I
Franse kritiek op Engeland
PANTER
r
Van dag tot dag
Pacificatie
Drill sieiicl
f 2.50
Laat maar
zitten
<~Praat<>toel
DEBA T IN S TRAA TSB UR G
Samenwerking tussen de zes en de zeven bepleit
Prins Bernhard in Istanboel
Op de
W. Langeueld
Kerkelijk Nieuws
00 N DERDAG 17 SEPTEMBER 19 5 9
President De Gaulle heeft gisteravond
in duidelijke termen uiteengezet dat er
voor de oplossing van het Algerijnse pro
bleem drie voorwaarden moeten worden
geschapen: pacificatie van het land, vrij
heid voor de hele bevolking om bij verkie
zingen haar wensen tot uitdrukking te
brengen, en nationale welvaart.
Voor de verwezenlijking van de eerste
voorwaarde zal voornamelijk een machts
positie van de Franse troepen nodig zijn;
voor die van de tweede zal deze machts
positie juist moeten worden beperkt, want
de vrije uitoefening van het stemrecht in
Algerije is de laatste tijd niet alleen dooi
de felste Algerijnse nationalisten maar
ook door de fanatici onder de Franse mi
litairen in het land belemmerd. Daarom
is het een heel probleem op zichzelf, hoe
de pacificatie tot stand kan worden ge
bracht zonder de Franse troepen een der
mate groot overwicht te geven dat die
genen onder de Algerijnen, die het land
los willen maken van Frankrijk, hun stem
niet zullen durven uitbrengen. Want dat
de pacificatie kan worden verwezenlijkt
doordat de rebellen eenvoudig de wapens
neerleggen en de Franse troepen dus naar
huis kunnen gaan, zal De Gaulle zelf wel
niet geloven.
De derde voorwaarde, die van nationale
welvaart in Algerije, zal geheel en al door
Frankrijk moeten worden geschapen. En
daarvoor zal Frankrijk wel een uitermate
genereuse en altruïstische politiek moeten
volgen. De Gaulle wees er in zijn radiorede
op, dat drie-kwart van het Algerijnse volk
kort geleden nog in diepe ellende leefde.
Hij had daar bij kunnen voegen dat in de
eerste plaats Frankrijk voor die toestand
aansprakelijk was (al is het danook zo,
dat tijdens het koloniale tijdperk in de
meeste Europese landen het nationale ge
weten zich ternauwernood met dergelijke
zaken bezighield). Zonder die ellende zou
de haat van de Algerijnen tegen de Franse
overheersing waarschijnlijk nooit zo groot
zijn geworden als hij nu is.
Of het bedrag van twee miljard „zware"
Franse francs, dat dit jaar voor de civiele
uitgaven in Algerije is uitgetrokken, vol
doende is om de vereiste genereuse en al
truïstische politiek te verwezenlijken, ont
trekt zich aan onze beoordeling. Maar het
is ongetwijfeld een indrukwekkend bedrag.
Zoals het ook indrukwekkend klonk, dat
de regering nu bezig is 800.000 hectare
vruchtbare grond onder Algerijnse boeren
te verdelen.
Toch zal het, zelfs volgens De Gaulle's
ongetwijfeld optimistische schatting, nog
minstens 15 jaar duren eer men zal kunnen
zeggen dat Algerije een welvarend land
geworden is. Was Frankrijk eerder begon
nen, naar dat doel te streven, dan zou de
pacificatie waarschijnlijk minder lang op
zich laten wachten, hetgeen niet alleen
Frankrijk maar heel West-Europa ten
goede zou zijn gekomen.
In zestien Europese landen verloren ge
durende het jaar 1957 meer dan 44.000
mensen bij verkeersongelukken het leven.
In 1953 waren het er nog 10.000 minder
geweest, doch de cijfers der verkeers
doden zijn in luttele jaren zo enorm ge
stegen, dat men ook het cijfer van 1957
niet meer als maatstaf kan nemen voor de
dag van vandaag. Wij zijn in 1959 weer
heel wat hoger gestegen op de fatale lad
der en moeten erop rekenen dat 1960 een
cijfer zal te zien geven dat om de 47.000
schommelt.
