THEATER
Het kille hofleven tijdens
koningin Victoria's bewind
Barnum's circuszwendel had beter
onthaal dan huidige t.v.-trucjes
TIEN JAAR TONEELSPREIDING IN NOORWEGEN
V
DONDERDAG 24 DECEMBER 1959
Erbij J?AG^NA DRIE
CHOPIN-CONGRES IN
1960 IN POLEN
Vijftig eeuwen beeldhouw-
bouw en schilderkunst
Het achtste
Jaarboek
werpen en Rotterdam voor de Noorse zee
lieden. Vorig jaar had Riksteatret onder
meer een tournee met „Anne Franks dag
boek". Men ziet dat de directie streeft
naar het brengen van het eigentijdse
toneel. „De twee wezen" komen er niet aan
te pas.
HOE IS DE PROVINCIE in Noorwegen?
Zijn dat gezellige plaatsen als Lochem en
Heerenveen, op enkele uren sporens van
de hoofdstad gelegen? Neen, zo mag men
zich dat niet voorstellen al zijn er ook in
Noorwegen stadjes die vanuit Oslo kunnen
worden bespeeld: Moss, Dröbak, Askim,
Drammen. Wij maakten in Askim een
voorstelling van een stuk van Johan Borgen
mee. Het toneel verbeeldde het ouderlijk
huis van een „nozem" in optima forma. In
Askim was nog een aardig schouwburgje,
maar in de meeste plaatsen, waar gespeeld
(Van onze correspondent in de V.S.)
DE GROTE AMERIKAANSE „show
man" van ruim honderd jaar geleden
P. T. Barnum heeft in zijn memoires
op sappige manier beschreven hoe hij zijn
publiek vaak bij de neus genomen heeft.
De Amerikanen hebben die goedaardige
oplichterijen kennelijk veel lichter opge
vat, dan de schijnvertoningen waarmede
de televisie de laatste jaren Amerika heeft
beetgenomen. Er is overigens inderdaad
verschil tussen Barnums kermisachtige at
tracties en de veel langer volgehouden en
veel ernstiger opgediende televisie-sensa
ties. Maar toch is het na alle morele
verontwaardiging van de laatste tijd
wel aardig om de luchtiger opvatting over
zulke zaken te lezen in de autobiografie
van de man, die ruim een eeuw geleden,
veel succestrucs zelf heeft georganiseerd.
Het was een stoutmoedige gok, die Bar
num in 1835 de smaak gaf van de voor
delen, die een publieke sensatie kan ople
veren. Barnum was in dat jaar nog krui
denier. Hij hoorde toevallig een verhaal
over een negerin, die 161 jaar oud zou zijn
en die kindermeid zou zijn geweest voor
George Washington, Amerika's vader des
vaderlands. Voor 1000 dollar wist Barnum
de medewerking van deze vrouw te ver
werven en hij besloot met haar vertonin
gen te organiseren, waarbij mensen uit het
publiek allerlei vragen konden stellen over
George Washington en zijn omgeving. De
negerin was zó oud, dat zij niet eens meer
rechtop zitten kon, maar haar stem was
nog helder en zelfs zong zij nog oude lie
deren bij de vertoningen. De toeloop in
diverse plaatsen was enorm en Barnum
verdiende schatten aan haar.
Toen Joice Heth, zo heette de hoogbe
jaarde, na enige tijd overleed, verklaar
den de doktoren na onderzoek, dat zij niet
ouder dan tachtig geweest kon zijn, te
jong dus, om inderdaad Washingtons kin
dermeid te zijn geweest. Barnum zegt in
zijn memoires, dat hijzelf te goeder
trouw is geweest. Hoe het zij, hij moet
hebben ingezien, dat er veel geld zat in
openbare vertoningen van sensationele
aard, ook al kreeg het publiek niet precies
wat er werd beloofd. Nog tijdens het le
ven van Joice Heth begon Barnum een an
dere attractie te vertonen: een Italiaan
se jongleur, aan wie hij de schone naam
Signor Vivalla gaf. Wat deze man, staan
de op stelten, uithaalde met bordjes die
hij draaien liet op stokken en bajonetten,
was fenomenaal en trok heel wat publiek.
Maar pas goed begon Barnum hieraan te
verdienen, toen hij 1.000 dollar uitloofde
voor een opschepper, die beweerd had
evenveel te kunnen presteren als Signor
Vivalla. Barnum organiseerde een open
bare wedstrijd tussen de twee en de toe
loop was geweldig. Barnum had er de
pocher wel van weten te overtuigen, dat
hij nooit op zou kunnen tegen de beroem
de Italiaan. Hij wilde hem echter aller
minst afschrikken en beloofde hem in elk
geval dertig dollar als hij op zou treden.
