I Franse kritiek op Engeland PANTER r Van dag tot dag Pacificatie Drill sieiicl f 2.50 Laat maar zitten <~Praat<>toel DEBA T IN S TRAA TSB UR G Samenwerking tussen de zes en de zeven bepleit Prins Bernhard in Istanboel Op de W. Langeueld Kerkelijk Nieuws 00 N DERDAG 17 SEPTEMBER 19 5 9 President De Gaulle heeft gisteravond in duidelijke termen uiteengezet dat er voor de oplossing van het Algerijnse pro bleem drie voorwaarden moeten worden geschapen: pacificatie van het land, vrij heid voor de hele bevolking om bij verkie zingen haar wensen tot uitdrukking te brengen, en nationale welvaart. Voor de verwezenlijking van de eerste voorwaarde zal voornamelijk een machts positie van de Franse troepen nodig zijn; voor die van de tweede zal deze machts positie juist moeten worden beperkt, want de vrije uitoefening van het stemrecht in Algerije is de laatste tijd niet alleen dooi de felste Algerijnse nationalisten maar ook door de fanatici onder de Franse mi litairen in het land belemmerd. Daarom is het een heel probleem op zichzelf, hoe de pacificatie tot stand kan worden ge bracht zonder de Franse troepen een der mate groot overwicht te geven dat die genen onder de Algerijnen, die het land los willen maken van Frankrijk, hun stem niet zullen durven uitbrengen. Want dat de pacificatie kan worden verwezenlijkt doordat de rebellen eenvoudig de wapens neerleggen en de Franse troepen dus naar huis kunnen gaan, zal De Gaulle zelf wel niet geloven. De derde voorwaarde, die van nationale welvaart in Algerije, zal geheel en al door Frankrijk moeten worden geschapen. En daarvoor zal Frankrijk wel een uitermate genereuse en altruïstische politiek moeten volgen. De Gaulle wees er in zijn radiorede op, dat drie-kwart van het Algerijnse volk kort geleden nog in diepe ellende leefde. Hij had daar bij kunnen voegen dat in de eerste plaats Frankrijk voor die toestand aansprakelijk was (al is het danook zo, dat tijdens het koloniale tijdperk in de meeste Europese landen het nationale ge weten zich ternauwernood met dergelijke zaken bezighield). Zonder die ellende zou de haat van de Algerijnen tegen de Franse overheersing waarschijnlijk nooit zo groot zijn geworden als hij nu is. Of het bedrag van twee miljard „zware" Franse francs, dat dit jaar voor de civiele uitgaven in Algerije is uitgetrokken, vol doende is om de vereiste genereuse en al truïstische politiek te verwezenlijken, ont trekt zich aan onze beoordeling. Maar het is ongetwijfeld een indrukwekkend bedrag. Zoals het ook indrukwekkend klonk, dat de regering nu bezig is 800.000 hectare vruchtbare grond onder Algerijnse boeren te verdelen. Toch zal het, zelfs volgens De Gaulle's ongetwijfeld optimistische schatting, nog minstens 15 jaar duren eer men zal kunnen zeggen dat Algerije een welvarend land geworden is. Was Frankrijk eerder begon nen, naar dat doel te streven, dan zou de pacificatie waarschijnlijk minder lang op zich laten wachten, hetgeen niet alleen Frankrijk maar heel West-Europa ten goede zou zijn gekomen. In zestien Europese landen verloren ge durende het jaar 1957 meer dan 44.000 mensen bij verkeersongelukken het leven. In 1953 waren het er nog 10.000 minder geweest, doch de cijfers der verkeers doden zijn in luttele jaren zo enorm ge stegen, dat men ook het cijfer van 1957 niet meer als maatstaf kan nemen voor de dag van vandaag. Wij zijn in 1959 weer heel wat hoger gestegen op de fatale lad der en moeten erop rekenen dat 1960 een cijfer zal te zien geven dat om de 47.000 schommelt. Daarbij komen dan nog ongeveer ander half miljoen gewonden, die er het leven afbrachten doch van wie niemand weet in welke lichamelijke situatie zij hun dagen moeten slijten. Niemand behalve