Daarbij komen dan nog ongeveer ander
half miljoen gewonden, die er het leven
afbrachten doch van wie niemand weet in
welke lichamelijke situatie zij hun dagen
moeten slijten. Niemand behalve hun
directe omgeving, die vaak de weerslag
ondervindt van het grote leed, dat de ge
troffene is overkomen. Het is nodig dat
men zich nu en dan deze afschrikwekken
de getallen realiseert, aangezien men ervan
doordrongen dient te raken dat het ver-
keersonheil met snelle vaart uitgroeit tot
een epidemische ramp.
De cijfers van toeneming der gemotori
seerde verkeersmiddelen liggen percents
gewijze veel hoger dan die der verkeers
doden, al is het verband tussen die twee
niet ver te zoeken. In dat verband bezien
dringen deze twee categorieën cijfers de
nuchtere beschouwer tot de vraag: wat
staat ons te wachten?
Niemand kan daar een exact antwoord
op geven, doch wel kan men één ding als
vaststaand aannemen: waneer het ver-
keersonheil niet met geheel nieuwe, revo
lutionaire middelen wordt aangepakt
lopen de dichtbevolkte en geïndustriali
seerde landen onherroepelijk vast in een
chaotisch ruimteprobleem, dat zowel een
dodelijk gevaar voor de levens der
individuen als een loodzware handicap
voor de economie zal betekenen.
Nederland staat daarbij in de voorste rij
der ongunstige positie. De aanpak van het
probleem kan onmogelijk wachten en de
keuze der middelen moet zo moedig en
met zoveel verbeeldingskracht geschieden,
dat men zich afvraagt of we er op dit
ogenblik de organisatorische mogelijk
heden en de mensen op de betreffende
posten wel voor hebben. Gezien de prak
tijk bestaat er veel initiatief, doch ook
veel belemmering en bekrompenheid.
Vooral de landelijke coördinatie lijkt te
ontbreken en daarvoor is het ministerie
van Verkeer (en nog wat) verantwoorde-
l'ik. Bovendien hangt veel af van de
^nronese uitwisseling aan plannen en vin
dingen.
Het wachten is op een met ongewoon
groie bevoegdheden beklede, uitvoerende
instantie die het probleem in zijn geheel
verkeer en ruimte overziet en diri-
Heert. Ook dat is een revolutionair denk
beeld doch het steunt op de realistische
grond van huiveringwekkende cijfers.
Twee ministers en twee staatssecretarissen van Buitenlandse Zaken hebben zich
woensdag in de raadgevende vergadering van de Raad van Europa geschaard in het
koor van stemmen, dat eenstemmig de wenselijkheid bepleitte van een samen
gaan van de zes landen der E.E.G. (Benelux, Frankrijk, West-Duitsland en Italië)
en de zeven van de voorgenomen Kleine Vrijhandelszone (Engeland, Zwitserland,
Portugal, Oostenrijk en de drie Scandinavische landen), in een Europese economische
associatie, een samengaan, waarbij Ierland, IJsland, Griekenland en Turkije geasso
cieerd zouden moeten worden.
De regeringswoordvoerders waren de Zweedse minister van Buitenlandse Handel,
Lange, zijn Belgische collega Van Offelen namens de Benelux, en de Oostenrijkse
en Italiaanse staatssecretarissen Gschnitzer en Folchi. De stemmen van de Britse,
Franse en Duitse regering ontbraken helaas in dit debat. Wel had de Bondsregering
Von Merkatz als zwijgende belangstellende afgevaardigd.
De enige, die zich in het debat dat de gehele dag duurde, tegen samengaan van de
E.E.G. en de Kleine Vrijhandelszone keerde, was de Franse linkse democraat Pisani,
sprekend namens alle Franse afgevaardigden. Hij leverde felle kritiek op de Kleine
Vrijhandelszone en achtte de plannen voor associatie een gevaar voor de nieuw
verworven eenheid van de zes.
DE NEDERLANDSE socialistische af
gevaardigde jrh. mr. Van der Goes van
Naters, die namens de politieke commis
sie het debat had ingeleid, verklaarde dat
de associatie voornamelijk een politieke
aangelegenheid is. Hij betreurde dat de
zeven van de Kleine Vrijhandelszone geen
plannen hebben voor harmonisering van
de economische en sociale politiek en dat
er niet gedacht wordt aan een gemeen
schappelijk beleid ten aanzien van de on
derontwikkelde gebieden.
