VOOR
m
Hannibal leert Italiaans
O
-#'I*
1
A
44
4
ii.
i.
p"
HU
!£i
A
fjf
If
J!
A
A
A
B
5?
e
Erbij
Schaken
mm.
Dammen
FEUILLETON VOOR
EEN OLIFANT
ZORGT VOOR
VERRASSINGEN
JONGE MENSEN DOOR
LIZZY SARA MAY
.ATERDAG 6 FEBRUARI 1960
PAGINA VIER
Nadat wij aandacht wijdden aan par
tijen uit de grootmeester- en de meester
greep. willen wij onze beschouwingen over
het Hoogoventoernooi beëindigen met een
bespreking van de ontmoeting Diemer
(W.-DuitsL)dr. Bergsma (R'dam) uit de
reservegroep A.
Voor sommigen is het schaakspel een tijd
passering. voor anderen een ernstige aan
gelegenheid en soms zelfs een hartstocht.
Maar voor Josef Diemer is het méér. n.l.
een religie. Wanneer het om een schaak
partij gaat, spreekt hij slechts in super
latieven en als hij een verrassende wen
ding vindt, meent hij, het wereldbestel be
slissend te hebben beïnvloed.
Zijn nieuwste hobby is, de prestaties van
allerlei schaakmeesters vooraf te bepalen
aan de hand van een door hem ontdekte
regelmaat in het ritme van het lichaam,
de ziel en de geest. Er zouden volgens hem
drie golfbewegingen met ongelijke inter
vallen door ieders levenslijn lopen, welke
gemakkelijk grafisch voor te stellen zijn
en duidelijk laten zien, of het iemand op
bepaalde dagen en in bepaalde perioden
al dan niet voor de wind gaat.
Voor de aanvang van het toernooi deed
hij op grond van zijn grafieken allerlei
voorspellingen, van welke natuurlijk niets
uitkwam. Maar dit vermocht zijn geloof
in de goede zaak niet aan te tasten, inte
gendeel. Met slechts voor hemzelf begrij
pelijke argumenten demonstreerde hij op
zijn tekeningen met drie kruisende
levenslijnen, dat de feiten precies met de
conclusies, voortvloeiende uit zijn curven,
klopten.
Geen wonder dat de practische resul
taten op het schaakbord van een zo bizar
man liggen beneden het niveau van zijn
eigenlijke schaakkracht. Want met louter
inspiratie en enthousiasme komt men er
niet op de scoretabel. Daarvoor is een grote
dosis nuchtere zakelijkheid een eerste ver
eiste. Dit verklaart waarom Diemer, die
prestaties als de onderstaande kan leveren,
niettemin slechts derde werd, achter twee
Hollanders van de tweede categorie: De
Rooy en Apking.
Wit: Diemer Zwart: Bergsma
Franse gambietvariant
1) d2d4 e7-e6 2) e2-e4 d7-d5 3) Rcl-
e3 d5xe4 4) f2-f3
Diemer's patent uit het Blackmar-Die-
mergambiet, waarover hij een boek van
circa 400 blz. schreef 4)e6-e5. Het is
de vraag of dit, tegen Diemer, aanbeve
lenswaardig is, want na het vervolg
5) Pbl-c3doet zich het merkwaardige
feit voor, dat er nu een variant uit voor
meld gambiet is ontstaan met een tempo
méér voor wit. Zie: 1) d4 d5 2) e4-de4:
3) Pc3 e5 4) Re3. In vergelijk hiermede
heeft wit nu de zet f2-f3 cadeau 5)
e5xd4 6) Re3xd4 Pb8-c6 7) Rfl-b5 Pg8-f6.
Veiliger was wel Rd7. 8) f3xe4 Rf8-b4 9)
Pgl-e2 0—0 10) Rb5xc6 b7xc6 11) 0—0 Pf6
-g4. Nu dreigt zowel Dh4 als c6-c5 met
afruil van de belangrijke Rd4. Maar Die
mer vindt een fraaie parade. 12) Kgl-
hlDit is nu zo'n wereldschokkende
zet, „ein Zug von ungeheuerer Tiefe", al
dus Diemer s eigen commentaar. De pointe
is, dat wit met Rgl alles pareert.
12) Rb4-d6! Teneinde na 13) Rgl?
met Rh2:! 14) Rh2:Dh4 aanstonds te win
nen. 13) h2-h3 c6-c5. Dr. Bergsma zelf
vond dit de beslissende fout. 14) Rd4-gl
Ta8-b8 15) Ddl-el!.... Nu is Dh4 belet.
