Vrijere loonvorming noopt tot
beperking van rijksuitgaven
Rijksuitgaven f 195 miljoen
hoger geraamd dan voor 1959
Bevordering van industrie en
toerismemeer woningbouw
Het rijk gaat weer de helft
van de premie betalen
Steun aan landbouw
voor volgend jaar
lager geraamd
Belastingverlaging onmogelijk
DE MILJOENENNOTA
Voor onderwijs en cultuur is
f 132 miljoen uitgetrokken
STEUN AAN PROBLEEMGEBIEDEN
Bijna 7 miljoen meer
voor radio en t.v.
WAAR GAAT HET GELD HEEN
WERKLOOSHEIDSVERZEKERING
Belasting opbrengst
8.730 miljoen
DINSDAG 15 SEPTEMBER 1959
(Van onze parlementaire redacteur)
Een jaar geleden werd bijna algemeen verwacht dat'1959 zou
worden gekenmerkt door een zekere hervatting van de op
gaande Ijjn in de economische ontwikkeling, doch dat het
stijgingstempo waarschijnlijk bescheiden zou zjjn. Het lopende
jaar geeft echter een krachtige groei te zien. In deze groei, en
vooral de snelle groei, ligt een duidelijke waarschuwing, zegt
minister Zijlstra in de miljoenennota. De vergelijking dringt
zich op met de achtereenvolgende conjunctuurfasen na 1952.
Deze mondden tenslotte uit in de overbesteding van 1956-1957.
De huidige omstandigheden vergen een omzichtig beleid, waar
schuwt de minister van Financiën, opdat onze economie niet
door een te snelle toeneming van de bestedingen opnieuw en
dan waarschijnlijk eerder dan de vorige maal in een toestand
van ernstige onevenwichtigheid zal geraken. Thans zal opnieuw
beweging komen in het loonpeil van de verschillende bedrijfs
takken. De daaruit voortvloeiende toeneming, met name van
de consumptieve bestedingen, verscherpt de noodzakelijkheid
de ontwikkeling van de overheidsbestedingen binnen bepaalde
grenzen te houden, aldus minister Zijlstra. Aangezien de ver
laging van de belastingtarieven als conjunctuurprikkel groten
deels op een lijn moet worden gesteld met een toeneming van
de particuliere bestedingen uit anderen hoofde, vloeit hieruit
voort dat het belastingbeleid niet los kan worden gezien van
het loonbeleid. In de huidige conjunctuurfrase zouden loons
verhoging en aanzienlijke belastingverlaging tezamen welhaast
met zekerheid tot overbesteding leiden.
Het beleid dat de regering met instem
ming van het Parlement op het gebied
van de lonen heeft gekozen, noopt er
met andere woorden temeer toe met het
begrotingsbeleid in 1960 de nodig-
icntieheid te betrachten. Voor
zie
e voor-
Voorkomen
moet worden, zegt minister Zijlstra, dat
door krachtige impulsen van die zijde
de toelaatbare grenzen worden over
schreden, waardoor zich een niet meer
te stuiten proces in de richting van over
besteding zou gaan ontwikkelen. Het
zou bovendien in ernstige mate moeten
worden betreurd indien daardoor het
thans aanvaarde nieuwe
loonvorming de kans op
reële verwezenlijking
ontnomen.
systeem van
volledige en
zou worden
Minister Zijlstra is er van overtuigd dat,
mede gezien de hoge urgentie van een
verbetering van de fiscale positie van de
ongehuwden en de gevolgen die de inves
teringsfaciliteiten ook voor 1960 zullen
hebben, geen verdere belastingverlaging
mogelijk is. Dit houdt in dat aan een
verlenging van de zogenaamde tijdelijke
belastingverhogingen niet zal kunnen
worden ontkomen. Reeds bij een eerdere
gelegenheid heeft minister Zijlstra doen
uitkomen dat naar zijn oordeel de be
staande belastingdruk te hoog is. Dit be
tekent dat bij het tegenover elkaar af
wegen van verschillende beleidsmogelijk-
heden de noodzaak van verlichting van
de belastingdruk meer op de voorgrond
moet treden en dat het niet verantwoord
is de belastingdruk als voornaamste sluit
post van de begroting te hanteren. Ook
de uitgavenontwikkeling zal dus tenslotte
de ruimte moeten scheppen voor een ver
laging van de belastingen. Een stap in de
goede richting is gedaan met de vermin
dering van de prijssubsidies.
