OVERBESTEDÏNG HET GROTE GEVAAR
Bouwprogramma voor 1960:
weer 80.000 woningen
Stijging van staatsuitgaven moet bij die
van het nationaal inkomen achterblijven
BETREKKELIJKE DALING VAN
RIJKSUITGAVEN SEDERT 1956
Huurverhoging levert voor hei rijk
een besparing op van 50 miljoen
Kleiner deel van nationaal inkomen
BegrotimgS"
allerlei
hooo fop®
Nog niets beslist over
inpoldering der Lauwerszee
Dodelijke val van leraar
uit Oegstgeest in Alpen
Voorloper van Volksraad
voor Nieuw-Guinea
Nasser ontslaat minister
DINSDAG 15 SEPTEMBER 1959
DE WERKLOOSHEID EM DE WERKGELEGENHEID 1950-1959
WIJ HEBBEN DE INDRUK dat de Nederlandse regering bij de samenstelling van
de rijksbegroting wel eens voor een moeilijker opgaaf heeft gestaan dan ditmaal.
Want zij heeft de wind mee. Het wordt in de Memorie van Toelichting met zoveel
woorden gezegd, dat voor 1959 niet meer dan een zekere hervatting van de op
gaande conjunctuurlijn werd verwacht, maar dat het jaar een krachtige expansie
heeft doen zien. En daar de staatsfinanciën in sterke mate door de conjunctuur wor
den beïnvloed, kan het niet uitsluitend als een verdienste van de huidige regering
worden beschouwd, dat de uitkomst van het lopende jaar, wat de gewone
dienst betreft, is meegevallen en voor 1960, ondanks een stijging van de uitgaven,
een overschot van 464 miljoen gulden wordt geraamd. Dit resultaat is in hoofdzaak
te danken aan een toeneming van de niet-kohierbelastingen (indirecte belastingen)
in verband met de gunstige ontwikkeling van produktie en werkgelegenheid, de toe
neming van de nationale bestedingen, de partiële tariefsverhoging van de omzet
belasting en incidentele loonsverhogingen. Bij een oorspronkelijke raming van 6769
miljoen gulden voor de totale belastingen zal de vermoedelijke opbrengst in 1959
ruim 200 miljoen gulden groter zijn. Voor 1960 wordt een bedrag van 7384 miljoen
gulden geraamd, ondanks de verlaging van de zogenaamde vrijgezellenbelasting.
Weliswaar gaat het thans voor de ge
hele dienst van 1959 geraamde tekort van
1850 miljoen gulden ver boven de aanvan
kelijke raming uit, maar dat is een ge
volg van de overneming door de staat van
een vordering van de Nederlandsche Bank
ontstaan bij de liquidatie van de E.B.U.
(Europese Betalings-Unie) en een verde
re deelneming in het kapitaal van het
I.M.F. (Internationaal Monetair Fonds),
welke met de ontwikkeling van de staats
financiën als zodanig weinig of niets te
maken hebben. In elk geval heeft men
hier met „eenmalige" posten te doen en
kan het tot grote tevredenheid strekken
dat het tekort voor de gehele dienst 1960
op niet meer dan 951 miljoen behoeft te
worden geraamd.
Temeer is dit het geval, omdat, zoals
men weet, voor 1959 de woningwetvoor
schotten voor het eerst door het rijk wer
den gefinancierd en een uitgaaf hebben ge
vergd van 550 miljoen gulden. Die voor
1960 wordt op 716,5 miljoen gulden be
groot.
De minister van Financiën wijst er te
recht op, dat men in een opgaande con
junctuur geen absolute vermindering van
de staatsuitgaven mag verwachten. Tal
van uitgaven groeien als het ware met de
conjunctuur, de bevolkingstoeneming en
de bevordering van de culturele behoef
ten mee. Zo zullen bij voorbeeld de uitga
ven voor onderwijs in 1960 tot 1431 mil
joen gulden stijgen, dat is 160 miljoen
meer dan oorspronkelijk voor 1959 was ge
raamd. Vergelijkt men dat cijfer met dat
van 1955, dan ziet men dat de uitgaven
voor onderwijs sinds dat jaar nagenoeg
zijn verdubbeld.