15) Pg4-e5 16) b2-b3 Rc8-a6. Waar
schijnlijk ook minder goed; de loper pres
teert hier niet veel.
17) Tal-dl Dd8-e8 18) Pc3-a4!.... Wit
leidt een positioneel tussenspel in; eerst
wordt nu Ra6 buitenspel gezet, daarna
volgt een actie op de koningsvleugel. 18)
De8-e7 19) c2-c4 Pe5-c6 20) Pe2-c3 De7-e5
21) Tfl-f5 De5-e8 22) Pc3-d5Wit staat
nu duidelijk beter na zwart's aarzelende
houding. 22).... Pc6-d4 23) Rglxd4 c5xd4.
Zwart: Dr. Bergsma
--- -- rf
ooocoooooeoö.joooocoooocxjooooojojaoooocooo
Wit: Diemer.
„In höherem Sinne ist die Partei schon
für Weiss gewonnen", zou Diemer hier
desgevraagd stellig hebben geantwoord.
24) e4-e5! Rd6-a3. De tussenzet 24)
Rc8 faalt op 25) ed6: Rf5: 26) Pe7 schaak
en Pf5: 25) Tf8-g5Dreigt Pf6 schaak
enz. 25) Ra3-e7 26) Tg5-g4 Re7-d8 27)
Del-g3 g7-g6 28) Pa4-c5 Ra6-c8 29) Tg4
xd4 Rc8-e6 30) Pd5-f6 schaak Rd8xf6 31)
e5xf6
Zwart staat nu volkomen machteloos tegen
de dreiging Dg3-g5 h6-g7 mat. Er volgde
nog 31)Re6-f5 32) Dg3-g5 De8-e5 33)
Td4-d5 en zwart gaf het °P-
Een illustratief staaltje van Diemer's
bizar schaaktalent.
Mr. Ed. Spanjaard
Het brengen van een offer met het doel
om later positievoordeel te behalen of door
enkele dwangzetten de partij te winnen is
het wapen van de allersterkste spelers.
Vooral de Russen zijn ons de laatste jaren
daarin ver vooruit gegaan. Ex-wereldkam
pioen P. Roozenburg toont begrip voor
deze speelwijze en gaat met zijn tijd mee.
In de wedstrijd GSDCIJ van 19 januari
werd R. C. Keiler op de volgende wijze de
dupe. Keiler (wit); Roozenburg (zwart).
1) 33-28 17-22. 2) 28x17 11x22. 3) 32-27
19-23. 4) 38-33 14-19. 5) 42-38 10-14. 6)
33-29 12-17. Wits 6de zet is zwak. Beter is
34-29 en 40x29. 7) 37-32 22-28. 8) 41-37
17-21. 9) 38-33 21-26. 10) 33x22 6-11.
P. ROOZENBURG
winst kon afdwingen. (Zie ook IJmuider
Courant van 21 januari 1960).
In het Lucas Bols-toernooi verraste Jan
Bom in de volgende stelling met wit de
kampioen van Amsterdam Jan Metz
(zwart). Zwart: 1, 2, 4, 9, 13, 14, 16, 17, 18,
19, 21, 25. Wit: 26, 27, 32, 33, 34, 36, 37, 38,
39. 40, 48, 50.
Metz speelde 1) 14-20? waarna het
offer 2) 27-22 18x27. 3) 37-31 1-6. 4) 31x11
6x17. 5) 28-22 en zwart moet plotseling
stuk verliezen. Op a. 17-22 28x17 21x12
26-21 16x27 38-32 27x29. Op b. 13-18 28-23
33x11 16x7 26x17.
In hetzelfde toernooi'speelde de Frans
man G. Aubier met zwart tegen zijn land
genoot Rauol Delhom (wit).
Zwart: 3. 14, 15. 18, 22, 26, 27. Wit: 24,
25. 33. 34. 37, 42, 47.
Spel verloop: 18-23, 33-29 23-28, 34-30 27-
32. 29-23 32x41, 47x36 28x19, 24x13, 3-9 en
22-27 wit gaf op.
J. DELMOTTE (Liege)
CCCCCCCCCCOCCCCO-Crr-< «mrm
mm?/.
ir. -^--«-OOOOOCXAjOOOOOOOOOe
,,..m wvri?/.
ercooooooocooooc<»ooooooooorx30occccco*ooocoo«>3ocooo«
Zwart: 2. 10. 12, 18. 19, 20, 21, 24, 31,
35, 37. Wit: 28, 29, 30, 33, 34, 38, 39, 43, 47,
48, 49.
