotische, alcoholische en verdere diabolische ver wikkelingen te verstrikken. Zijn „gevecht" is sympathiek, Kor Keukens is sympa thiek (zijn milieuschildering getuigt van talent), maar sympathieker zouden beiden, schrijver en romanfiguur, zijn als er in dit boek niet al te zichtbaar werd gechar geerd. Maarten Ouwehand benaderde de de actuele disharmonie van een naar „wel- vaarts- en onheilstechniek" hakende we reld via de Abruzzen. In „De strijd om de berenpas" (P. N. van Kampen) staan de simpele mens en de ongerepte natuur onder de bedreiging van een inlijving bij de geciviliseerde wereld van asfalt, beton, neon en toeristische mondainiteit. Ouwe hand, vaardig in het aanbrengen van een romantisch coloriet, weet tussen de voor uitstrevende jongeren en de eenvoud min nende ouderen een compromis tot stand te brengen in een (symbolische) combinatie van huwelijk en idyllische liefde, wat er bij een vlotgeschreven roman als deze cédé ter hand nam. Natuurlijk kreeg hij navolgers, en omstreeks het midden van de zestiende eeuw vestigde een zoon van Guido Andriesz, Joris zich in Middelburg. ACHTEREENVOLGENS WERDEN in de loop van die eeuw ook in andere plaat sen van ons land werkplaatsen gesticht, veelal door meesters die tijdens de troe belen, de godsdiensttwisten, de wijk naar het Noorden hadden genomen. De voort brengselen van deze werkplaatsen stonden sterk onder zuidelijke invloed: van Ant werpen, Spanje en Italië. Dit is begrijpe lijk wanneer men bedenkt dat de werkwij ze hier werd ingevoerd door Vlamingen, Spanjaarden, Italianen ofdoor land genoten die de kunst van het majolica- bakken in het zuiden hadden afgekeken. Waaruit bestaat nu deze nieuwe werk wijze? Het verschil met het gewone in landse loodglazuuraardewerk is dat een onderlaag van ondoorschijnende witte tin- glazuur over de oppervlakte van het aar dewerk werd aangebracht die het mogelijk maakte dat er met gekleurde glazuren een voorstelling op werd geschilderd. De ge bruikte kleuren zijn blauw, geel, oranje, paars en groen, een beperkt palet dus, maar één waarin zeer veel fraaie stukken konden worden uitgevoerd. OOK HAARLEM HAD VANAF 1571 zijn plateelbakkerijen, waarover de archieven ons menig belangwekkend gegeven heb ben verstrekt. Maar van de produkten van deze werkplaatsen weten we zo goed als niets af, zodat het uitermate belangrijk is, de bodemvondsten in Haarlem te kun nen bestuderen. Deze kunnen ons immers wel eens door de aard van de vondsten, en de ligging in de bodem opheldering geven omtrent de herkomst van de gevonden stukken. Dit bleek helaas bij deze vondst niet het geval te zijn. Wel vertonen en kele stukken eigenschappen die mogelijk op plaatselijke fabrikage zouden kunnen wijzen. Het eerste is een fragment van een vrij dikke schotel, waarop een pijlschietende amor is afgebeeld, omgeven door een aigretterand, uitgevoerd in prachtig blauw, geel, oranje en groen op helder- altijd wel in wil en de auteur de moge lijkheid opent van een „goede afloop", die hij tot ons aller gemoedsrust volop benut. Actueel is eveneens „Schimmenspel" (Leo polds Uitg. Mij), de jongste tropenroman van Johan Fabricius. waarin de tragiek van een verspeelde verbroedering tussen Oost en West op een uitnemende wijze verbijzonderd wordt tot een onvermijde lijk misverstand tussen vader en zoorr, tussen de befaamde kraton-danser Raden Mas Koesoema en de in Holland opge voede Widjojo. Wie in Indië kende voor het Indonesië werd, wie van de verloren vriend bleef houden ook al keerde deze zich van hem af, zal dit „Schimmen spel" als een alleszins volwaardige roman weten te waarderen, de litteraire hand boekjes ten spijt die Fabricius in enkele onbenullige regels plegen „af te doen". „Peter Jaspers, de schrijfster van „Waar om speel je niet. Vincent?", doet in „De glans van het leven" (I-Iollandia/Baarn) een even vurige als eerlijke poging om ten overstaan van