Blijvende inflatie
De zorg voor een evenwichtige ontwik
keling van onze economie, die in het voor
afgaande tot uitdrukking is gebracht,
spruit voort uit het diepe besef bij de re
gering van de ernstige gevolgen die een
hernieuwde overbesteding met zich zou
brengen. De minister van Financiën her
innert in de eerste plaats aan de grote te
korten op de betalingsbalans graad
meter bij uitstek voor een land als het
onze in 1956-1957 en het daarmee
samenhangende deviezenverlies. Maar
daarnaast staat de ondermijning van de
waardevastheid van het geld, die onont
koombaar het optreden van overspan
ningsverschijnselen begeleidt. Die onder
mijning is te ernstiger, aldus minister Zijl
stra, omdat de ontwikkeling hier, anders
dan bij de betalingsbalans, blijkens er
varing niet omkeerbaar is. Met andere
woorden: De waardevermindering van het
geld is blijvend. Overigens wil minister
Zijlstra er nog eens met nadruk op attent
maken, dat het voor een gezond, op de
conjunctuur afgestemd begrotingsbeleid,
niet noodzakelijk en in de praktijk ook
nauwelijks mogelijk is om in de opgaande
fase de overheidsuitgaven in volstrekte zin
te verlagen. Verscheidene categorieën van
uitgaven dienen nu eenmaal, willen knel-
DE BELASTINGDRUK
DE BELASTINGOPBRENGST IN %V.H BRUTD*
NAT. PRODUKT TEGEN MARKTPR'JZENv
26,3% Qjpg]
2Qt
Engeland West- Nederi. Frankrijk Ver.
DuitSL
Staten
DE VERDELING V.D. KOEK
DE UITGAVEN VAN DE GEHELE DIENST
Ontw.-beqrohnq
1960
cijfers in miljoen gld
Land-en Kjinbo uw, veetwiï envissen
Oorlogsschade
kunnen plukken als het er in slaagt, voor
al door het matigen van verlangens op
allerlei gebied, de ontwikkeling gezond te
houden. Wij moéten voorkomen, zegt de
minister, dat een gezonde en verheugende
groei ontaardt in onevenwichtigheden en
dan leidt tot een pijnlijk aanpassings
proces.
In de miljoenennota ter begeleiding van
de rijksbegroting voor 1960 zegt minister
Zijlstra, dat wat de beperking van de rijks
taken in het algemeen betreft, niet het
grootste resultaat moet worden verwacht
van het afkappen van bestaande taken en
het betrachten van de uiterste terug
houdendheid met de aanvaarding van
nieuwe taken.
Pleiten voor lagere uitgaven
Van groot belang is, betoogt de minister
van Financiën, dat de volksvertegenwoor
diging en de publieke opinie meewerken
en begrip tonen voor een sober uitgaven
beleid. Een situatie, waarin slechts de
groepen, die geïnteresseerd zijn in de ho
gere uitgaven voor hun sector, aan het
woord komen, leidt tot een inflatie van de
uitgaven, een onharmonische ontwikke
ling en een hoge belastingdruk. Indien in
de Kamerdebatten de hoogte van begro
tingsartikelen ter sprake komt, nemen
vaak alleen degenen deel aan het debat,
die pleiten voor hogere uitgaven. Op deze
wijze is het gevaar niet denkbeeldig, dat
een kritische beoordeling van de begro
tingsbedragen uit de gezichtshoek van het
algemeen belang achterwege blijft en dat
als gevolg van de gehouden pleidooien een
opwaartse druk op in de toekomst voor
te stellen uitgaven wordt geoefend.