hun directe omgeving, die vaak de weerslag ondervindt van het grote leed, dat de ge troffene is overkomen. Het is nodig dat men zich nu en dan deze afschrikwekken de getallen realiseert, aangezien men ervan doordrongen dient te raken dat het ver- keersonheil met snelle vaart uitgroeit tot een epidemische ramp. De cijfers van toeneming der gemotori seerde verkeersmiddelen liggen percents gewijze veel hoger dan die der verkeers doden, al is het verband tussen die twee niet ver te zoeken. In dat verband bezien dringen deze twee categorieën cijfers de nuchtere beschouwer tot de vraag: wat staat ons te wachten? Niemand kan daar een exact antwoord op geven, doch wel kan men één ding als vaststaand aannemen: waneer het ver- keersonheil niet met geheel nieuwe, revo lutionaire middelen wordt aangepakt lopen de dichtbevolkte en geïndustriali seerde landen onherroepelijk vast in een chaotisch ruimteprobleem, dat zowel een dodelijk gevaar voor de levens der individuen als een loodzware handicap voor de economie zal betekenen. Nederland staat daarbij in de voorste rij der ongunstige positie. De aanpak van het probleem kan onmogelijk wachten en de keuze der middelen moet zo moedig en met zoveel verbeeldingskracht geschieden, dat men zich afvraagt of we er op dit ogenblik de organisatorische mogelijk heden en de mensen op de betreffende posten wel voor hebben. Gezien de prak tijk bestaat er veel initiatief, doch ook veel belemmering en bekrompenheid. Vooral de landelijke coördinatie lijkt te ontbreken en daarvoor is het ministerie van Verkeer (en nog wat) verantwoorde- l'ik. Bovendien hangt veel af van de ^nronese uitwisseling aan plannen en vin dingen. Het wachten is op een met ongewoon groie bevoegdheden beklede, uitvoerende instantie die het probleem in zijn geheel verkeer en ruimte overziet en diri- Heert. Ook dat is een revolutionair denk beeld doch het steunt op de realistische grond van huiveringwekkende cijfers. Twee ministers en twee staatssecretarissen van Buitenlandse Zaken hebben zich woensdag in de raadgevende vergadering van de Raad van Europa geschaard in het koor van stemmen, dat eenstemmig de wenselijkheid bepleitte van een samen gaan van de zes landen der E.E.G. (Benelux, Frankrijk, West-Duitsland en Italië) en de zeven van de voorgenomen Kleine Vrijhandelszone (Engeland, Zwitserland, Portugal, Oostenrijk en de drie Scandinavische landen), in een Europese economische associatie, een samengaan, waarbij Ierland, IJsland, Griekenland en Turkije geasso cieerd zouden moeten worden. De regeringswoordvoerders waren de Zweedse minister van Buitenlandse Handel, Lange, zijn Belgische collega Van Offelen namens de Benelux, en de Oostenrijkse en Italiaanse staatssecretarissen Gschnitzer en Folchi. De stemmen van de Britse, Franse en Duitse regering ontbraken helaas in dit debat. Wel had de Bondsregering Von Merkatz als zwijgende belangstellende afgevaardigd. De enige, die zich in het debat dat de gehele dag duurde, tegen samengaan van de E.E.G. en de Kleine Vrijhandelszone keerde, was de Franse linkse democraat Pisani, sprekend namens alle Franse afgevaardigden. Hij leverde felle kritiek op de Kleine Vrijhandelszone en achtte de plannen voor associatie een gevaar voor de nieuw verworven eenheid van de zes. DE NEDERLANDSE socialistische af gevaardigde jrh. mr. Van der Goes van Naters, die namens de politieke commis sie het debat had ingeleid, verklaarde dat de associatie voornamelijk een politieke aangelegenheid is. Hij betreurde dat de zeven van de Kleine Vrijhandelszone geen plannen hebben voor harmonisering van de economische en sociale politiek en dat er niet gedacht wordt aan een gemeen schappelijk beleid ten aanzien van de