Lagere subsidies
Een gelukkige omstandigheid is dat het
grote bedi-ag, dat gedurende de laatste ja
ren allengs voor prijssubsidies moest wor
den uitgetrokken, nu gaandeweg wordt ver
minderd. Men weet dat per 1 april 1960
een nieuwe huurverhoging zal ingaan,
waardoor de uitgaven van het rijk met 50
miljoen gulden worden verminderd, en dat
het consumentensubsidie op melk in twee
etappes met 4 cent per liter zal worden
verlaagd, hetgeen voor 1960 een besparing
van 60 miljoen gulden voor het rijk bete
kent.
Totaal wordt nu voor prijssubsidies
676 miljoen uitgetrokken tegen een uit
gaaf van ƒ842 miljoen voor 1959 en 917
miljoen voor 1958.
Hier is men dus zienderogen op weg naar
een sanering van de staatsfinanciën, wel
ke in volgende jaren allicht verdere voort
gang kan hebben. Houdt men er voorts
rekening mee dat in de staatsuitgaven dit
maal 360 miljoen voor aflossing van
schuld is begrepen 60 miljoen meer
dan in 1959), dan is het geraamde tekort
van 951 miljoen zeker niet verontrus
tend.
Men kan aan de ene kant betreuren dat
de tijdelijke belastingverhogingen ook voor
1960 nog zullen moeten worden gehand
haafd, aan de andere kant zal men het de
minister van Financiën moeten toegeven
dat als in een opgaande conjunctuur be
lastingverlagingen met een verhoging van
lonen en salarissen samenvallen, het ge
vaar voor overbesteding ontstaat, waaraan
de recessie van 1956/'57 was te wijten. De
minister acht het een gezonde conjunc-
tuurpolitiek, dat in een opgaande con
junctuur de stijging van de staatsuitga
ven achterblijft bij de stijging van het
nationale inkomen, waardoor dan uiter
aard een groter deel van het nationale
inkomen voor bestedingen en investerin
gen resteert en een grotere welvaart van
de bevolking mogelijk wordt. Dit streven
komt in de begroting voor 1960 in zoverre
tot uitdrukking, dat van de hogere mid
delen, waarover het rijk de beschikking
krijgt, slechts een deel, ongeveer 250
miljoen, voor hogere staatsuitgaven
wordt gebruikt. Het gaat ten slotte om
een aanvaardbare verdeling van het na
tionaal inkomen, welke moet worden ver
wezenlijkt onder handhaving van een
evenwicht tussen middelen en besteding.
En dat de begroting voor 1960 aan dit cri
terium voldoet, kan als een aanwijzing
worden beschouwd voor de gezonde opvat
tingen, welke de huidige minister van Fi-
Demiddelenv.d. begroting bedragenco.8miljard
DIT IS 8MILJARDGULDEN...
Mer, zou ca. 253jaar
elke seconde éëngul-
uit kunnen geven
Men kar
nodig hebben om tot
8miljata te tellen
eeuwen eer er 8 mil
jard dagen zijn verloper
N^r^ka'nerieder
mens opdeaardeca.
3gulden van geven
Men zou 61 eeuwen
nodig hebben omalle
getallen totömiljard
neer te schrijven
8miljardgulden
weegt totaal ca.
A8miljoenkilo a
nanciën ten aanzien van de begrotingspo-
litiek huldigt.
Faciliteit bij fusie
van bedrijven
Hoezeer de minister ook een verlaging
van de belastingdruk gewenst acht, hij
prijst zich reeds gelukkig met de vaststel
ling dat in percenten van het nationaal in
komen de totale bclastingbaten van het
rijk en de publiekrechtelijke lichamen van
34.9 percent in 1950 tot 26.7 percent in 1959
zijn gedaald en in 1960 niet meer dan 26.6
percent zullen bedragen. Voornamelijk
om overbesteding te voorkomen worden
ditmaal slechts een paar plooien in het
fiscale kleed gladgestreken. De vrijgezel
len krijgen een vermindering van belas
tingdruk en de fusie van bedrijven wordt
vergemakkelijkt door de belasting van de
daarbij vrijkomende winsten uit te stellen
tot de vervreemding van het verkregen
aandelenpakket, tenzij men onmiddellijk
met de fiscus wil afrekenen legen een ge
matigd tarief van 20 percent.
