richtingen in *e ALEXANDER COHEN, ecn vergeten schrijver Namiddag in Turkije EEUWENOUDE UITHANGBORDEN EN SCHILDEN DE TROTS VAN DE ENGELSE HERBERGIERS ZATERDAG 6 FEBRUARI I960 Erbij i w> LOAD OF MISCHIEF PAGINA IN DE LAATSTE JAREN zijn de activiteiten op het gebied van de jazz zo toegenomen, dat de critici zich wat onrustig begin nen te voelen. In beschouwingen van de Amerikaanse commenta tors klinken de klachten: „Van te veel onbekende musici worden platen opgenomen", „Er zijn te veel jazz festivals", „Er worden te veel jazzconcerten gegeyen". Maar het voordeel van deze overvloed Is dat er meer goede jazz dan vroeger is door de ver grote produktie. Vergeleken met de jaren twintig, toen enkele platen het gehele repertoire van de jazz konden bevatten, baden wij heden in een weelde van jazz. En wat belangrijker is, er treden thans ook kwalitatieve veranderingen op. Het driehon derd jaar oude proces van de vermenging van Europese en Afrikaanse volksmuziek heeft zijn tweede stadium bereikt. Het eer ste stadium begon in 1900, toen de marsmuziek van de negers uit New Orleans zijn intrede deed, welke thans als Jazz ge kwalificeerd wordt. In 1955 be gon de verandering. Er werd een muziek gecreëerd, welke niet onmiddellijk als jazz te herken nen was. Niet beter of slechter dan de oude jazz, maar verschil lend. Tegelijkertijd begon de jazz zich sneller te verspreiden en veroverde zich een eigen plaats in de voor de indringers aanvankelijk ongastvrije muziek cultuur. Dit heeft tot gevolg ge had dat de Europese klassieke muziek een grote rol is gaan spe len in de jazz, waardoor een nieuw ingrediënt het mengsel van Afrikaanse en Europese volksmuziek ging verrijken. Hier door ontstonden geheel nieuwe vormen, waarvan sommige zo dicht de klassieke muziek bena derden, dat zij door sommige jazzliefhebbers niet meer als jazz erkend worden. Men kan in de hedendaagse jazz toch vier hoofdrichtingen aanwijzen: de hoofdstroom van de zich steeds ontwikkelende jazz; oplevingen van een bepaald facet of ver menging van facetten van deze hoofdstroom; volksmuziek en experimentele jazz, waarin ele menten van de klassieke muziek te herkennen zijn. OM DEEL UIT te kunnen maken van de hoofdstroom moet een musicus of een band veelal zijn basis hebben in de over geleverde jazz. Typerend voor zulk een kunstenaar is Louis Armstrong, die zijn stijl in 1920 al geperfectioneerd had, en die Onze tuin- en kamerplanten Straks na de winter, wordt het tijd uw heesters en kleine boompjes aan te plan ten en het is nu de tijd hen te bestellen; want als het weer open weer wordt kunnen ze direct op de voor hen bestemde plaats gepoot worden. Heesters en boompjes moet men eigenlijk beschouwen als de grote meubelen van de tuin en er dient een goede plaats voor gezocht te worden. U moet er vooral rekening mee houden dat het kleine struikje op den duur een flinke omvang kan bereiken, zodat het u na en kele jaren het uitzicht op de weg wel eens zou kunnen ontnemen. Er zijn allerlei soorten heesters. Van het geslacht Spiraea komen verschillende soorten voor vooral Spiraea van houttei moet genoemd wor den; een rijke bloeier die veel voldoening kan schenken in een niet te kleine tuin. Deze heester bloeit met mooie witte bloe men en moet na de bloei gesnoeid worden; dat doet men ook wel eens 's winters doch het is veel beter het maar direct na de bloei te doen; als men 's winters snoeit worden veel bloemtakken weggenomen, want de dikke bloemknoppen zitten er dan ui op. G. Kromdijk (Vervolg var pag. 2) dige kleren zijn nauwelijks minder snel en zekerder van voet dan hun geiten. Met ontstellende vaart glijden ze roekeloos de bergen af, hervinden hun evenwicht op het moment dat hun einde gekomen schijnt en wippen dan verder van steen op steen, de verdwijnende