on derontwikkelde gebieden. De Zweedse conservatief Heckscher, rap porteur van de economische commissie, waarschuwde dat men met nieuwe initia tieven niet lang mag wachten. Er kan bij voorbeeld in geval van een nieuwe econo mische teruggang wel degelijk een han delsoorlog tussen de zes en de zeven ont staan. Voorts moeten de industrie en de handel van de zes en de zeven weten, waar ze op langere termijn aan toe zijn: dat dit onder andere voor hun investerings politiek onontbeerlijk is. Politieke wil nodig De Zweed Lange meende dat politieke wil tot economische samenwerking nodig is om een gemeenschappelijke grond te vinden voor onderhandelingen. Hierin sloot hij zich aan bij jhr. Van der Goes. Hij was het echter niet eens met diens opvatting dat het zogenaamde rapport-Hallstein van de E.E.G. die basis kan vormen. Zelfs de regeringen van de zes E.E.G.-landen zijn het daarover niet eens, zei hij. Minister Lange beloofde dat de Kleine Vrijhandels zone zoveel mogelijk van de diensten der O.E.E.S. gebruik zal maken. De Belgische minister Van Offelen ver klaarde dat de Benelux trouw zal blijven aan het E.E.G.-verdrag en de eenheid van de zes. Als er een grotere associatie zou worden geschapen zou zij moeten voortko men uit onderhandelingen van de zes met de anderen in het kader van de O.E.E.S. Natuurlijk zouden de zes en de zeven als de conventie inzake de Kleine Vrijhan delszone er eenmaal is (vermoedelijk in november), wel inleidende besprekingen kunnen beginnen. Van Offelen verklaarde ten slotte met nadruk dat het „grote Europa" uit economisch oogpunt bezien wenselijk en van politiek standpunt be zien noodzakelijk is. De toestand is echter op dit ogenblik nog zeer onvast. De des kundigen van de zeven zijn nog niet ge reed met hun ontwerpconventies en ook de commissie van deskundigen van de zes heeft haar werk nog niet voltooid. Frans standpunt Pisani stelde dat het Franse standpunt door trouw aan de E.E.G. en het vermij den van een grotere verdeeldheid in Euro pa wordt bepaald. Hij verwierp twijfel aan de Europese gezindheid van generaal De Gaulle. Niemand heeft meer dan De Gaulle de verdragen van Rome gerespec teerd of meer dan hij gedaan om de vroe gere vijanden nader tot elkaar te bren gen. De E.E.G. kan echter alleen als krachtige eenheid deelnemen aan een multilaterale associatie met anderen. Men kan de nieuw verworven eenheid niet opofferen aan een slecht gedefinieerde grotere eenheid. Pisani zei dat de Kleine Vrijhandelszone geen stap in de richting van een multilaterale associatie of een grotere Europese eenheid betekent. Een van de zeven landen der Kleine Vrijhan delszone heeft meer dan de helft van het totale aantal inwoners van de zeven en dit totaal is slechts de helft van het inwoner tal der E.E.G. Voorts is de opzet zuiver mercantiel, zonder institutionele of politieke trekken en zonder geleidelijke harmonisering van de economische en handelspolitiek. De Fransman beschuldigde Engeland ervan dat het zich door twee karakteristieke En gelse motieven laat leiden: namelijk de weigering om institutionele verplichtingen aan te gaan en de vrees voor eenheid op het Europese vasteland. De Britten moe ten zich zelf als een afzonderlijk econo misch ras beschouwen. De zes en in het bijzonder Frankrijk zijn bereid de institu tionele opvattingen prijs te geven, doch dan moeten de zeven verder gaan dan een beperkte overeenkomst voor wederzijdse commerciële uitwisseling. De Nederlandse Christen-Democraat Duynstee verklaarde dat hij de in de ont- werp-aanbeveling aan het comité van mi nisters geconstateerde „bevredigende ont wikkeling" van de E.E.G. betwijfelde. Veel ziet men de E.E.G. nog als doel op zichzelf en niet als een