SONATES Wat het wonderkind Mozart ons vertelt POUR LE CLAVECIN Qoede an&ekendeu^ Erbij Ouipeuvent se jouer avec 1 Accompagnement deViolon dediées A MADAME VICTOIRE DE FRANCE WERKEN VAN J. TEIXEIRA DE MATTOS ZATERDAG 14 NOVEMBER 1959 PAGINA VIER Naar aanleiding van de uit voering van Mozarts jeugd werk „Grabmuzik" door Koor Katholiek Haarlem TOEN HET WONDERKIND Wolfgang Amadeus Mozart op zevenjarige leeftijd in juni 1763 met zijn ouders en zijn zusje Nannerl de ruim driejarige concertreis aanving door Duitsland, Frankrijk, Engeland, de beide Nederlanden en Zwitserland, had hij reeds een zestal kleine klavierstukjes gecomponeerd. Het waren bescheiden proeven die een bijzondere aanleg verraadden, doch niet meer dan dat. Aan de hoven te Salzburg en Wenen had men ze gewaardeerd als uitzonderlijk werk van een begaafd kind en er wellicht de leidende hand van vader Leopold Mozart achter vermoed. Maar tijdens de grote tournee werd het voor het wonderkind pas ernst met het componeren; nauwelijks vier maanden van huis, noteerde Wolfgang te Brussel zijn eerste driedelige sonate; te Parijs ontstonden nieuwe sonates en werden er reeds vier gedrukt, nota bene met een opdracht aan Madame Victoire de France! Dat ging zo door: in Londen, in Den Haag, enzovoort zodat, toen de Mozarts eind november 1766 weer thuis waren, het aantal composities van het wonderkind gestegen was tot ruim veertig. Hieronder bevonden zich reeds een paar sym fonieën. Salzburg had drie jaar eerder het verrassend muzikale kinderspel van de zevenjarige welwillend bejegend, maar werd nu verrast met de wonderlijke uitgroei van die beloften. Werk van een tienjarige componist, dat zich als vroegrijp opdrong; het was echter voor velen te mooi om waar te zijn! Maar de knaap werd in de hof dienst betrokken, en de prins-bisschop, die niet zo maar direct aan het „wonder" dat zich in die drie jaar voltrokken had geloofde, zou dan maar eens een door slaande proef nemen. Hij bestelde het componeren van een oratorium in drie delen, waarvan het eerste aan de hof organist Adlgasser, het tweede aan Mi chael Haydn en het derde aan de knaap Mozart opgedragen werd. Maar de last gever bepaalde, dat Wolfgang dit aan deel in volledige afzondering zou componeren. En zo gebeurde het; het wonderkind werd opgesloten en het resultaat van de proefneming vaagde alle twijfel weg, want het werd een verrassend succes. DEZE BIJVAL werd aanleiding tot het componeren van een Passie-cantate, onder de titel „Grabmusik" voor de stille week van 1767. De knaap was nu elf jaar ge worden; het werd zijn zesenveertigste compositie, volgens de lijst van de musi cologen Wijzenwa en Saint-Foix, die trou wens het vermoeden uitgesproken hebben, dat het juist deze cantate was, die Mozart in een week tijds schreef, opgesloten op bevel van de prins-bisschop. Er is over 't algemeen weinig aandacht geschonken aan dit vroege werk, zodanig dat degenen, die het willen uitvoeren, genoodzaakt zijn er het orkest- en koormateriaal speciaal voor aan te maken. Mozart begint voor de praktijk van het muziekleven doorgaans pas te tellen bij de komische opera „La Finta Semplice" en het zangspelletje „Bas- tien und Bastienne", die beiden op twaalf jarige leeftijd geschreven werden. Maar een nadere kennismaking met de vergeten „Grabmusik" stelt ons voor verrassende dingen. Normaal gezien boven zijn kracht grijpend, verwezenlijkte de elfjarige in tuïtief het wonder, dat hij noch verstan delijk