geiten na, onder een stort vloed van lelijke Turkse woorden voor de eigengereide dieren, die altijd wel verder op iets beters menen te zien. ER ZIJN SMALLE PADEN langs de stei le hellingen, die de ene berg met de ande re verbinden, paden waarvan de steen- plinters onder de voet verschuiven en net steeds toenemend gedruis omlaag- pringen naar het diepe ravijn beneden. Ir zijn kloven, zo smal en steil dat de zon r niet in doordringt dan tijdens het heetste liddaguur. In dikke lagen liggen daar alle tenen opgezameld, die met de tomeloze ■rgenbuien, als ieder spleetje een beek en edere kloof een wilde rivier wordt naar beneden komen. Bob Tadema Sporry WIE WAS ALEXANDER COHEN? Ik zou er heel wat om durven verwedden, dat ten hoogste één op de tienduizend Ne derlanders dat zomaar zou kunnen zeggen zonder eerst een of ander encyclopedisch werk te hebben geraadpleegd, waarin hij trouwens in de meeste gevallen zou mis grijpen. Zelfs de letterkundige handboeken zwijgen hem dood of vermelden hem ter loops, hoewel zijn „journalistiek" van een schrijfvaardigheid blijk geeft, waarvoor menig eerzaam en bekroond prozaïst vin ger en duim zou aflikken. De voornaam ste reden van deze stilzwijgendheid om trent zijn persoon en zijn gebundeld werk zal wel geweest zijn dat hij bij velen geen persona grata was. Men mócht Alexander Cohen, deze geboren rebel, deze militan te, onafhankelijke geest, die zich met wel behagen scherpte aan de polemiek, een voudig niet. Bovendien bracht hij van zijn ruim negentig levensjaren er nauivelijks vijfentwintig in Holland door en dan nog voornamelijk zijn jeugdjaren onder pro test. Hij móést protesteren en men zou moeilijk van hem kunnen beweren dat hij die „socialist" werd toen de vooruitstre vende burger liberaal gezind was, anar chist toen het socialisme veld won, scepti cus toen het anarchisme bij idealistische intellectuelen weerklank vond en royalist toen het „nihilisme" de pretentie kreeg van een levenshouding, men kan, her haal ik, van deze volbloed „protestant" niet beweren dat hij er niét prat op ging, hoe dan ook tegen de keer in te zijn. Co- hen was het bij wijze van beginsel het enige, dat hij, dunkt me, ooit duldde óneens, en dat is een stimulerende kracht, die onze vaderlandse letteren best kon ge bruiken sinds Multatuli was ingelijfd bij de school- en huislectuur. Een reden te meer om de bloemlezing uit de schriftu ren van Alexander Cohen, die Max Nord met veel begrip voor het karakteristieke van deze strijdlustige neen-zegger samen stelde en inleidde als deelte in de „Meu- lenhoff-Pockets"-serie onder de wat mak ke titel „Een andersdenkende"), een rui- kaanse muziek en klassieke muziek ver vaagt dikwijls de grenzen tussen jazz en klassiek. Strawinsky's „Ebony Concerto" heet geen jazz te zijn, maar Milton Rab bit's „All Set" en Harold Shapero's „On Green Mountain", worden als „iets van jazz" beschouwd. HOEZEER DE TWEE in elkaar over vloeien is te bemerken aan compsoties, die klassiek geschoolde componisten zoals Norman Symonds, William O. Smith en Gunther Schuller schreven en die duide lijke kenmerken van de jazz dragen. Vol gens Schuller zal er een dag komen dat de twee eenheid gaan vormen. Of dit waar is zal nog moeten blijken. Het is wellicht ook mogelijk dat er een tussenvorm ont staat, welke niet in een bestaande catego rie onder te brengen is. Voorbeelde hier van zijn reeds aanwezig, zoals in Robert Prince's balletmuziek voor „N.Y. Ex port: Op. Jazz", Andre Hoderi's „On a Blues" en George Russell's „Lydianr M-l". Deze werken zijn geen conglome raat meer van jazz en klassiek, er is alleen nog geen naambord voor gevonden in de muziekcultuur, behalve dan de- voor aller lei uitleg vatbare titel „experimenteel". De toekomst zal moeten uitwijzen of hier werkelijk