middel om tot een grotere Europese eenheid te geraken, meende hij. De ontwerp-aanbeveling aan de ministers, waarover donderdag zal worden gestemd, vraagt om het opstellen van een beginselverklaring voor 31 maart 1960, waarin de zes en de zeven de begin selen van een economische associatie vast leggen. De heer Duynstee steunde voorts het denkbeeld de V.S. en Canada bij de eco nomische associatie te betrekken. Ter verzekering van de vrije wereld is een zo groot mogelijke economische associatie nodig, zei hij. Ingenieur Vos (oc.) leverde ernstige kri tiek op de plannen voor een kleine vrijhan delszone, al had hij tegen die zone als zo danig geen bezwaar. De E. E. G. zal im mers met de zeven als eenheid gemakke lijker over een grote associatie kunnen on derhandelen dan met elk van die landen afzonderlijk. De zeven dienen echter eerst een verdrag te sluiten; tot zolang moet de E. E. G. rustig afwachten. Volgens de heer Vos kan men de Kleine Vrijhandelszone echter niet als een norma le economische ontwikkeling beschouwen, het is een vreemde collectie. Zwitserland en Oostenrijk horen er helemaal niet in thuis, zij zouden zich beter bij de E. E. G. kunnen associëren. Dit gold, zij het in min dere mate, ook voor de Scandinavische landen. Met het motorschip „Wulp" is in de Merwehaven te Rotterdam aangeko men een 155 ton zware transformator, welke bestemd is voor de uitbreiding van de Amercentrale van de provin ciale Noord-Brabantse Elektriciteits maatschappij te Geerlruidenberg. Deze uit Engeland afkomstige transforma tor is de grootste welke tot nu toe in Nederland wordt opgesteld. Een drij vende bok heeft in Rotterdam het ge vaarte uit de „Wulp" gehesen en op een lichter geplaatst vóór het transport naar Geertruidenberg. Prins Bernhard is gisteren tegen zes uur 's middags in zijn particulier vliegtuig te Istanboel gearriveerd. Hij werd op het vliegveld begroet door premier Adnan Menderes. Prins Bernhard zal het Turkse internationale hyppisch concours openen en hij zal een Bilderberg-bijeenkomst bij wonen. Advertentie Na het eerste trekje weet U het al: een heerlijk, zacht sigaartje. Panter Senoritas. In het bekende rode blikje 20 stuks Ook in 10 stuks f 1.25 SEN O RITA S Hij is er dan eindelijk. We hebben allemaal kunnen zien dat hij er is we hebben zijn markant gelaat zien glimmen van genoegen toen een opge poetst stuk van het Ameri kaanse leger hem de eer bracht van het stramme pro tocol. De heer N. Kroesjtsjev zet reeds twee dagen zijn voeten op Amerikaanse bo dem en het is allemaal tot dusver heel plezierig. Natuurlijk wacht de ganse wereld met ingehouden adem op het moment dat hij zijn voeten ook op Amerikaanse gevoeligheden zal zetten, doch dat gebeurt waarschijnlijk pas als er een fikse cocktail party losbreekt. En alles bij een zou het geval dan nog geen onderwerp voor „De Kleine Wereld" zijn, want de grote politiek met al zijn franjes en fanfai'es behoort in andere kolommen thuis. Doch er schuilt een pittig stuk menselijk avontuur in deze korte ontmoeting tussen Oost en West een ontmoeting tussen het prikkeldraad der verwarde maatschappelijke wereldberoeringen, die alle thans gecomprimeerd schijnen achter de ogen van twee glimlachende mannen, samen voortwandelend langs het decor van een erewacht. Wat zeggen zij tegen el kander, terwijl de fotografen hun gelaatstrekken met niets ontziende lenzen afzoeken? Zij kunnen elkaar niet ver staan en moeilijk begrijpen. Zij dragen in zich het samen geperste lot van miljoenen, verpakt in de trots van een verschillend geaarde cultuur, en zij weten van elkander dat zij slechts de tijdelijke expo nenten zijn van een eeuwen- overspannend mengproces tussen gigantische stromingen. En