Deze faciliteit mag van grootbelang wor
den geacht, nu als gevolg van mechanisa
tie en automatisering vele kleine en mid
delgrote bedrijven tot een duurzame her
groepering worden gedwongen, mede in
verband met de ontwikkeling van gemeen
schappelijke Europese markt. Het be-
DESCHULD DIE WU HEBBEN...
ONTWIKKELING NATION SCHULDva)950
fojs
1950
miljart
gulden
51 '52 '53 '54 '55 '56 '57 '58 '59
dec. juni
1 Totaal binnen-enbuilenl.
Alléén builenl.schuld
drijfsleven zal de minister hiervoor onge
twijfeld een goede aantekening geven.
Wat de financiering van de staatsuitga
ven betreft, kan worden geconstateerd,
dat de regering er in 1959 in is geslaagd
door middel van twee geldleningen het
kastekort voor 1959 van 800 miljoen te
dekken zonder het evenwicht op de kapi
taalmarkt te verstoren. Het kastekort van
665 miljoen, dat voor 1960 per saldo
wordt geraamd, zal bij de huidige con
stellatie van de kapitaalmarkt vermoede
lijk ook geen moeilijkheden geven.
Dit hangt uiteraard voor een goed deel
samen met de vraag in hoeverre het Ne
derlandse bedrijfsleven, dat tot dusverre
nog slechts matig investeerde en algemeen
gesproken nog over vrij ruime liquide
middelen beschikt, zich in sterkere ma
te gaat ontplooien en daartoe een beroep
op de kapitaalmarkt doet. Ook de gemeen
ten zullen moeten voortgaan met de con
solidatie van hun vlottende schuld, na
dat deze van ruim 2 miljard gulden tot
154 miljard gulden per ultimo juni is ge
daald. Want nog altijd is deze vlottende
schuld ruim een miljard gulden groter
dan de norm, welke daaraan wordt ge
steld.
Staatsschuld
Dat de staatsschuld van 18,4 miljard
per 30 juni 1958 tot bijna 19,1 miljard per
die datum van 1959 is gestegen, is volko
men aanvaardbaar, als men rekening
houdt dat zij ultimo 1947 28.3 miljard gul
den bedroeg en oud-minister Hofstra eens
heeft gezegd dat zij ongeveer aan het be
drag van het nationale inkomen gelijk
mag zijn. Dit woi'dt voor 1960 op 37,5 mil
jard aangenomen en we zijn dus wel een
heel eind beneden de genoemde norm. In
elk geval is het zeker niet noodzakelijk
dat de buitengewone (kapitaals-) uitga
ven ten volle door de opbrengst van de be
lastingen worden gedekt.
In zijn toelichting spreekt de minister
van een krachtige, zelfs van een versnel
de expansie in ons land. De stijging van
export, goederen en diensten, welke in
1958 8 percent beliep, heeft in 1959 9 per
cent bedragen; de betalingsbalans zal
1959 nagenoeg eenzelfde overschot aan
wijzen als die van 1958 (1600 miljoen gul
den). Door een toeneming van de impor
ten (aanvulling voorraden, stijgende pro
duktie en bestedingen) zal het saldo van
de betalingsbalans in 1960 weliswaar da
len, maar vooreerst zal dit onze positie te
genover het buitenland niet dermate be-
invloeden, dat men zich er zorgen over be
hoeft te maken.
Evenwicht bewaren
Het gevaar, waarop de minister ten
slotte wijst, is dat van een nieuwe over
besteding. Er zijn verschillende sympto-
nen, die er op wijzen dat de stijging van
de bestedingen thans sneller verloopt dan
na 1953 en dat de expansie weer spoedig
tot een botsing met de grenzen van de pro-
duktiecapaciteit zou kunnen leiden. In
1959 is bijvoorbeeld de gezinsconsumptie
met 1 miljard gestegen en voor 1960
wordt een toeneming van f 1.4 miljard
verwacht. De economische expansie wordt
een gevaarals de reële besparingen met
deze expansie geen gelijke tred houden.
Minister Zijlstra ziet als zijn taak nieu
we onevenwichtigheden en een pijnlijk
aanpassingsproces te voorkomen en kan
er in zijn helder en ter zake kundig betoog,
met gerechte voldoening op wijzen, dat de
thans aangeboden begroting daartoe een
wezenlijke bijdrage vormt.