sprake is van een geheel nieu we levensvatbare vorm van muziek. Marshall W. Stearns Voorzitter van het In stitute of Jazz Studies me lezerskring toe te wensen, ter verfris sing van de geesten diergenen, die de kunst van het zelfstandig denken en oor delen bij voorkeur onbeoefend laten en het ongelijk niet graag riskeren. DAT WIL NIET zeggen dat ik in alle op zichten enthousiast over dit boekje zou zijn. Men leest het, dat is zeker, in één adem uit: tegenspraak, mits puntig ge formuleerd, boeit; ook dan als ze toestan den en figuren uit het verleden geldt. Ze boeit zeker als ze gekruid is met anek dotes, die zelfs degenen die de desbetref fende personen nauwelijks bij naam ken nen, wel móéten amuseren. Maar de ge schriften van Alexander Cohen wérden niet geschreven om te vermaken: ze signa leerden, ze affronteerden, hekelden, ge selden, vaak terecht, soms ten onrechte, maar ook in dat laatste geval met het goed recht van een man die halsstarrig weigert om de dupe te zijn van welke leerstelling, welke clan, partij, beweging, stroming ook. Die halsstarrigheid eist van de lezer, dat deze weet tegen wié en tegen wat het toen ging en vóór wie en wat, wil hij tenminste kunnen beoordelen in hoever de eigenzinnige Cohen hout snijdt. En dat valt voor de enigszins ingewijde lang niet altijd mee er wordt zo hier en daar ook wel eens opgesneden en koek ge sneden, smakelijk bereide en pittig gepe perde koek, maar dan toch koek, die men met wat korrels zout moet nemen. ALEXANDER COHEN, in 1864 te Leeu warden geboren, sinds jaren woonach tig in Toulon, was, als men het zo wil noe men, journalist, zij het dan geen alle daagse. Wie in de bloemlezing van Max Nord het gekozen fragment uit „In op stand" (1932) een knap, soms ontroe rend geschreven brokstuk autobiografie van de Leeuwardense jeugdjaren heeft gelezen, zal het niet verbazen dat deze weerbarstige Alexander, in verzet ge raakt door eon allesbehalve vrolijke jeugd, het debiet van zijn opstandige pennevruchten zocht bij periodieken die in de aanval waren. Hij had, schrijft hij, „een harde vader", was al jong moeder loos en voelde zich in de „galanteriewin kel" van zijn vader en onder het stief moederlijk bewind als een wilde kat in een vreemd pakhuis. Tweemaal ontvlucht te hij de ouderlijke woning vergeefs en toen hij voor de derde keer „van huis ging" was het alskoloniaal, als sol daat-schrijver, die meer van het gevang dan van de Oost zou zien. Beklaag hem niet hij vond het wel goed zo: hij was „een verworpene", hij wilde het als non- formist zijn en het is dan ook niet zonder voldoening dat hij vermeldt hoe het „straffen hagelt: politiekamer, provoost, cachot" dit als voorspel van een twee- enhalfjarige gevangenschap. Natuurlijk: hij had in veel waartegen hij revolteerde dubbel en dwars gelijk, al verkeerde dat gelijk soms in een ongelijk door de wijze waarop hij het nodeloos uitdagend de monstreerde. In zijn gehele oeuvre heeft de weerspannige Alexander zich trou wens rijkelijk van de demonstratie be diend, daarbij zichzelf graag een helden rol toebedelend, wat de gesignaleerde mis standen niet verkleint en de vermake lijkheid van zijn schriftuur alleen maar ten goede komt. Eenmaal koloniaal-af en gerepatrieerd stort hij zich óp en in het ..socialimse": „Daór was mijn plaats! Niet om hun doctrine, waarvan ik toen nog niets afwist (-) maar om hun rebel lie". Die uitlating is kenmerkend voor Cohen: hij was, waar dan ook, opposant, en dus gaf hij de twaalf apostelen van het socialisme graag cadeau voor één Ferdi nand Domela Nieuwenhuis, met wie hij, sinds hij corrector geworden was bij het befaamde (als men wil: beruchte) „Recht voor Allen", bevriend raakte. Opposant was hij ook, toen hij (die later bij het ko ningschap zou zweren), zonder veel zin