De Zweedse conservatief Heckscher, rap
porteur van de economische commissie,
waarschuwde dat men met nieuwe initia
tieven niet lang mag wachten. Er kan bij
voorbeeld in geval van een nieuwe econo
mische teruggang wel degelijk een han
delsoorlog tussen de zes en de zeven ont
staan. Voorts moeten de industrie en de
handel van de zes en de zeven weten,
waar ze op langere termijn aan toe zijn:
dat dit onder andere voor hun investerings
politiek onontbeerlijk is.
Politieke wil nodig
De Zweed Lange meende dat politieke
wil tot economische samenwerking nodig
is om een gemeenschappelijke grond te
vinden voor onderhandelingen. Hierin sloot
hij zich aan bij jhr. Van der Goes. Hij was
het echter niet eens met diens opvatting
dat het zogenaamde rapport-Hallstein van
de E.E.G. die basis kan vormen. Zelfs de
regeringen van de zes E.E.G.-landen zijn
het daarover niet eens, zei hij. Minister
Lange beloofde dat de Kleine Vrijhandels
zone zoveel mogelijk van de diensten der
O.E.E.S. gebruik zal maken.
De Belgische minister Van Offelen ver
klaarde dat de Benelux trouw zal blijven
aan het E.E.G.-verdrag en de eenheid van
de zes. Als er een grotere associatie zou
worden geschapen zou zij moeten voortko
men uit onderhandelingen van de zes met
de anderen in het kader van de O.E.E.S.
Natuurlijk zouden de zes en de zeven als
de conventie inzake de Kleine Vrijhan
delszone er eenmaal is (vermoedelijk in
november), wel inleidende besprekingen
kunnen beginnen. Van Offelen verklaarde
ten slotte met nadruk dat het „grote
Europa" uit economisch oogpunt bezien
wenselijk en van politiek standpunt be
zien noodzakelijk is. De toestand is echter
op dit ogenblik nog zeer onvast. De des
kundigen van de zeven zijn nog niet ge
reed met hun ontwerpconventies en ook de
commissie van deskundigen van de zes
heeft haar werk nog niet voltooid.
Frans standpunt
Pisani stelde dat het Franse standpunt
door trouw aan de E.E.G. en het vermij
den van een grotere verdeeldheid in Euro
pa wordt bepaald. Hij verwierp twijfel
aan de Europese gezindheid van generaal
De Gaulle. Niemand heeft meer dan De
Gaulle de verdragen van Rome gerespec
teerd of meer dan hij gedaan om de vroe
gere vijanden nader tot elkaar te bren
gen. De E.E.G. kan echter alleen als
krachtige eenheid deelnemen aan een
multilaterale associatie met anderen.
Men kan de nieuw verworven eenheid niet
opofferen aan een slecht gedefinieerde
grotere eenheid. Pisani zei dat de Kleine
Vrijhandelszone geen stap in de richting
van een multilaterale associatie of een
grotere Europese eenheid betekent. Een
van de zeven landen der Kleine Vrijhan
delszone heeft meer dan de helft van het
totale aantal inwoners van de zeven en dit
totaal is slechts de helft van het inwoner
tal der E.E.G.
Voorts is de opzet zuiver mercantiel,
zonder institutionele of politieke trekken
en zonder geleidelijke harmonisering van
de economische en handelspolitiek. De
Fransman beschuldigde Engeland ervan
dat het zich door twee karakteristieke En
gelse motieven laat leiden: namelijk de
weigering om institutionele verplichtingen
aan te gaan en de vrees voor eenheid op
het Europese vasteland. De Britten moe
ten zich zelf als een afzonderlijk econo
misch ras beschouwen. De zes en in het
bijzonder Frankrijk zijn bereid de institu
tionele opvattingen prijs te geven, doch
dan moeten de zeven verder gaan dan een
beperkte overeenkomst voor wederzijdse
commerciële uitwisseling.
De Nederlandse Christen-Democraat
Duynstee verklaarde dat hij de in de ont-
werp-aanbeveling aan het comité van mi
nisters geconstateerde „bevredigende ont
wikkeling" van de E.E.G. betwijfelde.
Veel ziet men de E.E.G. nog als doel op
zichzelf en niet als een middel om tot een
grotere Europese eenheid te geraken,
meende hij. De ontwerp-aanbeveling aan
de ministers, waarover donderdag zal
worden gestemd, vraagt om het opstellen
van een beginselverklaring voor 31 maart
1960, waarin de zes en de zeven de begin
selen van een economische associatie vast
leggen.
