een oude hogeschoolmethode voor het aanleren der RIJWIELKUNDIGHEID VERLEGENHEID VERGT VOORZICHTIGE BENADERING Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant en IJmuider Courant ARABISCHE ALARMKLOKKEN EN KOPEREN SIGNAALSCHELLEN Duldt niet dat uw vest of rijpaletot van een katoenen voering is voorzien99 „ZIET DE LEEK een geoefend wiel rijder vlug en gemakkelijk op zijn tweewiel snel als de vogel voorbij zweven, dan krijgt hij de zeer verklaar bare gedachte: „het leeren rijden moet toch een ongehoord zware taak zijn, daar behoort ongetwijfeld een groote mate van kunstvaardigheid, vlugheid en vooral een grootere hoeveelheid moed toe, dan waarover ik meen te kunnen beschikken", 't Baart zijne verwondering dat de voorbijsnellende kunstenaar niet met zijn smal wiel op zijde tuimelt of bij een kromming van den weg niet in de evenwijdig hopende sloot te recht komt. En toch vergist hij zich. Zijn de duizen- beginne goede rijders geweest Bijna vreezen. Met de andere hand geve hij een den uMrijder,«m eiken leeftijd niet alten heef, dezelfde kleinmoedige go- het bewijs dat het wielrijden te leeren is dachte eenige oogenblikken belieerscht: toegediende recept bekomen is, kan de voor ieder die het ernstig wil, die be- „Zal ik het kunnen leeren?" en allen schikt over een weinig moed en vol- hebben hunne pogingen met een glans harding? Geen van allen zijn van den rijk succes bekroond gezien". Foto links: Gijsbert Dreisselaar, met 83 lentes de oudste wielrijder van Nederland in 1905, vereeuwigd terwijl hij moeizaam langs de Amsterdamse trekvaart peddelt. Onder: de houten loopfiets was de sensatie in de „Franse tijd". Naar een prent uit het begin van de negentiende eeuw. Een geduchte coureur in de negen tiger jaren was Rinus Hofstede Crull, hier afgebeeld in een halsbrekende studio-pose. vlugge rijder zich verwijderd hebben' Zo staat te lezen in een boekwerkje dat nu 65 jaar geleden, in 1894, werd gepubli ceerd onder de titel Handboek en Vraagbaak voor den Wielrijder, bevattende nuttige Wenken en Raadgevingen aan de Practijk ontleend. De auteurs noemden zich: Twee leden van den Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond, de befaamde, toen nog jeugdige A.N.W.B. Men leest dit geschriftje als een boeiende roman, zich bij voort during afvragend of het werkelijk ernstig is gemeend. Men zegt wel eens dat de Nederlander op de fiets een woord dat de schrijvers van het Handboek nog niet kennen, althans niet gebruiken wordt geboren. Het Handboek toont aan dat dit een mensenleeftijd geleden in ieder geval nog niet zo was.. Het wijdt een geheel Hoofdstuk aan Het leeren rijden en een volgend aan De oefening van het rijden. HET GANSCHE GEHEIM van het be- bare voorstelling van de proeve der on- sturen van 't rijwiel bestaat, zo wordt ons geoefendheid van den aspirant voor het onthuld, in de kunst van het beheerschen kijkgraag en meestal spotlustig publiek van 't evenwicht. Valt de keuze van den bezorgt hem slechts ontmoediging", beginner op een laag tweewiel of safety AFZONDERLIJKE AANDACHT wordt besteed aan „de kunst eener goede enkel beweging. De rijder moet voor de circu latie van de pedaal den voet buigen en strekken; zoodoende wendt hij op alle punten van den cirkelomtrek de volle kracht aan en heeft eene bevallige be weging der beenen. Men vermijde het wansmakelijke, en het vermoeiende dat ligt in de pompende beweging der beenen. Wansmaak kenschetst zich eveneens als de (dit is onze gewone fiets