Om het spannend te maken, moest de strijd
eerst wat gelijk op gaan en daarvoor gin
gen jongleur en uitdager gezamenlijk re
peteren! Men ziet, dit komt aardig over
een met wat in de laatste jaren voor de
televisie is gebeurd, maar Barnum raakte
niet uit de gunst, toen hij achteraf open
lijk voor dergelijke trucs uitkwam.
EEN BIJZONDER KLEIN kind van vijf
jaar liet hij, onder de naam van General
Tom Thumb, niet alleen in Amerika op
treden, maar ook in Engeland en op het
vasteland van Europa. In Londen werd de
„generaal" zelfs door Koningin Victoria
ontvangen. Over Nederland schrijft Bar
num met veel sympathie en waarlijk niet
omdat hij er zoveel geld heeft verdiend met
„de generaal". De Rotterdammers en Am
sterdammers waren, zo zegt hij, te zuinig
en te nuchter voor dergelijke ver
toningenMaar Barnum was in hoge
mate geïnteresseerd in de uit Japan af
komstige opgezette zeemeerminnen, die in
Nederlands „regeringsmuseum" omstreeks
1857 te zien waren. De Japanners uit die
tijd schijnen er heel handig in geweest te
zijn combinaties te maken van opgezette
apen en vissen. Zij schijnen het met Bar
num en Erasmus eens te zijn geweest, dat
ae wereld bedrogen wilde worden.
ZIJN DE AMERIKANEN van 1959, die
het niet verkroppen dat zij jarenlang ge
loofd hebben in die serieus aangediende
vraag- en antwoordwedstrijden van hun
geliefde televisie, nu vóór- of achteruit
gegaan in de laatste eeuw?
Men moet overigens in aanmerking ne
men, dat in kleine plaatsen vaak de ac
commodatie voor grootbezette stukken
ontbreekt. Opvallend gunstig zijn de cij
fers voor „De laatste verlofganger" van
Jan Staal, waarvan 7 vrije en 48 besloten
opvoeringen voor het voetlicht zijn geko
men. Teleurstellend is het geringe succes
van „Woyzeck" in beide instanties.
TEN SLOTTE: het lijkt niet meer dan
een daad van rechtvaardigheid om een vol
gende keer ook een fotopagina aan de ope
ra „Forum" te wijden. Het Theaterjaar
boek nr. 8 is een uitgave, die geen theater
liefhebber zal willen missen, zolang de ge
zelschappen zelf (enkele uitzonderingen
daargelaten) niet meer zorg aan hun
programmabrochures besteden.
David Koning
Van 16 tot 21 februari 1960, het Chopin-
jaar, zal in Polen een internationaal mu-
ziekcongres worden gehouden, gewijd aan
het werk van Frédéric Chopin. Musicolo
gen uit drieëntwintig Europese landen en
Amerika zullen het congres bijwonen, on
der anderen Jacques Chaillet, directeur
van het muziekinstituut van de Sorbonne
in Parijs, Karl Gustav Fellerer, directeur
van het Keuls Muziekinstituut, Heinrich
Hussmann uit Hamburg, Will Apel van de
Indiana Universiteit, een groep Russische
deskundigen onder leiding van prof. Igor
Belza, prof. Schenk uit Wenen, deskundi
gen uit Tsjechoslowakije, Oost-Duitsland,
Joegoslavië en Hongarije, prof. Carl Moo-
berg uit Upsala in Zweden, Gerald Abra
ham uit Liverpool en Arthur Hedley uit
Londen.
Honderd musicologen hebben reeds toe
spraken ingezonden. Vele anderen hebben
te kennen gegeven alleen aan de discus
sies te willen deelnemen.