Zijn begroting mag inderdaad tot enig
optimisme stemmen. Maar alleen een
voorzichtig optimisme is verantwoord.
Evenals voor 1959 omvat het woning
bouwprogramma voor volgend jaar weer
80.000 woningen, waarvan 37.000 wo
ningwet-woningen. De voorgenomen
huurverhoging van twintig percent, in
gaande 1 april 1960. maakt het mogelijk
de huursubsidies te verlagen en de vrije
(niet gesubsidieerde) sector van de wo
ningbouw uit te breiden. Dat heeft een
belangrijke weerslag op de rijksbegro
ting. De verlaging betreft in de eerste
plaats de subsidies, die reeds in het ver
leden zijn toegekend en waarop ook
thans nog betaling moet worden ver
richt, in casu de reeds toegekende jaar
lijkse woningwetbijdragen en de jaar
lijkse bijdragen en uitkeringen ineens in
gevolge de financieringsregelingen wo
ningbouw 1947 en 1948. De verlichting,
die hieruit voor de rijksbegroting 1960
zal voortvloeien, bedraagt totaal 44 mil
joen.
Ten aanzien van de nog te bouwen wo
ningwetwoningen zal de jaarlijkse bij
drage van gemiddeld 350,worden ver
laagd tot 250,per woning. In verband
met de omstandigheid, dat deze bijdrage
pas een jaar na het gereedkomen van de
woningen wordt uitbetaald, zal de invloed
hiervan op de rijksbegroting voor 1960
nog nihil zijn.
Ten aanzien van de subsidiëring van de
particuliere woningbouw moet de rege
ring haar standpunt met name wat betreft:
het stelsel van subsidiëring nog bepalen.
Los daarvan is evenwel reeds door de
toenmalige minister van Volkshuisvesting
en Bouwnijverheid op 16 april 1959 be
sloten voor de na 16 april 1959 ingediende
premieaanvragen de premie, die gemiddeld
5.000.bedroeg, in gelijke mate te ver
lagen als de woningwetbijdrage. hetgeen
neerkomt op een verlaging van 2/7 tot ge
middeld f 3.500,Op jaarbasis betekent
dit een besDaring van ongeveer 50 miljoen.
Hierbij dient te worden bedacht, dat de
tenlaste van de begroting 1960 komende
premiebetalingen betrekking hebben op in
1958 en 1959 toegekende premies. De toe-
EN W'J BOUWDEN WONINGEN-
JAARL'JKS AANTAL VOLTOOIDE
WONINGEN IN NEDERLAND
I94950'51 '52 53 '54 '55 '56 '57 '58
kenning van deze premies is echter voor
het grootste deel geschied op basis van 't
oude hogere premiebedrag, dus zonder
rekening te houden met de komende huur
verhoging. De besparing in 1960 is daarom
slechts 6,5 miljoen.
Het verlagend effect van de huurver
hoging op de genoemde huursubsidies kan
voor de begroting 1960 als volgt worden
samengevat: Vermindering bijdragen in
de exploitatiekosten van woningwet
woningen: 25 miljoen: vermindering pre
mieregeling: 6,5 miljoen; vermindering
bijdragen en uitkeringen ingevolge de
financieringsregelingen 1947/1948: 19 mil
joen, totaal 50,5 miljoen.
"i11111r
Waal aantal werktozen|
1950 1951 1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958 1959
Uit een bijlage van de miljoenennota blijkt dat voor een twaalftal onderwerpen
van staatszorg de uitgaven, uitgedrukt in percentages van het nationaal inkomen
in 1960 weer lager zullen zijn dan in 1959. Ook in absolute cijfers zyn de uitgaven
voor een aantal takken van overheidszorg (onder andere handel en nyverheid,
huursubsidies, landbouwsubsidies, sociale voorzieningen, emigratie en volksgezond
heid) voor 1960 lager dan voor 1959. De daling van het uitgavenpeil sinds 1956 in
verscheidene sectoren, heeft zich voor 1960 voortgezet. Het aantal ambtenaren is
wederom ingekrompen met uitzondering van onderwijs.