'WAAP KOMT HET GELD VANDAAN?
Ten behoeve van radio en televisie is
voor 1960 op de rijksbegroting 6,8 mil
joen meer uitgetrokken dan voor 1959
en wel 1,6 miljoen meer voor de radio
(30,4 miljoen) en 5,2 miljoen meer voor
de televisie (19,4 miljoen). De uitgaven
voor de televisie zjjn voor 1960 1,9 mil
joen lager geraamd dan de netto-op
brengst van de middelen (21,3 miljoen),
teneinde verdere aflossing van de des
tijds ten behoeve van de televisie van
rijkswege voorgeschoten gelden, totaal
ten bedrage van 17,2 miljoen, mogelijk
te maken. De verhoging van de bij
drage aan de radio-omroep is gelijk aan
de hogere opbrengst van de luister
bijdrage, welke laatste is gestegen door
de toeneming van het aantal radio
toestellen.
Het totaal van de op de gewone dienst der rijksbegroting voor 1960 geraamde
uitgaven is 195 miljoen hoger dan dat voor 1959. Tot deze verhoging dragen in
belangrijke mate bij de hogere uitgaven wegens bijdragen van Nederland in de
kosten van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeen
schap van Atoomenergie (22 miljoen), voor Onderwijs en Cultuur (132 miljoen),
voor rente en kosten van gevestigde en vlottende schuld (108 miljoen), voor
defensie (32 miljoen), voor waterstaat (43 miljoen), wegens premies ingevolge
de Werkloosheidswet (22 miljoen), de kosten van loon- en salarismaatregelen
in verband met de compensatieregeling (65 miljoen) en de hogere uitgaven voor
uitkeringen ingevolge sociale verzekeringen in verband met te verwachten loon
maatregelen (27 miljoen).
Tegenover deze en verdere kleinere ver
hogingen staat een aantal verlagingen,
UITGAVEN VOOR DIVERSE ONDERWERPEN
VAN STAATSZORG 1959-1960 o»
1960
1959
ontw.-begroh'ng)
„De structurele werkloosheid, die in
enkele delen van het land (met name in
het noorden) bestaat, zal met kracht wor
den bestreden. De industrialisatie in de
probleemgebieden wordt bevorderd,
waarbij tevens aandacht wordt geschon
ken aan werken, noodzakelijk voor alge
mene structuurverbetering (o.a. verbin
dingen en woningbouw).' Dit vermeldt
de Miljoenennota als een hoofdlijn van
het regeringsbeleid.
„Verwacht moet worden", schrijft mi
nister Zijlstra, „dat de nieuwe premie-
en prijsreductieregeling „Bevordering In
dustrialisatie Ontwikkelingskernen", die
tot dusver verheugende resultaten heeft
opgeleverd, in 1960 tot hogere uitgaven
voor het rijk zal leiden. Verder is voor de
verberering van de industriële infrastruc
tuur (wegen en kanalen) door middel van
subsidies aan lagere overheden voor de
aanleg van waterstaatswerken èn andere
openbare voorzieningen op de begroting
punten worden vermeden, mee te groeien,
terwijl van andere de structurele ontwik
keling niet kan worden doorbroken. In dit
licht is het nuttig er aan te herinneren dat
juist de uitgavencategorieën Verkeer en
Waterstaat en Onderwijs de sterkste stij
ging respectievelijk 100 en 160 miljoen
te zien geven.
Verlangens matigen
Expansie betekent groei, vooruitgang.
Het stemt tot voldoening dat de achter ons
liggende inzinking van de bedrijvigheid
van korte duur is geweest. Men moet zich
verheugen in de hervatting van de op
gaande lijn, aldus de minister van Finan
ciën, in zijn slotbeschouwing van de mil
joenennota.