In dit probleem is wit aan zit; wit speelt
en wint.
Tot slot voor de eindspelliefhebbers de
volgende opgave: Wit, 4 stukken op 21,
28, 31. 49. Zwart 2 stukken op 34 en 35; wit
aan zet wint.
B. Dukel
Oplossingen en correspondentie te zen
den aan het adres van de damredacteur
B. Dukel, Wijk a. Zeeërweg 125, IJmuiden.
Het vorige weekeinde stond het „brid-
gerana" het elektrisch bediende demon
stratietableau van de Nederlandse Bridge
bond in een zaal te Groningen opgesteld.
Het publiek, dat in ruime mate van zijn
belangstelling blijk gaf, heeft een meester-
kl^ssecombinatie een 3-tal wedstrijden
zien spelen, waarbij het accent vooral op
de „demonstratie" werd gelegd, Spel voor
spel werden de gebeurtenissen op het
rama getoond en gecommentariseerd en
vaak hebben de toeschouwers in grote
spanning geleefd met wat er wel zou gaan
gebeuren.
In tweeledig opzicht was het onder
staande spel een sensatie:
3
P A V 7 3
O V 10 7 6
A H B 4
klaverenvrouw en de 3:2 verdeling in
klaveren, kunnen NZ groot-slam maken in
klaveren, ruiten of Sansatout.
Met dichte kaarten is het geen aanbe
velenswaardig bod tenzij men de pun
ten zéér hard nodig heeft en daarom be
reid is een „gokje" te wagen.
De meesterklassers die het spel als NZ
hanteerden, hadden in die wedstrijd de
punten niet zo nodig en kwamen op het
redelijke eindcontract van 6 ruiten. Het
bieden ging: noord 1 harten oost pas
zuid 2 ruiten west 2 schoppen noord
3 klaveren oost 4 schoppen zuid 4 SA
west pas noord 5 harten oost pas
zuid 6 klaveren noord 6 ruiten. Hier
na hadden OW nog wel met 6 schoppen
(„slechts 6 down"-1100 punten) kunnen
redden, doch dat. bod had het gevaar in
gehouden, dat NZ misschien toch nog tot
7 ruiten zouden gaan. Het bleef bij 6
ruiten, zuid maakte groot slam en de mees
terklassers scoorden 1390 punten.
Later kwam het spel op „het rama". De
commentator had verteld dat groot-slam
te maken was en de hoop van het pu
bliek was natuurlijk gesteld op het Gro
ningse NZ-paar, dat misschien tot dit
maximale resultaat zou kunnen komen.
Het publiek werd aanvankelijk niet teleur
gesteld, want het bieden ging: noord 1
klaveren (conventie) oost pas zuid 2
ruiten west 2 schoppen noord 3
schoppen oost 4 schoppen*— zuid 4 SA
west 5 schoppen noord pas oost
pas zuid 6 ruiten west en noord pas
ten oost 6 schoppen. Hierna ging zuid
„in trance" en ontwaakte daaruit ten
slotte met een bod van 7 ruiten. Zó ge-
luiddicht waren de wanden van de zaal
niet, of in de kleine zijkamer waar de
spelers zaten was het te horen, dat een
klaterend applaus opsteeg voor deze pres
tatie.
Helaashet bieden was nog niet
afgelopen en dit enthousiasme van het
publiek was voor de oostspeler reden, om
alsnog 7 schoppen te bieden. De stap naar
7 Sans dorsten NZ niet meer aan en
daar 7 schoppen 7 down ging. kostte dit
offerbod 1300 punten (groot slam zou 2140
punten gekost hebben).
Na al die sensatie bleven er dus toch
nog 90 punten verschil 2 matchpunten)
over voor de meesterklassers.
H. W. Filarski
De bridgevraag van deze week: Ge speelt
zuid in een viertallen wedstrijd en ge krijgt
het volgende spel:
A B 8 5 C B 10 7 3 OH 10 3 +62
Het bieden gaat: zuid pas west pas
noord 1 klaveren (géén conventie) oost
pas zuid 1 harten (ge biedt éérst de
laagste vierkleur, om partner eventueel
schoppen te laten bieden) west pas
noord pas na enig nadenken zegt oost
nu 1 schoppen. Wat doet zuid? Leest u
vooral het biedverloop van dit gecompli
ceerde geval goed na. Antwoord elders op
dit blad.