zij zeggen niet: „Wij zullen de stromen naar elkander lei den in een gezamenlijke nieuwe bedding", ook al heb ben zij die opdracht kunnen aflezen aan de geschiedenis van het menselijk avontuur sedert Genesis. Zij beroemen zich op de kracht en de puur heid van hun eigen stroom en lijken slechts tot deze ont moeting besloten te hebben om zichzelf te rechtvaardigen. Doch niettemin: hun genoege- lijke gezichten, hun glimlach, hun wijsklinkende toespraken en hun beleefdheden tegen over elkander sparen wij zuinig op als kleine ele- mentjes van voldoening en hoop. Kroesjtsjev naar Washing ton, Eisenhower naar Moskou het is een overpeinzing waard. De glimmende Rus loopt tussen zijn rivalen rond met een gezicht, dat duidelijk herinnert aan het doeltreffen de schot op de maan. Of schoon die krachttoer aller minst betekent, dat hij de maan nu naar believen kan aan- en uitdraaien, ophangen en afnemen, inpakken en ver kopen, is het toch een glans middel voor zijn prestige. De Amerikanen zullen met hun bekende eenvoud van reactie in hem de flinke jongen zien die heel wat in zijn mars heeft. Dat feit moeten we even vasthouden, terwijl we thans naar Eisenhower overstappen. De Amerikaanse president sukkelt met een aantal mis lukte Atlassen en is, wat de maan betreft, duidelijk de mindere van zijn gast. Doch hij heeft iets, wat hem in Moskou de onvergankelijke glorie van de held heeft be zorgd: hij heeft de Russen ge holpen, de oorlog tegen Hitier te winnen. De Russen zijn ge voelig en poëtisch van aard. Hun gedi-eumel met „moe dertje Rusland" is bekend zij hebben diep in zich allen de snaar van weemoed en poesta-poëzie, die evenzeer tot trillen wordt gebracht door een dichterlijk epos van on versaagd heldendom. En daar om is Eisenhower met zijn gewonnen Tweede Wereld oorlog hün man. En dus zijn we nu waar we eigenlijk wezen moeten: Washington behoudt Kroesj tsjev, Moskou mag Eisen hower houden. Zij krijgen het ganse potentieel van hun ge ruilde volken tot hun beschik king om zich uit te leven in hun goede bedoelingen. Zij kunnen beginnen met zich te zetten op te zetel van hun ri vaal en scherp na te denken over het beleid, dat klopt met datgene wat zij zich als hun uiteindelijk levensdoel hebben voorgesteld. Dan zal de wereld in de eerste plaats de proef op de som kunnen krijgen of al dat gestreef en gekibbel, dat ge krakeel en gehijg, dat sikke neurige. brommerige, bijten de geharrewar over en weer door de eendrachtige volken werd opgelegd aan hun machthebbers, of dat zij het zelf hebben bedacht. En bovendien: de heer N. Kroesj tsjev zal zich heen en weer geslingei-d voelen tussen zijn zucht naar een blinkend per soonlijk prestige en zijn vrees, „moedertje Rusland" te be nadelen. I. Eisenhower zal de bloedraad in het Kremlin te vreden moeten stellen met fraaie vijfjarenplannen en tractortentoönstellingen, doch daartegenover zijn geliefd Amerika niet in de wielen willen rijden. Zij zullen zodoende beiden met hun zitvlak over een gul den middenweg worden voort getrokken als zigzaggende sleeën op een ijsbaan en alles alles zal goed zijn. Het is natuurlijk onzin. Maar verleidelijk is het wel vooral wanneer men be denkt hoe een eenzame, bol ronde Rus zich zal moeten handhaven op de golven van het Amerikaanse leven, tus sen de klippen der Ameri kaanse levensgewoonten, bo ven op de Amerikaanse geld mannen. senatoren, gangsters en flimsterren. En hoe een beduusde Eisenhower in as trakan gepakt zal worden vervoerd per troïka over sneeuwvlakten en met hui lende wolven achter zich aan zal moeten bedenken wat hij de Opperste Sovjet moet ver tellen om niet tot postkantoor houder in Siberië te worden gedegradeerd. Hij zou zijn tong verstuiken bij