(Van onze correspondent in Noorwegen)
WIE AAN NOORS TONEEL denkt, denkt aan Ibsen. Ibsen
won, ondanks veel tegenstand, een groot deel van de bevolking
van zijn land en velen daarbuiten voor het toneel. Oude boeren
met kromgewerkte ruggen en eeltige handen kan men Ibsen
nog horen citeren en wij ontmoetten er één in Hardanger, een
dagreis ver van Bergen, die gehele stukken van Ibsen in het
hoofd had. Toch was het bezoeken door niet-stedelingen van
een schouwburg veelal een volstrekte onmogelijkheid. Een
tocht naar Christiania (Oslo) of Bergen, waar schouwburgen
waren, was voor velen hoogstens enkele malen in het leven
mogelijk. Men kende Ibsen en Björnson evenals de oudere
klassieken dan ook slechts van het gedrukte woord en hier en
daar hoogstens van het amateurtoneel. De wens om hierin
verandering (en verbetering) te brengen, leidde tien jaar
geleden tot een bijzonder initiatief. Het ging uit van een groepje
leidende figuren uit de Noorse kunstwereld, onder wie de
criticus Hans Heiberg, de dichteres Halldis Moren (echtgenote
van Tarjej Vesaas de romanschrijver) en de uitgever Frits von
der Lippe een telg uit een in de Hanzetijd in Noorwegen ge
ïmmigreerde familie. Wie de tegen de helling van Holmen-
kollen gelegen smaakvolle en gezellige woning van de Von der
Lippes bezoekt, wordt getroffen door enkele oude familie
portretten, die een sterke gelijkenis met Prins Bernhard ver
tonen. Het droombeeld, dat de initiatiefnemers verwezenlijken
wilden, was een toneelgroep te stichten, die tot in de verst
afgelegen plaatsen van het over 13,5 breedtegraden uitgestrekte
Noorwegen goed toneel zou brengen en zulks niet bij wijze
van uitzondering, doch geregeld, in abonnement.
MEN ONTVEINSDE ZICH niet dat het moeilijk zou zijn
veel moeilijker dan in Zweden, waar een soortgelijke organisatie
al sinds 5 jaar bestaat en dat er van de acteurs ontzaglijk
veel gevergd zou worden. Men wist dat er bijna geen goede
zalen waren en evenmin geld om ze te bouwen. Men wist dat
men ook met praktisch niets dan veel enthousiasme zou moeten
beginnen. Maar men wist óók dat de gemeentebesturen, de
provinciale besturen en de landsregering in handen zijn van
mensen, die de toneeltraditie waarderen waarvoor een volgend
geslacht van bestuurders wel eens minder begrip zou
kunnen opbrengen. De bouwmeesters Solness en De Brands
voelden veel voor het plan. En zo kwam het Rijkstheater tot
stand, waarvan Von der Lippe de bezielende geest, de onver
moeibare propagandist, directeur werd. Men hééft naar hem
geluisterd (het was hem ook een grote steun dat hij alle boek
handelaren in het grote land kende) en hij heeft toneel gebracht;
niet een speciale vorm van volkstoneel, ook geen schmiere,
maar het grote toneel tot in Kirkenes toe.
IN HET AFGELOPEN seizoen, het tien
de, speelde men vijfenzeventig maal Can
dida van Shaw, zesenzeventig maal
Muizen en Mensen van Steinbeck, tweeën
zestig maal Rosmersholm van Ibsen en
verzorgde voorts met het eigen ensemble
266 andere voorstellingen, waaronder vijf
enzestig voor kinderen, namelijk Torbjörn
Egners onvergelijkelijk feestelijke kinder
opera „De rovers van Kardemomme". In
samenwerking met andere gezelschappen
verzorgde men negenenveertig voorstel
lingen van Kristin Lavrandsdatter van Si-
grid Undset, dertig maal Thee en Sym
pathie van Anderson, zevenentwintig maal
twee stukken van de Zweed Vilhelm Mo-
berg en twee maal „Look back in anger"
van Osborne. En dat alles in de provincie
want „Riksteatret" speelt niet in de grote
steden behoudens tegenwoordig nu en dan
met een kleine groep in Londen, Ant-
De kortste weg is meermalen die over het water. De acteur
Knut Orvig zit hier kleumend op de „Sognefjord", op tournee
met Garson Kanins „Bom yesterday".
wordt bestaat dat nog niet ofschoon dit
aantal elk jaar vermindert. „Riksteatret"
heeft er uiteraard veel, zo niet alles toe
bijgedragen, dat in de winters-donkere
fjordstadjes bespeelbare zalen verrezen.
Maar op de bouw daarvan heeft men toch
niet willen en kunnen wachten: men speel
de in militaire en bedrijfskantines, in bio
scopen, in graanschuren, in de open lucht
in het voorjaar. Het kwam wel voor dat
men in het hoge noorden, waar de gehele
bevolking tot de laatste zieke vrouw en
de kleinste roze baby toe placht op te
komen, bij gebrek aan kleedkamers achter
de rotsen in de sneeuw moest schminken of
van kostuum verwisselen.
