richtingen
in *e
ALEXANDER COHEN, ecn vergeten schrijver
Namiddag in Turkije
EEUWENOUDE UITHANGBORDEN
EN SCHILDEN DE TROTS VAN
DE ENGELSE HERBERGIERS
ZATERDAG 6 FEBRUARI I960
Erbij i
w>
LOAD OF MISCHIEF
PAGINA
IN DE LAATSTE JAREN zijn de
activiteiten op het gebied van
de jazz zo toegenomen, dat de
critici zich wat onrustig begin
nen te voelen. In beschouwingen
van de Amerikaanse commenta
tors klinken de klachten: „Van te
veel onbekende musici worden
platen opgenomen", „Er zijn te
veel jazz festivals", „Er worden
te veel jazzconcerten gegeyen".
Maar het voordeel van deze
overvloed Is dat er meer goede
jazz dan vroeger is door de ver
grote produktie. Vergeleken met
de jaren twintig, toen enkele
platen het gehele repertoire van
de jazz konden bevatten, baden
wij heden in een weelde van
jazz. En wat belangrijker is, er
treden thans ook kwalitatieve
veranderingen op. Het driehon
derd jaar oude proces van de
vermenging van Europese en
Afrikaanse volksmuziek heeft zijn
tweede stadium bereikt. Het eer
ste stadium begon in 1900, toen
de marsmuziek van de negers
uit New Orleans zijn intrede
deed, welke thans als Jazz ge
kwalificeerd wordt. In 1955 be
gon de verandering. Er werd een
muziek gecreëerd, welke niet
onmiddellijk als jazz te herken
nen was. Niet beter of slechter
dan de oude jazz, maar verschil
lend. Tegelijkertijd begon de
jazz zich sneller te verspreiden
en veroverde zich een eigen
plaats in de voor de indringers
aanvankelijk ongastvrije muziek
cultuur. Dit heeft tot gevolg ge
had dat de Europese klassieke
muziek een grote rol is gaan spe
len in de jazz, waardoor een
nieuw ingrediënt het mengsel
van Afrikaanse en Europese
volksmuziek ging verrijken. Hier
door ontstonden geheel nieuwe
vormen, waarvan sommige zo
dicht de klassieke muziek bena
derden, dat zij door sommige
jazzliefhebbers niet meer als jazz
erkend worden. Men kan in de
hedendaagse jazz toch vier
hoofdrichtingen aanwijzen: de
hoofdstroom van de zich steeds
ontwikkelende jazz; oplevingen
van een bepaald facet of ver
menging van facetten van deze
hoofdstroom; volksmuziek en
experimentele jazz, waarin ele
menten van de klassieke muziek
te herkennen zijn.
OM DEEL UIT te kunnen maken van de
hoofdstroom moet een musicus of een
band veelal zijn basis hebben in de over
geleverde jazz. Typerend voor zulk een
kunstenaar is Louis Armstrong, die zijn
stijl in 1920 al geperfectioneerd had, en die
Onze tuin- en kamerplanten
Straks na de winter, wordt het tijd uw
heesters en kleine boompjes aan te plan
ten en het is nu de tijd hen te bestellen;
want als het weer open weer wordt kunnen
ze direct op de voor hen bestemde plaats
gepoot worden. Heesters en boompjes
moet men eigenlijk beschouwen als de
grote meubelen van de tuin en er dient een
goede plaats voor gezocht te worden. U
moet er vooral rekening mee houden dat
het kleine struikje op den duur een flinke
omvang kan bereiken, zodat het u na en
kele jaren het uitzicht op de weg wel eens
zou kunnen ontnemen. Er zijn allerlei
soorten heesters. Van het geslacht Spiraea
komen verschillende soorten voor vooral
Spiraea van houttei moet genoemd wor
den; een rijke bloeier die veel voldoening
kan schenken in een niet te kleine tuin.
Deze heester bloeit met mooie witte bloe
men en moet na de bloei gesnoeid worden;
dat doet men ook wel eens 's winters doch
het is veel beter het maar direct na de
bloei te doen; als men 's winters snoeit
worden veel bloemtakken weggenomen,
want de dikke bloemknoppen zitten er dan
ui op.
G. Kromdijk
(Vervolg var pag. 2)
dige kleren zijn nauwelijks minder snel en
zekerder van voet dan hun geiten. Met
ontstellende vaart glijden ze roekeloos de
bergen af, hervinden hun evenwicht op het
moment dat hun einde gekomen schijnt en
wippen dan verder van steen op steen, de
verdwijnende geiten na, onder een stort
vloed van lelijke Turkse woorden voor de
eigengereide dieren, die altijd wel verder
op iets beters menen te zien.