R. C. KELLER
Een prachtig gambiet. Zwart heeft met
de 7de zet 2-28 de stand en de uitwijk
mogelijkheden goed berekend en gezien
dat wit het stuk moet teruggeven.
11) 43-38 8-12. 12) 48-43 2-8. 13) 38-33
23-28. 14) 32x23 19x17. In stukkenaantal
is het spel 17 om 17 weer gelijk. Maar in
het overblijvende spel was de witstelling
zó ondermijnd, dat Roozenburg keurig de
H V 10 9 8 7
U 10 9
O B 3
V 9 8
B 6 5 4 2
B 8 6 2
O 5 4
10 6
A
9 H 5 4
O A H 9 8 2
7 5 3 2
Noord was gever, NZ stonden kwets
baar. Dankzij het „goed" zitten van de
•)aiqnopjej;s SitsunS uaa
do uauiau 3) suRjf uaa uauuiSaq )aoui uaui
jeetu 'pM Sou pfijlB urji ;ep uapaxq a;
VS I st paoS aapuxui }rm 'jaiqnop spinz
do uassRd uajaoui j a a z pjoou peq pds
-pjoou uaAaSaS )aq jaiu ua uCiz )saaA\aS
UMop z JdJiaz noz poquaddoips i ;an
Z S 8 a H v Z6AO A H 6A
:peq pJOON -ubris jeeqsiaMif
MC) jcpuio ')suaA\aS ibjooa si jajqnop
5aH uauiauiin Sou jajqnop ;aq 'isuaMaS
-sap 'pjoou UB5f anoisuaj, uajaiqnop qoot
jaiödspinz ap )aoui 'pRq poqsSuiuado jjrmz
uaa jau;jRd ap jep 'si ja^az ;aq jaMaoH
:§ERj.\aSpuq asiffqaqaw do pjoowjuv
lllllllllllllllllfllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllim
Misschien vindt hij onze auto niet
heldhaftig genoeg, zei Jaap. Kijk eens
achter je
Ondine keek om: achter hen volgden op
enige afstand de auto van signore Benve-
nuto, de twee stationswagens, nog twee
onbekende auto's en de drie bussen.
Wat een optocht, zei Ondine.
Waar gaan we eigenlijk naar toe?
vroeg Ivo aan Mr. Benice.
Naar Cortona, antwoordde Mr. Be
nice.
Cortona, Cortona, zei Ivo. O, dat is
die stad die aan het noordelijke uiteinde
van het meer door de Etrusken op de rot
sen gebouwd is
Precies, zei Mr. Benice. Prachtige
stad, hè? Jullie zijn er natuurlijk geweest.
Neehee, zei Jaap. We zijn er alleen
maar een keer langs gekomen. En toen
heeft Joost, dat is de beeldhouwer die ons
heeft uitgenodigd met hem mee naar Ita
lië te gaan, ons er iets over verteld.
That guy with the beard? Die kerel
met zijn baard? Is dat een beeldhouwer?
Aardige vent om zulke blagen mee te ne
men, zei Mr. Benice hartelijk.
MOET JE EENS op de weg kijken,
zei Onding. Er springen allemaal kikkers
overheen.
Frogs, vertaalde Ivo en hij wees op
de weg.
Die komen uit het meer, knikte Mr.
Benice.
Bij ons lopen er konijnen 's nachts
over de weg, zei Ivo.
Bij ons wilde paarden, grinnikte Mr.
Benice.
De jongelui zagen hem ongelovig aan.
Echte wilde paarden? vroeg Ondine.
Nee, van suikergoed, zei Mr. Benice
Als je door de prairie rijdt daar woorw
ik, in die buurt kom je echt, heus wil
de paarden tegen
Wat beregoed! zei Ondine bewonde
rend. Vertelt u eensMaar op dat ogen
blik remde Henri Benice de auto af en
sloeg een kleine zijweg in. Even later
stope hij. En daar stond de man van de
olifanten
WE ZIJN ER. zei mr. Benice. Opeens
was het heel stil. Een stilte die langza
merhand doorbroken werd door het ge
ronk van de naderende auto's.
Het was aardeduister om hen heen. Al
leen voor hen, op enige afstand zag je de
lichtjes van de stad Cortona. Het was als
of de hemel wat sterren had laten vallen;
alsof de stad zich flonkerend aansloot bij
de hemel.