DE BETREKKELIJKE DALING van de
defensie-uitgaven, aldus de miljoenennota,
is een gevolg van het feit dat de ontwik
keling van het peil van deze uitgaven geen
gelijke tred heeft gehouden met de stij
ging van het nationale inkomen. De de
fensie-uitgaven zijn sedert 1957 ook abso
luut gedaald als gevolg van een door de
regering in het kader van de bestedings
beperking in 1958 nodozakeli.ik geachte
EN DE UITGAVEN STEGEN...
TOTALE UITGAVEN VAN HET R'JKIT&SO
Q I I7m1958 rekeningcijfers,claarnabe -
y r grotingeqfers
x 1918'20'2S'30 '35'3Ö '50'51 '56'5'/"58'59'&0
Ufo
beperking van de kasuitgaven, alsmede
door de omstandigheid dat de jaren 1958
en 1959 en ten dele ook nog 1960 nodig
zijn, respectievelijk zijn geweest, om de
aanschaffingen, verband houdende met de
modernisering van de krijgsmacht, voor
te bereiden.
Stijging onderwijsuitgaven
De onderwijsuitgaven stijgen de laat
ste jaren sterker dan het nationale in
komen. Het verloop van deze uitgaven
hangt voor een groot deel sterk samen
met de groei van de bevolking en vooral
ook met de leeftijdsopbouw daarvan. De
geboortegolf van na de oorlog die het
middelbaar onderwijs heeft bereikt, de
toenemende belangstelling voor het voort
gezette onderwijs en de uitbreiding van
het hoger onderwijs, veroorzaken de stij
ging van de laatste jaren. Voor de ko
mende jaren worden een stijgende belang
stelling voor voortgezet onderwijs en een
sterke uitbreiding van het hoger onder
wijs verwacht.
Na de beperkingen die in 1959 in het
structureel wenselijke programma moes
ten worden aangebracht, zijn de uitgaven
voor verkeer en waterstaat thans aan
merkelijk hoger geraamd, als gevolg
waarvan voor 1960 deze uitgaven percen
tueel sterker stijgen dan het nationale
inkomen.
Gevolgen van bevolkingsgroei
De ontwikkeling van de werkelijke uit
gaven sedert 1950 overziende, concludeert
minister Zijlstra dat voor wezenlijke taken
DE PLANNEN V. D WONINGBOUW.
Wfoningwetbouw
Overwegend premiebcuw
van de overheid absoluut gezien meer
middelen ter beschikking zijn gesteld. De
uitgaven die verband houden met de toe
neming van de bevolking en de daarvoor
noodzakelijke voorzieningen op het gebied
van de economische welvaart (research,
internationaal-economische samenwer
king), de opleiding (onderwijs) en de
maatschappelijke voorzieningen (gezond
heidszorg, kinderbescherming, ziektebe
strijding) stijgen, terwijl daarnaast het
streven van de overheid om ondanks deze
ontwikkeling het overheidsapparaat geen
evenredige uitbreiding te geven, niet
zonder succes blijft.
Uit een tabel blijkt dat het peil van de
totale netto rijksuitgaven van 1950 tot
1956 rond 25 percent van het nationale in
komen schommelde. In 1957 begint een
daling en than9 is het percentage ruim
21. Zowel in de periode 1952-1956 als in de
periode 1956-1960 steeg het nationale in
komen fors (46 percent, respectievelijk
26 percent). Terwijl de rijksuitgaven van
1952 op 1956 mét ruim 40 percent stegen,
stegen 2ij van 1956 op 1960 met ongeveer
10 percent. De werkelijke uitgaven zijn
van 1950 tot 1956 sneller gegroeid dan het
nationale inkomen. Van 1956 tot 1960 ver
tonen deze uitgaven een groei die ongeveer
gelijk is aan die van het nationale in
komen.
(Van onze parlementaire redacteur)
Nog nimmer is er in de Troonrede en
in de Miljoenennota, zoveel belangstelling
getoond voor de problemen van de noor
delijke provincies als thans. Met inbegrip
van extra woningbouw zal in 1960 onge
veer 50 miljoen extx~a worden uitgegeven
door de overheid ter bevordering van de
industriële ontwikkeling van het noorden,
om aldus de werkgelegenheid te vergro
ten. In de Miljoenennota staat niets over
de inpoldering van de Lauwerszee. Het
besluit daartoe is nog niet genomen om
dat blijkbaar voorrang wordt gegeven
aan de industriële ontwikkeling van de
noordelijke provincies.