ER ZIJN SMALLE PADEN langs de stei
le hellingen, die de ene berg met de ande
re verbinden, paden waarvan de steen-
plinters onder de voet verschuiven en
net steeds toenemend gedruis omlaag-
pringen naar het diepe ravijn beneden.
Ir zijn kloven, zo smal en steil dat de zon
r niet in doordringt dan tijdens het heetste
liddaguur. In dikke lagen liggen daar alle
tenen opgezameld, die met de tomeloze
■rgenbuien, als ieder spleetje een beek en
edere kloof een wilde rivier wordt naar
beneden komen.
Bob Tadema Sporry
WIE WAS ALEXANDER COHEN? Ik
zou er heel wat om durven verwedden,
dat ten hoogste één op de tienduizend Ne
derlanders dat zomaar zou kunnen zeggen
zonder eerst een of ander encyclopedisch
werk te hebben geraadpleegd, waarin hij
trouwens in de meeste gevallen zou mis
grijpen. Zelfs de letterkundige handboeken
zwijgen hem dood of vermelden hem ter
loops, hoewel zijn „journalistiek" van een
schrijfvaardigheid blijk geeft, waarvoor
menig eerzaam en bekroond prozaïst vin
ger en duim zou aflikken. De voornaam
ste reden van deze stilzwijgendheid om
trent zijn persoon en zijn gebundeld werk
zal wel geweest zijn dat hij bij velen geen
persona grata was. Men mócht Alexander
Cohen, deze geboren rebel, deze militan
te, onafhankelijke geest, die zich met wel
behagen scherpte aan de polemiek, een
voudig niet. Bovendien bracht hij van zijn
ruim negentig levensjaren er nauivelijks
vijfentwintig in Holland door en dan nog
voornamelijk zijn jeugdjaren onder pro
test. Hij móést protesteren en men zou
moeilijk van hem kunnen beweren dat hij
die „socialist" werd toen de vooruitstre
vende burger liberaal gezind was, anar
chist toen het socialisme veld won, scepti
cus toen het anarchisme bij idealistische
intellectuelen weerklank vond en royalist
toen het „nihilisme" de pretentie kreeg
van een levenshouding, men kan, her
haal ik, van deze volbloed „protestant"
niet beweren dat hij er niét prat op ging,
hoe dan ook tegen de keer in te zijn. Co-
hen was het bij wijze van beginsel het
enige, dat hij, dunkt me, ooit duldde
óneens, en dat is een stimulerende kracht,
die onze vaderlandse letteren best kon ge
bruiken sinds Multatuli was ingelijfd bij
de school- en huislectuur. Een reden te
meer om de bloemlezing uit de schriftu
ren van Alexander Cohen, die Max Nord
met veel begrip voor het karakteristieke
van deze strijdlustige neen-zegger samen
stelde en inleidde als deelte in de „Meu-
lenhoff-Pockets"-serie onder de wat mak
ke titel „Een andersdenkende"), een rui-
kaanse muziek en klassieke muziek ver
vaagt dikwijls de grenzen tussen jazz en
klassiek. Strawinsky's „Ebony Concerto"
heet geen jazz te zijn, maar Milton Rab
bit's „All Set" en Harold Shapero's „On
Green Mountain", worden als „iets van
jazz" beschouwd.
HOEZEER DE TWEE in elkaar over
vloeien is te bemerken aan compsoties,
die klassiek geschoolde componisten zoals
Norman Symonds, William O. Smith en
Gunther Schuller schreven en die duide
lijke kenmerken van de jazz dragen. Vol
gens Schuller zal er een dag komen dat
de twee eenheid gaan vormen. Of dit waar
is zal nog moeten blijken. Het is wellicht
ook mogelijk dat er een tussenvorm ont
staat, welke niet in een bestaande catego
rie onder te brengen is. Voorbeelde hier
van zijn reeds aanwezig, zoals in Robert
Prince's balletmuziek voor „N.Y. Ex
port: Op. Jazz", Andre Hoderi's „On a
Blues" en George Russell's „Lydianr
M-l". Deze werken zijn geen conglome
raat meer van jazz en klassiek, er is alleen
nog geen naambord voor gevonden in de
muziekcultuur, behalve dan de- voor aller
lei uitleg vatbare titel „experimenteel".