De heer Duynstee steunde voorts het
denkbeeld de V.S. en Canada bij de eco
nomische associatie te betrekken. Ter
verzekering van de vrije wereld is een
zo groot mogelijke economische associatie
nodig, zei hij.
Ingenieur Vos (oc.) leverde ernstige kri
tiek op de plannen voor een kleine vrijhan
delszone, al had hij tegen die zone als zo
danig geen bezwaar. De E. E. G. zal im
mers met de zeven als eenheid gemakke
lijker over een grote associatie kunnen on
derhandelen dan met elk van die landen
afzonderlijk. De zeven dienen echter eerst
een verdrag te sluiten; tot zolang moet de
E. E. G. rustig afwachten.
Volgens de heer Vos kan men de Kleine
Vrijhandelszone echter niet als een norma
le economische ontwikkeling beschouwen,
het is een vreemde collectie. Zwitserland
en Oostenrijk horen er helemaal niet in
thuis, zij zouden zich beter bij de E. E. G.
kunnen associëren. Dit gold, zij het in min
dere mate, ook voor de Scandinavische
landen.
Met het motorschip „Wulp" is in de
Merwehaven te Rotterdam aangeko
men een 155 ton zware transformator,
welke bestemd is voor de uitbreiding
van de Amercentrale van de provin
ciale Noord-Brabantse Elektriciteits
maatschappij te Geerlruidenberg. Deze
uit Engeland afkomstige transforma
tor is de grootste welke tot nu toe in
Nederland wordt opgesteld. Een drij
vende bok heeft in Rotterdam het ge
vaarte uit de „Wulp" gehesen en op
een lichter geplaatst vóór het transport
naar Geertruidenberg.
Prins Bernhard is gisteren tegen zes uur
's middags in zijn particulier vliegtuig te
Istanboel gearriveerd. Hij werd op het
vliegveld begroet door premier Adnan
Menderes. Prins Bernhard zal het Turkse
internationale hyppisch concours openen en
hij zal een Bilderberg-bijeenkomst bij
wonen.
Advertentie
Na het eerste trekje
weet U het al:
een heerlijk, zacht
sigaartje.
Panter Senoritas.
In het bekende
rode blikje 20 stuks
Ook in 10 stuks f 1.25
SEN O RITA S
Hij is er dan eindelijk. We
hebben allemaal kunnen zien
dat hij er is we hebben zijn
markant gelaat zien glimmen
van genoegen toen een opge
poetst stuk van het Ameri
kaanse leger hem de eer
bracht van het stramme pro
tocol. De heer N. Kroesjtsjev
zet reeds twee dagen zijn
voeten op Amerikaanse bo
dem en het is allemaal tot
dusver heel plezierig.
Natuurlijk wacht de ganse
wereld met ingehouden adem
op het moment dat hij zijn
voeten ook op Amerikaanse
gevoeligheden zal zetten, doch
dat gebeurt waarschijnlijk
pas als er een fikse cocktail
party losbreekt. En alles bij
een zou het geval dan nog
geen onderwerp voor „De
Kleine Wereld" zijn, want de
grote politiek met al zijn
franjes en fanfai'es behoort in
andere kolommen thuis. Doch
er schuilt een pittig stuk
menselijk avontuur in deze
korte ontmoeting tussen Oost
en West een ontmoeting
tussen het prikkeldraad der
verwarde maatschappelijke
wereldberoeringen, die alle
thans gecomprimeerd schijnen
achter de ogen van twee
glimlachende mannen, samen
voortwandelend langs het
decor van een erewacht.
Wat zeggen zij tegen el
kander, terwijl de fotografen
hun gelaatstrekken met niets
ontziende lenzen afzoeken?
Zij kunnen elkaar niet ver
staan en moeilijk begrijpen.
Zij dragen in zich het samen
geperste lot van miljoenen,
verpakt in de trots van een
verschillend geaarde cultuur,
en zij weten van elkander dat
zij slechts de tijdelijke expo
nenten zijn van een eeuwen-
overspannend mengproces
tussen gigantische stromingen.
En zij zeggen niet: „Wij zullen
de stromen naar elkander lei
den in een gezamenlijke
nieuwe bedding", ook al heb
ben zij die opdracht kunnen
aflezen aan de geschiedenis
van het menselijk avontuur
sedert Genesis. Zij beroemen
zich op de kracht en de puur
heid van hun eigen stroom en
lijken slechts tot deze ont
moeting besloten te hebben
om zichzelf te rechtvaardigen.