in tegenstelling tot het hoge tweewiel dat een groot en een klein wiel had) dan is die kunst snel en doeltreffend als volgt aan te leren: 1. Verwijder van de voetkrukken de trappers; 2. Laat 't zadel zoo laag mogelijk zakken; 3. Plaats u schrijlings over de machine; 4. Breng deze in vaart door een stoot met den voet op den weg; 5. Houd nu beide voeten omhoog en tracht het evenwicht te houden. Terwijl ge, gaat de tekst verder, de stuurstang hanteert, dreigt de machine op zijde te slaan. De leerling moet nu letten op de omstandigheid dat zoodra het rijwiel naar links dreigt om te slaan, hij ook naar deze zijde de stuurstang wenden moet, om 't verbroken evenwicht te herstellen, even wel zal hij geneigd zijn 't omgekeerde te doen. Kan men beschikken over de hulp van een handigen vriend, dan leert men het rijden vlugger door op het rijwiel te gaan zitten en zich in den rug aan de zadelveer te laten vasthouden. WANNEER VERVOLGENS het op stijgen is beoefend (vooral bedaard en rustig te werk gaan, zenuwachtigheid of onnoodige vrees kunnen slechts dienen tot verlenging van den leeftijd!) wordt het afstappen grondig bestudeerd (a) van de trede, b) van de bepaal, c) door den zij- waartschen en d) door den achterwaart- schen sprong). „Berijdt men eene machine van lagen bouw waarbij de verbindings- stangen niet te hoog zijn aangebracht, dan kan men een der beenen tusschen stuur en zadel naar de andere zijde brengen en met de hand steunend op de stuurstang, springt emple, gespierde beroepsrenners die in NA EEN KRACHTIGE aanbeveling toch vooral het fietsen met één hand aan de stuurstang te beoefenen „daar dit onont beerlijk is om zich met een stok of zweep tegen aanvallers te beschermen", doen de schrijvers nóg een middel aan de hand zich tegen honden te verweren: „het werpen op den weg van een zoogenaamd onschadelijk dynamietpatroon. De oor- verdoovende knal verschrikt het dier in die mate dat het onmiddellijk op den loop gaat. In drukke straten is deze wijze van verdedigen niet aan te bevelen, daar men zoodoende al licht in botsing komt met de strafwet". Een ander inconveniënt op de weg is de muggenzwerm die de rijder plotseling „gonzend om de ooren snort". Baadde, zo roepen onze schrijvers uit, onze wielrijder zich daareven nog in een zee van genot en vrijheid, de zuivere met zoete geuren ver vulde lucht met volle longen inademend, thans is 't reine genoegen uit. Wat raad tegen deze plaag? Het middel dat aan bevolen wordt is: ..een kleine vleesch- kleurige voile met eenige elastieken oogjes aan fijne haakjes aan den binnenrand der pet vastgemaakt.Deze lichte voile be schermt tegen den aanval van het boos gedierte". Men kan ook een lapje met kruidnagelolie op de pet hechten, doch door de snelle vaart is dit middel niet doel treffend. HET INHALEN van wandelaars wordt in den brede behandeld. De wielrijder is verplicht hun aandacht op zich te vestigen door het geven van een signaal met hoorn, bel of signaalfluit. Het voordeel van de bel is dat zij bediend kan worden zonder dat men de stuurstang behoeft los te laten. Er zijn: enkele bellen, harmonische bellen, kogelhellen, patentbellen en Arabische alarmklokken, maar welke men ook ge bruikt. het verdient aanbeveling dat de machine ook nog voorzien is van een hoorn De Britten Woodside, Morgan en of fluit. „Een koperen signaalhoorn zal voor de meeste wielrijders weinig waarde hebben", meent het Handboek, „daar zij de men met lichten spron* zijwaarts op den 1888 