De toekomst zal moeten uitwijzen of hier
werkelijk sprake is van een geheel nieu
we levensvatbare vorm van muziek.
Marshall W. Stearns
Voorzitter van het In
stitute of Jazz Studies
me lezerskring toe te wensen, ter verfris
sing van de geesten diergenen, die de
kunst van het zelfstandig denken en oor
delen bij voorkeur onbeoefend laten en
het ongelijk niet graag riskeren.
DAT WIL NIET zeggen dat ik in alle op
zichten enthousiast over dit boekje zou
zijn. Men leest het, dat is zeker, in één
adem uit: tegenspraak, mits puntig ge
formuleerd, boeit; ook dan als ze toestan
den en figuren uit het verleden geldt.
Ze boeit zeker als ze gekruid is met anek
dotes, die zelfs degenen die de desbetref
fende personen nauwelijks bij naam ken
nen, wel móéten amuseren. Maar de ge
schriften van Alexander Cohen wérden
niet geschreven om te vermaken: ze signa
leerden, ze affronteerden, hekelden, ge
selden, vaak terecht, soms ten onrechte,
maar ook in dat laatste geval met het
goed recht van een man die halsstarrig
weigert om de dupe te zijn van welke
leerstelling, welke clan, partij, beweging,
stroming ook. Die halsstarrigheid eist van
de lezer, dat deze weet tegen wié en tegen
wat het toen ging en vóór wie en wat,
wil hij tenminste kunnen beoordelen in
hoever de eigenzinnige Cohen hout snijdt.
En dat valt voor de enigszins ingewijde
lang niet altijd mee er wordt zo hier en
daar ook wel eens opgesneden en koek ge
sneden, smakelijk bereide en pittig gepe
perde koek, maar dan toch koek, die men
met wat korrels zout moet nemen.
ALEXANDER COHEN, in 1864 te Leeu
warden geboren, sinds jaren woonach
tig in Toulon, was, als men het zo wil noe
men, journalist, zij het dan geen alle
daagse. Wie in de bloemlezing van Max
Nord het gekozen fragment uit „In op
stand" (1932) een knap, soms ontroe
rend geschreven brokstuk autobiografie
van de Leeuwardense jeugdjaren heeft
gelezen, zal het niet verbazen dat deze
weerbarstige Alexander, in verzet ge
raakt door eon allesbehalve vrolijke
jeugd, het debiet van zijn opstandige
pennevruchten zocht bij periodieken die
in de aanval waren. Hij had, schrijft hij,
„een harde vader", was al jong moeder
loos en voelde zich in de „galanteriewin
kel" van zijn vader en onder het stief
moederlijk bewind als een wilde kat in
een vreemd pakhuis. Tweemaal ontvlucht
te hij de ouderlijke woning vergeefs en
toen hij voor de derde keer „van huis
ging" was het alskoloniaal, als sol
daat-schrijver, die meer van het gevang
dan van de Oost zou zien. Beklaag hem
niet hij vond het wel goed zo: hij was
„een verworpene", hij wilde het als non-
formist zijn en het is dan ook niet zonder
voldoening dat hij vermeldt hoe het
„straffen hagelt: politiekamer, provoost,
cachot" dit als voorspel van een twee-
enhalfjarige gevangenschap. Natuurlijk:
hij had in veel waartegen hij revolteerde
dubbel en dwars gelijk, al verkeerde dat
gelijk soms in een ongelijk door de wijze
waarop hij het nodeloos uitdagend de
monstreerde. In zijn gehele oeuvre heeft
de weerspannige Alexander zich trou
wens rijkelijk van de demonstratie be
diend, daarbij zichzelf graag een helden
rol toebedelend, wat de gesignaleerde mis
standen niet verkleint en de vermake
lijkheid van zijn schriftuur alleen maar
ten goede komt. Eenmaal koloniaal-af en
gerepatrieerd stort hij zich óp en in het
..socialimse": „Daór was mijn plaats!
Niet om hun doctrine, waarvan ik toen
nog niets afwist (-) maar om hun rebel
lie". Die uitlating is kenmerkend voor
Cohen: hij was, waar dan ook, opposant,
en dus gaf hij de twaalf apostelen van het
socialisme graag cadeau voor één Ferdi
nand Domela Nieuwenhuis, met wie hij,
sinds hij corrector geworden was bij het
befaamde (als men wil: beruchte) „Recht
voor Allen", bevriend raakte. Opposant
was hij ook, toen hij (die later bij het ko
ningschap zou zweren), zonder veel zin
overigens maar typerend voor de toen
malige atmosfeer „majesteitsschennis"
pleegde, wat hem een vonnis van zes
maanden gevangenisstraf opleverde.