overigens maar typerend voor de toen malige atmosfeer „majesteitsschennis" pleegde, wat hem een vonnis van zes maanden gevangenisstraf opleverde. Voorlopig ontkwam hij daaraan door zich via België uit de voeten te maken naar Parijs, waar „Dame Dynamite (que l'on danse vite)" juist het was 1893 triom fen beleefde. Ravachol had het onrecht van het recht zoeven gewroken door en kele bomaanslagen, Auguste Vaillant en Emile Henry hadden op gelijke terroris tische wijze geprotesteerd tegen „Pana ma" en de schadalige politieke corruptie en Caserio Santo wist de Franse presi dent Sadi Carnot met één dolkstoot te eli mineren. Alexander Cohen, niet geschoold (nog), vermoed ik, in de ideële beginselen van het individuele anarchisme van Stirner, Mackay, Tucker enz., dat met het dynamiet-protest van het anarchisme-van- de-daad niets van doen had, was óf te ar geloos óf idealistisch genoeg om te gelo ven dat hij van zijn kant „deed wat hij kon om de uitbarsting van het Gulden Tijd perk te verhaasten" door zich met jeug dig vuur (en zich bepalend tot het woord) onder de medewerkers van het anarchisti sche blad L'En Dehors te scharen. Ik vond zijn naam althans in het curieuze boekje van Félix Dubois „Le péril anarchiste", naast die van Octave Mirbeau en Sebas tian Faure (geen kleine jongens), over wie Alexander, als overal deze militante re volutionairen, nauwelijks iets belangwek kends mededeelt. VOLGT ZIJN VERBLIJF in „merry old England", dat hij wel oud, maar weinig merry", eerder stierlijk vervelend vond: hier. waar de tolerantie het gewelddadig anarchisme geen kans gaf en het woord vrijer was dan waar ook, viel er voor een verzetsman als Alexander weinig te bele ven: „niets prikkelt er mijn fantasie, alles bevordert mijn spleen", zodat zijn me dewerking aan de anarchistische „Torch of Anarchy" enkel wat stof opleverde voor een aantal grappige anekdotes en enkele levendige persoonsbeschrijvingen, IS DEZE BLOEMLEZING voor dege nen die vertrouwd zijn met de „revolu tionaire geschiedenis" van Cohens tijd (die van zijn eerste levenshelft dus) niet bepaald verrassend, het boekje is merk waardig genoeg, het schrijftalent van Cohen onmiskenbaar genoeg, om het als een aantrekkelijk specimen van het gen re „gedenkschriften" met bijzonder veel genoegen te lezen C. J. E. Dinaux ten thans rock and roll zangers. De grote populariteit van de rock and roll, waarin behalve de blues ook kenmerken van de op Engelse balladen gebaseerde Hilly- billy liedjes te bespeuren zijn, verbergt echter een belangrijker iets: de opleving van de negerliederen in de vorm van blues. Het is bij voorbeeld opmerkelijk hoe sterk de blues als dansmuziek in trek beginnen te komen. DE ADOPTIE van de klassieke muziek in de jazz heeft de kaste der experimen telen geschapen. De problemen voor com ponisten, arrangeurs en musici, welke zich wijden aan de nieuwe vorm van jazz, zijn uiterst complex. De eerste produkten, zoals Lennie Tristano's atonale „Intui- tevens een enorme invloed is blijven uit oefenen op de ontwikkeling. Een zelfd^ po sitie nemen de bands van Duke Ellington en Count Basie in. Generaliserend zou men kunnen zeggen, dat de enkeling de vernieuwingen in de jazz schept, maar dat de bands deze consolideren of zelfs, indien de enkeling daartoe niet in staat is, voortzetten. Zowel Ellington als Basie hebben elementen van de recente „bop"", „cool" en progressieve stijlen overgeno men en verder ontwikkeld. Er zijn echter nog anderen die zich kwalificeren voor de hoofdstroom: Lester Young, Roy Elridge en Jo Jones uit de jaren dertig, Charlie Parker, Dizzy Gillespie en Kenny Clarke uit de jaren veertig en de „vijftigers" Sonny Rollins, Miles Davis en Philly Joe Jones. tion", waren probeersels en in feite mis lukkingen. De meest invloedrijke pio