Het lijkt wel of de stad in de lucht
hangt, zei Ondine. Maar zelfs Jaap kon haar
geen antwoord meer geven, want met een
enorm gepiep en geknars kwamen de an
dere auto's achter hen tot stilstand. Di
rect daarop leek het wel of de aarde ver
ging, zo'n herrie was het. Mensen verlie
ten de auto's, auto's werden uitgeladen,
er werd met tenten en kabels gesjouwd.
Er werd geroepen, gelachen, gezongen,
geschreeuwd
Volg mij nu maar, zei mr. Benice.
Achter hem aan liepen ze een uitgestrekt
rotsachtig terrein over, meer op de tast,
dan op het gezicht. Alleen kon je hier en
daar de puntige cypressen hun hoofden
in de lucht zien steken. Bij een van die
cypressen maakte mr. Benice halt en be
duidde hij hun te gaan zitten.
En zitten blijven, dreigde hij hen met
opgestoken vinger. Lang bleven ze niet in
het donker; al gauw werd de eerste schijn
werper ingeschakeld en nu konden ze op
het helverlichte terrein ook de olifanten
zien die rustig op een rij lagen te wachten.
Vreemd hè. zei Ondine, dat landschap
zo in die schijnwerper.
Ja. zei Jaap. Net of je droomt, zoiets
onwerkelijks is dat.. Net of je op een
eiland zit.
HET LEEK ER OP of dit keer alles vlug
van stapel zou lopen. In een minimum van
tijd waren de tenten opgezet en liepen de
eerste Romeinen al geschminkt en wel
over het terrein. Het mannetje met het
zwarte snorretje drukte ze allemaal een
brandende fakkel in de hand, en het duur
de niet lang of men kon zich wanen in de
jaren 200 voor Christus..
Naarmate er meer schijnwerpers aan-
vlamden, kwamen er hoe langer hoe meer
voorwerpen die „meespeelden" in het ge
zichtsveld. Zoals tenten, paarden, schil
den, speren en zwaarden.
Wat fantastisch, zei Ondine. Die dingen
moesten er dus al geweest zijn voordat we
hier aankwamen. Alleen konden we ze in
de duisternis toen niet zien.. Gek hè, dat
is net als met de ruimte. Iedere keer ma
ken ze weer betere instrumenten en ont
dekken ze daardoor weer andere sterken
en planeten. Die waren er allang natuur
lijk, alleen ze moesten nog door ons ont
dekt worden
Ja, zei Jaap. Zolang je iets niet zien
kunt, of voelen, bestaat het niet voor je.
Pas als je het tastbaar kunt maken geloof
je pas dat het er is.
St, zei Ivo, ze gaan beginnen.
De olifanten kwamen overeind en de
„Carthagers", gewapend nu, beklommen
hun paarden. Het voetvolk groepeerde
zich gedeeltelijk om de paarden, gedeel
telijk om de olifanten heen. Signore Ben-
venuto deelde per megafoon bevelen uit.
Mensen en dieren verdwenen buiten de
lichtcirkels.
Silenzio! riep signore Benvenuto. Het
meisje met het plankje waarop het num
mer van de te spelen scène stond kwam
weer naar voren.
Camera! riep signore Benvenuto.
Klap! deden de latjes. Het meisje
stapte opzij.
UIT HET DUISTER kwamen de eerste
soldaten te paard de lichtcirkels binnen
gevolgd door het voetvolk, dat woest met
de fakkels zwaaide. Daarachter versche
nen de olifanten met hun berijders.
Stop, stop! riep signore Benvenuto.
Over! Jullie moeten schreeuwen en veel
meer met je wapens zwaaien. Het lijkt
wel een processie..!! En u daar! waar is
uw speer
De schuldige liep naar de man die de
wapens uitdeelde en kreeg een speer in de
hand gedrukt.
Silenzio, silenzio! riep signore Benve
nuto weer. Opname! Weer kwam het meis
je met het plankje en de latjes naar vo
ren en alles begon weer opnieuw. Paarden,
berijders, voetvolk en olifanten kwamen
nu onder gekrijs en geschreeuw de licht
cirkels binnen stormen. Deze keer scheen
alles in orde te zijn. Het zag er allemaal
griezelig echt uit. Maar nog was signore
Benvenuto niet tevreden. Nu mankeerde
er weer iets aan de belichting. Een schijn
werper werd hoger gehesen, de lamp fel
ler ingesteld. Signore Benvenuto wilde
reeds zijn megafoon aan de mond bren
gen om het wachtwoord: Silenzio! te roe
pen, toen een der olifanten opeens luid
schetterend op zijn achterpoten ging staan
en wild met zijn slurf begon te zwaaien.