vele lauweren oogstten in Neder- ^ief"vêïtaan ërèü^ EELS' weg. Deze wijze is sierlijk en eenvoudig Al deze oefeningen verrichte de leerling op een besloten, vlak terrein. „Een open- land en elders op het continent. voort te brengen. Beter is een hoorn met samendrukbaren gummibal, welke door zijn rauwe tonen een sterk aandachtwek- rijder de knieën herhaaldelijk zijwaarts kend geluid voortbrengt. De metalen orgel- uitslaat" fluit, ook in gebruik bij dienaren der po litie, heeft een krachtigen, vollen toon en beantwoordt daardoor geheel aan haar doel. Men kan de orgelfluit gemakkelijk in een der zakken bergen". IN DE TIJD dat het Handboek voor den wielrijder werd geschreven, telde Neder- op de bedroefde gezichten. VERLATEN WIJ THANS het terrein der oefening en verdiepen wij ons in de hin dernissen die de fietser van 65 jaar ge leden op zijn tocht kon ontmoeten. Het waren er vele: wagensporen, tramrails, glibberigheid, tegemoetkomende rijtuigen, maar vooral „de aanval van den losgelaten bandhond die onverwacht achter een haag of struik in de nabijheid der boerenhoeve, land één rijwiel op 400 ingezetenen. Uit de op hem afspringt". Wat moet de rijder statistiek blijkt dat behalve plezierrijders doen? „Wij kunnen hem", zeggen de schrij- voornamelijk handelaars en kooplieden i vers, „niet anders raden dan, zoo hij daar- van de fiets gebruik maakten. Onderaan toe nog tijd heeft, van zijn machine te op de lijst staan de deurwaarders, de nota- springen. Wij ondervonden menigmaal dat rissen, de metselaars en de rijksont- de drift van het dier bekoelde als niet werd vangers. Een verklaring van deze wonder- doorgereden". lijke combinatie wordt niet gegeven, helaas. Maar als nu de tijd te kort is? „Dan is Men reed in 1894 nog vrijwel uitsluitend een wapen onontbeerlijk en dat vindt de op massieve banden, sinds 1890 ook wel rijder in eene veerkrachtige, sterke zweep, op zogenaamde cushions, dikke gummi die in een stalen beugeltje op de stuur- banden voorzien van een met gewone dampkringslucht gevulde ruimte. Het voordeel van de laatste was dat men de band als hij was doorgesleten, kon om leggen en de versleten zijde in de velg kon houden, anders is een gevaarlijke val te lijmen. Maar reeds was de luchtband of, zoals men toen zeide, de pneumatic uit gevonden die het probleem der antivibra tie oploste. „De berijder eener machine met pneumaticbanden gevoelt nimmer de zenuwachtige trilling die men bij 't ge bruik van andere banden gewaar wordt". Helaas heeft ook de pneumatic schaduw zijden: hij kan springen, hij toont neiging tot slippen enhij is duur en zal wel niet goedkoper worden. Toch wordt de luchtband een grotere toekomst voorspeld dan de dynamo-electrische lamp, die wel een bewonderenswaardige uitvinding wordt genoemd, maar die toch aanmerke lijke nadelen heeft: zij ontrooft een deel aan de krachten des rijders, zij geeft bij langzamen gang te flauw licht en zij zet den rijder in het donker als de machine stilstaat. Daarom wordt aan de olie- of aan de kaarslamp de voorkeur gegeven. NOG TWEE PROBLEMEN vragen de aandacht. Wat moet men prefereren: het driewiel of het tweewiel? Na een uit voerige beschouwing komen de schrijvers tot het Salomons-oordeel dat het tweewiel „den krachtigen, lenigen sportman past, die nog in den vollen bloei der jaren is; het gemoedelijke driewiel daarentegen past den man van zaken en geeft de lieve lingsuitspanning voor den meer gevorder de in jaren en zelfs voor den bedaagde". EN DAN DE KLEDING! Zij moet geheel uit zuivere, poreuze wol bestaan, 's win ters echter warmer dan 's zomers. Draagt daarom, wielrijders, roepen de auteurs met opgeheven vinger, een best flanellen of beter nóg jaeger-wollen onderhemd, liefst ongeverfd. Draagt geene andere dan eene j j tricot-bovenkleeding of een costuum van vervaarlijke eindspurt tijdens een kam- echte wol,en stof Duldt niet dat uw vest pioenschap voor driewielers. 