de kinderen der wereld het goede geluk in bescherming te nemen tegen de boze tovenaars, die druk doende zijn om op alle levensfronten de menswaardig heid aan een dolgeworden techniek te ver kwanselen. Ze schrijft geen roman, ze houdt een pleidooi, ze doet een beroep, dringend genoeg om te aanvaarden dat de retoriek haar nog al eens parten speelt. MAAR TERUG TOT DE „ROMANS" en dan allereerst tot één, die geen roman pretendeert te zijn, zich althans niet als zodanig aandien! en uit het oogpunt van compositie de strakheid van vorm mist om meer te zijn dan een fragmentarische romanciëring van jeugdherinneringen. Ik bedoel „Een dwaze maagd" van Ida Simons, verschenen bij A. A. M. Stols, het charmante boek over een Joods meisje, dat met haar kinderdromen verdwaald raakt in de hachelijke wereld der volwassenen. Ida Simons, onmiskenbaar beschikkend over verteltalenten waarmee bij voldoende scholing in het schrijfambacht heel wat te bereiken zou zijn, toont zich van haar sterkste zijde in het eerste gedeelte van haar boek, waar de fijnzinnige, specifiek Joodse humor het gaafst tot zijn recht komt. De ondertoon van die humor is van een bezonnen weemoed, die aan verschil lende geslaagde passages een weldadig- menselijke warmte en echtheid geeft. Mag het boek van Ida Simons maar ten dele de litteraire vormgeving hebben gevonden die het waard is, ik stel het met zijn tekort verre boven de met psychologische opzet telijkheid en dramatische effecten gestof- witte fond. Deze rand komt ook voor op de zogenaamde „Haarlemse tegels", waar over u in „Erbij" van 23 mei hebt kunnen lezen. De gehele voorstelling is terug te voeren op de bekende schotels uit Faënza van omstreeks 1615. Het is zeer goed mogelijk dat dit decor een jaar of tien later in Haar lem is nagemaakt. We moeten echter ver melden dat dergelijke schotels ook in Rotterdam, Amsterdam en Monniken dam zijn gevonden. EEN TWEEDE SCHOTEL met een „Chi nese" ornamentatie is stellig verwant aan ie schotel die afgebeeld staat op het be kende blazoen van de plateelbakkers van het Haarlemse St. Lucasgilde, dat Salo- non de Braij in 1633 hiervoor ontwierp. Ook in dit geval is Haarlemse afkomst dus niet geheel uitgesloten. Waarvoor nu zo'n Chi nese decoratie? In 1607 werd een Portugese Caracque (een zeilschip uit de Oost) buitgemaakt en de 'ading in Middelburg verkocht. Deze la ding bestond voor een belangrijk deel uit Chinees porselein, dat op de veiling grif van de hand ging. Het kreeg de naam kraakporselein, een naam die dus is afge leid van caracque, en niet van de eigen schap dat dit mooie goed zo makkelijk ge kraakt kan wordenEen andere naam ervoor is „Kaeps Goet", omdat dit arti kel al spoedig na 1607 door de schepen van de V.O.C. via Kaap de Goede Hoop uit Indië ons land bereikte. De vraag naar dit por selein werd al spoedig zo groot, dat de majolicabakkers er toe overgingen het te imiteren. De gehele opkomst en bloei van de Delftse aardewerkindustrie is in feite aan deze imitatie te danken. ALHOEWEL UITERLIJK, door het overnemen van het Chinese decor en het namaken van de blauwe en witte kleuren, een produkt ontstond dat heel veel op Chi nees porselein leek, bleef het Nederland se produkt toch aardewerk. Wat is name lijk het geval? Ech (Chinees) porselein wordt gemaakt van de zogenaamde kaolin- aarde, een kleisoort die een zodanige che mische samenstelling heeft dat het bak sel dun, homogeen, glasachtig en enigszins doorzichtig wordt. De hier te lande gebe zigde klei, deels uit eigen omgeving, deels uit Doornik, Brabant of Engeland afkom stig, heeft deze gunstige eigenschappen niet. De scherf blijft daardoor ondoorzich tig, bros en korrelig, de glazuur hecht zich moeilijk, terwijl ook de dikte niet onbe perkt verkleind kon worden. Toch werd het mode zich „porseleijnbacker" te noe men, zij het ten onrechte. Pas in de acht tiende eeuw werd in Duitsland deze