De inpoldering van de Lauwerszee heeft
twee kanten, een economische kant en
een veiligheidsaspect. Wanneer men
maatregelen overweegt ter bevordering
van de welvaart in het noorden, dan krijgt
in dat opzicht de Lauwerszee geen voor
rang omdat dan andere maatregelen meer
effect hebben.
Wanneer men de dijken rond de Lau
werszee te laag acht en uit een oogpunt
van veiligheid aandringt op verhoging van
de dijken of inpoldering van de Lauwers
zee, dan moet men de toestand vergelij
ken met andere delen van het land, waar
de veiligheid niet groter is. In 1954 is de
waterstand in de Lauwerszee hoger ge
weest dan tijdens de stormvloed van 1953,
maar dat was op andere plaatsen ook het
geval.
Uit een oogpunt van veiligheid dienen
dus de technische mensen te beslissen
waar dijkverbetering voorrang verdient.
Indien er werken worden uitgevoerd rond
de Lauwerszee, moet tegen elkaar worden
afgewogen of het beter is alleen de be
staande dijken te verhogen, of de Lau
werszee met een nieuwe dijk af te sluiten
en tevens het land in te polderen. Dit pro
bleem-heeft Rijkswaterstaat bestudeerd.
Thans moeten ook nog andere aspecten
worden bekeken en pas daarna kan een
beslissing worden genomen over de te ne
men maatregelen.
Er zijn op de rijksbegroting voor 1960
ook geen gelden uitgetrokken voor een
IJ-tunnel te Amsterdam. Het noorden kan
zich dus zeker niet achtergesteld gevoe
len, want het kabinet-De Quay toont een
grotere belangstelling voor het noorden dan
ooit het geval is geweest.
CHAMONIX(UPI) De 25-jarige wis
kundeleraar A. Vis uit Oestgeest heeft
zondag in de Alpen een dodelijke val ge
maakt. De heer Vis verbleef in een kamp,
genaamd „Concordia", waar hij hout had
gehakt voor de ski-banen nabij de winter
sportplaats Contamines, in de omgeving
van Chamonix. Ter gelegenheid van de op
heffing van het kamp, organiseerden de
kampleiders zondag een klimtocht naar de
Mont Joly. Vis en twee Engelsen, Hay
wood en Kiljan, weigerden met de ande
ren mee te gaan en besloten de Tre-la-Tête
(3200 m.) in het Mont Blanc-massief te be
klimmen, ondanks een verbod van de
kampleiding. In zomerkleding kwam het
drietal zondagavond de berg af, toen het
weer slecht werd. De twee Engelsen
maakten een glijval van veertig meter in
de mist, maar slaagden er in veilig bene
den te komen. Maandag is de heer Vis met
gebroken schedel gevonden aan de voet
van pen grote rots, op welke hij vermoede
lijk is uitgegleden.
Aan het hoofdstuk van de Miljoenennota,
waarin een overzicht wordt gegeven van
de uitgaven voor verschillende onderwer
pen van staatszorg, wordt het volgende
ontleend:
De defensie-uitgaven ten laste van de be
groting 1960 worden geraamd op 1702
miljoen, waarvan 50 miljoen voor de ci
viele verdediging. De werkelijke militaire
kasuitgaven zullen voor 1960 worden be
perkt tot het begrotingsbedrag.
De uitgaven voor vertegenwoordiging in
het buitenland worden voor 1960 3,1 mil
joen hoger gesteld als gevolg van de
voortdurende stijging van de kosten van
levensonderhoud in het buitenland. Boven
dien zal het aantal diplomatieke vertegen
woordigingen in het buitenland in 1960
met 2 worden vermeerderd. Hier staat te
genover, dat de vertegenwoordiging in In
donesië verder wordt ingekrompen.
De uitgaven voor hulp aan minder ont
wikkelde gebieden buiten het koninkrijk
zijn voor 1960 op 12,5 miljoen geraamd.
De uitgaven, voortvloeiende uit de
E.E.G._ en Euratoomverdragen worden
voor 1960 22 miljoen hoger geraamd als
gevolg van het op gang komen van de uit
voering van het onderzoekprogramma van
de Europese Gemeenschap voor Atoomon
derzoek. Voor deelneming in het kapitaal
van de Europese Investeringsbank is 13,6
miljoen uitgetrokken.