noch gevoelsrijp had kunnen tot stand brengen. Waar het werk de gladheid Par J G JTcrifyoJip /Mozart de, SaJ^zhoitrg ia/ de- Sept an.? OEWRE PREMIERE Prix 4 4 j nwcerpar A/Vndóme Cr - de vont rue Se. vJarrjurs aprcsc/tlrueS' Honorc Pis a,vis le PaJair Royal A PARIS,. our a/tresses ortu/uure/ AUEC PRIVILEGE DU ROI l»Lprinv' uirr nsht- l/J TOT 30 NOVEMBER exposeert het Mu seum het Prinsenhof te Delft werk van de tekenaar en schilder Joseph Teixeira de Mattos. De laatste tentoonstelling van diens werk zag ik bij de enige jaren geleden opgeheven kunsthandel Huinck en Scher- jon. Het v*as voor mij een verheugend weerzien daar in Delft. Het was bescha mend te bemerken uit de catalogus dat het grootste deel van deze expositie al lang in onze omgeving verbleef. Want meer dan tachtig van de ongeveer honderdvijf tig tekeningen zijn van het Teylers Mu seum. Het grootste deel van de schilde rijen behoort aan de schilder zelf. Komt dit door het feit dat de tekenaar meer ge apprecieerd wordt dan de schilder? Men zou het zich kunnen voorstellen. Max Friedlander heeft in zijn „Von Kunst und Kennerschaft" de neiging tot het schil deren tegenover de neiging tot het tekenen gesteld. Hij spreekt over het denkende, op het mededelen, vertellend gericht zijn van grote tekenaars en over de spontane, ont vankelijke aard van hen, die volbloed schilder zijn." Dit schrijft de heer D. Bol- ten, directeur van Het Prinsenhof, in zijn Ten Geleide bij de catalogus van deze tentoonstelling. En verder: „Het vertellen de element van Teixeira de Mattos' werk is zo sterk, dat het ook de schilderijen be heerst." WIJ MOETEN erkennen dat schilderen en vertellen vaak moeilijk samengaat. Teixeira de Mattos' schilderijen hebben iets stroefs in de behandeling. Het vertel len remde tot op zekere hoogte het schil deren. Een H. H. Kamerlingh Onnes wist bij voorbeeld meestal bij zijn vertellen van bijna hetzelfde, als waarvan Teixeira de Mattos vertelt, meer spontaniteit te be waren, maar zijn werk waarderen wij toch ook niet altijd op de puur schilder kunstige kwaliteiten. Dit zegt natuurlijk niets tegen beider kunstenaarsschap. Ka merlingh Onnes legt ons zijn visie op. Tei xeira de Mattos dwingt ons met zijn schil derijen naar hem te luisteren omdat hij zulke boeiende dingen weet te vertellen op zo'n spirituele wijze. Kamerling Onnes' schilderijen van oude lelijke villa's zijn mij in henzelf genoeg. Teixeira de Mat tos daarentegen noodt me de trein te ne men naar Parijs om weer geconfronteerd te worden met die huizen aan de oude rand van deze stad. En is het niet vol doende dat hij me aanzet tot een beleven van iets, dat voor mij belangrijk was? Hij is daartoe in staat omdat zijn realistische schilderijen toch meer vertellen dan foto's zouden kunnen doen. Misschien ook is zijn waarheid een bredere dan die van Kamer lingh Onnes. OP GROND VAN VELE VAN Teixeira de Mattos' tekeningen is men geneigd te veronderstellen, dat hij zou kunnen schil deren als de impressionist Isaac Israëls. Toch blijkt zijn latere werk nog steeds moeilijk geschilderd. Mogelijk is het nog steeds een ongewend zijn aan de olieverf. Teixeira de Mattos heeft zóveel te ver tellen dat hem het tekenen daartoe meer dienstig is, praktischer en dat zeker op reis in Frankrijk of Spanje. Vertelt hij al veel, hij kan steeds opnieuw en even boei end van hetzelfde vertellen: van oude hui zen, van lelijke en gekke huizen, van mo numenten, van bomen in tuinen en parken