0f rijpaletot van een katoenen voering voorzien is. want deze houdt de uitstraling der schadelijke gassen tegen. Over het echt flanellen onderhemd draagt men in de warme zomer een witte of gekleurde SDortblouse van beste tricot, echte flanel of Jaeger-wol. Zij dient tot aan de dijen te reiken. Voor den goeden smaak moet zij eenigszins sierlijk van snit en los van dracht zijn. Een ferm pleidooi met verwijzing naar de Schuttersmaaltijd en de Nacht wacht voeren de schrijvers voor wijde, korte broek, door middel van een elas tieken bandje onder de knie zelfsluitend gemaakt. Natuurlijk moet ook deze broek van wol zijn. Desnoods drage men de lange rijbroek, maar het rijden met de gewone broek „teekent niet den rijder van goeden smaak". Bij guur weer trekke men de rijjas aan, in dubbele colbertvorm: „vlug en elegant van snit, vrij hoog slui tend. wordt zij dichtgeknoopt gedragen". Broeiende wollen dassen verwekelijken de keel te veel en worden afgeraden. DE KOUSEN van beste wol gebreid moeten zeven c.M. boven de knie reiken. Met lette er streng op dat de verfstof geen vergiftige bestanddelen bevat. „Bestel voorts bij uwen schoenmaker, mits deze eenigszins bekend zij met de eischen der wielersport, een paar gemakkelijke, lage, aan de monding wijd uitgesneden molières, bedek het hoofd met de sportpet die in de bol ventilatiegaatjes heeft, neem op de stuurstang een vest mede, met wol of flanel gevoerd en draag nooit andere dan wollen handschoenen. Zo hebt gij geen regenbuitje te vrezen. Als echter de donkergrijze effen hemel de aarde met een aanhoudenden, fijnen regen drenkt, dan voorzie de wielrijder zich van een pélerine- mantel, welke hij over het hoofd op de schouders werpt en onder de kin dicht knoopt. Een paar waterdichte beenstukken bedekken zijn bovenbenen, de vooruit stekende klep der regenpet vrijwaart de ogen voor de regenslag". Daar rijdt hij heen. Moeten wij ons verbazen dat de wielrijder van die dagen de lach- en spot lust van velen wekte? Maar kon het an ders in een tijd dat het rijwiel nauwelijks meer was dan een middel van ontspanning en vermaak voor den meer gegoede, zoals de fijne enuinape dat was voor de gunste ling der fortuin? De tandem Couvee-Choisy bij een WAT IS ER in 65 jaar veel veranderd! Onze vierjarige kinderen balanceren op hun autoped: ze fietsen voor ze naar school gaan; ze zijn vertrouwd met alle mogelijke verkeersmiddelen voor ze volwassen zijn. „Leren fietsen" bestaat eenvoudig niet meer. Ieder kind kan fietsen en een boekje waaruit je kunt leren hoe je moet doen, is een dwaasheid geworden. En over vijftig jaar? Zal 't dan met de autolessen net zo zijn? Dat kunnen we ons thans niet voorstellen, evenmin als de schrijvers van het Handboek voor den wielrijder in 1894 onze superieure glimlach van 1959 zouden kunnen begrijpen. P. H. Schroder Gedrieën ging het ook. De Groningse stang steekt en door den aangevallene pioniers Bos, Tonics en Lelsz op een snel en zeker in 't benarde oogenblik kan j to o- i t gegrepen worden. Hij zorgt echter met de