het Russisch en niemand in de Opperste Sovjet zou begrijpen wat hij zei maar men zou hem toejuichen van wege die Tweede Wereldoor log en niemand zou eraan denken hem van zijn troon te stoten, omdat iedereen zou weten dat men hem gemakke- liilc zou kunnen kwijtraken door bij de presidentsverkie zingen op een ander te stemmen. Want dat is de diepe psy chologie van het Russische gemoed: wie zó gemakkelijk te liquideren is, wil men nooit meer kwijt. En in Washington? Kroesjtsjev. in het paradijs van techniek en wolken krabbers zich bedrinkend aan de oppermacht van het ma terialistische wonder, nooit genoeg krijgend van die glan zende fabrieksprodukten die in een onafgebroken stroom van de transportbanden rol len, zou in de hemel zijn die hij zich altijd heeft gewenst. Wat hij van zijn vroegere vaderland had willen maken, is Amerika al jarenlang. En kel die raket naar de maan maar ook die zal er komen. Want met een man als Nixon naast zich zal Kroesjtsjev de Amerikaanse potentie zonder enige twijfel naar de maan kunnen jagen. En dan zal alles alles goed zijn. Het is een troost te be denken, dat onze wereld een saaie verblijfplaats zou wor den wanneer alles goed zou zijn. Alles zal nóóit helemaal goed worden. Altijd zal er ergens iets haperen, iets drei gen. iets barsten, iets wonden en altijd zullen nieuwe generaties zich voeden met de fouten van de vorige en zich krachtig maken met de ang sten hunner voorgangers. Altijd zullen mensen lijden door andere mensen en bij horten en stoten gelukkig zijn mét andere mensen. En altijd ook zullen mensen op ver keerde plaatsen terechtkomen en daar hele domme dingen doen. En altijd weer zullen domme dingen uitgroeien tot nieuwe waarden tot vruchten die de mensheid voeden bij haar zwerfgang door de tijden. En daarom laat maar zitten. J. L. Pijp kopen „Ik moet ook weer eens een pijp heb ben", m.ompelde een man die voor de toonbank van mijn sigarenwinkelier enkele pijpen, die in de vitrine lagen, stond te bestuderen. Hij zei het op een toon of hij met deze zin landverraad pleegde. „Dan moet u deze nemen", springt de tanige winkelier in, want, hij kent de mannelijke twijfel bij aankopen; een klein duwtje in de goede richting is meestal vol doende om de balans naar zijn kant te doen overslaan. Hij houdt een lange steel op met. daaraan een minuscuul kopje: „Een uitstekende pijp, mijnheer, speciaal voor shag". „Die moest ik maar nemen", be aamt de man na lichte aarzeling; hij be grijpt kennelijk niet hoe hij tot het willen aanschaffen van een pijp is gekomen, maar nu is er geen terug meer. Er komt nog een klant binnen, een man van middelbare leeftijd; wij beiden zien geamuseerd en gespannen toe bij de ver dere gebeurtenissen, 't Is of er tussen ons en de winkelier een stilzwijgend com,plot bestaat om de dubbende pijpkoper er in te laten lopen. Een vertrouwde sfeer, die in deze winkels veel voorkom.1, ten dele ontstaan uit onschuldige plagerij, ten dele uit vriendelijke behulpzaamheid. Hulpeloos staat de koper met de pijp in de hand; „ik moet er ook tabak bij hebben", denkt hij hardop. „Dan moet u deze nemen", zegt de handelaar weer en haalt een rond blikken doosje te voor schijn, waarvan de prijs omgekeerd even redig is aan de grootte, „heei fijne Engelse tabak". Nu bewegen wij ook: „heerlijke tabak is dat", juichen we als ware sup porters. „Reinigers moet meneer ook nog heb ben", zegt de laatste klant. „Ja", beaam ik, „en zo'n stamper en krabbertje". De man krijgt, alles, met z'n sigaren en siga retten mee wordt 't dan f 10,50. Hij kijkt beduusd, alsof hij had verwacht ait alles van de zo vriendelijke omgeving als ca deau voor trouwe dienst uitgereikt te krijgen. Hij rekent natuurlijk af, zonder