Voorlopig ontkwam hij daaraan door
zich via België uit de voeten te maken naar
Parijs, waar „Dame Dynamite (que l'on
danse vite)" juist het was 1893 triom
fen beleefde. Ravachol had het onrecht
van het recht zoeven gewroken door en
kele bomaanslagen, Auguste Vaillant en
Emile Henry hadden op gelijke terroris
tische wijze geprotesteerd tegen „Pana
ma" en de schadalige politieke corruptie
en Caserio Santo wist de Franse presi
dent Sadi Carnot met één dolkstoot te eli
mineren. Alexander Cohen, niet geschoold
(nog), vermoed ik, in de ideële beginselen
van het individuele anarchisme van
Stirner, Mackay, Tucker enz., dat met het
dynamiet-protest van het anarchisme-van-
de-daad niets van doen had, was óf te ar
geloos óf idealistisch genoeg om te gelo
ven dat hij van zijn kant „deed wat hij
kon om de uitbarsting van het Gulden Tijd
perk te verhaasten" door zich met jeug
dig vuur (en zich bepalend tot het woord)
onder de medewerkers van het anarchisti
sche blad L'En Dehors te scharen. Ik vond
zijn naam althans in het curieuze boekje
van Félix Dubois „Le péril anarchiste",
naast die van Octave Mirbeau en Sebas
tian Faure (geen kleine jongens), over wie
Alexander, als overal deze militante re
volutionairen, nauwelijks iets belangwek
kends mededeelt.
VOLGT ZIJN VERBLIJF in „merry old
England", dat hij wel oud, maar weinig
merry", eerder stierlijk vervelend vond:
hier. waar de tolerantie het gewelddadig
anarchisme geen kans gaf en het woord
vrijer was dan waar ook, viel er voor een
verzetsman als Alexander weinig te bele
ven: „niets prikkelt er mijn fantasie, alles
bevordert mijn spleen", zodat zijn me
dewerking aan de anarchistische „Torch
of Anarchy" enkel wat stof opleverde
voor een aantal grappige anekdotes en
enkele levendige persoonsbeschrijvingen,
IS DEZE BLOEMLEZING voor dege
nen die vertrouwd zijn met de „revolu
tionaire geschiedenis" van Cohens tijd
(die van zijn eerste levenshelft dus) niet
bepaald verrassend, het boekje is merk
waardig genoeg, het schrijftalent van
Cohen onmiskenbaar genoeg, om het als
een aantrekkelijk specimen van het gen
re „gedenkschriften" met bijzonder veel
genoegen te lezen
C. J. E. Dinaux
ten thans rock and roll zangers. De grote
populariteit van de rock and roll, waarin
behalve de blues ook kenmerken van de
op Engelse balladen gebaseerde Hilly-
billy liedjes te bespeuren zijn, verbergt
echter een belangrijker iets: de opleving
van de negerliederen in de vorm van
blues. Het is bij voorbeeld opmerkelijk
hoe sterk de blues als dansmuziek in trek
beginnen te komen.
DE ADOPTIE van de klassieke muziek
in de jazz heeft de kaste der experimen
telen geschapen. De problemen voor com
ponisten, arrangeurs en musici, welke
zich wijden aan de nieuwe vorm van jazz,
zijn uiterst complex. De eerste produkten,
zoals Lennie Tristano's atonale „Intui-
tevens een enorme invloed is blijven uit
oefenen op de ontwikkeling. Een zelfd^ po
sitie nemen de bands van Duke Ellington
en Count Basie in. Generaliserend zou
men kunnen zeggen, dat de enkeling de
vernieuwingen in de jazz schept, maar
dat de bands deze consolideren of zelfs,
indien de enkeling daartoe niet in staat
is, voortzetten. Zowel Ellington als Basie
hebben elementen van de recente „bop"",
„cool" en progressieve stijlen overgeno
men en verder ontwikkeld. Er zijn echter
nog anderen die zich kwalificeren voor de
hoofdstroom: Lester Young, Roy Elridge
en Jo Jones uit de jaren dertig, Charlie
Parker, Dizzy Gillespie en Kenny Clarke
uit de jaren veertig en de „vijftigers"
Sonny Rollins, Miles Davis en Philly Joe
Jones.
tion", waren probeersels en in feite mis
lukkingen. De meest invloedrijke pio
nier op dit gebied is wel Thelonious Monk,
aan wie wel een plaats in de eerder ge
noemde hoofdstroom toegewezen mag
worden. Op verfijnde wijze is hij erin ge
slaagd in de ingewikkelde partituur van
de experimentele muziek de plaats voor
logische improvisaties open te houden.