kao- linaarde door een gelukkig toeval ontdekt waardoor het mogelijk werd echt porse lein te maken. OOK IN HAARLEM heeft men getracht het Chinese goed na te maken; het hier boven genoemde blazoen ontleende er zelfs zijn voorstelling aan. De eerste poging bestond uit het imiteren van het decor volgens de bekende majolicatechniek. De zuivere glans van het echte porselein werd pas naderhand na langdurige proefnemin gen bereikt. Op grond hiervan kunnen we het gevonden bordje dateren omstreeks 1630, want de oppervlakte vertoont nog volledig aard en wezen van het majolica goed. Eveneens nog volledig in deze majolica techniek uitgevoerd zijn enkele zeer fraaie schotelfragmenten met geometrisch orna- feerde roman van Mini Ter Kuile Scholten, „Kuise Tanagra", (eveneens een uitgave van Stols). In de wat naïeve ongeoefend heid van Ida Simons steekt heel wat meer kunst dan in de „kunstzinnige" romantiek van deze Tanagra ofwel Linda, die zich aan haar ziekelijke zusters offert en na een hopeloze poging tot bevrijding in de liefde door de schrijfster met juist iets te veel muzikaal bijgeluid aan de onder gang wordt prijsgegeven. Is mevrouw Ter Kuile na haar alleraardigste debuut „Over mijn tuin" in de „litteratuur" verzeild ge raakt en aldaar mijns inziens gestrand, een eenvoudig auteur als Evert Zandstra, die nooit de pretentie heeft gehad hoge kunst na te jagen, schreef dan toch maar met „Het simpele geluk" (Arbeiderspers) een trouwhartige, onderhoudende, tradi- tioneel-echte „roman", waarin geen valse toon klinkt. Zandstra zoekt geen „proble matiek" en ensceneert geen „tragiek". Hij plaatst simpele mensen met. hun natuur lijke verlangens en natuurlijke conflicten in een natuurlijk milieu en wat hij in zijn eenvoud weet te verhalen mag dan „regio nale romankunst" heten, het boeit, het is gezond, het is precies wat het zijn wil en werd met vaardigheid geschreven. TOT DE REALISTISCHE streekroman van de goede soort behoort ook „De weg over de grens" van Paul Haimon, versche nen bij Nijgh en van Ditmar, spelend in de jaren omtrent de eeuwwisseling onder de boeren en arbeiders van de Limburgse Maasstreek, die in het Duitse Rijnland een menswaardig bestaan trachten te verove ren, met een tragische vergeefsheid soms, zoals het lot van Haimons hoofd figuur Peter Knarren met ondubbelzinnige hardheid te verstaan geeft. Eenzelfde menselijke deernis spreekt uit het werk van de Vlaamse schrijfster Eugenie Boeye, die de traditie van de goede sociale roman loffelijk voortzette, nadat deze door de dood van de innemende Lode Zielen omgekomen bij het bombardement op Antwerpen in 1944 abrupt was afge broken. Evenals Zielens kent Eugenie Boeye de Antwerpse volksbuurt, de mis- deelden en bekommerden, wier lief en leed ze in een realistisch volkomen aan vaardbaar verhaal vertelt. Mientje, het proletariërskind uit „De vierde wijk" (te zamen met „Achter de frontlijn" versche nen bij De Arbeiderspers) heeft niets van een „boekenkind": ze lééft, met een zui vere beminnelijkheid die alle „Bartjes" in de schaduw stelt. De roman „Eiland in de verte" (uitgave van De Bezige Bij) van Jan Gerhard Toonder behoort tot dezelfde litteraire zone; dit verhaal van een harde jeugd in ons noordelijkste Noorden authentiek voor zover de schrijver met eerbied en liefde zijn vader naar het leven portretteert is een tijdsbeeld, een brok stuk van onze sociale geschiedenis en als zodanig ten volle een roman waard. Tot slot van deze eerste keur uit zomerse lec tuur noem ik Marinus van Goeree, de ras verteller van de Zuidhollandse eilanden, die met „De Visserman" (De Arbeiderspers) een onvervast dorpsverhaal aan zijn regio naal gekleurde oeuvre toevoegde. C. J. E. Dinaux ment. Verrassend modern doen deze de cors aan, men zou er zich dertig jaar ge leden niet voor hebben hoeven schamen. Krachtig en sterk decoratief zijn de een voudige dessins met vaste hand op