Nochtans ademen zijn beschouwingen
veeleer een geest van voorzichtigheid dan
van optimisme. Dit spruit voort uit zijn
overtuiging dat ons volk slechts dan de
vruchten van de economische groei zal
(Van onze parlementaire redacteur)
De uitgaven van het Landbouw-Egalisa-
tiefonds over het dienstjaar 1959 zullen
volgens de ramingen van midden 1959
120,4 miljoen lager zijn dan bij het op
stellen van de begroting 1959 werd ver
wacht. Deze gunstige ontwikkeling is
vooral een gevolg van de verbetering van
het prijspeil op de agrarische wereld
markt, in het bijzonder op de internatio
nale zuivelmarkt.
Het effect van de prijsverbetering is in
feite groter dan in de genoemde 120,4 mil
joen tot uitdrukking komt, aangezien in
de midden 1959 opgestelde raming van de
vermoedelijke uitkomsten 1959 een bedrag
is opgenomen van 26,3 miljoen ten behoeve
van een extra-uitkering voor voedergra-
nen alsmede vlassteun, welke uitgaven
posten in de oorspronkelijke, begroting
nog niet stonden vermeld.
De netto-uitgaven voor de ontwerpbe
groting 1960 worden geraamd op 291,8
miljoen. Ten aanzien van de hierin ver
disconteerde verwachting omtrent het
prijspeil van de agrarische produkten is
uitgegaan van de situatie zoals deze zich
midden 1959 liet aanzien. Daar in het ver
leden wel is gebleken, dat het maken van
betrouwbare prognoses op dit geied niet
goed mogelijk is, moet in dit opzicht voor
behoud worden gemaakt.
De vermindering van het uitgaventotaal
1960 met 154,9 miljoen ten opzichte van
de vermoedelijke uitkomsten van de be
groting 1959, geeft behalve aan de ver
wachtingen omtrent de ontwikkeling van
het prijspeil, uitdrukking aan het in de
regeringsverklaring van 26 mei en in de
Sociaal-Economische Nota van 25 juni 1959
aangekondigde streven naar herziening
van het beleid met betrekking tot produ
centen- en consumentensubsidies.
Het in overleg met de Tweede Kamer
door de regering genomen besluit, om
in afwijking van het in de sociaal-econo
mische nota vermelde voornemen de
consumentensubsidie op de melk niet in
één keer per 1 januari 1960, maar in twee
etappes van elk 2 cent per liter respectie
velijk per 1 januari en per 1 april 1960 af
te schaffen, betekent, dat voor deze sub
sidie in 1960 nog een uitgave nodig zal zijn
van 8,3 miljoen. De extra-uitkering voor
voedergranen zal in 1960 niet worden ge
continueerd.
(Van onze parlementaire redacteur)
Het rijksaandeel in de premies voor de
werkloosheidsverzekering wordt met in-
fang van 1 januari 1960 weer op de helft
er premie gesteld. Dit betekent een
stijging van de rijksuitgaven met bijna
22 miljoen. De gunstige vooruitzichten
omtrent de werkgelegenheid in 1960
maken het daarentegen mogelijk de uit
gaven voor aanvullende sociale voor
zieningen ongeveer 28 miljoen lager te
ramen. Om dezelfde reden zal op de be
groting 1959 een bedrag van Tl miljoen
onbesteed blijven. Aldus blijkt uit de
rijksbegroting voor 1960.
Door de invoering van de Algemene
Weduwen- en Wezenwet komen de toe
slagen op de weduwenrente ingevolge de
Invaliditeitswet te vervallen. Een bespa
ring van uitgaven op de rijksbegroting van
ruim 7 miljoen gaat hiermede gepaard.