en in de vrije natuur, van stadsbeelden, gezien uit zijn hotelkamer, die hij niet eens op speciale punten behoeft te zoeken. Hij kon vertellen van krokodillen, van char mante hoedjes, zoals ze bij de modistes staan, van aardig geklede vrouwen langs de straat, die hij met lichte ironie kon be kijken. Veel van zijn figuren zag hij op de rug. Het ligt voor de hand want men kan „Moeder", portret door Joseph Teixeira de Mattos (uit het bezit wan Teylers Museum te Haarlem). wel achter zijn onderwerp aanlopen en moeilijk daar op vooruit. En dan „lopen" die figuren ook! De verkeersagent, bene den vóór hem, kon hem boeien. Hoezeer is de straat dan aanwezig rond de alleen staande figuur! TEIXEIRA DE MATTOS is modern al leen al omdat hij als weinig anderen van vandaag kan vertellen. Zeg niet dat de mo derne auto eigenlijk een lelijk ding is. Men kan hem ook mooi zien, bewijst Teixeira de Mattos. Het huis met de verroeste stellages voor de lichtreclames in Madrid is natuurlijk niet mooi. Maar met Teixeira de Mattos zijn we in Madrid, zijn we op reis. Hij leert ons dat dat zogenaamde zon nige Spanje van de reisbureaus ongemeen somber kan zijn. Aan oppervlakige genie ters heeft hij geen verhaal. Geen tendens kunst echter van zijn kant! Hij geeft stof tot gedachten, schrijft de heer Bolten. maar hij richt ze niet, waardoor „zijn ge zelschap" ook voor ons „interessant en boeiend" is. Teixeira de Mattos' intellect kon hem verleiden tot pogingen die grote voorgangers met veel resultaat hebben ge daan. Duidelijk is dat aan een portret van zijn vrouw voor een wand met schil derijen. We denken direct aan „Mary Cas- satt au Louvre" van Degas. Voor mij is Teixeira de Mattos' schilderij een te waar deren „hommage" aan de meester te noe men. Maar natuurlijk is hij meer zichzelf in zijn verkeersagenten. En ook in die ver gane Parijse huizen, die hij naast het te kenen ook schilderde. Teixeira de Mattos' intellect staat verder borg voor toch ver rassende portretten in olieverf als die van zijn gade, lang op het vlak staande. HET ONDERWERP kan Teixeira de Mattos' wijze van vertellen bepalen. Mis schien dat wij zijn uitvoerige wijze van vertellen als zijn meest persoonlijke moe ten ervaren. De vlotter neergezette in drukken, veelal verbluffend knap, zijn mij echter niet minder. Het onderwerp op zichzelf is dan al zo interessant. Zeker bijvoorbeeld de charge, die hij in 1929 van zich zelf gaf: een spits mens. Gezien bo vendien nog eens de portretten van zijn vrouw ook iemand die een ontroering over brengt. Bob Buys COMPOSITIE WEDSTRIJD VOOR BEIAARDIERS TER GELEGENHEID van haar vol gend jaar te herdenken driehonderdjarig bestaan heeft de klokkengieterij Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel een internationale beiaard-compositie prijsvraag uitge schreven. Gevraagd wordt een composi tie voor een beiaard van 4 octaven (c-c"") (minus cis en dis in de bas), waarvan de uitvoering vijf tot zes minu ten in beslag zal nemen. De bekroonde compositie kan als verplicht nummer ge vraagd worden bij de in 1960 te houden jubileum beiaardwedstrijden in Rotter dam of Arnhem en voor Amerika op de beiaard van een nieuw te bouwen toren te Springfield. Mocht de bekroonde compositie te moei lijk zijn om als verplicht nummer te die nen bij deze wedstrijden, dan zal een an dere compositie worden aangewezen. De bekroonde compositie zal in elk geval zo wel in Rotterdam of Arnhem als in Springfield ten gehore worden gebracht. De jury die de ingezonden composities zal beoordelen bestaat uit de heren: Leen 't Hart, directeur van de Stichting Neder landse Beiaardschool te Amersfoort, Ge orge Stam, directeur van het Rotterdams Toonkunstconservatorium te Rotterdam, en Staf Nees, directeur van de Beiaard school van Mechelen. De prijzen die be schikbaar gesteld worden zijn: een eerste prijs van 500.