O lieve help, zei Ondine. Ze keek naar
het gezicht van signore Benvenuto om
daarop te lezen dat hij zich niet erg op
z'n gemak voelde. Hij had de megafoon
laten zakken en klampte zijn handen om
de leuningen van zijn klapstoeltje. Ook de
cameramensen keken met geschrokken
gezichten naar de wildgeworden olifant en
zelfs de dappere krijgers weken achteruit
tot zij buiten de belichting waren. Enkele
paarden hieven een luid gehinnik aan en
draafden zonder zich om hun berijders te
bekommeren weg. Zelfs de oppasser stond
als versteend.
Hé, doe eens wat, armzalige idioot!
kreet signore Benvenuto die zijn tegen
woordigheid van geest teruggevonden
bleek te hebben tegen de arme oppasser.
MAAR DE OPPASSER zei: Eh, eh..,
en bleef stokstijf waar hij was, namelijk
buiten het bereik van de olifant.
De andere olifanten, die zich eerst niets
van hun kameraad hadden aangetrokken,
hieven nu ook de slurven en begonnen luid
te tetteren.
(Wordt vervolgd)
TOEN KABOUTER BIMZEL die
avond van z'n wandelingetje thuis kwam
zag hij dat Zwier, de zeemeeuw voor
de deur op hem zat te wachten. „Zo
Zwier", zei hij vriendelijk, „dat vind ik
aardig dat je me eens komt opzoeken.
Kom er maar vlug in. want het is koud
buiten hè? Toen ze in de gezellige ka
bouterkamer waren gekomen en Bim-
zel het licht had aangestoken zag hij
pas, hoe kleumerig en naar Zwier er
uit zag. „Kom, ga eerst maar eens zit
ten", zei hij bezorgd, „en heb je al ge
geten?" „Oh, eten", zuchtte Zwier,
„éten... daat gaat het om. Bimzel, je
bent toch m'n vriend hè?" „Je gróte
vriend", zei Bimzel. „Is er iets waar
ik je mee helpen kan?" „Ja", zuchtte
Zwier weer, en ging er eens recht voor
zitten, „Bimzel, luister ik kom naar je
toe met een vriendelijk en beleefd en
heel dringend verzoek. Je kunt niet al
leen mij helpen, maar m'n hele arme
meeuwenfamilie. Ze gaan haast dood
van de honger, het water is allemaal
dichtgevroren, en we weten ons geen
raad meer. En nu had ik zo gedacht
Bimzel, jij bent de enige van alle ka
bouters die de mensentaal spreekt en
niet bang voor ze bent. Zou jij nu voor
mij niet naar de mensen toe willen gaan
om te vragen of ze ons door deze win
ter willen heenhelpen? We zullen ze al
tijd dankbaar zijn. Heus waar
„HMMM", ZEI BIMZEL, „daar
vraag je heel wat Zwier, maar omdat
ik zoveel van je houd en omdat we zulke
goede vrienden zijn, zal ik proberen
jullie te helpen, maar ik moet er eerst
eens even goed .over nadenken. Kom, ik
zal je eerst eens iets laten eten". En
hij ging naar zla keukentje om even
later terug te komen met een bakje
vol brood en vis. Hij wist dat meeuwen
daar veel van houden. „Zo", zei hij,
en zette het bakje voor de hongerige
Zwier neer. „Eet jij nu, en intussen zal
ik proberen te denken. Waar zitten jul
lie nu?" „In Zevenkerken", zei Zwier
met een volle bek, „op het grote wei
land bij de Nieuweweg, weet je dat?"
„Ja", zei Bimzel, „vlak bij het post
kantoor, daar ben ik wel eens geweest.
Wacht eens even... ik geloof dat ik iets
weet! Op de Nieuweweg woont een jon
getje, Jan-Willem, en daar ben ik goe
de vriendjes mee. Toen hij verleden jaar
lang ziek was, ging ik hem elke avond
een verhaaltje vertellen. Het is een erg
lief jongetje. Luister Zwier, als ik nu
eens naar Jan-Willem toe ga, en hem
alles van jullie vertel? Misschien kan
hij dan verder iets verzinnen om jullie
aan eten te helpen, want ten slotte zul
len de mensen het toch moeten geven
hè? Breng jij me er naar toe? „Graag"
zei Zwier, weer helemaal vrolijk ge
worden nu hij geen honger meer had,
en blij bij het idee dat er iets aan ge
daan zou worden. „Je bent een reuze
kabouter, Bimzel"!