BIJNA NOOIT heeft „Riksteatret" zijn
publiek teleurgesteld door een voorstelling
af te gelasten. Dit gebeurde slechts één
maal toen de autobus van de weg afge-
Kleedkamers en podium zijn vaak ge
scheiden door een dikke laag sneeuw.
raakt en in de sneeuw weggezakt was
de andere keren als er zoiets dreigde,
wisten de mannelijke medespelenden te
zamen met de toneelknechts en de chauf
feur weer ruim baan voor de bus te maken,
zodat men ten hoogste enkele uren te laat
begon. Hetgeen niet hinderde, want het
was immers toch donker. En in Noorwegen
heeft iedereen altijd de tijd behalve
dynamische mensen als Von der Lippe.
Men dient daarbij steeds in het oog te
houden wij vergeten dit maar al te
licht of kunnen het ons niet voorstellen
dat het in Midden- en Noord-Noorwegen
maandenlang (december en januari) vrij
wel het gehele etmaal donker is. Zodat
„Riksteatret" een lichtpunt in duizenden
eenzame levens is geworden. Men mag
dan ook wel vaststellen dat niet veel ge
meente- en rijkssubsidies zo welbesteed
zijn.
Van de uitgeverij N. V. W. J. Thieme
Cie te Zutphen mochten wij ontvangen
„Vijftig Eeuwen Bouw-, Beeldhouw- en
Schilderkunst" van prof. dr. ir. J. H. Plan-
tenga en dr. A. van der Boom. Deze „in
leiding tot de Westerse kunstgeschiedenis
in haar voornaamste uitingen" is opge
zet door prof. Plantenga en na diens dood
voltooid door dr. Van der Boom, die in
het voorbericht tot dit werk schrijft veel
te hebben moeten toevoegen, „waarbij de
beknopte opzet, welke Plantenga oorspron
kelijk voor ogen stond, niet geheel kon
worden gehandhaafd". Ik kan me een
kortere inleiding tot de kunstgeschiedenis
voor leerlingen van academies, kunstnij
verheidsscholen en hoogste klassen van
gymnasia en lycea moeilijk voorstellen.
Na een doorwerken van deze stof heeft
de beginnende student in de kunstgeschie
denis enig idee van wat hem voor de boeg
staat.
Zelf tot een dezer categorieën behoord
hebbende kan ik verklaren een boek als
dit gemist te hebben. Want ondanks het
feit dat vijftig eeuwen kunstgeschiedenis
geperst werden in een 350 bladzijden van
kwartoformaat kwam in de tekst iets van
een persoonlijke toon. een levendigheid in
de behandeling van de stof, die de studie
aantrekkelijk maakt. Waar ik het ook
opensloeg interesseerde het mij. Voorzo
ver een controle mij past kan ik zeggen
dat ik bij het naslaan van een en ander,
dat mijn bijzondere interesse heeft, niet
teleurgesteld werd. Een compliment ook
voor de eenvoud van de tekst. Ook in de
kunstgeschiedenis kan de waardebeoor-
deling nooit een geheel objectieve zijn. Dr.
Van der Boom geneerde zich gelukkig niet
iets van eigen voorkeuren of tegenzin te
laten merken. Hij spreekt dan ook van de
in zekere mate definitieve oordeelsveilin
gen der historische critiek. Bovendien acht
hij deze niet bruikbaar ten aanzien van
de moderne stromingen. Dit schenkt hem
dan ook de vrijheid dingen te zeggen als
„ronduit lelijk(e) Duitse expressionisme".
Mag ik daar plezier om hebben, anderen
zullen zelfs kwaad zijn over zo'n opmer
king. Bij de voorbereiding van de tweede
druk schrapte dr. Van der Boom nog eni
ge namen. Ik dacht dat in het einde van
dit werk nog wel een paar namen gemist
kunnen worden.
Het boek bevat vele afbeeldingen en fi
guren; 1103 kleine afbeeldingen werden in
een aparte band opgenomen.
Bob Buys
leeg waren of niet. Aange
zien de koningin hield van
koele vertrekken, waren die
even kil als de conversatie."
DE LAKEIEN waarden
ook in angst en vreze rond.