Doch niettemin: hun genoege-
lijke gezichten, hun glimlach,
hun wijsklinkende toespraken
en hun beleefdheden tegen
over elkander sparen wij
zuinig op als kleine ele-
mentjes van voldoening en
hoop.
Kroesjtsjev naar Washing
ton, Eisenhower naar Moskou
het is een overpeinzing
waard. De glimmende Rus
loopt tussen zijn rivalen rond
met een gezicht, dat duidelijk
herinnert aan het doeltreffen
de schot op de maan. Of
schoon die krachttoer aller
minst betekent, dat hij de
maan nu naar believen kan
aan- en uitdraaien, ophangen
en afnemen, inpakken en ver
kopen, is het toch een glans
middel voor zijn prestige. De
Amerikanen zullen met
hun bekende eenvoud van
reactie in hem de flinke
jongen zien die heel wat in
zijn mars heeft.
Dat feit moeten we even
vasthouden, terwijl we thans
naar Eisenhower overstappen.
De Amerikaanse president
sukkelt met een aantal mis
lukte Atlassen en is, wat de
maan betreft, duidelijk de
mindere van zijn gast. Doch
hij heeft iets, wat hem in
Moskou de onvergankelijke
glorie van de held heeft be
zorgd: hij heeft de Russen ge
holpen, de oorlog tegen Hitier
te winnen. De Russen zijn ge
voelig en poëtisch van aard.
Hun gedi-eumel met „moe
dertje Rusland" is bekend
zij hebben diep in zich allen
de snaar van weemoed en
poesta-poëzie, die evenzeer tot
trillen wordt gebracht door
een dichterlijk epos van on
versaagd heldendom. En daar
om is Eisenhower met zijn
gewonnen Tweede Wereld
oorlog hün man.
En dus zijn we nu waar we
eigenlijk wezen moeten:
Washington behoudt Kroesj
tsjev, Moskou mag Eisen
hower houden. Zij krijgen het
ganse potentieel van hun ge
ruilde volken tot hun beschik
king om zich uit te leven in
hun goede bedoelingen. Zij
kunnen beginnen met zich te
zetten op te zetel van hun ri
vaal en scherp na te denken
over het beleid, dat klopt met
datgene wat zij zich als hun
uiteindelijk levensdoel hebben
voorgesteld.
Dan zal de wereld in de
eerste plaats de proef op de
som kunnen krijgen of al dat
gestreef en gekibbel, dat ge
krakeel en gehijg, dat sikke
neurige. brommerige, bijten
de geharrewar over en weer
door de eendrachtige volken
werd opgelegd aan hun
machthebbers, of dat zij het
zelf hebben bedacht. En
bovendien: de heer N. Kroesj
tsjev zal zich heen en weer
geslingei-d voelen tussen zijn
zucht naar een blinkend per
soonlijk prestige en zijn vrees,
„moedertje Rusland" te be
nadelen. I. Eisenhower zal de
bloedraad in het Kremlin te
vreden moeten stellen met
fraaie vijfjarenplannen en
tractortentoönstellingen, doch
daartegenover zijn geliefd
Amerika niet in de wielen
willen rijden.
Zij zullen zodoende beiden
met hun zitvlak over een gul
den middenweg worden voort
getrokken als zigzaggende
sleeën op een ijsbaan en alles
alles zal goed zijn.
Het is natuurlijk onzin.
Maar verleidelijk is het wel
vooral wanneer men be
denkt hoe een eenzame, bol
ronde Rus zich zal moeten
handhaven op de golven van
het Amerikaanse leven, tus
sen de klippen der Ameri
kaanse levensgewoonten, bo
ven op de Amerikaanse geld
mannen. senatoren, gangsters
en flimsterren. En hoe een
beduusde Eisenhower in as
trakan gepakt zal worden
vervoerd per troïka over
sneeuwvlakten en met hui
lende wolven achter zich aan
zal moeten bedenken wat hij
de Opperste Sovjet moet ver
tellen om niet tot postkantoor
houder in Siberië te worden
gedegradeerd.
Hij zou zijn tong verstuiken
bij het Russisch en niemand
in de Opperste Sovjet zou
begrijpen wat hij zei maar
men zou hem toejuichen van
wege die Tweede Wereldoor
log en niemand zou eraan
denken hem van zijn troon te
stoten, omdat iedereen zou
weten dat men hem gemakke-
liilc zou kunnen kwijtraken
door bij de presidentsverkie
zingen op een ander te
stemmen.