Voorts zullen nog slechts de kinderbijsla
gen voor invaliditeitsrentetrekkers ten
laste van het rijk komen. Dit betekent een
verlaging van de rijksuitgaven met rond
15 miljoen. Voorts vloeit uit de beperking
van samenloop van uitkeringen ingevolge
de A.W.W. met renten en uitkeringen
krachtens de onderscheiden ongevallen
wetten en de op deze renten verleende bij
slagen een vermindering voort van bijna
2 miljoen.
Anderzijds brengt de invoering van de
A.W.W. uitgaven mee wegens premie
reductie voor minder-draagkrachtigen en
voor gemoedsbezwaarden, tezamen bijna
3,4 miljoen. Daartegenover staat een ge
lijke daling van de kosten van dezelfde
aard ingevolge de Algemene Ouderdoms
wet, omdat bij invoering van de A.W.W.
het premiepercentage, geldende voor de
Algemene Ouderdomswet, kan worden ver
laagd.
De belangrijkste elementen voor de bij
stand voor speciale groepen vormen de uit
gaven, verband houdende met het opvan
gen van gerepatrieerden uit Indonesië. De
belangrijkste posten hierin vormen de
ondersteuningen via dc gemeenten ten be
drage van circa 20 miljoen en de vergoe
dingen bij het verblijf in contractpensions,
geraamd op 21 miljoen. De uitvoering van
de Wet Buitengewoon Pensioen 1940-1945
vergt een bedrag van rond 15 miljoen. De
uitgaven, voortvloeiende uit het verblijf in
Nederland van Ambonezen, zullen geen
wijziging van betekenis ondergaan.
Geen conjunctuur
werkloosheid verwacht
Wat de emigratie betreft, is evenals voor
1959 ervan uitgegaan, dat in 1960 30.000
emigranten zullen vertrekken. Door de
gunstige ontwikkeling van de werkgelegen
heid blijft het voor het dienstjaar 1959 uit
getrokken bedrag van 30 miljoen voor het
nemen van maatregelen ter bestrijding van
een eventuele conjunctuurwerkloosheid
onbesteed. De uitgaven voor het verlenen
van bijdragen ten behoeve van aanvullen
de werken zullen eveneens een overschot
opleveren van naar schatting 10 miljoen.
Aangezien het jaar 1960, naar het zich laat
aanzien, een jaar van volle bezetting zal
worden, is het mogelijk voor bijdragen ten
behoeve van aanvullende werken met een
bedrag van 48,5 miljoen te volstaan. Indien
de conjunctuur zich ongunstiger zou ont
wikkelen, dan waarmede bij de raming van
de- uitgaven op de onderscheiden hoofd
stukken is rekening gehouden, biedt het
hoofdstuk onvoorziene uitgaven de moge
lijkheid tot het nemen van aanvullende
maatregelen in het belang van de werk
gelegenheid.
De stijging van de uitgaven voor overige
sociale voorzieningen moet worden toege
schreven aan hogere ramingen voor de
onderscheiden subsidieposten voor het
maatschappelijk opbouwwerk, het indivi
dueel maatschappelijk werk, de gezins
voorzieningen, alsmede voor subsidies en
investeringen in de probleemgebieden op
sociaal, maatschappelijk en cultureel ter
rein.
Een daling van de uitgaven voor de ge
zondheidszorg is in hoofdzaak toe te schrij
ven aan de omstandigheid, dat rekening is
gehouden met het voornemen van het ka
binet om voor de ten laste van het rijk
komende bijdrage voor de ziekenfondsver
zekering voor bejaarden een oplossing te
vinden in het kader van de Algemene
Ouderdomsvoorziening, waardoor de last
van 29,3 miljoen zal komen te vervallen.
van Economische Zaken een bedrag van
10 miljoen gulden aan uitgaven geraamd.
Deze voorziening maakt een onderdeel uit
van het regeringsbeleid ten aanzien van
welvaartsbevordering in de probleemge
bieden.