rond 188o zeer populaire „triplet Let «enc £and 7jjnp machinp goed in stllur tp (Van onze medische medewerker) BIJ VERLEGENHEID is het sympathisch stelsel uit zijn evenwicht. Aan degenen, die zij „zonder beschermende buitenlaag" noemen, weige ren de artsen tabak, sterke koffie, opwindende schouw spelen. Jan S. is verlegen. Dat is een erge handicap. Sinds zijn jeugd verlamt de verle genheid hem bij het meren deel van zijn handelingen. Heeft hij een belangrijke ont moeting? Hij denkt er van te voren al voortdurend aan en kwelt zichzelf met het voor uitzicht. Hij herhaalt honder den malen in zichzelf wat hij zal zeggen. Naarmate het noodlottig ogenblik nadert, groeit zijn vrees. Wanneer hij tegenover degene staat met wie hij moet spreken, is hij zijn positieven volkomen kwijt, zo bang is hij en door dat hij voortdurend in zichzelf zegt: Wat zal hij van mij den ken? Hij stottert, zijn ge dachten worden verward, en dat wat hij daarnet, alleen te gen zichzelf, voortdurend her haalde, kan hij nu onmogelijk nog helder naar voren bren gen. Zeer onaangename licha melijke verschijnselen komen nog bij dit gevoel van grote angst en onmacht. Jan S. voelt hoe zijn hart bonst in zijn borst. Zijn ademhaling komt met stoten. Zijn slapen zijn bedekt met zweet. Zo, dat degene met wie hij het gesprek moet voeren het merkt en hem vraagt of hij soms ziek is, wat natuurlijk de nood van de ongelukkige slechts doet toe nemen. Het is begrijpelijk dat de afloop van het onderhoud niet in zijn voordeel is, wat tot gevolg heeft zat zijn com plexen nog toenemen en dat zijn verlegenheid zo moge lijk nog groter wordt. DE OORZAAK van deze verlegenheid die de volwasse ne verlamt, moet men vaak zoeken in zijn jonge jaren. Het velegen kind is er meestal een dat gemakkelijk van zijn stuk te brengen is, dat overgevoe lig is, van het type dat de psychiaters noemen „zonder beschermende buitenlaag". Deze overgevoeligheid kan zijn ontstaan vinden in twee oorzaken: een gebrek in het evenwicht der zenuwen of hormonen bij het kind waar men geen aandacht aan schenkt; of wel een onhandige opvoeding door te strenge ouders, wier houding van ge zag het kind vaak kwetst, of door ouders die het kind te vee als een kasplantje behande len, die het omgeven met een aandacht en zorg die het ten slotte tot nadeel zijn. Want het verlegen kind heeft het niet nodig beklaagd te wor den: het heeft aanmoediging nodig. Als men het beklaagt, doet men zijn complexen toe nemen; men drukt het als paald gebied zich vertrouwd voelt, zal het verlegen kind langzamerhand zich ook veili ger voelen op ander gebied en leren zijn verlegenheid te overwinnen. WANNEER WE toegeven, dat hij in dit opzicht in zijn jeugd „mislukt" is, wat kan de verlegen mens dan doen om zijn natuurlijke aanleg te overwinnen? In de eerste plaats, zorgen dat zijn zenuwen behoorlijk in evenwicht zijn. Hartklop pingen, overmatige transpira tie, blozen, bleek worden, de ze verschijnselen die zijn „cri ses" in zijn verlegenheid ver gezellen, zijn even zo vele te- het ware neer in zijn verle genheid. Niets kan ook scha delijker zijn dan zich over het kind vrolijk te maken. Kijk hem eens blozen.... het liikt wel een meisje. Vergelij kingen met zijn vriendjes (in het voordeel van de laatsten) zijn eveneens slecht voor het kind: je ziet hoe gewoon zij doen. Zo'n heksentoer is het niet om je gewoon te gedra gen. Het verlegen kind lijdt al genoeg omdat het zich an ders voelt dan „de anderen". Het is een