Zijn methoden werden overgenomen door
George Shearing, Dave Brubeck en Ah
med Jamal. Ook het Modern Jazz Quar
tet en zijn imitator The Mastersounds
volgden Monks ideeën en in hun arrange
menten vindt men patronen uit de klas
sieke muziek, bij voorbeeld de fuga, weer
terug.
De nieuwe synthese van Afro-Ameri-
DE LAATSTE JAREN is het tot de mo
derne jazz componisten en arrangeurs
doorgedrongen, dat de jazz een uiterst
bruikbaar verleden heeft. De New Orleans
stijl blijkt nog in deze tijd, zij het dan
soms niet in zijn authentieke vorm, sterk
te appelleren. De New Orleans „renais
sance" heeft zich in verschillende rich
tingen ontwikkeld. Musici als Jimmy Giuf-
fre, Mose Allison en John Benson Brooks
gingen terug tot de oude volksmuziek en
verwerkten de themas in moderne com
posities. Brooks putte zelfs ook nog uit
oude Engelse balladen. Horace Silver,
Julian Adderley en Milt Jackson vonden
hun bronnen in de religieuze negermuziek.
Dizzy Gillespie, aan wie eens gevraagd
werd hoe Jackson aan zijn subtiel ritmisch
gevoel kwam, verklaarde in volle ernst:
„Jackson is een gewijd man", doelend op
Jackson's jeugd temidden van het gol
vend ritme van de gezangen van Sancti
fied Church, een religieuze groepering
van arme negers.
DE ADOPTIE van religieuze muziek in
in de jazz heeft in de beginne veel tegen
werking verkregen onder andere van de
protestantse kerk, die zich tegen ver
menging keerde. Ook de overleden blues
zanger Bill Broonzy wilde de scheiding
tussen kerk en wereldse muziek handha
ven. Kort voor zijn dood protesteerde hij
nog tegen rock en roll zanger Ray Char
les met de woorden: „Wat doet hij nu
een blues te zingen op kerkmuziek!"
DE OPLEVING van de New Orleans
muziek heeft ook nieuwe kansen geboden
aan de, wat in vergetelheid geraakte, mu
sici van de swing periode, zoals Jonah
Jones, Tyree Glenn en Cozy Cole. De in
verhouding eenvoudige en ritmische stijl
van de swing uit de jaren dertig slaat zo
wel bij de jongeren als de ouderen aan.
De jongeren vinden een opwindende in
troductie tot het uitgestrekte terrein van
de jazz. De ouderen luisteren met een ze
kere nostalgie naar het verleden. Een an
dere groep arrangeurs zoals Ralph Burns,
Peter Rugoio en Gil Evans gebruikten de
oude melodieën als basis voor hun uiterst
moderne arrangementen, waarin som
tijds eveneens Afro-Cubaanse kruiden
verwerkt werden. Evans verweefde in de
oude jazz-melodieën thema's uit de klas
sieke muziek, hetgeen resulteerde in de zo
genaamde „cool" jazz.
DE VOLKSMUZIEK van de neger, en wel
in de vorm van de blues, is de basis van
één van de grootste rages: de rock and
roll. De goede rock and roll (dikwijls ver
wordt deze stijl door de incompetentie
van zanger of musici tot een ondraaglijke
monotinie) heeft een authentiek jazzrit-
me. Hoezeer rock and roll aan de blues
verwant is, blijkt uit het feit dat blues
zangers uit de jaren dertig plots weer
een grote populariteit krijgen, omdat zij
door het jonge publiek beschouwd worden
als exponenten van de rock and roll. Joe
Turner, B.B. King, Wyonie Harris, Bo
Diddley, Howling Wolf en Big Maybelle,
allen nog steeds in hun optreden de
„blues shouters" uit de jaren dertig, he-
NEDERLAND TELT duizenden herbergen en uitspanningen, waar toeristen
en andere passanten zich op hun tochten verpozen. Betrekkelijk klein echter is
ederlandse herber
ild of een kur
anders? Waar
adjes wèl kleurige bc
noodzakelijk omdat velen niet konden lezen. Toen moest een herberg zich dus
het aantal Nederlandse herbergen en uitspanningen, die zich tooien met een
2Dord. H(
ïrpen
en stadjes wèl kleurige borden tot rusten? Vroeger waren die uithangborden
sprekend schild of een kunstzinnig uithangbord. Hoe komt dit? Waarom is het
in Engeland anders? Waarom noden daar zowel op het land als in de dor
wel aan de voorbijgangers en reizigers bekend maken door een opvallend uit
hangbord. Een Rode Leeuw, een Zwarte Adelaar, een Zilveren Dolfijn, een
Gekroonde Koning.Ook in Nederland kent men deze namen, maar bij ons
zijn de uithangborden van weleer meer en meer in onbruik geraakt, terwijl men
in Engeland de „uithangbord-traditie" hoog heeft gehouden.