- plus een klokje met in scriptie en een tweede prijs van 250.- plus een klokje met inscriptie. Helleborus niger wordt de kerstroos ge noemd; een winterbloeiende plant die men niet verwarren moet met een echte tuin- roos; ze behoort niet eens tot dezelfde fa milie. Helleborus niger kan omstreeks Kerstmis wel bloeien of vol bloemknoppen zitten, maar dan moet men het weer wel een beetje mee hebben. Ze wordt door de bloemist ook wel vervroegd en als kamer plant geleverd; een dankbare plant voor dit doel, maar u moet haar toch niet als een blijvende gast zien. Na de bloei en na de vorstperiode moet u er een plekje voor in uw tuin zoeken; misschien is er wel een niet al te dichte heester waar ze kan staan; ze heeft namelijk een hekel aan de felle zon. Ze houdt ook van een zeer voedzame grondsoort en voldoet speciaal in een klei achtige grond; schrale zandgronden zijn minder goed, maar als men er wat kom post of oude mest doorheen spit zal het ook wel gaan. De plant is winterhard, maar open bloemen zullen bij strenge vorst be vriezen en dan is het goed wat beschutting aan te brengen; groene sparretakken kun nen dan al uitkomst geven. G. Kromdijk ener geacheveerde nabootsing van klas sieke modellen mist, compenseerde Mozart met spanningen door met eigen gevonden middelen zijn opdracht tot een oplossing te brengen. Het zijn geen kunstgrepen die hij in de „Gradus ad Parnassum" van Trix geleerd kan hebben, maar hun effect werd er des te verrassender om. DE CANTATE BESTAAT uit een reci tatief en aria voor bas, een recitatief en aria voor sopraan, een duo voor sopraan en bas en een uitgebreid slotkoor, dat er waarschijnlijk pas zes jaar later aan toe gevoegd is. De inleidende recitatieven zijn van een buitengewone expressiviteit: zij preluderen prachtig op de lyriek en op de dramatiek van de aria's. Opvallend is in de sopraanaria de tekstvertolking die de latere opera-componist verraadt. Uiterst vrij van conceptie is het verloop van die aria in een soort begeleid recitatief, waar de jonge componist zich in een doolhof van modulerende wendingen waagt, de zeer persoonlijke spanningen wekkend waarop hierboven gedoeld werd. Wellicht heeft men hierin indertijd onhandigheden gezien en is de „Grabmusik' om die ge waagde dingen als onbruikbaar voor de praktijk afgewezen en vergeten geraakt. Maar dan heeft men beslist over het hoofd gezien wat een ontluikend genie hier aan nieuwe uitdrukkingsmiddelen in het ge ding bracht. Het behoort tot 't uitgesproken „wonder" van Mozart's vroegrijpheid, dat hij op elfjarige leeftijd eigen wegen ont- ginde. Zoals wij op het door Heibling in 177 geschilderd portret de zelfbewustheid van de elfjarige knaap van het gelaat vooral van de sprekende oogopslag kunnen aflezen, zo kunnen wij ook die in druk van zelfstandigheid en zelfverzeke ring beluisteren in de muziek die hij toen net onderhanden had. HET IS ZO GOED als zeker, dat de Pas sion-Cantate („Grabmusik") van het won derkind uit Salzburg nooit in Haarlem is uitgevoerd. Dit staat echter nu te gebeu ren; „Koor Katholiek Haarlem" (directeur