klachten. „O ja, meneer, en dan moet u wat sla olie binnen in de kop smeren als u de eerste pijp opsteekt, dan ontstaat, er kool zuur", adviseert de winkelier. Dit gaat de man te ver. In vertwijfeling kijkt hij om zich heen, doch onze innemende glimlach m.oet hem ervan overtuigen, dat dit de hoogste ernst is. Wij verbeteren koolzuur niet in koolstof, dat zou wantrouwen wek ken. Nog enkele opmerkingen over eerste pijpen, die nooit lekker zijn, de kunst van het inroken, en de man verdwijnt, door ons drieën tevreden nageoogd. Ik krijg mijn sigaretten. De winkelier zegt bij het betalen: „En nog wel bedankt voor uw hulp bij de pijpverkoop, heren". Wij knikken bescheiden, wetende dat 't onze natuurlijke plicht was; de mannelijke tradities worden niet gauw op het spel gezet. Ned. Herv. Kerk Beroepen te Langezwaag (Fr.) C. Nie- boer, kand. te Hoogezand te Raams- donksveer (toez.) S. Meijers te Hoogblok- land te Ottoland H. J. van Boggelen, kand. te De Bilt (U.). Geref. Kerken Beroepen te Leeuwarden (vac. J. C. Ha gen) S. van Bekkum te Monster. Bedankt voor Zwartebroek C. E. van de Broek te Goënga. Chr. Geref. Kerken Beroepen te Zwaagwesteinde L. Floor Jr. te Almelo. Geref. Gemeenten Beroepen te Werkendam W. C. Lamain te Grand-Rapids (U.S.A.). Bedankt voor Haledon Avenu, Paterson (New Jersey, U.S.A.) M. Heerschap te Borssele. Na „Vijf Eeuwen Tekenkunst", zevenen tachtig reprodukties naar tekeningen uit eigen bezit bevattend, verscheen bij het MUSEUM BOYMANS-VAN BEUNINGEN een boek met honderdvierenveertig af beeldingen van de belangrijkste schilde rijen, die voor ruim de helft tot de ver zameling Van Beuningen behoorden. Over de uitbreiding van de collectie van het Rotterdams Museum mocht ik al schrij ven. Het was een verslag van mijn laatste bezoek daar. Deze nieuwe uitgave leert me dat ik voor een nieuw bezoek aan dit mu seum toch eigenlijk niet moet wachten tot dat er weer een expositie te zien is. Want vele reprodukties noden tot een weerzien en bovendien blijkt mij, dat ik bepaalde werken toch nog met te weinig aandacht bekeken heb. Mijn raad blijft overigens in een museum nooit te veel te gaan zien. Bij een bezit als van dit museum valt niet alles op een dag te genieten. Deze repro- duktiereeks bewijst mij verder ook weer hoe levend een museum kan zijn voor wie weet te zien en dat er heus geen elkaar steeds opvolgende tentoonstellingen nodig zijn om daardoor levend te blijven. Mij intrigeert nu weer bijvoorbeeld door de reproduktie een mannetje van Adriaen Brouwer, en dat waarlijk niet omdat het een oud schilderijtje van een beroemd ge worden meester is, maar omdat ik zo'n mannetje, als Brouwer schilderde, ook vandaag nog zou kunnen ontmoeten en voorts de schilderwijze helemaal niet van een langvervlog'en tijd is. Verscheidene museumbezoekers kunnen het niet laten aan het eind van hun ple zierige ontmoetingen een of meer kaarten te kopen als een herinnering aan wat hen lief was. Hoewel ik een ieder het aardige gekleurde prentje op schoorsteen of boe kenkast gun acht ik de eenkleurige re produktie nog steeds de eerlijkste. Voor werkelijk een laag bedrag geeft het Mu seum Boymans-Van Beuningen ons een hele reeks mee, waarin we zeker vele van onze liefdes terug zullen vinden. Voor mij is dat onder meer een van de wel zeer luttele schilderijen van de Franse schilder Marquet, die zich in Nederlands bezit be vinden, is dat Van Dongens portret van Dr. Rappoport, nog steeds een van de beste portretten van deze eeuw, en zijn dat ver der nog verscheidene oude, maar nog al tijd levende schilderijen. Naar mijn smaak geen waardiger propaganda voor mu- seumbezoek als deze uitgave!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 3