IN ENGELAND is het schilderen van
die borden nog steeds een bedrijf, waarin
menige kunstenaar van naam werkzaam
is.
Een van die schilders, Cosmo Clark,
vindt dat een uithangbord, wil het goed
zijn, leesbaar moet zijn in de ruimste zin
des woords. De letters moeten duidelijk
zijn, het gegeven pakkend, de kleuren
sprekend. Je moet de juiste soort hout
kiezen en natuurlijk altijd rekening hou
den met de omgeving, waarin het schild
komt te hangen.
In het dorp Haddenham (Oxfordshire)
woont en schildert Michael Farrar Bell.
Hij is de ontwerper van een paar Engel
se postzegels. Hij stamt uit een geslacht,
dat enige generaties lang de glas-in-lood-
kunst beoefende. Via een opdracht om
etiketten voor wijnflessen te ontwerpen
kwam hij ertoe om uithangborden voor
herbergen te gaan schilderen. Tegen
woordig hangen zijn kunstprodukten in tal
van Engelse dorpen en stadjes. Een paar
jaar geleden kreeg Bell opdracht, een
heel oud uithangbord te herstellen van de
bekende achttiende-eeuwse schilder Wil
liam Hogarth. Oorspronkelijk sierde dat
uithangbord „De Man met een Lading
Kattekwaad" een herberg in Oxford
Street in Londen. Thans kan men het (in
gerestaureerde vorm) zien bij een her
berg in het dorp Blewbury (Berkshire).
Dat een kunstenaar van naam als Hogarth
dit uithangbord vervaardigde, wijst erop,
dat ook vroeger goede artiesten de kunst
van het uithangbord beoefende. Farrar-
Bell legde in zijn atelier de laatste hand
aan een nieuw schild (De Haas en de Hon
den), bestemd voor een herberg in York
shire. Hij schilderde het met glansverf
op een aluminiumplaat om te voorkomen,
dat het in die industriestreek te snel zou
verweren.
IN ARUNDEL, waar het kasteel der
hertogen van Norfolk is, werkt Ralph El-
lis. Zijn dochter helpt hem trouw. Hon
derden uithangborden heeft hij geschil
derd. De motieven zijn heraldisch, rea
listisch, geestig-spottend of ontleend aan
de sport. Zijn album met ontwerpen is een
bonte reeks generaals, admiraals, konin
gen, bijbelse voorstellingen, wapens, die
ren en wat dies meer zij. Andere kunste
naars, bij voorbeeld Claude Harrson, kie
zen vaak landschapsmotieven.
Het is dus stellig geen modernisme om
kunstenaars van naam opdracht te geven
blijf in een herberg.
Michael Farrar Bell maakte dit schild voor
„The White Heart"-herberg in Chipping
Norton (Oxfordshire).
Michael Farrar Bell voltooit in zijn studio in Oxfordshire het bord „Hare and Hounds"
voor een jachtherberg in Yorkshire. Voor dit bord gebruikt hij glansverf op
aluminiumbasis.
Menige Engelse waard is trots op zijn
uithangbord en vertelt graag hoe het ont
stond en wie de maker is. Telkens weer
komt het voor, dat een levend kunstenaar
opdracht krijgt om het werk van een over
leden meester te restaureren en op te
fleuren. Maar ook nieuwe motieven, nieu
we uithangborden dus, maken in Enge
land een goede kans. Bij voorbeeld een
uithangbord te Hempstead Wigmore
(Kent), dat een „Vliegende Schotel"
voorstelt.
De beroemde William Hogarth schilderde
dit onlangs gerestaureerde bord voor
een herberg in Londen. Thans hangt het
bord aan een herberg in Blewbury (Berk
shire).