nier op dit gebied is wel Thelonious Monk, aan wie wel een plaats in de eerder ge noemde hoofdstroom toegewezen mag worden. Op verfijnde wijze is hij erin ge slaagd in de ingewikkelde partituur van de experimentele muziek de plaats voor logische improvisaties open te houden. Zijn methoden werden overgenomen door George Shearing, Dave Brubeck en Ah med Jamal. Ook het Modern Jazz Quar tet en zijn imitator The Mastersounds volgden Monks ideeën en in hun arrange menten vindt men patronen uit de klas sieke muziek, bij voorbeeld de fuga, weer terug. De nieuwe synthese van Afro-Ameri- DE LAATSTE JAREN is het tot de mo derne jazz componisten en arrangeurs doorgedrongen, dat de jazz een uiterst bruikbaar verleden heeft. De New Orleans stijl blijkt nog in deze tijd, zij het dan soms niet in zijn authentieke vorm, sterk te appelleren. De New Orleans „renais sance" heeft zich in verschillende rich tingen ontwikkeld. Musici als Jimmy Giuf- fre, Mose Allison en John Benson Brooks gingen terug tot de oude volksmuziek en verwerkten de themas in moderne com posities. Brooks putte zelfs ook nog uit oude Engelse balladen. Horace Silver, Julian Adderley en Milt Jackson vonden hun bronnen in de religieuze negermuziek. Dizzy Gillespie, aan wie eens gevraagd werd hoe Jackson aan zijn subtiel ritmisch gevoel kwam, verklaarde in volle ernst: „Jackson is een gewijd man", doelend op Jackson's jeugd temidden van het gol vend ritme van de gezangen van Sancti fied Church, een religieuze groepering van arme negers. DE ADOPTIE van religieuze muziek in in de jazz heeft in de beginne veel tegen werking verkregen onder andere van de protestantse kerk, die zich tegen ver menging keerde. Ook de overleden blues zanger Bill Broonzy wilde de scheiding tussen kerk en wereldse muziek handha ven. Kort voor zijn dood protesteerde hij nog tegen rock en roll zanger Ray Char les met de woorden: „Wat doet hij nu een blues te zingen op kerkmuziek!" DE OPLEVING van de New Orleans muziek heeft ook nieuwe kansen geboden aan de, wat in vergetelheid geraakte, mu sici van de swing periode, zoals Jonah Jones, Tyree Glenn en Cozy Cole. De in verhouding eenvoudige en ritmische stijl van de swing uit de jaren dertig slaat zo wel bij de jongeren als de ouderen aan. De jongeren vinden een opwindende in troductie tot het uitgestrekte terrein van de jazz. De ouderen luisteren met een ze kere nostalgie naar het verleden. Een an dere groep arrangeurs zoals Ralph Burns, Peter Rugoio en Gil Evans gebruikten de oude melodieën als basis voor hun uiterst moderne arrangementen, waarin som tijds eveneens Afro-Cubaanse kruiden verwerkt werden. Evans verweefde in de oude jazz-melodieën thema's uit de klas sieke muziek, hetgeen resulteerde in de zo genaamde „cool" jazz. DE VOLKSMUZIEK van de neger, en wel in de vorm van de blues, is de basis van één van de grootste rages: de rock and roll. De goede rock and roll (dikwijls ver wordt deze stijl door de incompetentie van zanger of musici tot een ondraaglijke monotinie) heeft een authentiek jazzrit- me. Hoezeer rock and roll aan de blues verwant is, blijkt uit het feit dat blues zangers uit de jaren dertig plots weer een grote populariteit krijgen, omdat zij door het jonge publiek beschouwd worden als exponenten van de rock and roll. Joe Turner, B.B. King, Wyonie Harris, Bo Diddley, Howling Wolf en Big Maybelle, allen nog steeds in hun optreden de „blues shouters" uit de jaren dertig, he- NEDERLAND TELT duizenden herbergen en uitspanningen, waar toeristen en andere passanten zich op hun tochten verpozen. Betrekkelijk klein echter is ederlandse herber ild of een kur anders? Waar adjes wèl kleurige bc noodzakelijk omdat velen niet konden lezen. Toen moest een herberg zich dus het aantal Nederlandse herbergen en