Voor het tienjarenplan in Suriname is
16 miljoen op de begroting opgenomen,
waarvan de helft op de buitengewone
dienst. De overige jaarlijks terugkerende
uitgaven voor Suriname en de Neder
landse Antillen zijn vrijwel gelijk geble
ven.
Voor uitbreiding van het personeel en
aanschaf van nieuw materieel bij het
Korps Rijkspolitie is voor 1960 in vergelij
king met 1959 een bedi-ag van 1.5 mil
joen meer uitgetrokken. De stijging van
de kosten van de gemeentepolitie met 3,7
miljoen vindt zijn oorzaak in de normale
uitbreiding van het korps in verband met
de groei der bevolking.
De lopende uitgaven voor onderwijs en
cultuur zijn voor 1960 met 149,4 miljoen
gestegen tot 1358,3 miljoen. De kosten
stijging in de onderwijssector wordt ver
oorzaakt door hogere uitgaven voor het
rijksschooltoezicht, hogere subsidies ten
behoeve van het kleuteronderwijs, verho
ging van de rijksvergoeding van de sala
rissen der leerkrachten bij het lager on
derwijs en het buitengewoon lager onder
wijs, uitbreiding van het aantal gesubsi
dieerde scholen voor het voorbereidend
hoger en middelbaar onderwijs en door be
langrijke personeelsuitbreiding en hoge
re exploitatiekosten bij het hoger onder
wijs.
De uitgaven, voortvloeiende uit de garan
tieverplichtingen van het rijk voor rente
en aflossing van Indonesische schulden
worden voor 1960 op 41,1 miljoen ge
raamd.
De begroting voorziet in de aanmunting
van 15 miljoen stuks zilvei-en rijksdaal
ders en de vervaardiging van 40 miljoen
kwartjes en andere kleinere pasmunten tot
een nominale waarde van 4,6 miljoen.
De stijging van de uitgaven voor econo
misch onderzoek met 5,5 miljoen is voor
namelijk het gevolg van de kosten van de
algemene volkstelling, die in 1960 zal wor
den gehouden.
De totale rentelast van de nationale
schuld zal in 1960 stijgen met 54,8 mil-
hoen tot 637 miljoen. De stijging wordt
veroorzaakt door 53,1 miljoen voor rente
en kosten van de binnenlandse schuld en
1,7 miljoen voor rente en kosten van de
buitenlandse schuld.
Als nieuwe verplichting is de in 1960 ver
schuldigde aflossing van vier binnenlandse
leningen opgenomen tot een totaal van
77,3 miljoen. Bovendien is als gevolg
van de wisselende aflossingspercentages
van verscheidene binnenlandse leningen
voor aflossing op deze leningen ongeveer
5,1 miljoen meer nodig dan voor 1959.
HOE ONZE UITVOER OE INVOER DEKT
48 '49'50'51 '52'53'54'55'56'57 '58
£pGlJ
(Van onze parlementaire redacteur)
In de Troonrede is er sprake van dat een
hervoi'ming van het voor Nieuw-Guinea
geldende publiek recht ter hand zal worden
genomen. Tot nu toe geldt in Nieuw-Guinea
nog steeds de Bewindsregeling van 1949,
die allangs verouderd is. Destijds heeft wij
len minister Kernkamp reeds een com
missie ingesteld om hem te adviseren
over een nieuwe regeling van het bestuur
over Nieuw-Guinea. Te verwachten is nu
dat een Nieuw-Guinea-raad zal worden in
gesteld als voorloper van een soort parle
ment of volksraad, waarin de inheemse
bevolking 'kan meespreken over het be
stuur van het land door volksvertegen
woordigers mede-wetgevende bevoegd
heid te verlenen.
CAIRO (Reuter). President Nasser
hee.ft de minister van Voorlichting voor
het Syrische gebied van de Verenigde Ara
bische Republiek Riad el Malki, ontslagen.
Er is geen reden voor het ontslag gegeven.
De minister is een broer van de over
leden kolonel Adnan el Malki, die in 1955
in Syrië door nationale socialisten is ver
moord en later tot nationale held is uit
geroepen.