VLUG TROK BIMZEL z'n rode jas
je aan, zette z'n rode puntmuts op en
klom toen op Zwier's rug. Zoals altijd
wanneer hij vloog, genoot Bimzel van
de tocht. De lichtjes van het kabouter
dorp werden kleiner en kleiner, en nu
zag hij ze helemaal niet meerNa
een kwartiertje vliegen zagen ze de
lichten van Zevenkerken opdoemen.
„Kijk", wees Zwier, „daar beneden zit
mijn familie, zie je wel hoe veel het
er zijn?" Bimzel keek en keek. Nee,
dat 't er zoveel zouden zijn had hij niet
gedacht. Toen vlogen ze al over de Nieu
weweg, waar Jan-Willem woonde. „Zo
Zwier, zet me hier maar af op het dak",
zei hij, „en wacht op me". Lenig klau
terde Bimzel langs de dakgoot en be
gon langs de regenpijp die opzij van
het huis liep, een stukje naar benden
te klimmen. Ja, daar had hij de ven
sterbank van Jan-Willem's kamertje al
te pakken, en hup, met een lenige zwaai
sprong hij door het openstaande ven
ster naar binnen. Hij wist de weg nog
goed van het vorige jaar. Jan-Willem
sliep al, maar dat was niet erg. Voor
zichtig liep Bimzel over het bed. en ging
naast hem op 't kussen zitten. Hij zette
z'n puntmuts af en kriebelde er zacht
jes mee in Jan-Willem's neus. „Hat-
schieü!" nieste hij, en werd wakker.
„Dag Jan-Willem", zei Bimzel toen, „ik
ben 't, Bimzel. Ken je me nog?" Met
een ruk zat Jan-Willem rechtop in bed,
en pakte Bimzel's handen. „Nee
maar", riep hij blij, „wat vind ik dót
aardig van je Bimzel. Ik had nog aan
je liggen denken voordat ik insliep. Ver
tel eens vlug, gaat alles goed in het bos
en met de dieren?" „In het bos", ant
woordde Bimzel, „gaat alles beter dan
best, en met de dieren in het bos ook,
maar ach, Jan-Willem ,met de dieren
hier in Zevenkerken gaat het slecht,
zó slecht..." en hij vertelde hem het
droeve verhaal van Zwier en z'n fami
lie. „Ach", zei Jan-Willem toen hij uit
verteld was, „wat vind ik dat erg. Daar
moet toch iets aan gedaan worden.
Maar wat?" „Wil je me helpen?" vroeg
Bimzel blij, „want weet je, Jan-Wil
lem, alleen weet ik er geen raad op.
De meeuwenfamilie is zo vreselijk
groot, en er zal héél veel nodig zijn".
„Ja, ja natuurlijk", zei Jan-Willem, die
al diep aan het nadenken was, „ja,
dat begrijp ik. „Luister eens, Bimzel",
zei hij toen, „ik geloof dat ik iets ge
vonden heb. Morgenmiddag is het
woensdagmiddag, en dan hebben wij
vrij van school, dat weet je", „Ja",
beaamde Bimzel, die er nog niet veel
van begreep. „Nu. dan vraag ik of al
m'n vriendjes willen meedoen om de
meeuwen te helpen. We nemen alle
maal een grote zak of tas of doos, en
dan gaan we bij alle mensen een sneetje
brood vragen. Op die manier krijgen
we veel bij elkaar. Zolang het zo koud is
en het water dichtgevroren is, zullen we
er elke woensdag- en zaterdagmiddag
op uit gaan om zó steeds brood voor
de meeuwen te krijgen. Hoe lijkt je dat
plan?" „Geweldig goed", zei Bimzel uit
de grond van z'n hart. „Je bent vrese
lijk knap, Jan-Willem, om zoiets te be
denken, en ik ben je heel erg dank
baar namens de zeemeeuwen. Mag ik
morgenavond nog eens komen horen
of het erg moeilijk was?" „Afgespro
ken" zei Jan-Willem plechtig. „Tot mor
genavond, Bimzel".
EN JAN-WILLEM HIELD WOORD.