Turner tekent over hen
aan: „Lakeien die de ko
ningin recht in het gelaat
keken, liepen risico op
staande voet te worden
ontslagen. Een niet te ver
geven misdaad in haar
ogen was ook wanneer zij
gadegeslagen werd tijdens
haar rit over de terreinen
van Windsor in een pony
wagen. Wanneer de lakeien
het hoefgetrappel hoorden
naderen, dan was het zaak
razendsnel achter bosjes
weg te duiken tot de ko
ninklijke equipage was ge
passeerd". Toen kwam een
nieuwe heer. Edward de
Zevende besteeg de troon
en met hem begon door de
zalen en gangen van Buck
ingham Palace en Windsor
een frisse wind te waaien.
MEVROUW LUISA TREVES (in haar
redactionele werkzaamheden bijgestaan
door de heren H. Deinum, W. Hofman, J.
W. Hofstra en B. Stroman) heeft wederom
een Nederlands Theaterboek laten ver
schijnen, het achtste, dat de voorgaande
qua fotografische documentatie stellig
overtreft. Op bijzonder gelukkige wijze is
de samenstelster van dit album erin ge
slaagd het illustratiemateriaal zodanig te
kiezen dat daarin het artistieke van de
spelmomentopnamen samenvalt met de
representatieve waarde. Het zal wel geen
toeval zijn, dat zulke uitmuntende actrices
als Ida Wasserman en Elisabeth Andersen
tevens zo bijzonder fotogeniek blijken.
Evenals in vorige jaren is er behalve aan
het repertoire der eigen gezelschappen
aandacht besteed aan opera, ballet en bui
tenlandse gastvoorstellingen, met name in
het Holland Festival.
AAN DE FOTOPAGINA'S gaan ruim
dertig bladzijden vooraf met overzichten
van geleverde prestaties, inclusief samen
stellingen van de ensembles en rolverde
lingen. Else Mauhs, Ary den Hertog,
Louis Gimberg en Johan Valk worden met
portretten en sobere opsommingen van
kunstzinnige daden herdacht. Een enquê
te (waarvan men de waarde hartgrondig
mag betwijfelen) onder de lezers heeft
als acteur en actrice van het speeljaar
1957-1958 respectievelijk Han Bentz van
den Berg en Myra Ward (voor de rol van
Shen-Te in „De goede mens van Sezuan"
van Bertolt Brecht) aangewezen. Bij meer
derheid van uitgebrachte stemmen vond
men „Onder het Melkwoud" van Dylan
Thomas in de vertaling van Hugo Claus
het stuk van het jaar. Dat men zover gaat
om ook nog onderscheidingen toe te ken
nen voor wat men de beste bijrollen
noemt, dunkt mij te veel van het verkeer
de. Hoewel ruimtegebrek zich nog steeds
doet gelden, waardoor blijkens medede
ling van de redactie vele desiderata on
vervuld moeten blijven, zou het misschien
zinrijk zijn in het vervolg desnoods bekort
de teksten der bekroonde inzendingen op
deze prijsvragen af te drukken. Uiteraard
moeten echter critische commentaren van
deskundigen de voorkeur verdienen.
THANS WORDT VOLSTAAN met een
beknopt, objectief gehouden overzicht. Af
gezien van de gerechtvaardigde opmer
king ten aanzien van het dramatiseren
van romans ware het wellicht zinrijk ge
weest meer aandacht op zulke uitzonder
lijke toneelprestaties als die van Siobhan
McKenna en vooral van Zero Mostel te
vestigen. Merkwaardig is dat Honoré de
Balzac tot de leveranciers van het klas
sieke repertoire wordt gerekend, maar
diens „Mercadet" in één adem met „Brul
len als een duif" of „Nina" tot het lichtere
genre. Dat de voorstellingen door „Le gre-
nier de Toulouse" niet op festivalniveau
stonden, is nogal sterk betwistbaar.
Voorts moet nog een vergefelijke slordig
heid wórden gesignaleerd: Tatiana Ra
dier en Wim de Meijer, afgestudeerden
van de Maastrichtse toneelschool, zijn
niet zoals er staat aan de Nederlandse
Comedie maar aan Ensemble verbonden.
Van harte kan men instemmen met de
opmerking, dat het bij de maatschappe
lijke erkenning van de toneelspeler door
een bindende salarisregeling thans een op
verworven zekerheden steunende plicht is
een „hechter en vitaler theater te schep
pen".
EEN INTERESSANTE NOVITEIT is
de vermelding van opvoeringscijfers, on
derverdeeld in vrije voorstellingen en zo
genaamde uitkopen. Men kan uit deze ge
gevens belangwekkende conclusies trek
ken. In het seizoen 1958-1959 hebben En
semble, de Haagse Comedie en de Neder
landse Comedie respectievelijk 246, 424 en
505 voorstellingen gegeven, Puck en Are
na 154 en 179, het Rotterdams Toneel en
Theater 324 en 429. Men weet dat de twee
grootste gezelschappen te kennen hebben
gegeven het systeem van doublures, ze
ker dat van triplures, te willen verlaten
terwille van een enkelvoudige bespeling.