Albert de Klerk), dat heus geen proefstuk meer hoeft te leveren voor wat betreft de doorbraak van het geijkte koorrepertoire, heeft het als zeldzame noviteit geplaatst op zijn programma van het concert, dat, met medewerking van solisten en van het Noordhollands Philharmonisch Orkest, aangekondigd is voor aanstaande donder dag 19 november in de grote zaal van het Haarlems Concertgebouw. Bovendien wordt daarnaast ook een weinig bekend „Regina coeli" van de jonge Mozart uit gevoerd, dat hij in zijn vijftiende levens jaar componeerde. Köchel deelde dit stuk in zijn lijst in als opus 108. Dat wil zeggen dat er in de vier verlopen jaren sinds de Passions-Cantate, ruim zestig composities waren ontstaan, waarvan vele van grote omvang. DE GENIALE KNAAP had ondertussen met succes zijn examen afgelegd tot be sluit van zijn studie in het strenge contra punt bij Padre Martini te Bologna. Maar aan dit „Regina Caeli" is duidelijk te mer ken dat, toen hij het schreef, hij weer de Salzburger lucht inademde en meer be kommerd was om de elegante symfonische vormen dan om de geest van het traditio nele contrapunt. In feite kan men dit drie- deligstuk als een soort vocale symfonie beschouwen. Bij dit al wekt het verbazing met wat een vlot elan dit alles neerge pend is. Is dat nu nog werk van een won- Thelbiad van Mozart's éérst gedrukte composities. (Parijs 1763 of 1764). Let op het „agé de Sept ans". derkind? Natuurlijk is het dat, want het Hl wonder in Mozart werkt door, zijn hele leven lang; maar op zijn vijftiende jaar is hij geen „kind" meer maar een „meester". Met dat al biedt de confrontatie met üj werk uit twee levensperioden, die de groei van het genie markeren, een uiterst in- teressante ervaring. TIJDENS DE Haarlemse Orgeldagen van deze zomer heeft het „Requiem" van Maurice Duruflé, uitgevoerd door de Christelijke Oratorium Vereniging, onder §|i leiding van George Robert, grote indruk gemaakt. Nu wilde het toeval dat „Koor Katholiek Haarlem" hetzelfde werk voor zijn eerstkomende uitvoering bestemd .had. Vriendschappelijk overleg met de C.O.V. leidde ertoe, dat men dit meesterwerk tevens op het concert van donderdag zal kunnen horen. Wie het deze zomer hoorde zal er allicht opnieuw kennis mee willen maken, en wie het toen ontgaan is en met bijzondere lof hoorde gewagen over het indrukwekkend karakter van het stuk, wordt de kans geboden het te leren kennen. NA DE UITVOERIGE besprekingen die wij aan Duruflé's „Requiem", naar aan- leiding van de Haarlemse creatie in juli j.l. wijdden, lijkt het ons overbodig er an- dermaal diep op in te gaan. Laten wij er alleen op wijzen dat het, toen Edward Flipse het te Rotterdam in 1953, als gloed- nieuw introduceerde, de algemene impres- sie wist te wekken, dat men geconfron- teerd werd met een meesterwerk. De wijze waarop de componist gebruik maakte van de authentieke kerkmelodie van de doden- mis, deze bouwstof in de gregoriaanse sfeer tot een verinnigd-religieuze en niettemin zeer bewogen compositie maakte, en zich daarbij tevens deed kennen als een be- wonderenswaardig beheerser van het or- kest, gaf een gezien criticus dan ook de woorden in de pen: „dat dit werk uniek genoemd mag worden in de muziekge- schiedenis der laatste decennia, waarin 't wellicht een mijlpaal zal blijken". Jos. de Klerk Ül MISSCHIEN HERINNERT men zich mijn nogal en thousiast verslag over de te Dordrecht gehouden Xll UOrCireCllt tentoonstelling van de te zeer in de