het wit gepenseeld. EEN ANDERE SCHOTEL vertoont dui delijk zijn Rotterdamse herkomst, soortge lijke schotels zijn bij het graven van de bouwput voor het Raadhuis aan de Cool- singel te voorschijn gekomen. Op dit frag ment is een grote vogel afgebeeld, om geven door concentrische cirkels. Alle tot dusver genoemde stukken hebben een achterkant die niet in wit tinglazuur is uitgevoerd, maar in gekleurde loodgla- zuur, die zoveel goedkoper was. Wél aan de achterzijde van wit tinglazuur voorzien zijn drie bordjes, die echter helaas zwaar zijn beschadigd. Ze behoren tot een soort die bij de antiquairs ook al weer Haar lems worden genoemd, ofschoon het be wijs van herkomst nog moet worden ge leverd. Waarschijnlijk was er hiervan een heel servies aanwezig, en behoorden ze tot de beste spullen, die door hun fijnheid echter zeer kwetsbaar waren. Vermoede lijk zijn ze iets later ontstaan dan de hier voor genoemde artikelen. OPVALLEND bij dergelijke aardewerk- vondsen is altijd dat het goed na schoon maak zo fris en fleurig te voorschijn komt, alsof het gister, en niet drie eeuwen gele den, in een kuil werd begraven. Toch kun nen we een enkele maal zien dat er stof fen in de grond aanwezig waren die onder de glazuur een verkleuring te weeg brach ten in de eigenlijke scherf. Van een fraaie schotel met een drietal bloemen heeft het grote fragment deze verkleuring ondergaan het kleine fragment niet. Al met al is deze vondst dus heel mooi, al kunnen we het bewijs van plaatselijke aanmaak van de gevonden stukken er he laas niet uit afleiden. Het blijft dus van het grootste belang dat men doorgaat vondsten uit Haarlem en naaste omgeving te be studeren, en ik houd me aanbevolen voor melding van nieuwe vindplaatsen. Dingeman Koii Sr. De mensen in de bondsrepubliek zeggen: „Ei s wat met de wijn van 1958". Wat kunnen zij niet vertellen, maar er bestaat wantrouwen. De wijnverkopers hebben nu ontdekt, dat de gemiddelde koper de wijn van 1958 veel tegoedkoop vindt. De wijnboerenbond heeft er nu op ge wezen, dat de oogst 1958 voor vooroorlogse prijzen op de markt is gekomen. Men kan voor 98 pfennig een fles krijgen, redelijke wijn gaat voor 1.351.55 mark in de win kel van de hand. En dat neemt de consu ment niet altijd weshalve de wijn slecht verkocht wordt. Men is er thans op uit de wijn van 1958 aan te prijzen onder het motto: „Drink wijn, óók als hij goed koop is". IN DE OUDE BINNENSTAD van Haarlem is bij graafwerk ten behoeve van de restauratie van een huis aan de Anegang een hoeveelheid oud aardewerk voor de dag gekomen. Door de goede zorgen van de heer K. Faber, directeur van de Coöperatie Haarlem waaraan het pand toebehoort, werden de scherven bijeengeraapt, zodat determinatie mogelijk werd. Spectaculaire stukken bleken er niet bij te zijn; de vondst betreft voornamelijk gewoon gebruiksaardewerk, glaswerk en enige pijpen uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Alles bij elkaar geeft het een vrij goed beeld van de inventaris van een huishouding tegen het midden van die eeuw. Hoewel het graafwerk normaal plaats vond en dus bij het graven de meeste fragmenten werden beschadigd, was het toch mogelijk vast stellen waaruit de gevonden voorraad, had bestaan. Zelfs konden enkele voorwerpen gedeeltelijk zodanig worden gerestaureerd dat aard, vorm en omvang van het. stuk kon wor den nagegaan, hetgeen meestal nagenoeg een onmogelijkheid is. Vermoedelijk hebben we met een afvalkuil te doen waarin huisvuil werd gestort, zodat geen der voorwerpen in gave toestand in de grond is gedeponeerd. Dit blijkt wel uit het feit dat de oude breukvlakken duidelijk te onderscheiden zijn van de breuken dia door de ontgraving zijn veroorzaakt. Museumwaarde heeft een en ander dientengevolge dus stellig niet, maar voor onze kennis van deze materie is de vondst zeker belangrijk.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 16