uitspanningen, die zich tooien met een 2Dord. H( ïrpen en stadjes wèl kleurige borden tot rusten? Vroeger waren die uithangborden sprekend schild of een kunstzinnig uithangbord. Hoe komt dit? Waarom is het in Engeland anders? Waarom noden daar zowel op het land als in de dor wel aan de voorbijgangers en reizigers bekend maken door een opvallend uit hangbord. Een Rode Leeuw, een Zwarte Adelaar, een Zilveren Dolfijn, een Gekroonde Koning.Ook in Nederland kent men deze namen, maar bij ons zijn de uithangborden van weleer meer en meer in onbruik geraakt, terwijl men in Engeland de „uithangbord-traditie" hoog heeft gehouden. IN ENGELAND is het schilderen van die borden nog steeds een bedrijf, waarin menige kunstenaar van naam werkzaam is. Een van die schilders, Cosmo Clark, vindt dat een uithangbord, wil het goed zijn, leesbaar moet zijn in de ruimste zin des woords. De letters moeten duidelijk zijn, het gegeven pakkend, de kleuren sprekend. Je moet de juiste soort hout kiezen en natuurlijk altijd rekening hou den met de omgeving, waarin het schild komt te hangen. In het dorp Haddenham (Oxfordshire) woont en schildert Michael Farrar Bell. Hij is de ontwerper van een paar Engel se postzegels. Hij stamt uit een geslacht, dat enige generaties lang de glas-in-lood- kunst beoefende. Via een opdracht om etiketten voor wijnflessen te ontwerpen kwam hij ertoe om uithangborden voor herbergen te gaan schilderen. Tegen woordig hangen zijn kunstprodukten in tal van Engelse dorpen en stadjes. Een paar jaar geleden kreeg Bell opdracht, een heel oud uithangbord te herstellen van de bekende achttiende-eeuwse schilder Wil liam Hogarth. Oorspronkelijk sierde dat uithangbord „De Man met een Lading Kattekwaad" een herberg in Oxford Street in Londen. Thans kan men het (in gerestaureerde vorm) zien bij een her berg in het dorp Blewbury (Berkshire). Dat een kunstenaar van naam als Hogarth dit uithangbord vervaardigde, wijst erop, dat ook vroeger goede artiesten de kunst van het uithangbord beoefende. Farrar- Bell legde in zijn atelier de laatste hand aan een nieuw schild (De Haas en de Hon den), bestemd voor een herberg in York shire. Hij schilderde het met glansverf op een aluminiumplaat om te voorkomen, dat het in die industriestreek te snel zou verweren. IN ARUNDEL, waar het kasteel der hertogen van Norfolk is, werkt Ralph El- lis. Zijn dochter helpt hem trouw. Hon derden uithangborden heeft hij geschil derd. De motieven zijn heraldisch, rea listisch, geestig-spottend of ontleend aan de sport. Zijn album met ontwerpen is een bonte reeks generaals, admiraals, konin gen, bijbelse voorstellingen, wapens, die ren en wat dies meer zij. Andere kunste naars, bij voorbeeld Claude Harrson, kie zen vaak landschapsmotieven. Het is dus stellig geen modernisme om kunstenaars van naam opdracht te geven blijf in een herberg. Michael Farrar Bell maakte dit schild voor „The White Heart"-herberg in Chipping Norton (Oxfordshire). Michael Farrar Bell voltooit in zijn studio in Oxfordshire het bord „Hare and Hounds" voor een jachtherberg in Yorkshire. Voor dit bord gebruikt hij glansverf op aluminiumbasis. Menige Engelse waard is trots op zijn uithangbord en vertelt graag hoe het ont stond en wie de maker is. Telkens weer komt het voor, dat een levend kunstenaar opdracht krijgt om het werk van een over leden meester te restaureren en op te fleuren. Maar ook nieuwe motieven, nieu we uithangborden dus, maken in Enge land een goede kans. Bij voorbeeld een uithangbord te Hempstead Wigmore (Kent), dat een „Vliegende Schotel" voorstelt. De beroemde William Hogarth schilderde dit onlangs gerestaureerde bord voor een herberg in Londen. Thans hangt het bord aan een herberg in Blewbury (Berk shire).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 15