vergetelheid ge raakte Zeeuwse stilleven schilder Adriaen Coorjhe. Het blijkt dat deze expositie ook door vele anderen met warmte is ontvangen en het Dordrechts Museum ontving zelfs reacties van ver buiten onze grenzen. Ik kan me dan ook goed voorstellen dat de heer L. J. Bol, directeur van dit museum, in zijn openingsrede voor de tot 1 december te houden tentoon stelling „Goede Onbekenden" even zijn ongenoegen moest uiten over de opmerking in een blad uit Dor drechts omgeving, dat door het museum te weinig ge daan wordt. Het Dordrechts Museum beschikt over heel weinig middelen. De gemeente Dordrecht kan daar niet veel aan doen omdat het museum een van de gemeente onafhankelijke instelling is. „Het afficheren alleen al zou onze middelen te boven gaan", zei de heer Bol. Maar dit is geen reden tot défaitisme voor hem en zijn zeer luttele medewerkers. „Integendeel, het is een aansporing tot vlijt en overleg om van de geldelijke nood een cultu rele deugd te maken". Een van de laatste bewijzen van de door de heer Bol opgeroepen sympathie voor zijn museum is de door de vereniging Rembrandt verzorgde aanwinst: een klein stilleven van Hubert van Ravesteyn (1638- voor 1691), op bijzondere wijze langs een diago naal van het vlak gecomponeerd en heel plezierig minu tieus geschilderd. Door ingetogenheid doet het even denken aan de strakkere werkjes van genoemde Coorthe. Het doet ook denken aan enkele stilleventjes op de expositie van nu, een expositie van werken waarvan de auteurs ons tot nu toe onbekend bleven. Deze tentoonstelling is onder meer ge richt tegen het namenfetischisme, dat zoveel mensen genoegen doet nemen met onbetrouwbare certificaten en aanleiding gaf tot zwendel, zoals men pas nog in de krant kon lezen. Op deze tentoonstelling kan men zonder valse schaamte iets mooi of minder mooi vinden. Uiteraard heeft de heer Bol naar goéde onbekenden gezocht, maar dat verplicht ons nog niet van ieder schilderij te houden. De heer Bol wenst van ons een persoonlijke verhouding tot een kunstwerk. Ingemetseld gedicht van Victor Hugo ontdekt In de sokkel van een beschadigd beeld si van Napoleon te Boulogne is een tot op heden onbekend gedicht van Victor Hugo ontdekt. Het bijzonder anti-Engelse ge- dicht bevond zich in een loden tube die was ingemetseld in het voetstuk. Het ge- dicht was kennelijk bestemd om te wor- den voorgelezen bij de onthulling van het standbeeld, maar is om een of andere re- den nooit gepubliceerd. Bij Boulogne bracht Napoleon het leger bijeen voor de invasie in Engeland. De laatste strofe luidt aldus: En vains, Londres et Moscou, dans leur rage unféconde, L'une hors de l'Europe et l'autre hors du monde, Ont mutilé La France. Vois au dessous de toi, figure solennelle, L'éternelle tempète et la haine éter- nelle, L'océan sous tes yeux, l'Angleterre a tes pieds. VOORTS IS DEZE expositie een aan trekkelijke voor de kunsthistoricus en diens zuivere lust tot speuren. De ge- interesseerde leek kan trouwens ook ongehinderd nu tot vergelijkingen ko men, die het schilderijen zien zo boeiend kunnen maken. Ik had ten minste plezier in een bezoekster, die bij een portret van een jonge man (uit de collectie van het Mauritsttuis) dacht aan Hals. Bedoeld werk (nr. 8 in de catalogus) komt uit Zuid-Nederland en werd rond 1640 geschilderd. De houding is weinig Hals te noemen, maar verder staat zo'n schilderij toch heel dicht bij het werk van de Haarlemse meester en wij voelden ons bij dit