Toen de volgende morgen de school om
twaalf uur uitging, riep hij z'n vier
vriendjes bij elkaar en vertelde hun
het verhaal, dat Bimzel hem had ver
teld. „Ze zitten op het grote weiland
hierachter", zei Peter, „ik heb ze ge
zien. Wel honderd zijn 't er. We zullen
goed ons best moeten doen jongens. Ik
doe mee! „Ik ook", zei Joris, en Pim
en Joost, de tweeling, deden ook graag
mee. „Luister" zei Jan-Willem, „we be
ginnen direct na het eten. vanmiddag.
Als we nu ieder zoveel mogelijk men
sen langs gaan, dan kunnen we van
avond al heel wat hebben. Alles wat we
krijgen brengen we naar de schuur bij
mij, want dat is het dichtst bij het wei
land. Om vijf uur stoppen we. Dan snij
den we het brood aan stukjes, en bren
gen het gelijk naar de meeuwen toe.
Afgesproken?" „Afgesproken", riepen
ze allemaal. „Tot vanmiddag vijf uur!"
MET EEN BLIJ GEVOEL liep Jan-
Willem naar huis, waar hij z'n planne
tje aan Moeder vertelde. „Dat vind ik
een geweldig plan jongen", zei ze, „ik
vind jullie flinke jongens om die arme
dieren te helpen. Van mij krijg je als
begin een half brood, en elke woens
dag- en zaterdagmiddag kun je dat bij
me komen halen". Nu, daar was Jan-
Willem blij mee, dat begrijp je. Vlug
at hij z'n boterhammen op, pakte de
grote boodschappentas, stopte daar Moe
der's halve brood in, en ging op pad.
Waar zou hij z'n geluk gaan beproe
ven? Eerst maar bij de buren. Mevrouw
Verlinden deed zelf open, en toen Jan-
Willem het verhaal had verteld van de
arme hongerige meeuwen op het wei
land, haalde ze vlug drie dikke sne
den brood uit de trommel en stopte ze
in de tas. „Zo, Jan Willem", zei ze
vriendelijk, „veel succes verder hoor".
En overal waar Jan-Willem beleefd om
een sneetje brood voor de arme meeu
wen vroeg kreeg hij iets. Vier keer
moest hij die middag z'n tas in het
schuurtje gaan legen, en ook de ande
re vriendjes kregen veel. Jan-Willem's
Moeder begon het brood vast in stukjes
te snijden, en toen ze om vijf uur bij
elkaar kwamen stond daar Moeder's
grote teil haast helemaal vol. Wat wa
ren ze blij! Voorzichtig droegen ze de
teil naar het weiland en begonnen het
brood met handen vol rond te strooien.
De meeuwen kwamen direct aangevlo
gen en toen ze zagen wat daar gebeur
de aten ze hun buikjes rond en dik, tot
grote vreugde van de jongens.
DIE AVOND vloog Zwier weer naar
kabouter Bimzel, om hem zoals ze
hadden afgesproken naar Jan-Wil
lem te brengen en om hem te danken
voor de goede hulp. Onderweg raakte
hij er niet over uitgepraat. „Die Jan-
Willem is een jongen om trots op te
zijn", zei Zwier. „Dat zijn we ook!"
zei Bimzel. „En als beloning voor deze
goede daad heb ik een verrassing voor
hem". En wat een verrassing! Toen
Bimzel Jan-Willem heel hartelijk had
bedankt, zei hij: „Jan-Willem, onze ko
ning Bimmelbom benoemd jou tot Rid
der in de orde der Dierenredders!" En
uit zijn zak haalde hij een prachtig
breed roodzijden lint tevoorschijn waar
aan een echt gouden medaille flonker
de. „Je hebt hem verdiend, Jan-Wil-
lemü!"
EN ZOLANG de koude winter duur
de, gingen Jan-Willem en z'n vriendjes
er op uit om brood op te halen voor
de hongerige meeuwen. Zeg, is dit geen
goed ideetje voor jullie ook? Kijk als
het vriest maar eens, dan zie je overal
vogels zitten. Hongerige koude vogels.
Binnen halen «om ze te warmen, kun
nen jullie niet, maareten voor ze
vragen, zoals Jan Willem deed en z'n
vriendjes kunnen jullie wèl. Toe zeg, hel
pen jullie mee? De vogels zullen jullie
er altijd dankbaar voor zijn!!
Matiij can der Burgh-Alleda