Regionaal welvaartsbeleid
Voor een aantal gebieden, waar de ont
wikkeling der werkgelegenheid de bijzon
dere zorg van de rijksoverheid vereist, zal
een regionaal welvaartsbeleid worden ge
voerd, waarbij het accent valt op de re
gionale industrie. In de begroting voor
1960 heeft dit voornemen gestalte gekre
gen, doordat de regering in de daarvoor in
aanmerking komende departementale be
grotingen en op het hoofdstuk onvoorziene
uitgaven (in het kader van het daarop
uitgetrokken bedrag van 25 miljoen), een
belangrijke plaats heeft ingeruimd voor
voorzieningen in de probleemgebieden.
De minister van Economische Zaken heeft
ter bevordering van de industriespreiding
in de probleemgebieden een aantal ont
wikkelingskernen aangewezen, waarvoor
de nieuwe premie- en prijsreductierege
ling zal gelden. Naast deze specifiek sti
mulerende regeling, waarvoor in 1960 ten
laste van de begroting van Economische
Zaken voor een bedrag van 9 miljoen ver
plichtingen kunnen worden aangegaan, is
het van grote betekenis, in de probleem
gebieden een gunstig industrieel klimaat
te scheppen door verbetering van de ver
keersverbindingen naar en binnen deze ge
bieden.
Binnen het raam van de begroting van
Verkeer en Waterstaat is voor het noor
den des lands een normaal werkprogram
ma tot een bedrag van ruim 31 miljoen
opgenomen. Voor versnelde uitvoering van
de wegen in het rijkswegenplan, voor zo
ver deze voor de industrialisatie in de
probleemgebieden en in het bijzonder
voor het noorden des lands van be
tekenis zijn en deze nog niet in de ge
wone begroting van Verkeer en Water
staat konden worden verwerkt, zal een
beroep kunnen worden gedaan op in het
hoofdstuk onvoorziene uitgaven uitge
trokken bedrag van 25 miljoen. Voor de
aanleg of verbetering van secundaire en
tertiaire wegen en verder openbare nuts
voorzieningen is op de begroting van
Economische Zaken ermede rekening ge
houden, dat in 1960 voor 23 miljoen ver
plichtingen kunnen worden aangegaan.
Op de begroting voor Maatschappelijk
Werk is voorzien in gelden voor aanpas
sing van de bevolking aan de zich wijzi
gende omstandigheden.
Toerisme
In aansluiting aan de regeringsverkla
ring, waarin de ontwikkeling van het toe
risme als welvaartsbron voor de probleem
gebieden wordt beschouwd, zal in 1960 de
mogelijkheid worden geopend rijkssteun
te verlenen aan lagere overheden in deze
gebieden voor het treffen van toeristische
voorzieningen. Voor dit doel kunnen gel
den worden geput uit het bedrag van 25
miljoen, dat op het hoofdstuk onvoorziene
uitgaven is opgenomen.
Woningbouw
Ten behoeve van personeel van nieuw
te vestigen of uit te breiden bestaande
bedrijven zal een groter aantal woningen
in de probleemgebieden moeten worden
gesticht. De regering zal bevorderen dat
in deze bijzondere behoefte wordt voor
zien. Opgemerkt wordt, dat elke duizend
woningwetwoningen, die extra in de pro
bleemgebieden worden gebouwd, een in
vestering van rond 18 miljoen vertegen
woordigen. Mede gezien deze woning
bouw zal het in het advies van de So
ciaal-Economische Raad (inzake het in
1959 en 1960 te voeren sociaal economisch
beleid) genoemd bedrag aan extra over
heidsinvesteringen ad 50 miljoen voor de
probleemgebieden ruimschoots worden
overschreden.