portret dan ook best thuis. Nu ik het toch over Haarlem heb, wij waren in Haarlemse omgeving met een schilderijtje dat misschien van Jan Wouwerman (Haarlem 1629-1666) zou kunnen zijn. Zo hadden we het landschap bij Overveen of Bloemendaal kunnen zien op de dag van ons bezoek aan deze tentoonstelling en op onze terugweg reden we de lucht tegemoet, die deze ongetwijfeld rond Haarlem ge werkt hebbende schilder boven zijn duin plaatste. WANNEER IK BIJ een bergachtig landschap (nr. 26) aan Seghers denk, dan is dat een compliment aan de on bekende auteur. Dat kleine schilders soms kunnen verrassen weet een ieder, die gelijk ondergetekende steeds weer exposities van verenigingen moet ver slaan. Dat werk kan plezierig blijven als men het opvat als een jacht op het mooie, waar ook de middelmatige schil der op zijn gelukkige momenten toe in staat blijkt. De door de heer Bol uitge zochte tentoonstelling zou er een kun nen zijn van de resultaten van geluk kige momenten van kleinere schilders. Het is echter aan de andere kant te begrijpen dat men bij bepaalde werken aan grote namen zou willen denken. Bijzonder trof mij door originele com positie een landschap met tekenaar bij een waterval; het werk is afkomstig uit een particuliere verzameling. Men denkt aan Allaert van Everdingen (1621-1675). Als de juistheid van deze toeschrijving eens bewezen mocht worden, dan verdient de naam van de auteur door dit schilderij meer klank. Er zijn dan ook kunsthistorici, wier vorsen tot gevolg heeft dat weinig be kenden meer recht wordt gedaan. De heer Bol deed dit aan Andriaen Coor the. Deze expositie is een dóórgaan in dezelfde richting. DE HEER BOL begreep dat het moeilijk was reclame te maken voor deze tentoonstelling omdat men niet kan komen aandragen met wereldbe roemde namen, die als zodanig al een bezoek stimuleren. Maar als ik dan mijn catalogus nog eens doorblader blijkt dat enkele „Goede Onbekenden" toch zeker al goede bekenden waren en Keukenstilleven in schuur, een werk uit de Rotterdamse school (anno 1640). ons alleen in de andere omgeving op nieuw opvallen. Zo genoot ik van een meisjesportret uit het Kröller-Müller- museum, werd ik weer getroffen door een portret van een gestorven kindje uit de collectie van het Mauritshuis. Verbluffend om zijn gemakshalve „mo dern" te noemen compositie is een stil leven met vijf haringen en een bosje gedroogde schol, waarvan vooral de haringen met veel plezier geschilderd zijn. Er zijn stillevens van een geest, die de nog niet zo lang geleden ge storven Franse schilder Derain tot zijn beste werk inspireerden. Er is een portret van een vrouw, wier roze ge laatskleur prachtig gedragen wordt door zwarten, witten en grijzen, van een kleurgeving die ons aan een Velasques en Hals doet denken. Het wordt toe geschreven aan Pieter Borselaer, die in 1665 in Engeland werkzaam was en in 1684 te Middelburg zat; een vergeten meester volgens C. H. Collins Baker. Dit portret motiveert het woord „meester". Er zijn in Dordrecht veertig werken geëxposeerd, waarvan vele uit particu lier bezit. Laat dit laatste ook een aan beveling zijn. Ik noem tenslotte nog slechts dat zeer bijzondere schilderij van twee schildpadden, uitzonderlijk door onderwerp op dit formaat. Ja, en ook het portret van Margaretha van de Merwede, een Noordnederlands en wellicht Haarlems werk uit ongeveer 1543, dat zo prachtig van tekening is. Bob Buys

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 18