Want dat is de diepe psy
chologie van het Russische
gemoed: wie zó gemakkelijk
te liquideren is, wil men
nooit meer kwijt.
En in Washington?
Kroesjtsjev. in het paradijs
van techniek en wolken
krabbers zich bedrinkend aan
de oppermacht van het ma
terialistische wonder, nooit
genoeg krijgend van die glan
zende fabrieksprodukten die
in een onafgebroken stroom
van de transportbanden rol
len, zou in de hemel zijn die
hij zich altijd heeft gewenst.
Wat hij van zijn vroegere
vaderland had willen maken,
is Amerika al jarenlang. En
kel die raket naar de maan
maar ook die zal er komen.
Want met een man als Nixon
naast zich zal Kroesjtsjev de
Amerikaanse potentie zonder
enige twijfel naar de maan
kunnen jagen.
En dan zal alles alles
goed zijn.
Het is een troost te be
denken, dat onze wereld een
saaie verblijfplaats zou wor
den wanneer alles goed zou
zijn. Alles zal nóóit helemaal
goed worden. Altijd zal er
ergens iets haperen, iets drei
gen. iets barsten, iets wonden
en altijd zullen nieuwe
generaties zich voeden met de
fouten van de vorige en zich
krachtig maken met de ang
sten hunner voorgangers.
Altijd zullen mensen lijden
door andere mensen en bij
horten en stoten gelukkig zijn
mét andere mensen. En altijd
ook zullen mensen op ver
keerde plaatsen terechtkomen
en daar hele domme dingen
doen.
En altijd weer zullen domme
dingen uitgroeien tot nieuwe
waarden tot vruchten die
de mensheid voeden bij haar
zwerfgang door de tijden.
En daarom laat maar
zitten.
J. L.
Pijp kopen
„Ik moet ook weer eens een pijp heb
ben", m.ompelde een man die voor de
toonbank van mijn sigarenwinkelier enkele
pijpen, die in de vitrine lagen, stond te
bestuderen. Hij zei het op een toon of hij
met deze zin landverraad pleegde.
„Dan moet u deze nemen", springt de
tanige winkelier in, want, hij kent de
mannelijke twijfel bij aankopen; een klein
duwtje in de goede richting is meestal vol
doende om de balans naar zijn kant te
doen overslaan. Hij houdt een lange steel
op met. daaraan een minuscuul kopje: „Een
uitstekende pijp, mijnheer, speciaal voor
shag". „Die moest ik maar nemen", be
aamt de man na lichte aarzeling; hij be
grijpt kennelijk niet hoe hij tot het willen
aanschaffen van een pijp is gekomen,
maar nu is er geen terug meer.
Er komt nog een klant binnen, een man
van middelbare leeftijd; wij beiden zien
geamuseerd en gespannen toe bij de ver
dere gebeurtenissen, 't Is of er tussen ons
en de winkelier een stilzwijgend com,plot
bestaat om de dubbende pijpkoper er in
te laten lopen. Een vertrouwde sfeer, die
in deze winkels veel voorkom.1, ten dele
ontstaan uit onschuldige plagerij, ten dele
uit vriendelijke behulpzaamheid.
Hulpeloos staat de koper met de pijp
in de hand; „ik moet er ook tabak bij
hebben", denkt hij hardop. „Dan moet u
deze nemen", zegt de handelaar weer en
haalt een rond blikken doosje te voor
schijn, waarvan de prijs omgekeerd even
redig is aan de grootte, „heei fijne Engelse
tabak". Nu bewegen wij ook: „heerlijke
tabak is dat", juichen we als ware sup
porters.
„Reinigers moet meneer ook nog heb
ben", zegt de laatste klant. „Ja", beaam
ik, „en zo'n stamper en krabbertje". De
man krijgt, alles, met z'n sigaren en siga
retten mee wordt 't dan f 10,50. Hij kijkt
beduusd, alsof hij had verwacht ait alles
van de zo vriendelijke omgeving als ca
deau voor trouwe dienst uitgereikt te
krijgen. Hij rekent natuurlijk af, zonder
klachten.