Het is niet te ontkennen, dat hier vooral
financiële belangen op het spel staan. De
argumenten voor een betere kunstzinnige
politiek zijn met weinig kracht van over
tuiging te berde gebracht. De uitkoopor
ganisaties hebben daartegenover felle
protesten aangetekend, vooral opmerken
de dat door de beraamde inkrimping van
het speelplan de met zoveel zorg en moei
te opgebouwde artistieke ontginning van
nieuwe lagen publiek teniet zou worden
gedaan. Nu is het meer dan alleen maar
aardig eens te kunnen nagaan, naar wel
ke stukken van deze verenigingen de
meeste vraag is uitgegaan. „Antigone" is
16 keer uitgekocht, maar „Oscar" 62 en
„Nina" 43 keer, O'Neills „De ijsman
komt" 17 en „Een moordverhaal" 96 keer.
„OP WINDSOR"
schrijft Turner „ontdek
te iemand bergen olifants
tanden die daar als ge
schenken uit verre delen
van het koninkrijk bezorgd
waren. Ze werden verkocht
en tot biljardballen ge
maakt". De werksters ont
dekten ook een grote voor
raad beeldjes voorstellende
de Schotse „Gillie" (jacht
opziener) John Brown, die
hoog bij koningin Victoria
in aanzien stond. „Koning
Edward te Zevende moet
hem altijd gehaat hebben.
Hij had tenminste de ge
woonte persoonlijk de
beeldjes kapot te gooien
die zijn moeder placht te
schenken aan lieden van
wie zij vermoedde dat ze
het waarderen konden", al
dus Turner.
Victoria met haar gemaal Albert en de kleine Vicky
EEN NERVEUZE GAST
van koningin Victoria lag
in zijn volle lengte op een
stookplaat in het paleis en
blies de rook van zijn siga
ret de schoorsteen in, want
de koningin hield er niet
van. Dit, u zult het wel ge
raden hebben, gebeurde
lange tijd geleden, maar het
werd pas onlangs bekend
door een nieuw boek over
het leven van een konink
lijke familie. De auteur, E.
S. Turner, neemt er zijn
lezers in mee op een in
tieme wandeling door de
koninklijke paleizen van
Engeland. In „Het hof van
St. James" spreekt Turner
over het paleisleven van de
vroegste tijd af. Veel, zeer
veel, is veranderd sinds de
Angelsaksische tijden toen
naar het paleis ontboden
gasten nog geïnstrueerd
moesten worden om de ko
ningin niet aan te raken of
haar iets met ruwheid uit
de handen te trekken.
VRIJMOEDIG WANDE
LEND door de geschiedenis
van de holklinkende cou
loirs van de hoven van wel
eer, tilt Turner een tipje op
van de gordijnen die tot nu
toe het hofleven aan het
oog van het volk onttrok
ken. Koningin Victoria,
schrijft hij, stond niet toe
dat in haar paleizen ge
rookt werd. Om dit duide
lijk te doen uitkomen had
zij bordjes in Victoriaan
se stijl voorzeker aan de
muren laten ophangen waar
het verbod van deze ge
woonte op te lezen stond.
Een onverbeterlijk roker,
aldus Turner, werd eens in
liggende houding op een
stookplaat aangetroffen,
hoopvol de rook van zijn
sigaret in de schoorsteen
wegblazende. Andere per
sonen uit haar omgeving
wachtten tot Koningin Vic
toria zich voor de nacht
had teruggetrokken om dan
in een ver afgelegen bil
jartzaal de schade van de
dag in te halen.
VICTORIA moet trou
wens toch een persoonlijk
heid zijn geweest wie het
verbod in het bloed zat.
Turner schrijft: „Het bevel
om op Windsor te komen
dineren en overnachten
vervulde de gehardste di
plomaat met zorg. „De con
versatie aan tafel was be
drukt en gespannen, want
indien de koningin de draad
ervan niet kon waarderen
volgde een ijzig stilzwij
gen." Das was nog niet al
les. „Wanneer koningin
Victoria haar bestek uit
handen had gelegd, dan
werden de borden van haar
gasten zonder meer weg
genomen, ongeacht of ze
Koningin Victoria