Enkele belangrijke zijn de lagere uitgaven
wegens herstel van oorlogsschade (27 mil-
joen), voor bijdragen en uitkeringen in
gevolge de financieringsregelingen 1947/
1948 voor de woningbouw (20 miljoen), de
lagere bijdrage in het tekort van het Land-
bouw-Egalisatiefonds (155 miljoen), de
lagere uitgaven in verband met het voor
nemen van het kabinet voor de tenlaste
van het rijk komende bijdrage in het te
kort op de ziekenfondsverzekering voor be
jaarden een oplossing te vinden in het
kader van de algemene ouderdomsvoor
ziening (29 miljoen), de vermindering van
de uitgaven voor complementaire sociale
en arbeidsvoorzieningen (17 miljoen) en de
lagere uitgaven als gevolg van de in
bouw van de algemene ouderdomswet en
de algemene weduwen- en wezenwet in
de pensioenen (26 miljoen).
De raming van de inkomsten voor 1960
van de gewone dienst is 443 miljoen hoger
dan die volgens de vermoedelijke uitkom
sten voor 1959. Hiervan heeft 433 miljoen
betrekking op een hogere raming der be
lastingontvangsten. De niet-belastingmid-
delen zijn 10 miljoen hoger geraamd. Deze
stijging is een gevolg van hogere opbreng
sten op een aantal artikelen, waartegen
over echter enige verlagingen staan. Zo
is het aandeel in de opbrengst van de luis
terbijdrage en het kijkgeld totaal 8 miljoen
hoger geraamd dan in 1959. De rente van
voorschotten ex artikel 56 der Woningwet
geeft een stijging van 32 miljoen te zien,
de rente van verstrekt kapitaal aan het
Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en
Telefonie van ongeveer 4 miljoen. Aan
rente op E.B.U.-kredieten zal circa 5 mil
joen meer worden ontvangen dan in
1959. Ten bate van 1959 werd verantwoord
het disconto ad 26 miljoen, ontvangen bij
de vervroegde aflossing van de schulden,
voortvloeiende uit het Britse Settlement,
een bate welke in 1960 achterwege blijft.
De liquidatie-opbrengst van effecten, die
op grond van artikel 62 van het Besluit
Herstel Rechtsverkeer aan de staat zijn
vervallen, zal in 1960 5 miljoen minder be
dragen.
Naar schatting zullen de belastingen in
1960 in totaal 8.730 miljoen opbrengen,
waarvan 1.281 miljoen wordt afgedragen
aan de gemeenten en 65 miljoen aan de
provincies, zodat voor het rijk 7.384 mil
joen overblijft.
De rijksbegroting voor 1960 vertoont op
de gewone dienst, de dagelijkse inkomsten
en uitgaven, een batig saldo van 633 mil
joen. De inkomsten bedragen 7.873 miljoen
en de uitgaven 7.240 miljoen.
De buitengewone dienst, waarop de uit
gaven worden geboekt voor werken van
duurzaam karakter zoals gebouwen, brug
gen, dijken, enz., vertoont een nadelig saldo
van 1.415 miljoen. De uitgaven bedragen
1.822 miljoen en de inkomsten 407 miljoen.
De gehele begroting voor 1960 (gewone
dienst en buitengewone dienst samen)
vertoont een nadelig saldo van 782 miljoen.
Totaal bedragen de uitgaven 9.062 miljoen
en de inkomsten 8.280 miljoen.
Reeds is te voorzien dat het tekort zal
groeien van 782 miljoen tot 951 miljoen.
Het tekort zal worden gedekt door lenin
gen.
Doordat het rijk in I960 nog betalingen
moet verrichten wegens in 1959 aangegane
verplichtingen, zal het te financieren kas
tekort meer bedragen dan 951 miljoen. Het
totale bedrag aan financieringsmiddelen,
dat in 1960 moet worden gevonden, zal on
geveer 1.025 miljoen belopen. Er kan op
worden gerekend, dat als gebruikelijk, on
geveer 400 miljoen kan worden geleend van
pensioenfondsen, zodat nog ongeveer 625
miljoen moet worden geleend op de open
kapitaalmarkt.
LEVENSLOOP DER BEGROTINGEN
BEGROTINGSVERGELUKING1952^