„O ja, meneer, en dan moet u wat sla
olie binnen in de kop smeren als u de
eerste pijp opsteekt, dan ontstaat, er kool
zuur", adviseert de winkelier. Dit gaat de
man te ver. In vertwijfeling kijkt hij om
zich heen, doch onze innemende glimlach
m.oet hem ervan overtuigen, dat dit de
hoogste ernst is. Wij verbeteren koolzuur
niet in koolstof, dat zou wantrouwen wek
ken. Nog enkele opmerkingen over eerste
pijpen, die nooit lekker zijn, de kunst van
het inroken, en de man verdwijnt, door
ons drieën tevreden nageoogd.
Ik krijg mijn sigaretten. De winkelier
zegt bij het betalen: „En nog wel bedankt
voor uw hulp bij de pijpverkoop, heren".
Wij knikken bescheiden, wetende dat 't
onze natuurlijke plicht was; de mannelijke
tradities worden niet gauw op het spel
gezet.
Ned. Herv. Kerk
Beroepen te Langezwaag (Fr.) C. Nie-
boer, kand. te Hoogezand te Raams-
donksveer (toez.) S. Meijers te Hoogblok-
land te Ottoland H. J. van Boggelen,
kand. te De Bilt (U.).
Geref. Kerken
Beroepen te Leeuwarden (vac. J. C. Ha
gen) S. van Bekkum te Monster.
Bedankt voor Zwartebroek C. E. van de
Broek te Goënga.
Chr. Geref. Kerken
Beroepen te Zwaagwesteinde L. Floor
Jr. te Almelo.
Geref. Gemeenten
Beroepen te Werkendam W. C. Lamain
te Grand-Rapids (U.S.A.).
Bedankt voor Haledon Avenu, Paterson
(New Jersey, U.S.A.) M. Heerschap te
Borssele.
Na „Vijf Eeuwen Tekenkunst", zevenen
tachtig reprodukties naar tekeningen uit
eigen bezit bevattend, verscheen bij het
MUSEUM BOYMANS-VAN BEUNINGEN
een boek met honderdvierenveertig af
beeldingen van de belangrijkste schilde
rijen, die voor ruim de helft tot de ver
zameling Van Beuningen behoorden. Over
de uitbreiding van de collectie van het
Rotterdams Museum mocht ik al schrij
ven. Het was een verslag van mijn laatste
bezoek daar. Deze nieuwe uitgave leert me
dat ik voor een nieuw bezoek aan dit mu
seum toch eigenlijk niet moet wachten tot
dat er weer een expositie te zien is. Want
vele reprodukties noden tot een weerzien
en bovendien blijkt mij, dat ik bepaalde
werken toch nog met te weinig aandacht
bekeken heb. Mijn raad blijft overigens
in een museum nooit te veel te gaan zien.
Bij een bezit als van dit museum valt niet
alles op een dag te genieten. Deze repro-
duktiereeks bewijst mij verder ook weer
hoe levend een museum kan zijn voor wie
weet te zien en dat er heus geen elkaar
steeds opvolgende tentoonstellingen nodig
zijn om daardoor levend te blijven. Mij
intrigeert nu weer bijvoorbeeld door de
reproduktie een mannetje van Adriaen
Brouwer, en dat waarlijk niet omdat het
een oud schilderijtje van een beroemd ge
worden meester is, maar omdat ik zo'n
mannetje, als Brouwer schilderde, ook
vandaag nog zou kunnen ontmoeten en
voorts de schilderwijze helemaal niet van
een langvervlog'en tijd is.
Verscheidene museumbezoekers kunnen
het niet laten aan het eind van hun ple
zierige ontmoetingen een of meer kaarten
te kopen als een herinnering aan wat hen
lief was. Hoewel ik een ieder het aardige
gekleurde prentje op schoorsteen of boe
kenkast gun acht ik de eenkleurige re
produktie nog steeds de eerlijkste. Voor
werkelijk een laag bedrag geeft het Mu
seum Boymans-Van Beuningen ons een
hele reeks mee, waarin we zeker vele van
onze liefdes terug zullen vinden. Voor mij
is dat onder meer een van de wel zeer
luttele schilderijen van de Franse schilder
Marquet, die zich in Nederlands bezit be
vinden, is dat Van Dongens portret van
Dr. Rappoport, nog steeds een van de beste
portretten van deze eeuw, en zijn dat ver
der nog verscheidene oude, maar nog al
tijd levende schilderijen. Naar mijn smaak
geen waardiger propaganda voor mu-
seumbezoek als deze uitgave!