ernstige fout het hier nog eens opmerkzaam op te maken. MEN MOET daarentegen op alle mogelijke manieren trachten hem de zelfverze kerdheid te geven die hem ontbreekt. Men moet trach ten dat te vinden waarin hij kan uitblinken, of dat nu hard lopen is, figuurtjes maken van klei of knutselen, en het hierbij aanmoedigen, waar bij men niet aarzele zijn ver diensten te prijzen. Als u ziet wat een fantastische dingen hij maakt, of wel hij klopt al zijn vriendjes bij het hard lopen. Hij is geweldig vlug. Wanneer het op een be- kenen van een gebrek aan evenwicht in het sympathisch zenuwstelsel, dat men moet herstellen. Hij zal opwinding dienen te vermijden: sterke koffie, tabak, meeslepende schouwspelen, griezelfilms; een intellectuele overspan ning is noodlottig, voor hem. Hij moet nog meer dan een ander bezigheden van lichaam en geest in harmonieus even wicht brengen. Sport is een uitstekend middel in de strijd tegen de verlegenheid. Wan delen eveneens. Bezigheden met zijn handen die hem ver hinderen te denken, zijn voor de verlegen mens zeer gun stig. Sommigen zijn van hun complexen genezen door tuin werk te gaan doen of te gaan knutselen. Wanneer de verlegen mens tegenover een „beproeving" staat, moet hij zorgen zoveel mogelijk „troeven" in de hand te hebben. Dingen die op zijn uiterlijk betrekking heb ben zullen hem hierbij helpen. Het zich op zijn gemak voelen, goed gekleed in de kleren die hem staan (die een goede cou pe hebben) echter niet excen triek aandoen, onderdrukt reeds een reden tot onveilig- heidsgevoel bij de verlegen mens, die altijd denkt, dat men naar hem kijkt en dat iets in zijn uiterlijk niet in or de is. Voordat hij het bezoek of degene met wie hij een on derhoud zal hebben tegemoet treedt, moet hij diep inade men, door de neus, daarbij zorgend de borst zoveel mo gelijk met lucht te vullen. Daarna moet hij de door de neus ingeademde lucht uitade men door de mond en dit pro ces zeer langzaam laten ver lopen. Enige diepe ademhalin gen, waarbij hij zijn best doet aan niets te denken, zijn vaak voldoende om de verlammen de angst op een afstand te houden. DAN ZIJN ER tenslotte nog kleine middeltjes die op het eerste gezicht kinderachtig lijken, maar die in talloze ge vallen hun nut hebben bewe zen om de verlegen mens de zelfverzekerdheid te herge ven die hem ontbreekt Hij is bang voor degene tegenover hem: een ernstig en streng man met een belangrijke functie, gedecoreerd met een hoge onderscheiding. Laat hij trachten zich deze man 's morgens voor te stellen bij het opstaan, bezig zich te scheren, in zijn onderbroek met sokophouders, of kreu nend van pijn op de behandel- stoel bij de tandarts. Is het soms een elegante vrouw die hij niet durft aan te spreken? Laat hij bedenken hoe ze er uit ziet als ze met haren in de war en een oude doek om het hoofd, bezig is haar gang te vegen of een stofblik met vuil leeg te gooien. Laat hij dege ne die tegenover hem staat en die zijn verlegenheid op een soort voetstuk plaatst, op een meer menselijk plan brengen. Hij zal dan al minder onder de indruk zijn. Of laat de verle gen mens in plaats van aan zijn eigen complexen en ma nieën te denken, trachten die van zijn tegenstander te ont dekken. Het zal vaak een machtige troost voor hem zijn als hij ontdekt dat degene die hem zo'n angst inboezem de op zijn nagels bijt of ner veus op het vloeiboek dat voor hem ligt figuurtjes zit te krab- belc-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 13